GELDOF,
D., We consumeren ons kapot.
Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2007, 197 pp. ISBN 978 90 5240 970 2
Als
ik de reclame mag geloven die ik vandaag toegestuurd kreeg, dan ben ik dringend
aan een nieuwe winteroutfit toe, krijg ik elke dag een nieuwe belevenis als ik
me een dure BMW aanschaf, zal ik blaken van gezondheid en levenslust door de
dagelijkse inname van krachtige energieboosters en hoef ik me dat allemaal niet
te ontzeggen dank zij de kredietkaart die al op mij ligt te wachten. Ik heb het
bovendien allemaal verdiend, want ik ben het meer dan waard.
De
homo consumericus consumeert zich
kapot, stelt Dirk Geldof. We zijn moderne jager-verzamelaars geworden: we kopen
ons uit de naad. We hebben alles al, en willen er nog een hoop dingen bij. We consumeren
niet meer om te leven, we leven om te consumeren. En we staan er nog amper bij
stil hoe buitengewoon onze levensstijl wel is. Maar worden we daar ook
gelukkiger van? Kunnen we daar zonder meer mee doorgaan? En wat is het
alternatief?
In
dit boek maakt Geldof een doordringende analyse van de over- of
hyperconsumptie.
Op
een tijdsspanne van nog geen halve eeuw is consumptie als middel om aan
behoeften te voldoen in het rijke Westen tot overconsumptie verworden. De steeds
snellere technologische evolutie maakt morgen verouderd wat vandaag nieuw is, en
dus dringend aan vervanging toe. In een individualistische maatschappij beschikken
steeds meer inwoners over wat vroeger gezinsbezit was. De vrijetijdsindustrie
groeide uit tot beleveniseconomie. En de producenten hebben de consumensjes
ontdekt, de ideale marketinggroep omdat ze het koopgedrag van de ouders
beïnvloeden en de consumenten van morgen zijn.
In
een gedemocratiseerde en steeds rijkere samenleving is bovendien het materiële
bezit een teken van status geworden. Statusangst, of de angst om aanzien en
erkenning te verliezen, zet mensen aan om steeds meer en nieuw bezit te
verwerven of te beleven. Je bent wat je koopt, het wordt ons in talloze
reclames voorgespiegeld.
Die
ongebreidelde overconsumptie heeft echter een zware schaduwkant. Geldof
onderscheidt 3 aspecten. In de eerste plaats hebben we vooral in het Westen
onze ecologische voetafdruk onaanvaardbaar verhoogd. De nood aan duurzaam
consumeren dringt zich steeds meer op. Bovendien heeft de drang naar
overconsumptie ons leefpatroon ernstig aangetast. Mensen besteden steeds meer
tijd om geld te verdienen om steeds meer te kunnen uitgeven en hebben steeds
minder energie en tijd om er werkelijk van te genieten. En, zo betoogt de Britse
econoom Richard Layard, hoewel we in het Westen voortdurend rijker geworden
zijn en meer bezitten, werden we geen spat gelukkiger.
De
overconsumptie wordt geschraagd door de klassieke, liberale visie van de homo economicus: de mens als rationeel
handelend wezen met oneindige behoeften. In deze visie is schaarste eigen aan
het menselijk bestaan. Maar dit klopt niet: schaarste is er zolang aan de
noodzakelijke levensbehoeften niet is voldaan, maar daarna is schaarste een
maatschappelijke constructie. In navolging van en aanvulling op de Nederlandse
filosoof Rutger Claassen pleit Geldof voor een politieke ecologie.We moeten
anders omgaan met schaarste, en de kwaliteit van het leven verhogen door meer
duurzame en minder consumptie.
Waar
het betoog van Claassen eindigt, gaat Geldof verder. De vraag is immers hoe een
maatschappij-voorbij-de-schaarste kan gerealiseerd worden, zodat mensen zich
niet minder maar meer vrij voelen om te leven zoals zij dat verkiezen. In de
eerste plaats moeten we opnieuw leren leven met eindigheid. Echt genieten kan
alleen maar als we ook beseffen dat dit begrensd is. Dit vraagt een culturele
omslag, waar grenzen door wervende beelden positief benaderd worden. Ten tweede
zou duurzame consumptie verankerd moeten worden in de economie.
Hier
stuit Geldof op het taboe van de individuele keuzevrijheid. Het volstaat niet
dat een kleine groep bewuster gaat consumeren. Consumptie is immers geen
privézaak, maar een maatschappelijke keuze en verantwoordelijkheid. Ze vergroot
onze ecologische voetafdruk en legt een hypotheek op de volgende generaties. Bovendien
wordt in een uitdijende consumptiemaatschappij de burger steeds meer consument.
Daarom
is er een sterker beleidskader nodig dat van duurzame consumptie gewoon de
beste koop maakt. De overheid dient hier het voortouw te nemen door de economie
bij te sturen vanuit duurzame principes. Wat er nu gerealiseerd is,
bijvoorbeeld afvalverwerking, is goed maar gaat vooral over de problemen
hier-en-nu. We hebben een meer verregaand, samenhangend en consequent beleid
nodig. Ook de bedrijven vragen om een duidelijker kader. De overheid kan
maatregelen treffen om duurzame consumptie aantrekkelijk te maken voor zowel
producent als consument. Hij doet ook beroep op de consumentenorganisaties om
hun visie op duurzame consumptie te veranderen.
Geldof
is niet de enige die een beroep doet op de overheid als sturende instantie om
het groeiende consumentisme en de verwording van de burger tot consument te
verhinderen. Dit doen ook autoriteiten als Joseph Stiglitz, Benjamin Barber en
Farid Zakaria.
Meer
en betere levenskwaliteit, wie verlangt het niet? We leven echter in een
paradoxale situatie: we consumeren ons kapot te midden van onze ongekende
rijkdom, zonder dat meer consumptie ons gelukkiger maakt. Geldof gelooft dat
het wel kan, als we kiezen voor kwaliteit in wat we consumeren in plaats van
kwantiteit.
De
vraagstelling is zeer herkenbaar, zijn betoog helder, doordacht en degelijk
onderbouwd. Voor mij zat er iets te veel herhaling in, maar desondanks bleef
het boeiend en zeer leesbaar. Ik kan zijn redenering nagenoeg volledig
onderschrijven. Zijn analyse steekt boven gelijkaardige andere uit door de
aandacht voor concrete en haalbare oplossingen.
VAN
DEN WIJNGAERT M. e.a., Democratisering in
België. Een verhaal zonder einde. Apen, Standaard Uitg., 2007, 191 pp.
ISBN 98 90 02 22329 7
De
essentie van democratie is een zo ruim mogelijke inspraak te combineren met een
aantal rechten en vrijheden. De bedoeling ervan is dat iedereen zonder
onderscheid participeert in de politieke besluitvorming, recht heeft op sociale
zekerheid en toegang krijgt tot cultuur en onderwijs. Het creëren van gelijke
kansen op elk gebied is de kern van de democratie; elke vorm van discriminatie
is antidemocratisch. Democratie is een ideaal waarvan men de realisatie via
democratisering dichterbij brengt.
Hiermee
leidt Mark Van den Wijngaert deze bundel in. Ze bevat bijdragen van zeven sociale
wetenschappers over democratie en het democratiseringsproces. De meeste daarvan
geven een historisch overzicht van een bepaald aspect van het
democratiseringsproces in België.
Mark
Van den Wijngaert, prof. em. Hedendaagse Geschiedenis aan de KUBrussel, bijt de
spits af met een beknopte maar inzichtelijke geschiedenis van het politieke
democratiseringsproces in België tot en met de federalisering.
In
België is er sedert de Tweede Wereldoorlog een stevige overlegeconomie
verankerd. Hoe deze sociaaleconomische democratie ontstaan en geëvolueerd is
wordt uitgebreid toegelicht door Karel Veraghtert, prof. em. Sociale en
Economische Geschiedenis aan de Universiteit van Tilburg. Het ideaal van individuele
vrijheid van de Franse revolutie heeft de arbeiders lange tijd in een machteloze
underdogpositie gehouden. Pas een eeuw later, aan het einde van de 19e
eeuw, is het sociale vraagstuk, niet zonder slag of stoot, op de democratische politieke
agenda gekomen.
Karen
Celis, historica en politicologe, behandelt de emancipatie van vrouwen naar
volwaardig burgerschap. Net als in vele andere landen verloopt het
democratiseringsproces voor vrouwen trager dan voor mannen. Celis bespreekt
vooral de democratisering van de publieke domeinen politieke en economische
rechten voor de vrouw vanaf het einde van de 19e eeuw. Belgische
vrouwen hebben nu formeel volwaardig
burgerschap verworven. Reële gelijkheid, bv. op het gebied van loon, is daarmee
echter niet gerealiseerd.
Op
het gebied van de private sfeer reproductieve rechten, huiselijk geweld en
een evenwichtige verdeling van zorgtaken is er nog meer werk aan de orde.
De
meest originele bijdrage in deze reeks is die van Stijn Van de Perre, doctor in
de geschiedenis en lector aan de Arteveldehogeschool Gent. De democratisering
van onderwijs en cultuur wordt door hem op een boeiende wijze gekaderd in het
tijdsgewricht vanaf het Ancien Régime. Democratisering van cultuur omschrijft
hij als het verwerven van het recht om zich autonoom te ontplooien. Deze vage
en algemene interpretatie wordt op een zeer inzichtelijke en didactische wijze
uitgewerkt vanuit het centrale begrip culturele competentie. Die wordt
gerealiseerd op twee vlakken: toegankelijkheid en medezeggenschap. Het
driedelige motto van de Franse Revolutie, vrijheid, broederlijkheid en
gelijkheid, vormen de kapstokken van zijn boeiend en helder historisch
overzicht van dit emancipatieproces in België. Uit zijn conclusies onthoud ik
vooral dat culturele democratisering noodzakelijk is om maatschappelijke uitsluiting
te bestrijden.
In
het boek zijn ook een paar thematische bijdragen opgenomen. De eerste gaat over
de kiessystemen. De hoeksteen van elk democratisch politiek bestel wordt immers
gevormd door de organisatie van verkiezingen. De uitslag van verkiezingen
bepaalt de politieke machtsverhoudingen en het gevoerde beleid. Hoe de
bevolking vertegenwoordigd is wordt bepaald door kiessystemen. De machthebbers
hanteren deze dan ook graag als politieke instrumenten. Hoe kiessystemen in elkaar
zitten en hoe ze specifiek in België zijn geëvolueerd wordt door Patrick Vander
Weyden, docent aan de KUBrussel, behandeld.
