De RIJK, L.M., Religie,
normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. ISBN 90 351 3053 7
De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.
Arthur C. Clarke
De
plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen
jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende
individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele
gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de
perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de
religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.
Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van
normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder
godsgeloof?
Veel discussies over normen en waarden worden
vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de
Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer
bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een
serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten
voor ieder debat, namelijk een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is
dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren
normen en waarden in een samenleving.
Argumentatie en debat zijn gebaseerd op
redelijkheid, en daarvoor moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de
filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te
vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In
de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is
dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en
werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.
Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan
vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een
innerlijke grondhouding, de ervaring van het hogere of de God-in-ons. De
tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente
God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een
transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen
als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de
menselijke verbeelding.
Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid
tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige
criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat
werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan
bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen
waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. De niet-bestaande transcendente God
kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen
staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor
wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.
Als er dan geen instantie is buiten onszelf die normen
en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig
kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde
abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte
principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de
praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete
handelen en niet van het algemene en abstracte.
Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie
voor het praktisch handelen. Dit geldt net zo min voor politieke ideologieën. Er
zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het
regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.
Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke
en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en
onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem
worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het
(uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren
in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.
Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de
Rijk: er is geen noodzaak aan religie voor een deugdelijke morele praktijk, en
ook niet voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en
ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het
innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben
een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de
dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.
Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode
waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele
vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld
in het euthanasiedebat en het gebruik van embryos voor stamcelonderzoek. Het
verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.
Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage
aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat
godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of
dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt
door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het
leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen
om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen
op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.
Mij
sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.
Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch
moeilijke materie best leesbaar.