Democratie
heeft een universeel karakter. Van de tweehonderd landen die door de Verenigde
Naties zijn erkend, voldoet niet eens de helft aan de basisvoorwaarden voor
democratie. Wereldwijd is er dus nog een lange weg af te leggen. Nina
Mangelschots, handelsingenieur en Patrick Vander Weyden, docent aan de
KUBrussel, leggen beknopt uit hoe de democratisering in de wereld tot nu is
verlopen. Ze volgen daarbij de indeling van Samuel Huntington. Deze stelt dat men
pas van echte democratie kan spreken als er, behalve verkiezingen, ook
politieke en burgerlijke rechten en vrijheden zijn in een land. Niet alle
landen die democratisch genoemd worden voldoen aan deze voorwaarde. Er zijn
immers twee manieren om het democratisch gehalte van een politiek regime te
bepalen: de kwantitatieve en de kwalitatieve benadering. De vergelijking tussen
beide toont aan dat er nu weliswaar meer democratische regimes kunnen worden
geteld dan op eender welk moment van de geschiedenis, maar dat er grote
onderlinge verschillen zijn in de kwaliteit van democratie.
Tim
Heysse, hoofddocent Wijsbegeerte aan de KULeuven, besluit de reeks met een
boeiende bijdrage over de filosofische geschiedenis van de democratie. De
democratische visie op de mens en het menselijk samenleven is typisch Westers
en gegroeid vanuit de sociaal contracttheorie van de 17e eeuwse
filosofen Hobbes en Locke. Toch is daarmee slechts de helft van het verhaal
verteld. Een sociaal contract tussen individuen gebeurt niet in het luchtledige
of op een onbeschreven blad, maar in de context van een bestaande maatschappij.
Hieruit volgt onder andere dat democratie per definitie alleen mogelijk is als
mensen hun beslissingen over de politieke en praktische inrichting van de
samenleving zien als menselijk, en niet als ingericht door een of andere
absolute instantie buiten de samenleving. Zon inrichting is per definitie
veranderlijk. Daaruit volgt dan weer dat democratie kwetsbaar is, want het betekent
leven met onzekerheid en voorlopigheid.
Interessant
als overzichtswerk, ook voor studenten. Sommige bijdragen zijn minder vlot te
lezen en ook niet zo boeiend door het technisch taalgebruik en de opsomming van
wetten en instellingen.
WEISMAN,
A., De wereld zonder ons. (Vert. The World Without Us)
Adam,/Apen, Uitg. Atlas, 2007, 359 pp. ISBN 978 90450 0057 2
In
het Slate Museum van het Welshe stadje Llanberis kan je je even in een wereld
zonder mensen wanen. Door een korte tunnel in de rotsen leidt een pad met een half
begraven treinspoortje naar een indrukwekkende oude groeve. Tussen meer dan 80 meter hoge steile
leistenen rotswanden ligt een meer, rondom begroeid met jonge berken en struikgewas.
De eekhoorns schoten er voor mijn voeten weg. Ongetwijfeld zwommen er vissen in
het water, en tussen het stuikgewas sprongen en kropen heel zeker verschillende
soorten kikkers en hagedissen. Af en toe zag je een vogel over het water
scheren en in het groen verdwijnen. En in de hemelse stilte ontdekte ik dat het
anders altijd aanwezige suizen in mijn hoofd helemaal was verdwenen.
Honderd
jaar en meer geleden heerste in de leisteengroeve van Llanberis een hels lawaai
van sissende en stampende topzware, door stoom aangedreven, machines dat het kappen
van de steenhouwers overstemde. Uit de groeve wordt al meer dan 50 jaar geen
leisteen meer gehaald. Behalve de uitgehakte wanden en het meer, is het onbruikbare
smalspoor de enige getuige van vroegere menselijke activiteit. Een paradijs op
aarde.
Zou
de aarde echt een paradijs worden als de mensen er verdwenen waren? Of
verandert op termijn de wereld in een braakliggend stuk grond, waar niets meer
kan gedijen en de elementen vrij spel krijgen? Een generatie geleden
waarschuwden onheilsprofeten voor de nucleaire vernietiging van de mensheid.
Tegenwoordig leven we onder de dreiging van de vergiftiging van het milieu, de definitieve
verdwijning van duizenden dier- en plantensoorten en de opwarming van het
klimaat.
Hoe
zou de rest van de wereld reageren als ze ineens werd verlost van de genadeloze
druk die mensen op haar en onze medeorganismen uitoefenen? Hoe lang zou het
duren voordat het klimaat zou terugkeren naar het punt waar het gebleven was
voordat wij al onze motoren startten? Hoelang zou het duren voordat de natuur haar
verloren terrein zou herwinnen en het paradijs zou herstellen waarin Homo Habilis
verscheen? Zou de natuur ooit al onze sporen kunnen uitwissen? Of zijn sommige daarvan
zo onnatuurlijk dat ze onverwoestbaar zijn? Welke erfenis zal de mensheid de
verre toekomst nalaten?
Natuurlijk
kunnen wij dat niet met zekerheid weten. Maar we zouden er wel kunnen over
fantaseren. Alan Weisman stelt zich voor hoe de wereld er zou uitzien als de
mens door een of andere ramp plotseling zou verdwenen zijn. Om een idee te
krijgen hoe de wereld zonder ons verder zou gaan moeten we kijken naar de
wereld zoals die was voor de mens verscheen, hoe ze sedertdien veranderd is en
welke rol de mens hierin heeft gespeeld. Dit is een geweldige onderneming.
Want
geen enkele diersoort heeft zoveel invloed uitgeoefend op het totale ecosysteem
van de aarde als de mens. De oermens die opging in de natuur is een fabeltje. Zelfs
het oerbos draagt de sporen van de mens en het ongerepte oerwoud van de Amazone
herbergt sporen van menselijke ontginning. Met behulp van hun vernuft hebben mensen
vanaf hun prille bestaan de natuur gebruikt en naar eigen hand gezet. Mensen
hebben bomen gekapt, struikgewas verbrand, het leefgebied van dieren verstoord
en de bewoners verjaagd of gedecimeerd. Het uitsterven van de grote zoogdieren
staat nagenoeg helemaal op rekening van de mens.
Op
nog veel meer manieren heeft de mens zijn stempel gedrukt op de wereld. Hij
heeft aardolie geboord, mijnen ontgonnen onder en aan het aardoppervlak,
kerncentrales gebouwd, zendmasten en hoogspanningskabels opgericht,
onverwoestbare of bijna niet af te breken kunststoffen gefabriceerd, in
oorlogen hele gebieden met uiterst giftige stoffen onherstelbaar verwoest.
Op
minder spectaculaire wijze heeft de mens de natuur beheerst door aan landbouw
te doen, moerassen droog te leggen, miljoenensteden te bouwen, immense kanalen en
tunnels te graven, diersoorten te domesticeren en te exporteren naar gebieden
waar ze hele inheemse populaties verjagen, decimeren of vernietigen.
En
ons exuberant gebruik van fossiele brandstoffen dreigt nu uit te monden in een
versnelde en verhevigde verandering van het klimaat op aarde.
Weisman
bespreekt systematisch alle gevolgen van de aanwezigheid van de mens op aarde,
hoe de mens vanaf zijn verschijnen fauna en flora heeft beïnvloed en het hele
ecosysteem naar zijn hand heeft gezet, hoe hij de natuur heeft bewerkt en
omgevormd tot zijn habitat, en hoe zijn artefacten het aanzien van de wereld
grondig hebben veranderd.
Sommige
van die ingrepen zullen de tand des tijds niet overleven, maar andere, zoals
bepaalde kunststoffen, zullen de wereld voorgoed belasten.
Bij
elk van deze aspecten stelt hij zich de vraag wat er zou gebeuren als de mens
er plots niet meer zou zijn. Vaak gaat hij daarvoor uit van bestaande
situaties, bijvoorbeeld verlaten steden of mijnen of een invasie van
geïmporteerde diersoorten. Hij heeft overal op de wereld, maar vooral in de
Verenigde Staten, met mensen gesproken die de noodzakelijke infrastructuur
moeten onderhouden van ingewikkelde bouwwerken.
Zijn
boek bevat een schat aan informatie over hoe het ecosysteem functioneert, hoe
en op welke manier de mens zijn stempel op de aarde zet en het milieu belast en
vervuilt en wat de gevolgen ervan zullen zijn.
Misschien
zal de natuur weer volop kunnen floreren als de mens verdwenen zou zijn. Maar omdat
sommige dingen die we gedaan hebben onherroepelijk zijn, zou de planeet die na
onze definitieve verdwijning resteert niet dezelfde planeet zijn die er geweest
was als wij nooit ontstaan waren. Er zijn dingen die nooit meer zullen
veranderen en processen die slechts na duizenden jaren en zelfs eeuwen zullen
afgelopen zijn. De toekomst kan en zal geen volmaakt spiegelbeeld van het
verleden zijn.
De
aarde zal het echter prima doen zonder ons, zo verzekeren deskundige natuurwetenschappers.
Dit mag dan misantroop klinken, ik ben het helemaal met hen eens. Als we echter waarde hechten aan het
voortbestaan van de mensheid, is volgens Weisman een drastische geboortebeperking
de enige oplossing. Er zijn nu al 6,5 miljard mensen. Als we doorgaan zoals nu
zijn we in 2050 met 9 miljard. Als vanaf nu elke vrouw slechts één kind krijgt,
dan zouden we rond 2075 nog slechts met ongeveer de helft zijn en in 2100 met 1,6
miljard. Met dit veel kleiner aantal zou de mensheid beduidend beter kunnen
profiteren van de technologische vooruitgang, als men dan maar de
bevolkingsgroei in het oog houdt.
Dit
klinkt wel logisch, maar dit werkt slechts als mensen zich beperken. Een
opgelegde beperking druist in tegen de politiek liberale opvatting van de
individuele vrijheid. Een vrijwillige beperking is, zeker in landen waar
kinderen de verzekering zijn voor de oude dag, onrealistisch en onhaalbaar.
En in de rijke landen zien we dat mensen die onvrijwillig kinderloos blijven
vaak hemel en aarde verzetten om toch eentje te krijgen.
In
deze fundamentele kwestie worden we geconfronteerd met de vraag waar de individuele
keuzevrijheid eindigt in functie van het collectief welzijn. China heeft
indertijd gekozen voor het laatste, met alle voordelen maar ook ellende
vandien. In ieder geval een uitdaging voor het liberale Westen.
Hoe
dan ook, het boek van Weisman is een eye-opener. Het is geschreven door een
milieubewuste journalist, die zich zeer degelijk heeft gedocumenteerd. En omdat
de verschillende hoofdstukken ook los van elkaar te lezen zijn, hoef je niet
het hele boek in een keer te verhappen.
SHUBIN,
N, De vis in ons. Een reis door 3,5
miljard jaar geschiedenis van het menselijk lichaam. (Vert. Your Inner Fish. A Journey
Into the 3.5-billion year History of the Human Body) Adam, Nieuw
Amsterdam Uitgevers, 2008, 255 pp. ISBN 978 90 468 0388 2
Neil
Shubin is paleontoloog en heeft zich het grootste deel van zijn carrière bezig gehouden met vissen. Hij
is een van de ontdekkers van de Tiktaalik,
de vroegst bekende overgangsvorm tussen vissen en landdieren. Dit was meteen
het onomstotelijke bewijs voor de theorie dat het leven in het water ontstond,
en dat vissen het land koloniseerden.
Fossiele
vissenbotten zijn goud waard voor Shubin. Ze vertellen hem niet alleen over het
leven van miljoenen jaren geleden, maar ook over wie we zijn en hoe we zo
geworden zijn. Lichamelijke restanten uit een ver verleden en vissen niet in
het minst geven ons immers inzicht in de fundamentele structuur en werking van
ons lichaam. In De vis in ons legt
hij uit waarom.
In
de meeste fossiele overblijfselen van lang uitgestorven dieren herkennen paleontologen
meteen de lichamen van recente dieren van dezelfde soort. Ook tussen dieren van
verschillende soorten, reptielen, vogels en zoogdieren zijn opvallende
gelijkenissen op te merken. Overgangsvormen zoals de Tiktaalik leren ons dat de
verschillen tussen soorten teruggaan op dezelfde oervorm. Alle basisonderdelen
van onze anatomie zijn reeds aanwezig bij de vissen en een aantal ervan reeds
bij ongewervelden. Alle wezens met ledematen, of dat nu vleugels, flippers of
handen zijn, blijken een gemeenschappelijk ontwerp te hebben.
Met
de nieuwste disciplines en onderzoeksmethoden kan men bovendien aantonen dat
dit niet alleen geldt voor botten, lichaamsbouw en organen, maar ook voor het
DNA. In alle levende wezens, van eencelligen over wormen en vliegen tot de mens,
treffen we hetzelfde basis-DNA aan. Dezelfde genen veroorzaken bovendien dezelfde
resultaten. Dit geldt voor het skelet, de tanden, de ledematen, de zintuigen en
de organen. We hebben dus ook een gemeenschappelijk genetisch recept, dat terug
te voeren is tot de meest primitieve levensvormen, de eencelligen.
Wanneer
je de diepgaande overeenkomsten ziet tussen hedendaagse en lang uitgestorven
wezens en ook tussen de verschillende organen en lichamen van de huidige
levende wezens realiseer je je dat de diverse bewoners van onze wereld gewoon
variaties op één thema zijn. Dit vormt het centrale concept en de betekenis van
evolutie, nl. de wet van de afstamming met modificatie. We zijn allen
gemodificeerde afstammelingen van onze voorouders of van hun genetische
informatie.
Het
is niet alleen prachtig en ontroerend dit te weten, met deze kennis kunnen we
een aantal veel voorkomende ziekten bij mensen beter begrijpen. We zijn immers een
omgebouwde vis. Ons lichaam heeft een grondplan dat niet aangepast is aan
nieuwe functies. Er zijn een hoop onnodig ingewikkelde en omslachtige
verbindingen in ons lichaam die te maken hebben met ons vissenverleden. Met ziekte
en ongemak betalen we een prijs voor de uitzonderlijke combinatie van dingen
die we doen praten, denken, grijpen, op twee benen lopen. Veel van onze
problemen zijn bovendien zo goed als zeker het gevolg van het feit dat we het
lichaam hebben van een actief dier, maar de leefgewoonten van een knolraap. (sic
Shubin)
Maar
er is ook hoop. Want door onze onderlinge verwantschap zijn de remedies voor veel
van onze ziekten te vinden in sommige van de meest eenvoudige wezens die ooit
op deze planeet hebben geleefd.
Dit
boek vol wetenschappelijke termen en informatie leest als een roman. Shubin is
naar mijn mening glansrijk in zijn opzet geslaagd. Hij vertelt niet alleen hoe
ons lichaam is geworden zoals het is, maar ook waarom en waartoe. Dit laatste vind
ik het meest interessante aspect van zijn betoog. Hij heeft het onderwerp
didactisch en inzichtelijk aangepakt en slaagde erin mij van begin tot eind te
boeien.
De RIJK, L.M., Religie,
normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. ISBN 90 351 3053 7
De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.
Arthur C. Clarke
De
plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen
jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende
individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele
gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de
perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de
religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.
Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van
normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder
godsgeloof?
Veel discussies over normen en waarden worden
vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de
Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer
bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een
serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten
voor ieder debat, namelijk een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is
dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren
normen en waarden in een samenleving.
Argumentatie en debat zijn gebaseerd op
redelijkheid, en daarvoor moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de
filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te
vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In
de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is
dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en
werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.
Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan
vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een
innerlijke grondhouding, de ervaring van het hogere of de God-in-ons. De
tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente
God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een
transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen
als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de
menselijke verbeelding.
Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid
tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige
criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat
werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan
bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen
waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. De niet-bestaande transcendente God
kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen
staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor
wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.
Als er dan geen instantie is buiten onszelf die normen
en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig
kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde
abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte
principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de
praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete
handelen en niet van het algemene en abstracte.
Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie
voor het praktisch handelen. Dit geldt net zo min voor politieke ideologieën. Er
zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het
regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.
Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke
en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en
onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem
worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het
(uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren
in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.
Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de
Rijk: er is geen noodzaak aan religie voor een deugdelijke morele praktijk, en
ook niet voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en
ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het
innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben
een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de
dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.
Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode
waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele
vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld
in het euthanasiedebat en het gebruik van embryos voor stamcelonderzoek. Het
verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.
Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage
aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat
godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of
dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt
door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het
leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen
om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen
op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.
Mij
sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.
Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch
moeilijke materie best leesbaar.
NUSSBAUM, M., Een waardig bestaan. Over dierenrechten.
(Vert. Compassion
and Humanity) Adam, Ambo, 2007, 135
pp. ISBN 90 263 2068 2
Legbatterijen, kippen met geknotte snavel, slachtafval in het voer van konijnen en runderen, opeen gepakte schapen op transport, kalveren die onmiddellijk na de geboorte van hun moeder worden weggehaald om vetgemest te worden, kleurstoffen in het voedsel van vis omwille van het roze kleurtje. Kan dat allemaal wel?
In juni 2000 deed het
hooggerechtshof van Kerala (India) een gedenkwaardige uitspraak over
circusdieren: Hoewel ze niet behoren tot de soort homo sapiens, zijn zij ook
wezens met recht op een waardig bestaan en een humane behandeling, zonder
wreedheid en marteling.( ) Daarom is
het niet alleen onze fundamentele plicht om onze dierlijke vrienden medelijden
te betonen, maar ook om hun rechten te erkennen en te beschermen. ( ) Als
mensen recht hebben op grondrechten, waarom dieren dan niet?
Volgens Martha Nussbaum is
het niet meer dan redelijk dat mensen rechtvaardige betrekkingen onderhouden
met dieren. Met hen delen mensen immers de wereld en zijn schaarse hulpbronnen.
We hebben veel gemeen met dieren, hoewel we in veel opzichten ook van hen
verschillen. In de meeste gevallen is er echter vooral strijd om te overleven
en machtsmisbruik.
Het recht op een waardig
bestaan vormt de kern van de vermogensbenadering in de ethiek. Tot nu toe heeft
deze benadering zich beperkt tot rechtvaardigheidskwesties bij en tussen
mensen, maar volgens Nussbaum is er geen enkele goede reden om ze niet uit te
breiden tot over de soortgrens, dus tot de niet-menselijke dieren. Ze neemt
nadrukkelijk afstand van de stoïcijnse en joods-christelijke traditie die een
zeer duidelijk onderscheid maken tussen mensen en de rest van de natuur. Met
dit boekje wil ze daarvoor een adequate theoretische benadering leveren.
De vermogensbenadering of
capabilities approach is een vorm van politiek liberalisme. Dit gaat uit van
het idee dat mensen de kans zouden moeten krijgen om zich op hun eigen wijze te
ontplooien zolang ze anderen geen kwaad doen. De vermogensbenadering benadrukt
daarin de notie van respect en gelijke menselijke waardigheid en een waardig
leven. Rechtvaardigheid heeft te maken met de kansen die mensen krijgen om hun
vermogens te ontplooien.
Nussbaum wil een theoretische
basis leggen voor een vermogensbenadering die ook voor dieren geldt. Die
vertrekt vanuit een ethische bewondering voor elke vorm van leven. We leven in
een wereld met vele verschillende soorten dieren die er allemaal naar streven
om hun leven te leiden, ieder met zijn eigen waardigheid. Het is dus niet meer
dan rechtvaardig dat al die wezens de kans krijgen om te blijven bestaan en
zich ten volle te ontplooien als datgene wat ze zijn.
De vermogensbenadering gaat
daarmee verder dan de gangbare rechtvaardigheidstheorieën. De invloedrijke sociaal
contracttheorie (Kant en Rawls) veronderstelt een overeenkomst tussen gelijke
redelijke partners. Dit uitgangspunt vormt al een probleem voor mensen met
beperkte vermogens, en dus zeker voor dieren. Het utilitarisme (Bentham en
Mill, en Peter Singer) biedt wel een uitweg in het doel van meer welzijn voor
iedereen, maar daar worden verscheidenheid en individualiteit niet in rekening
gebracht.
Nussbaum zoekt dus naar een
basis voor een uitgebreide vermogensbenadering. Het algemene doel zou volgens
haar moeten zijn dat geen enkel dier dat
over bewustzijn en gevoel beschikt dient te worden beroofd van de kans op een
florerend leven, en leven in het soort waardigheid dat relevant is voor zijn
species, en dat alle dieren die over een zekere mate van bewustzijn beschikken
bepaalde positieve kansen dienen te krijgen om te floreren. (p. 42)
Om zon wereld echt waar te
maken is het nodig een beperkte verzameling politieke principes na te streven
die zijn gericht op bescherming en het bevorderen van de zelfredzaamheid van
dieren. Om ons een idee te vormen van waardigheid voor een bepaalde diersoort
kunnen we om te beginnen beroep doen op de meevoelende verbeeldingskracht. In
een zorgvuldig opgebouwd betoog bespreekt Nussbaum verder een aantal
belangrijke kwesties voor de realisatie van een rechtvaardige behandeling van
dieren. Ze pleit voor een respectvol en intelligent paternalisme en formuleert
voorzichtige en doordachte antwoorden op vragen als:
-Welke
verplichtingen hebben mensen tegenover dieren?
-Tellen de belangen
van dieren even zwaar als die van mensen?
-Wanneer en onder
welke voorwaarden is het doden van dieren (g)een kwaad?
Nussbaum geeft eerlijk toe
dat de vermogensbenadering geen complete rechtvaardigheidstheorie is, en dat ze
voor een aantal problemen nog geen oplossing ziet, bijvoorbeeld het gebruik van
proefdieren in dienst van de menselijke gezondheid of de relaties tussen dieren
onder elkaar (bv. roof- en prooidieren). De vraag is volgens mij of een
rechtvaardigheidstheorie door mensen gewild en uitgewerkt ook moet gelden
binnen de dierenwereld en dus aan dieren moet worden opgelegd.
Dit boek biedt niet alleen
een uitwerking van een ethische theorie over dierenrechten, maar tevens een
zeer inzichtelijke kennismaking met de vermogensbenadering zelf.
Het betoog van Nussbaum is
zeer goed te volgen, want ze schrijft, in tegenstelling tot moderne filosofen
als Rawls en Amartya Sen, in een eenvoudige en toegankelijke stijl. Het is
tevens een schoolvoorbeeld van de systematische uitwerking van een filosofisch
probleem.
SENNETT, R., De cultuur van het nieuwe kapitalisme. (Vert. The
Culture of the New Capitalism) Adam,
Meulenhoff, 2007, 160 pp. ISBN 978 90 290 7921 1
De
industriële revolutie van de 19e eeuw veroorzaakte in de Westerse
wereld een enorme instabiliteit van de financiële markten, onzekere
werkgelegenheid en miserabele levensomstandigheden van de arbeiders. De
bedrijven hadden hun les geleerd en schoeiden in de 20e eeuw hun
organisatie op militaire leest. Stabiele bedrijven, en welvaart en
werkzekerheid voor velen, waren het gevolg. Een rigiede bureaucratie heeft
echter een keerzijde. De individuele vrijheid in de loopbaan was voor de
meesten zeer beperkt.
De mondialisering heeft een
nieuwe revolutie ontketend. Sennett, een van de meest gezaghebbende sociologen
van het moment, spreekt over het nieuwe kapitalisme. In dit systeem moeten
bedrijven vooral snel evolueren, moet vakmanschap het afleggen tegen talent en
is de werknemer in de eerste plaats consument. De voorvechters ervan zingen de
lof van de vloeibare moderniteit en beweren dat die de vrijheid van het
individu verhoogt.
Sennett is daar niet zo zeker van. Volgens hem zijn mensen
helemaal niet vrijer geworden door die veranderingen. Het nieuwe kapitalisme gedijt
in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Voor de ontmanteling van
een vaste overheids- en bedrijvenbureaucratie wordt een hoge prijs betaald:
groeiende economische ongelijkheid en sociale instabiliteit. De mens die in
zon systeem kan floreren moet gericht zijn op de korte termijn en bereid om
opgedane ervaring los te laten. Volgens Sennett is dit een ongebruikelijk soort
mens. Het culturele ideaal dat in de nieuwe instellingen wordt vereist is
schadelijk voor veel van de mensen die er werken. Mensen weten niet waarheen
hun leven leidt, hun bestaan mist een richting en doel.
De analyse van drie tendensen
in het nieuwe kapitalisme onderbouwt zijn stelling. In de eerste plaats is in de
bedrijven de macht overgegaan van het management naar de aandeelhouders. De
financiële markten bepalen de toekomst van een bedrijf. Aandeelhouders zijn uit
op korte termijnresultaten en snelle winsten. Bedrijven zijn dus wel verplicht
om mee te doen met de trend van opeenvolgende interne veranderingen en
flexibiliteit. Bovendien heeft de snelle ontwikkeling van communicatie- en
productietechnologie de vroegere hiërarchisch geordende bedrijfsstructuur
doorbroken en geleid tot verregaande automatisering. Deze evolutie zorgt voor
veel spanning en onrust onder de werknemers, die steeds nieuwe taken krijgen en
met andere mensen moeten samenwerken.
Korte
termijndenken en de noodzaak tot flexibiliteit laten niet meer toe dat mensen in
een tijdrovend leerproces vakmanschap ontwikkelen. Zich bekwamen en
specialiseren is te duur en ongewenst. Mensen moeten multipel inzetbaar zijn en
worden beoordeeld op talenten en competenties, een vaak wazig begrip. Ook in
het onderwijs is deze tendens waar te nemen: parate kennis en inzetbare vaardigheden
zijn ondergeschikt aan de competentie om (ze) te leren. Talenten zijn echter uitwisselbaar en het is je eigen
verantwoordelijkheid om die te ontwikkelen en mee te zijn met nieuwe tendenzen.
Dit houdt nooit op, en ouder wordende werknemers kunnen niet meer bogen op
hun ervaring, want die telt niet meer mee.
Evaluaties
die niet het vakmanschap maar de talenten focussen worden door de werknemers
bovendien als hoogst onrechtvaardig aangevoeld. Maar er is geen keuze want het
spook van de overbodigheid ligt voortdurend op de loer.
In een derde hoofdstuk
bespreekt Sennett de invloed van deze evolutie op de politiek. Ook hier laat
zich de nieuwe cultuur gevoelen. Politiek is consumentisme geworden, de burger een
consument van politiek, die voortdurend wordt aangespoord om te kopen. Alle
verleidingstechnieken van de reclamewereld worden ingezet om de persoonlijkheid
en opvattingen van politici in de markt te zetten. In het nieuwe kapitalisme is
politiek niet meer dan een consumptiegoed geworden, dat inspeelt op momentane
problemen en vooral gericht is op korte termijnoplossingen die een
gebruiksvriendelijk beleid beloven. Het politieke platform, zegt Sennett, is te
vergelijken met het VW-platform, waarvan kleine materiële verschillen in
waarde worden opgeblazen tot merken. En het laat de burger onverschillig, want
als het ene merk hem niet meer bevalt koopt hij een ander.
Voor een aantal werknemers,
vooral jonge mensen die nog geen bindende engagementen hebben aangegaan, heeft
het nieuwe kapitalisme de persoonlijke individuele ontplooiingskansen verhoogd.
Maar tegelijk heeft het de kwaliteit van het institutionele leven afgebroken. Voor
veel mensen is dat een regelrechte achteruitgang.
Deze sociale achteruitgang
kan echter worden afgeremd als mensen de gelegenheid krijgen om als werknemer
een samenhangende carrière uit te bouwen, in werk waarin ze zich nuttig voelen
en vakmanschap kunnen ontwikkelen. In het laatste hoofdstuk stelt Sennett kort
een aantal initiatieven in deze zin voor. Zoals veel dergelijke academische
werken krijgt de analyse van het probleem echter heel wat meer ruimte dan de
mogelijke antwoorden. Voor een gerenommeerde socioloog als Sennett is dit een
gemiste kans.
De cultuur van het nieuwe
kapitalisme is een dun boekje, maar inhoudelijk zeer rijk. De auteur hanteert
een vrij ondoorzichtige schrijfstijl, en zijn betoog is daardoor moeilijk te
volgen. Deze complexe materie had een minder compacte uitwerking verdiend.
TANNEN, D., Je begrijpt me gewoon niet. Hoe mannen en vrouwen met elkaar praten. Adam, Uitg. Bakker, 2006 (16e dr.), 346 pp. ISBN 978 90 351 3009 8
Conflicten en misverstanden tussen mensen uit verschillende culturen lijken ons vrij vanzelfsprekend. We weten onderhand dat ze te maken hebben met verschillende communicatiestijlen. Maar wanneer mannen en vrouwen met dezelfde culturele achtergrond met elkaar praten worden communicatieproblemen snel op rekening van persoonlijke tekortkoming of onwil geschoven.
De sociolinguïste Deborah Tannen toont in dit boek aan dat de schijnbaar onverklaarbare misverstanden tussen mannen en vrouwen echter evenzeer te maken hebben met verschillende conversationele stijlen als die tussen mensen uit verschillende culturen. Veel wrijvingen tussen mannen en vrouwen in relaties ontstaan doordat beide partijen behoren tot en opgroeien in wat in wezen verschillende culturen zijn. De wereld van mannen is een andere dan die van vrouwen. De spreekstijl van partners is de reflectie van een ander systeem.
Mannen groeien op en leven in een hiërarchische maatschappelijke orde, waarin je als individu een hogere of lagere positie inneemt. Het leven is een krachtmeting met onafhankelijkheid en status als inzet. Menselijke relaties worden als asymmetrisch beleefd en verschillen worden benadrukt. In deze wereld zijn gesprekken onderhandelingen waarin mensen zo mogelijk de overhand proberen te krijgen en te behouden, en zichzelf beschermen tegen pogingen van anderen om hen te overheersen en met hen te sollen. Mannen zijn dan ook eerder geneigd zich in een gesprek in een statuspositie te manoeuvreren en te domineren.
Vrouwen daarentegen benaderen de wereld als een netwerk van verbindingen, waarin het belangrijk is een levensgemeenschap te scheppen en in stand te houden met intimiteit en verbondenheid als doel. In deze wereld zijn gesprekken onderhandelingen met intimiteit als doel en waarbinnen mensen bevestiging en steun zoeken en geven en tot overeenstemming komen. Vrouwen letten in een gesprek op subtiele verschuivingen in verbondenheid en streven naar vriendschap en gelijkheid in bondgenootschappen.
Dit betekent niet dat onafhankelijkheid en status voor vrouwen onbelangrijk zijn, of dat mannen geen intimiteit of verbondenheid nastreven. Over het algemeen vinden zij deze respectieve doelen echter minder belangrijk. Het gaat dus om een verschil in gradatie.
Met dit als uitgangspunt bespreekt Tannen een aantal vaak voorkomende misverstanden in en over communicatie van mannen en vrouwen. Als mannen spreken zijn ze bijvoorbeeld vooral gericht op het geven van informatie, vrouwen op het leggen van contact. Mannen zijn daardoor bij openbare gelegenheden vaak veel langer aan het woord, ook omdat ze status willen verwerven. Omwille van het contact zijn vrouwen geneigd gevoelens en geheimen te delen, wat door mannen vaak neerbuigend kletsen genoemd wordt. Vrouwen zijn over het algemeen, omdat ze verbondenheid nastreven, ook minder geneigd op de voorgrond te treden en worden daardoor vaker als incompetent en hulpeloos gezien. Vrouwen en mannen gaan op een andere manier om met conflicten en meningsverschillen. En vrouwen in Westerse maatschappijen geven eerder de voorkeur aan indirecte, mannen aan directe communicatie.
Die specifieke communicatiestijlen zijn reeds vroeg in de ontwikkeling aanwezig en blijven opmerkelijk constant doorheen de verschillende leeftijdsfasen. Opvallend is dat, over de culturen heen, de communicatiestijl van vrouwen systematisch lager gewaardeerd wordt dan die van mannen. Spreekstijlen die als mannelijk worden beschouwd, associeert men met leiderschap en gezag. Met als vrouwelijk geassocieerde spreekstijlen gebeurt dit niet. Daarom wordt van vrouwen bijna overal als vanzelfsprekend verwacht dat zij zich zullen aanpassen. En dat doen ze ook.
Man-vrouw conversatie is volgens Tannen dus communicatie tussen verschillende culturen. Daardoor praten mannen en vrouwen heel vaak langs elkaar heen. Een sociolinguïstische benadering van man-vrouw conversaties als communicatie tussen twee verschillende culturen verklaart gerechtvaardigde ongenoegens zonder iemand ervan te beschuldigen ongelijk te hebben of gek te zijn. Een verklaring doet de ongenoegens niet verdwijnen maar kan wederzijds onbegrip en kritiek uit de wereld helpen.
Deborah Tannen hoopt door haar werk ook de ongelijke waardering te counteren. Met haar analyse en in verschillende voorbeelden benadrukt zij dat mannen en vrouwen een verschillende maar volkomen gelijkwaardige spreek:stijl hebben. Hiermee gaat ze in tegen de algemeen gekoesterde opvatting dat vrouwen een eenzijdige poging moeten doen om mannen te begrijpen. Als we weten dat iedere spreekstijl waardevol is binnen een bepaald systeem, dan kunnen we ons beide aanpassen en leren van elkaars stijl.
Dit is een wel zeer optimistische visie. Ik betwijfel of het werkelijk zo eenvoudig ligt. In de eerste plaats is het streven naar hiërarchie en status in elke maatschappij veel agressiever en opvallender en levert het onmiddellijke en openlijke maatschappelijke voordelen op. In de tweede plaats zijn de meeste mannen niet zo geïnteresseerd in relationele en intermenselijke themas, en informeren ze zich daar niet over.
Vrouwen zullen zich dus, net omdat zij dit belangrijk vinden, blijvend meer moeten aanpassen als ze verbondenheid en intimiteit willen bereiken en een meer harmonieuze omgang met hun mannelijke partners. Tenzij ze zich daarbij neerleggen zullen ze dus ook vaker gefrustreerd en teleurgesteld blijven. Gelukkig zijn de meeste vrouwen sterk in het opbouwen van een hecht sociaal netwerk van vrouwen bij wie ze wel terecht kunnen.
Voor wie dit allemaal te seksistisch lijkt, is het wel goed te weten dat Tannen beseft dat ze generaliseert. Er zijn immers vrouwen die een communicatiestijl hanteren die aansluit bij die van de meeste mannen, en er zijn ook mannen met een meer vrouwelijke communicatiestijl. Het indelen van vrouwen en mannen in categorieën veegt individuele verschillen niet weg. Op talloze manieren is ieder mens volkomen verschillend van een ander en ook verschillend van de velen die tot dezelfde categorie behoren.
De spreekstijl die in het Westen algemeen door mannen resp. vrouwen gehanteerd wordt, kan bovendien in een andere cultuur best de algemene communicatiestijl zijn. Zo is in de meeste niet-westerse culturen een indirecte stijl gebruikelijk, die in het Westen als vrouwelijk wordt gezien.
De inzichten van Tannen zijn gebaseerd op studies in verschillende onderzoeksgebieden. Regelmatig blijft het bewijsmateriaal toch eerder anekdotisch. De vraag is of dit is gebeurd omwille van de leesbaarheid van het boek, dan wel dat er geen ander materiaal voorhanden was. Alhoewel haar theorie ook zonder dit bewijsmateriaal zeer goed herkenbaar is in de realiteit, mag dit niet de toetsteen worden voor de juistheid ervan.
Niettemin toch een aanrader, omdat begrip inderdaad veel ongenoegens minder zwaar doet wegen. En het is bovendien heel vlot leesbaar want geschreven in een eenvoudige taal.
LYUBOMIRSKY, S, De maakbaarheid van het geluk. Een wetenschappelijke benadering voor een gelukkig leven. (Vert. The How of Happiness) Adam/Apen, Uitg. Archipel, 2008, 397 pp. ISBN 978 90 6305 279 9
Wat is de betekenis en het mysterie van het geluk? Kan een mens gelukkiger worden in zijn leven en is dat geluk onbeperkt houdbaar? En hoe spelen sommige mensen het klaar om gelukkiger te zijn dan anderen en gelukkig te blijven, soms in zware tegenspoed?
Aan deze kernvragen heeft Sonja Lyubomirski haar hele carrière als onderzoekspsycholoog gewijd. Dit boek is de neerslag van wat gelukswetenschappers door middel van empirisch onderzoek hebben ontdekt. Lyubomirski heeft de nieuwste ontdekkingen op het gebied van het onderzoek naar geluk verzameld en geïnterpreteerd. In haar boek gebruikt ze die als uitgangspunt om ons te leren hoe we een hoger en duurzaam geluksniveau kunnen bereiken.
Gelukkig zijn is immers niet iets wat je overkomt of wat je al dan niet hebt. Gelukkig zijn kan je leren. Maar je moet er wel iets voor doen. Sommige mensen hebben meer geluk dan anderen: ze zijn van nature uitgerust met een positief levensgevoel. En er zijn ook mensen wie het in het leven meer meezit dan anderen. Omstandigheden beïnvloeden echter slechts 10 procent van ons geluksgevoel, en erfelijke aanleg de helft. De overige veertig procent kunnen we zelf beïnvloeden, want ze worden bepaald door hoe we denken en handelen. We hebben ons geluk dus voor een belangrijk deel zelf in handen.
Daarvoor bestaat er echter niet één geheime oplossing, zoals er ook geen wonderdieet bestaat dat voor iedereen werkt. Iedere mens moet en kan voor zichzelf bepalen wat voor hem/haar het beste werkt. Als hulp bij deze keuze presenteert Lyubomirsky twaalf strategieën die gebaseerd zijn op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek. Iedere strategie wordt in een afzonderlijk hoofdstuk toegelicht. Aan de hand van een vragenlijst kom je te weten welke strategieën waarschijnlijk het beste zullen werken voor jou. Wie daar meteen mee aan de slag wil kan zich dus beperken tot de betrokken hoofdstukken.
Mensen willen echter niet alleen maar gelukkiger worden, ze willen ook dat het blijft duren. Voor het onderhouden van een gelukkig gevoel onderscheidt Lyubomirsky vijf aandachtspunten, die ze de sleutels noemt voor duurzaam geluk.
Maar wat als je depressief bent? Kan je dan ook iets met een boek over hoe je gelukkiger kan worden? Het antwoord van Lyubomirsky is genuanceerd. In een laatste hoofdstuk belicht zij de oorzaken van depressie en verschillende efficiënte behandelmethodes. Depressie moet vooral deskundig behandeld worden. Maar dagelijkse eenvoudige geluksvergrotende oefeningen kunnen bijdragen tot het overwinnen ervan en leiden tot meer geluksgevoel.
De meeste boeken over geluk en gelukkig zijn bieden recepten, gebaseerd op anekdotische verhalen of oude wijsheden en herhalen zichzelf. Ze konden mij nooit echt aanspreken. Dit boek is anders. De inhoud is gebaseerd op degelijk wetenschappelijk onderzoek, maar wel heel praktisch uitgewerkt. Van elke strategie wordt duidelijk uitgelegd waarom en hoe ze werkt en hoe je ze zo goed mogelijk kan toepassen. En als je de strategieën kiest die het best passen bij jouw persoonlijkheid, is het allemaal veel minder moeilijk dan je misschien gedacht had. Geluk op maat, zeg maar.
Dit alles is bovendien heel vlot geschreven in een eenvoudige taal.
LANDES, D.S., Arm en rijk. Waarom werd het Westen rijk en bleven andere landen arm?(Vert. The Wealth and Poverty of Nations. Why some are so rich and some so poor). Utrecht, Uitg. Het Spectrum, 2006 (6e dr.), 703 pp. ISBN 90 274 9598 X
Nu de oude indeling van de wereld in Oost en West heeft afgedaan, is de belangrijkste bedreiging van de wereldvrede de kloof tussen arm en rijk op het gebied van welvaart en gezondheid. Volgens Landes is dit het grootste en gevaarlijkste knelpunt dat de wereld in het derde millennium te wachten staat. Een economisch historicus vraagt zich dus af hoe het zover is kunnen komen, en waardoor deze situatie wordt bestendigd. Als we weten hoe en waardoor het Westen zon grote voorsprong heeft kunnen nemen, krijgen we wellicht een beter inzicht in de mogelijke oplossingen.
Als eerste verklaring ziet Landes de ongelijke bedeling van de verschillende werelddelen door de natuur. Rijke landen liggen doorgaans in gematigde streken waar ziekten minder slachtpartijen aanrichten en in gebieden waar voldoende en continu water voorradig is. Een betrouwbare en gelijkmatige watervoorziening zorgt dan weer voor sociale en politieke organisatievormen die het ondernemerschap stimuleren. Het impact van geografische factoren, die Diamond in zijn bekende werk Zwaarden, paarden en ziektekiemen veel grondiger heeft uitgewerkt, vormt echter slechts de inleiding van het betoog van Landes.
De geografische gesteldheid is immers slechts de basisvoorwaarde. Duizend jaar geleden zou niemand de Europese wereldheerschappij hebben voorspeld. Het continent was uitgeput door invasie, roof en plundering van de Vikings, de Saracenen en de Magyaren. Deze gebeurtenissen hebben echter de voorwaarden geschapen voor de politieke en economische factoren die Europa en bij uitbreiding de voormalige koloniën in Noord-Amerika - een enorme voorsprong gaven. Als gevolg hiervan ontwikkelde zich hier een soort ondernemingszin die zich nergens anders manifesteerde.
De achtergronden en redenen hiervan zijn de staatkundige verbrokkeling en de algemene onveiligheid. In die omstandigheden moesten de bewoners van het Europese continent het lot in eigen handen nemen. Hierdoor kwam er ruimte voor concurrentie en particulier initiatief. Bovendien kenmerkte de Europese beschaving zich door particulier eigendom, weliswaar van de hogere standen. De macht van de heersende klasse is er altijd in min of meerdere mate ingeperkt geweest en nooit zo absoluut als in bijvoorbeeld China.
Volgens Landes was de aanwezigheid van vrije handel en een vrije markt doorslaggevend voor de steeds sneller opgaande ontwikkeling in Europa. In Europa was er vrij ondernemerschap, werkte innovatie en was ze lonend.
Deze basismechanismen zijn volgens Landes terug te vinden in nagenoeg alle historische gebeurtenissen en ontwikkelingen in en buiten Europa, waar Europeanen neerstreken. Hij vraagt zich af wat er gebeurd is, waarom en waarom toen en daar. Waarom speelde Engeland een pioniersrol in de latere politieke constellatie van de democratische landen? Waarom gingen Spanje en Portugal failliet ondanks hun rijke kolonies? Waarom begon de Industriële Revolutie in Engeland en niet elders? Hij vergelijkt het beleid van de verschillende Europese landen in de kolonies en stuit steeds opnieuw op de rol van vrij ondernemerschap en particulier initiatief. Dezelfde processen lijken ook te spelen in de stagnatie en het verval van China, de opkomst van Japan en de Aziatische Tijgers, de moeizame ontwikkeling van de Zuid-Amerikaanse staten en het totaal achterop hinkende Afrika.
Met verbazende precisie en waarheidsliefde doorprikt Landes een aantal hardnekkige mythes over uitbuiting en misplaatst schuldgevoel over het koloniale verleden van Europa. Eurocentrisme is niet moreel slecht, zegt hij, het is de waarheid en waarheid is te verkiezen boven dromen. Een historicus moet het verleden niet verdoezelen of herschrijven om het aangenamer te maken. Op basis van sterk feitenmateriaal toont hij zonder scrupules aan hoe een echte vrije markteconomie een meerwaarde biedt voor de ontwikkeling van welvaart en gezondheid in een samenleving. Hierbij moet natuurlijk opgemerkt dat deze begrippen altijd een subjectieve betekenis hebben, en dat hij de gebeurtenissen door een Westerse bril bekijkt.
Hiermee houdt hij tevens een sterk pleidooi voor liberalisme, tolerantie en culturele verscheidenheid en keert hij zich nadrukkelijk tegen monoculturalisme en een gesloten wereld. Maar ook de cultuurrelativisten hebben volgens hem ongelijk, want niet alle culturen bieden een vruchtbare bodem voor vrije en liberale ondernemingsvormen. Tenslotte benadrukt hij het enorme belang van gelijkheid tussen burgers in het algemeen, en vooral van mannen en vrouwen.
Als je in staat bent om deze centrale gedachtegang voor ogen te houden is het boek best leesbaar. Ondanks zijn duidelijke en expliciete stellingname laat Landes zich niet betrappen op ongenuanceerde uitspraken. Tegenargumenten worden ernstig genomen: de realiteit is complex en heeft verschillende facetten. Die worden dan ook met veel zorg uitgewerkt. Het nadeel van deze keuze zijn de vele zijstapjes en anecdoten die het overzicht vertroebelen. Ik ergerde mij bovendien regelmatig aan slordig taalgebruik (misschien een vertalingseuvel?).
Het werk is uitermate degelijk gedocumenteerd en voorzien van een zeer uitgebreide notenlijst en dito bibliografie.
van ROSSEM, M., Heeft geschiedenis nut? Utrecht, Het Spectrum, 2006 (5e dr.), 336 pp. ISBN 90 461 5031 3
Geschiedenisonderwijs is de laatste decennia de verschoppeling geworden. Wie zich met geschiedenis onledig houdt riskeert al snel een oubollig imago. Is geschiedenis wel een nuttig vak? Wat valt er helemaal uit de gang van zaken in het verleden te leren? Is het verleden niet verleden tijd, en is het heden niet ingewikkeld genoeg dan dat we in stoffige archieven moeten duiken?
In de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw had men geen hinder van deze vragen. Dit waren gouden tijden voor de geschiedschrijving. Die bezigheid speelde toen immers een belangrijke rol in het proces van de natievorming. Ze legitimeerde het bestaan van een natie. Geschiedschrijving voorzag de bevolking van een min of meer samenhangend glorieus verleden, dat onherroepelijk moest leiden tot een natiestaat. Men moest de mensen, die zich vooral identificeerden met hun dorp of streek, warm maken voor de noodzaak van nationalistische solidariteit. Heel dat gebouw is echter al een paar decennia geleden door de historici zelf ontmaskerd. Het was niet meer dan een intellectuele constructie zonder basis in de historische realiteit.
Moderne historici geloven ook al lang niet meer dat er belangrijke lessen uit het verleden kunnen getrokken worden. Het verleden was immers ingrijpend anders dan het heden. De geschiedenis herhaalt zich, anders dan het spreekwoord wil, nooit. Ze vertoont wel enkele patronen, maar die hebben geen significant voorspellende betekenis. Er zijn teveel toevallige gebeurtenissen die het verloop van de geschiedenis beïnvloeden.
Volgens van Rossem, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht en columnist in verschillende historische bladen, is de functie van geschiedschrijving heel eenvoudig: duidelijk maken hoe een bepaalde situatie tot stand is gekomen. Door een wetenschappelijke analyse van de gebeurtenissen is een historicus in staat mythe van feiten te onderscheiden. Hij/zij kan hierdoor een zinnig oordeel te geven over het reële verloop van de gebeurtenissen
In dit boek doet hij dat dan ook. In een uitgebreid eerste deel geeft hij een kritische en overzichtelijke analyse van het verloop en de nasleep van de twee wereldoorlogen in de twintigste eeuw. Vervolgens doorprikt hij op een nuchtere en ironische wijze een aantal gangbare mythes over kunst, cultuur en politiek. Leven wij wel echt in een multiculturele samenleving? Is het niveau van de algemene ontwikkeling wel gedaald? Is er inderdaad te weinig democratie?
Dit boekje is een bundeling van teksten, columns en voordrachten, en hier en daar een boekbespreking, uit de afgelopen jaren. Het is met zwier geschreven en, mede door de korte hoofdstukjes, zeer vlot leesbaar.
NIVEN, D., De 100 geheimen van gelukkige mensen. (Vert. The 100 Simple Secrets of Happy People: What Scientists Have Learned and How You Can Use It) Deltas, 2000, 176 pp. ISBN 978 90 4472 066 2
Waarin verschillen gelukkige en ongelukkige mensen van elkaar? Wat doen de eersten anders dan de anderen?
Al eeuwen houden filosofen zich bezig met het geluk, en in de afgelopen decennia werd het ook een studieobject van de menswetenschappen. Psychologie, sociologie en zelfs de economie bestuderen het geluk.
D avid Niven, niet te verwarren met de beroemde filmacteur, boog zich over meer dan duizend studies uit het laatste decennium van de 20e eeuw en nam er het beste en meest praktische advies uit over. In dit boek beperkt hij zich tot de essentie. Natuurlijk moest het een rond getal worden, dus werden het 100 tips hoe mensen het geluk vinden en behouden.
Het boek bestaat uit 100 zeer korte hoofdstukjes. Elk hoofdstukje bevat de hoofdconclusie van een onderzoek, aangevuld met een advies en een voorbeeld. Die conclusies zijn verre van nieuw en wereldschokkend, en gelukkige mensen zullen ze vanzelfsprekend vinden. Gelukkige mensen hebben immers niet meer geluk in het leven dan ongelukkige, ze gaan er echter anders mee om.
Een pretentieloos boekje om af en toe in te lezen of aan iemand cadeau te doen.
YOUNG, J.E. & J.S. KLOSKO, Leven in je leven. Leer de valkuilen in je leven herkennen. (Vert. Reinventing Your Life) Lisse, Swets & Zeitlinger, 1999, 333 pp. ISBN 90 265 1569 3
Valkuilen zijn hardnekkige patronen in onze relaties die ons beletten ons goed te voelen en onze levensdoelen te bereiken. In onze kindertijd werkte zon patroon alsoverlevingsstrategie wanneer ons iets werd aangedaan door mensen die ons nabij stonden. We werden in de steek gelaten, bekritiseerd, beperkt, misbruikt, buiten gesloten of verwaarloosd. Die strategieën zijn iets van onszelf geworden en we blijven ze als volwassene gebruiken ook als we ze niet (meer) nodig hebben.
Voor kinderen is de gang van zaken in het eigen gezin immers vanzelfsprekend. De ervaringen in onze kindertijd bepalen dan ook ons model van de werkelijkheid, onze diepste overtuigingen of schemas over onszelf en de wereld. Deze schemas zitten heel erg vast. Alle nieuwe ervaringen worden aan die overtuigingen getoetst en op basis daarvan aangenomen of verworpen.
Valkuilen verstoren en vervormen echter onze kijk op de werkelijkheid. Ze roepen sterke gevoelens op van woede, angst of verdriet en beletten ons om te genieten en in onszelf te geloven. Daardoor blijven we de oude gekende patronen en daarmee de pijn uit onze kindertijd herhalen. Bijna iedereen herhaalt de negatieve ervaringen met relaties uit de kindertijd op een zelfdestructieve manier.
Om mensen met emotionele problemen te helpen om uit deze spiraal te komen, ontwierp Young de valkuiltherapie, tegenwoordig schematherapie genoemd. Deze vorm van therapie komt voort uit de cognitieve therapie en combineert de methodes hieruit met gedragstechnieken en de psychodynamische visie. Daardoor kan ze fundamenteler en veelomvattender werken.
Dit boek is een zelfhulpboek. In de eerste hoofdstukken leggen de auteurs uit wat valkuilen zijn, hoe ze ontstaan, hoe mensen met hun valkuilen omgaan en hoe ze kunnen veranderen.
Op basis van de 6 fundamentele behoeften van jonge kinderen onderscheiden zij 11 valkuilen. Die komen in de volgende hoofdstukken aan de orde. Ieder hoofdstuk begint met een voorbeeld en een vragenlijst. Op basis hiervan kan je nagaan in welke mate deze valkuil op jou van toepassing is. Vervolgens kan je lezen waarover deze valkuil gaat, wat ze met je doet, hoe ze te verklaren is en hoe je ze kan veranderen.
In dit boek wordt je verteld hoe je kan ontsnappen aan negatieve gedachten en je weer goed kan voelen. Het is bestemd voor mensen die de zich steeds herhalende problemen in hun leven willen aanpakken. Iedereen kan zich er echter in terug vinden en er voordeel mee doen. Elke mens heeft in zijn kindertijd immers een aantal stevige overtuigingen gevormd, die hem of haar geregeld dwars kunnen zitten in relaties of zelfwaardering.
Het tekst is helder geschreven en de vele voorbeelden maken de inzichten zeer duidelijk. Het leest zeer vlot.
Met enig aplomb beweren de auteurs in de inleiding dat dit boek de meeste zelfhulpboeken overstijgt. Eerst zien en dan geloven, dacht ik. Ze hebben gelijk.
ROODVOETS, C., Niemandskinderen. De gevolgen en verwerking van een onveilige jeugd. Haarlem, Uitg. Gottmer/Becht, 2006, 224 pp. ISBN 90 6834 209 6
Kindermishandeling, seksueel misbruik, het prostitueren van je eigen kinderen halen bijna elke dag het nieuws. De meeste kinderen dragen daar hun hele leven de sporen van mee. Maar het leed dat ouders of andere volwassenen hun kinderen aandoen is niet altijd zo spectaculair. Veel meer kinderen dan men beseft worden dagelijks vernederd, verwaarloosd of zijn de speelbal in het rampzalige huwelijk van hun ouders. Deze kinderen groeien op in privé-oorlogsgebied, de oorlog die in hun gezin woedt. Ze zijjn getraumatiseerd en voelen zich nergens veilig. Carolien Roodvoets noemt hen Niemandskinderen. Ze zijn van niemand, niet van hun ouders maar ook niet van zichzelf.
Roodvoets werkt al jaren als therapeute met volwassenen die in privé-oorlogsgebied opgroeiden. Ze zitten gevangen in hun geschiedenis van onmacht en slachtofferschap.
Ze werden niet erkend en konden zichzelf niet zijn. Ze hebben geen greep op hun eigen leven en lopen vast in hun werk, hun relaties en in de opvoeding van hun eigen kinderen. Elke stressvolle gebeurtenis brengt hen weer van streek. De meesten kunnen slechts dank zij een langdurig en moeizaam therapeutisch proces hun eigen leven weer in handen nemen.
In Niemandskinderen laat Carolien Roodvoets zien wat er kan gebeuren als het mis gaat in gezinnen en hoe dit het gevoel van veiligheid, vertrouwen en zelfwaarde van de kinderen schaadt. Ze beschrijft hoe deze kinderen als gevolg van een een onvelige of traumatische jeugd kunnen verdwalen in het leven. Vervolgens bespreekt ze hoe dit nefaste proces kan worden omgekeerd, en hoe de gebeurtenissen van vroeger kunnen worden verwerkt.
Het kost tijd, pijn en moeite om slachtoffer af te worden, en de weg zit vol angels en voetklemmen. Met haar boek wil Roodvoets echter aantonen dat het mogelijk is en de moeite waard. Slachtoffers maken immers vaak nieuwe slachtoffers. Als iemand het eigen leven in handen neemt, is hij of zij in staat deze ketting te doorbreken.
Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor de Niemandskinderen en hun naasten. Maar ook hulpverleners kunnen er heel veel uit leren. Het boek is immers geschreven vanuit de praktijk van iemand die dagelijks van nabij met slachtoffers te maken heeft. Het is tegelijk een pleidooi voor deskundige en waarachtige hulp, die niet gebonden is aan behandelingsprotocollen voorgeschreven door een economisch model.
De auteur reikt op een heldere, toegankelijke en aansprekende manier goed onderbouwde inzichten aan in de dynamiek van gezinnen en wat daarin mis kan gaan.
SPAANS, J. & E. van MEEKEREN, Borderline. Hulpboek. Adam, Boom, 2006, 287 pp. ISBN 90 8506 366 3
Dit is een herziene en uitgebreide uitgave van het gelijknamige boek van dezelfde auteurs uit 2000. Het is bestemd voor mensen met de Borderlinestoornis.
Borderline is een lastige psychische stoornis. Het belangrijkste kenmerk van de Borderline Persoonlijkheidsstoornis is de instabiliteit. Omdat de klachten zo verscheiden zijn en vaak zeer wisselend, duurt het soms lang voor mensen weten wat er aan de hand is. Bovendien ontmoeten ze vaak veel onbegrip van familie en vrienden.
Veel mensen met Borderline hebben nood aan professionele hulp. Toch kunnen ze volgens de auteurs, als psycholoog en psychiater al ettelijke jaren actief in de hulpverlening aan mensen met BPS, ook veel zelf doen aan hun klachten. Met dit boek willen ze hen een aantal kapstokken bieden.
Hun leidraad is het model van de heftige emoties: gebeurtenissen en irrationele gedachten kunnen negatieve emoties uitlokken. Deze emoties geven weer bepaalde gedachten, die de emoties kunnen versterken. Emoties leiden tot bepaald gedrag, waarop de omgeving reageert. En dit is op zijn beurt weer aanleiding tot gedachten en emoties. Dit model is een uitbreiding van het uitgangspunt van de cognitieve therapie: emoties, gevoelens en gedrag worden bepaald door onze gedachten.
Elk van de componenten van het model van de heftige emoties krijgt in een afzonderlijk hoofdstuk aandacht: waarover gaat het, hoe gaat het in zijn werk, wat kan ik doen om greep te krijgen op dat proces, waarop moet ik letten. Er wordt aangegeven hoe je met klachten kan omgaan zodat je er minder last van hebt.
De inhoud van dit boek:
- Wat is borderline?
- Hoe pak je verschillende problemen het beste aan?
- Het belang van een aandachtvolle houding (mindfulness)
- Specifieke problemen als dissociatie, zelfbeschadiging
- Het leren hanteren van een crisis en crisispreventieplan
Zelfhulp is geen vervanging van professionele hulp, maar kan wel een waardevolle aanvulling zijn. Het voordeel van zelfhulp is echter dat je zelf aanpakt wat je wil, welk advies je opvolgt en wanneer. Het vraagt echter zelfverantwoordelijkheid en een sterke motivatie. Je moet heel veel zelfdiscipline aan de dag leggen. Bij de vele opdrachten en adviezen kan je weleens de moed verliezen. De auteurs wijden daarom een volledig hoofdstuk aan het gebruik van hun boek en stellen de lezer herhaaldelijk gerust mocht het niet meteen lukken.
Dit boek biedt een evenwichtige combinatie van inzicht en praktische hulp. Wat mij erg aansprak is de respectvolle houding van de auteurs voor mensen met borderline. Zij hanteren een eenvoudige taal. Moeilijke woorden zal je er niet vinden. Door de overzichtelijke bladspiegel, de steeds terugkerende schemas en het aangename lettertype gaat het lezen vlot.
Alle soms wel erg lange - vragenlijsten en werkschemas staan op de CD-rom die bij het boek hoort. Een aanrader zowel voor mensen met borderline als voor hun omgeving.
SCURR, R., Fatale zuiverheid. Robespierre en de Franse Revolutie. (Vert. Fatal Purity. Robespierre and the French Revolution) Adam, De Bezige Bij, 2006, 439 pp. ISBN 978 90234 2082 9
De Franse revolutie begon in 1789 met de geestdriftige hoop op vrijheid, gelijkheid, broederschap, volkssoevereiniteit, representatieve democratie, burgerrechten en geluk. Vier jaar later mondde die droom uit in de Terreur: het systeem van regeren tijdens een noodtoestand met een onmiddellijke uitvoering van vonnissen. Geen andere naam is hiermee nauwer verbonden dan die van Maximilien Robespierre.
Hoe is hetzo ver kunnen komen en welke rol speelde Robespierre in deze evolutie?
Op deze vragen probeert Ruth Scurr, historica aan Cambridge University en gespecialiseerd in de Franse achttiende eeuw, een antwoord te vinden.
Op basis van de schaarse gegevens over het leven van Robespierre probeert ze zijn biografie te schrijven, maar vooral hoe zijn idealen vorm hebben gegeven aan het verloop van de Franse Revolutie.
Als advocaat was Robespierre een groot pleiter voor de armen en gerechtigheid. Van meet af aan stond hij achter de revolutionaire principes en heeft hij er onvermoeibaar voor gestreden. Maar Robespierre was bezeten van grootse idealen en liet zich compromisloos leiden door abstracte principes van zuiverheid en deugdzaamheid. Die heeft hij nooit opgegeven, vandaar zijn bijnaam de onkreukbare. Hij werd steeds meer paranoïde, en had ook geen enkel begrip voor zijn meer gematigde vrienden en medestanders, die hij genadeloos aan het gerecht heeft overgeleverd. Toen hij zelf op 28 juli 1793 (10 thermidor) op het schavot werd terechtgesteld, waren in de voorafgaande 9 maanden Terreur 16.000 mensen officieel ter dood veroordeeld.
Het verhaal van Robespierre is natuurlijk nauw verweven met dat van de revolutie zelf. Ruth Scurr hangt hiervan een chronologisch en gedetailleerd verslag op. De Franse Revolutie blijkt heel wat ingewikkelder te zijn verlopen dan ons in de geschiedenisles werd verteld. Het verhaal van Scurr maakt ook de nu nog gespannen verhouding duidelijk tussen de hoofdstad Parijs en de provincies. Die waren immers veel gematigder en koningsgezind en dat konden sommige revolutionaire leiders niet dulden. Ook over de strijd tussen de Girondijnen en Jakobijnen, en de verschillende facties hierbinnen, heb ik veel geleerd.
Scurr heeft zich als deskundige zeer degelijk gedocumenteerd, en het boek bevat verschillende paginas met noten, en een uitgebreide bibliografie met inbegrip van de geschriften van Robespierre zelf.
Het boek leest vlot, doch Ruth Scurr is er niet in geslaagd een voor de leek overzichtelijk verhaal te schrijven. Noch de figuur van Robespierre, noch de revolutie zelf komen duidelijk uit de verf.
BHUTTO, B., Verzoening. Islam, democratie en het Westen. (Vert. Reconciliation. Islam, Democracy and the West) Utrecht, Het Spectrum, 2008, 320 pp. ISBN 978 90 274 7883 2
Op 27 december kwam Benazir Bhutto, de leidster van de grootste oppositiepartij van Pakistan, bij een aanslag in Karachi om het leven. Zij had net de laatste hand gelegd aan haar boek over de politieke noodzaak en kansen van een toenadering tussen het Westen en de Islamitische wereld.
Toen Samuel Huntington in1993 zijn boek The clash of Civilisations publiceerde leek het een profetie van de escalerende strijd tussen het islamitische blok en het Westen. Maar is deze clash onvermijdelijk? Bhutto meent van niet. Zij is ervan overtuigd dat de spanningen tussen beide werelden niet met een verschil in beschaving te maken hebben, maar met twee cruciale spanningsvelden binnen de islamitische wereld en de wijze waarop het Westen daarop reageert.
In de islamitische gemeenschappen heersen een groeiende minachting en vijandigheid jegens het Westen en vooral (jegens) de VS. Koloniale ervaringen (zie Fisk) hebben veel negatieve gevoelens opgewekt. Deze gevoelens maskeren echter een diepe innerlijke verdeeldheid binnen de islamwereld, die zichtbaar is in een zinloze zelfvernietigende oorlog in Irak en wreedheden in Pakistan. Deze interne strijd speelt zich af op twee gebieden.
Allereerst is er de strijd tussen groepen die streven naar democratisering en (machtige) groepen die een dictatoriaal bewind willen behouden of bestendigen.
De tweede strijd gaat tussen diegenen die een gematigde interpretatie van de islam en modernisering voorstaan en de fanatici die een extremistische en fundamentalistische lezing propageren. De laatste groep vormt een minderheid, maar haalt door gewelddadige acties het nieuws en bepaalt in grote mate zowel de binnenlandse als internationale politieke agenda.
Daardoor wordt algemeen gedacht dat islam en democratisering niet samen gaan. Toch heeft volgens Bhutto de islam een vreedzaam karakter en maken de fundamenten van democratisch bestuur deel uit van het islamitisch waardensysteem. De zogenaamde onverenigbaarheid van democratie en islam wordt volgens haar gebruikt om de aandacht af te leiden van de treurige geschiedenis van Westerse politieke interventie in de islamitische wereld. Zij fundeert deze stelling door verwijzing naar koranteksten en door middel van een overzicht van de recente geschiedenis van de belangrijkste islamitische landen.
Uiteraard gaat zij dieper in op de geschiedenis van Pakistan. Voor de doorsnee lezer is dit hoofdstuk minder interessant. Het irriteerde mij bovendien dat ze hier elke gelegenheid te baat neemt om de verdiensten van haar vader en zichzelf voor het voetlicht te brengen.
Haar bespreking en weerlegging van de theorie van Huntington is dan weer zeer interessant. Op basis van zeer uiteenlopende studies slaagt zij erin om aan te tonen dat deze visie niet klopt. Internationale conflicten spelen zich vooral af tussen landen, want mensen identificeren zich met een natie en niet met een beschaving. Bovendien, en dit toont ook Zakaria aan, is de beste graadmeter voor het voorkomen van conflicten de mate van democratie in een land, gekoppeld aan economische onafhankelijkheid,. De toekomst van de eenentwintigste eeuw zal volgens Putto bepaald worden door de vreedzame groei van democratie en gematigdheid wereldwijd en in de islamitische landen in het bijzonder.
Zij besluit met een aantal zeer concrete voorstellen voor de ondersteuning van deze ontwikkeling: een soort Marshallplan voor het Midden-Oosten, de ondersteuning van de vrouwenbewegingen, de vorming van een economisch belangrijke middenklasse, ontwikkeling en hervorming van het onderwijs, de strijd tegen de armoede en tenslotte de oprichting van een internationale instelling voor de bevordering van de democratie.
In een aantal opzichten is dit een verhelderend boek, maar niet geheel vrij van subjectieve stellingnames, vooral m.b.t. de interpretatie van islamteksten en de politieke consequenties ervan. Ook Bhutto ontsnapt niet aan de impact van de verwevenheid van religie en staat, die zo kenmerkend is voor de islam en die voor veel islamitische landen een extra moeilijkheid vormt voor modernisering
Waarschijnlijk omdat men het boek zo snel mogelijk na haar overlijden wilde verspreiden is de vertaling nogal slordig en wordt de tekst regelmatig ontsierd door typfouten.
SELIM, N., Allah houdt niet van vrouwen. Apen, Houtekiet, 2007, 127 pp. ISBN 978 90 5240 958 0
Nahed Selim is geboren in Egypte en heeft er tot haar twintigste gewoond. Nu verblijft ze in Nederland en schrijft voor verschillende kranten artikels over islam, vrouwenemancipatie en integratie. Ze is tolk in de Arabische taal en is daardoor van dichtbij getuige van de conflicten die ontstaan in het dagelijkse leven door de botsing tussen de islamitische en de westerse opvattingen. In dit boek uit ze haar ongenoegens over en bezwaren tegen de genderverhouding en de positie van de vrouw in de islam.
Er zijn heel weinig boeken geschreven over vrouwen en islam, en nog minder vanuit een vrouwenstandpunt. Selim belicht dit onderwerp vanuit een voor de islam weinig gebruikelijk en vooral vrouwelijk perspectief, dat van de liefde. Het geloof als spiritualiteit is immers vaak een uiting van liefde en van de behoefte aan liefde. Men zegt weleens dat vrouwen het doorgeefluik zijn voor religie. Desondanks is de godsdienst in het algemeen, en in het bijzonder de islam, zelden vriendelijk geweest voor vrouwen. Vandaar haar vraag: houdt Allah wel van vrouwen?
Om daarop een degelijk antwoord te kunnen geven heeft Nahed Selim zich een aantal jaren verdiept in de studie van de authentieke bronnen van de islam, de geschiedenis en de praktijken van de moslimwereld. Zij stelt dat de man-vrouwrelatie in de islam één van de belangrijkste tekortkomingen is van de islam als denk- en leefsysteem en aan de basis ligt van de crisis die de islam momenteel doormaakt. Een kritische analyse van de positie van de vrouw in de islam is daarom zeer belangrijk. En die is weinig vleiend voor de islam.
Eeuwenlang werd de koran moedwillig geïnterpreteerd op een wijze die nadelig is voor moslimvrouwen. Het gaat niet om de dode letter, in sommige moslimlanden zijn dit de officiële wetten en regels. Zelfs in het Westen gelden in de islamitische gemeenschap familieregels die strijdig zijn met de officiële nationale wetten.
Maar het betreft meer dan interpretatie. Vele passages van de koran zelf en van de soenna discrimineren vrouwen als zijnde het bezit van de familie of van de clan. In plaats van wederzijdse liefde en respect tussen de echtparen te propageren, verplicht de islam de vrouw tot gehoorzaamheid aan haar man. Praktisch ieder aspect van de familieregels in de islam benadeelt de vrouw ten gunste van de man. De koran verordent ongelijkwaardigheid voor de wet en die komt in praktisch ieder islamitisch land voor. In de koran wordt de vrouw systematisch als tweederangsfiguur afgeschilderd. Dit alles tast het zelfbeeld van vrouwen aan. Het woord liefde komt in de gehele koran slechts 77 keer voor. Over onvoorwaardelijke liefde, vergeving en mededogen wordt nauwelijks gesproken.
Daarom moeten moslims zich de vraag stellen: willen wij recht doen aan vrouwen of willen we de islam van alle kritiek vrijwaren? Aan veel moslims en islamologen verwijt Selim dat ze de tweede positie verkiezen. Het lijkt er haast op dat men bang is dat de islam een kritische, eerlijke analyse niet kan doorstaan. Zij pleit voor een eerlijke, moedige en intellectueel integere analyse van de islam. We moeten af van de vijandige reactie tegenover religiekritiek. De kritiekloze houding kan alleen maar veranderen indien er genoeg mensen zijn die hun mening openlijk durven uiten. Daar ben ik het grondig mee eens.
Selim heeft haar boek geschreven als dialoog met een fictieve vriendin, Salma. Die komt door een nauwkeurige en kritische lezing van de Koran langzaam tot de ontdekking dat wat haar altijd is voorgehouden niet klopt.
De troef van dit boek is dat het geschreven is door een vrouw die én als moslima is opgevoed én de Koran echt bestudeerd heeft. In drie bijlagen voorziet ze de relevante verzen van commentaar waardoor haar stellingen geloofwaardiger zijn dan die van Benazir Bhutto. Selim gaat jammer genoeg niet in op de consequenties van haar studie voor de islam zelf. Het is een onafgewerkt verhaal, en dat is het zwakke punt van het boek.
Toch laat dit dunne boekje zien dat er ook op een serene wijze kritisch kan gedacht worden over de Koran en de islam. Het is bovendien vlot en inzichtelijk geschreven.
VERVOORT, M., Gissen en missen. Valkuilen van de menselijke geest. Adam/Apen, Uitg. Archipel, 2004, 215 pp. ISBN 90 6305 150 6
De vaas met twee gezichten, selffulling prophecy, wishful thinking, de fundamentele attributiefout, de kracht van placebos. We leven in een wereld van vanzelfsprekendheden die vaak bij nader inzien geen stand blijken te houden. Onze hersenen en zintuigen zetten ons maar al te vaak op het verkeerde been: er staat niet wat er staat, de werkelijkheid is niet wat ze is. Bij nader onderzoek blijkt onze wereld een massa schijnwaarheden te bevatten: valkuilen van de menselijke geest.
Behalve door optische illusies laten wij ons leiden door denkillusies als beoordelingsfouten en fouten bij het inschatten van risicos. Ons geheugen is notoir onbetrouwbaar doordat we selectief zijn in het opslaan en ophalen van informatie. Ons tijdsbesef is armoedig. In de omgang met anderen laten wij ons vangen door self-fulfilling prophecy en goedgelovigheid. Zelfbedrog is een algemeen menselijke en onuitroeibare eigenschap.
Dit boekje bundelt meer dan dertig voorbeelden van gissen en missen die ons dagelijks overkomen. Het is leuk en verhelderend te ontdekken hoezeer wij, die onszelf toch als redelijke wezens beschouwen, ons op allerlei gebieden laten leiden door zelfbedrog en schijnwaarheden.
Inzien hoe intuïtieve beslissingen tot stand komen en onder welke omstandigheden weldoordachte besluiten uitblijven is ook nuttig. Het inschatten van risicos gaat niet vanzelf en langetermijndenken moet geleerd worden. Kennis van deze kronkels van de geest kan ons helpen bij het nemen van doordachte en lange termijnbeslissingen, bijvoorbeeld inzake gezondheid.
Maar als dit zelfbedrog ons soms funest op het verkeerde pad kan zetten, waarom blijven wij er dan zo hardnekkig aan vast hangen? Waarschijnlijk dient het ergens toe. Zonder zelfbedrog, zonder gissen en missen, zijn er immers geen hoop en verlangen. Zonder verlangen zijn er geen idealen, en zonder idealen, de illusies bij uitstek, is er geen samenleving mogelijk. Zelfbedrog zou dus een evolutionair noodzakelijke eigenschap kunnen zijn. Het is even onmisbaar voor de overleving als de mogelijkheid het te doorzien en te ontmaskeren.
Een dun boekje, dat je liefst met mondjesmaat verorbert om (weer) een nieuwe illusie te ontdekken. De korte, vlot leesbare hoofdstukjes maken dat zeker mogelijk.
KENDRICK, M., De cholesterolhype. (Vert. The Great Cholesterol Con) Diemen, Veen Magazines, 2008, 282 pp. ISBN 978 90 857 1171 1
De cholesterolhypothese luidt als volgt. Als je teveel voedingsmiddelen met cholesterol en/of verzadigd vet eet, zal het cholesterolgehalte in je bloed stijgen. Het teveel aan cholesterol slaat neer op de vaatwanden, waardoor de slagaders dikker en voller worden. Op termijn blokkeert dit de bloedvoorziening van het hart, met als resultaat een hartinfarct of beroerte.
Maar er is geen enkel bewijs dat deze hypothese ondersteunt. Ze is het gevolg van een reeks tragische misverstanden en ordinaire egotripperij. Men heeft zelfs geen idee hoe cholesterol atherosclerose zou veroorzaken. Nieuwe ontdekkingen en bevindingen halen de hypothese telkens onderuit, maar ze wordt steeds opnieuw gestut door nieuwe adhoc hypothesen die haar moeten in stand houden.
Op basis van die foutieve hypothese zijn nu ontelbare mensen aan de statines, cholesterolverlagende middelen. Daaraan verdient de farmaceutische industrie hopen geld, in 2007 alleen al meer dan 30 miljard dollar. Statines worden als wondermiddelen voorgesteld, maar dat zijn ze niet. Het gebruik van statines heeft ernstige bijwerkingen die een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Malcolm Kendrick, arts en onderzoeker bij de European Society of Cardiology, is niet de enige die ervan overtuigd is dat de cholesterolhypothese fout is. Er bestaan reeds verschillende publicaties over het negatieve effect van statines op de gezondheid. De oorlog tegen cholesterol is misplaatst. Cholesterol is absoluut geen boosdoener, maar zelfs onmisbaar voor een goede gezondheid.
In een zeldzaam systematisch, wetenschappelijk en inzichtelijk betoog doorprikt Kendrick de fabeltjes die de cholesterolhypothese in stand moeten houden. Hier tegenover stelt hij een andere theorie over het ontstaan van hart- en vaatziekten. Die zit heel logisch in elkaar en wordt ondersteund door belangrijke inzichten over ons neurovegetatief systeem en statistische gegevens over het voorkomen van hart- en vaatziekten. In de visie van Kendrick is aanhoudende stress de grote boosdoener. Even systematisch en minutieus legt hij uit hoe dit in zijn werk gaat.
Kendrick heeft mij met zijn degelijk en doordacht betoog geïmponeerd. In een ironische stijl en met gevatte opmerkingen legt hij de vinger op de wonde. Het vraagt wel enige concentratie om de veelheid van vaktermen en fysiologische processen te vatten, maar de tekst is in het algemeen vlot te lezen. Een aanrader!