BOSCH,, I., Illusies. Over bevrijding uit de doolhof van onze emoties.Adam/Apen, Uitg. LJ Veen, 2003, 335 pp. ISBN 90 204 0542 x
In het vervolg op De herontdekking van het ware zelf, gaat BOSCH dieper in op de afweer. Zij geeft eerst een beknopte herhaling van de theorie achter PRI, en behandelt daarbinnen een aantal aspectenuitgebreider (o.a. de neurologische ondersteuning).
Afweer als buffer tegen de oude pijn wordt uitvoeriger behandeld, en de 5 verschillende vormen van afweer krijgen elk één hoofdstuk toebedeeld. Zij gaat hier telkens in op de hoofdkenmerken van de afweer en de wijze waarop iemand eruit kan geraken en goed herkenbare voorbeelden uit het dagelijkse leven. De kern van de afweer is dat zij ons de illusie geeft dat wij daarmee de oude pijn uit onze jeugd kunnen verdringen en bezweren.
Ze gaat echter uit de bocht waar ze de theorie achter de PRI zonder meer toepast op complexe psychiatrische ziektebeelden. Dat hierbinnen ook afweer, zoals begrepen in de PRI, wordt gehanteerd, is zeker waar. Maar de lezer wordt voorgehouden dat het ontmantelen van de afweer voldoende zou zijn om te genezen. Dit is volgens mij dezelfde valkuil waarin de klassieke psychoanalyse is getrapt.
Dit boek heeft mij niet zo geboeid als het eerste boek van Bosch. De PRI wordt hier voorgesteld als de enige efficiënte therapie voor nagenoeg alle psychische problemen. Dit lijkt mij nogal onrealistisch en overtrokken.
ORBACH, S., De onmogelijkheid van seks en andere verhalen uit de kamer van de therapeute. Ambo, 1999, 269 pp. ISBN 90 263 1607 0
De titel van dit boek is een schoolvoorbeeld van verkoopstechnieken. Het boek bevat namelijk 6 verhalen over een psychotherapie, waarvan De onmogelijkheid slechts het laatste is.
De auteur heeft meer dan twintig jaar psychotherapeutische praktijk op haar palmares. In dit boek beschrijft zij vanuit het standpunt van de therapeute en aan de hand van fictieve verhalen wat zich in een psychotherapie afspeelt. Haar invalshoek is een psychoanalytische: afweer en (tegen)overdracht zijn centrale begrippen.
Orbach beschrijft meesterlijk welke gedachten en gevoelens het verhaal van de patiënt (zij heeft voor dit woord gekozen) bij haar oproept, hoe dit haar raakt en hoe zij daarvan gebruik maakt om het therapeutisch proces te ondersteunen. Heel frappant is hoe zij de (tegen)overdracht op een positieve manier aanwendt in de voortgang van hettherapeutisch proces. Op levendige en inzichtelijke wijze toont de auteur aan hoe men binnen een hulpverleningssituatie kan reflecteren op eigen aandeel in de relatie, zij het hier beperkt tot een specifieke invalshoek en hulpverleningssitiuatie. Aangezien het fictieve verhalen betreft kan de auteur ook delicate aspecten aan de orde brengen, zoals erotische en lichamelijke (tegen)overdracht.
In een afzonderlijk hoofdstuk presenteert zij ook algemene bespiegelingen en besluiten over de therapeutische relatie zelf.
Al bij al een boeiend boek, en een warm pleidooi voor zowel persoonlijke betrokkenheid als zelfreflectie in dienst van het welzijn van de hulpvrager.
Leest zeer vlot, zeker voor wie enigszins vertrouwd is met de theoretische achtergrond. Gezien elk verhaal een afgesloten geheel vormt, hoeft het boek niet integraal gelezen te worden. Toch vormt elk verhaal een uitnodiging om ook het volgende door te nemen.
BOSCH, I., De herontdekking van het ware zelf. Een zoektocht naar emotionele harmonie. Adam/Apen, Uitg. LJ Veen, 2005 (8e dr.), 283 pp. ISBN 90 204 0005 3
De titel van dit boek is volgens mij misleidend: het gaat niet om het zelf zoals dit meestal begrepen wordt, maar om het verwerken van pijn uit het verleden zodat deze niet (meer) bepaalt hoe iemand in het heden handelt.
Het boek handelt over de Past Reality Integration therapie. Deze is gesteund op de inzichten van Alice Miller. Bosch sluit dus aan bij de psychodynamische stroming in de psychologie, maar er zijn ook veel elementen uit recentere benaderingen in verwerkt.
Het uitgangspunt van de PRI is dat mensen een gedeeld bewustzijn hebben. Een duidelijker woord was misschien beter verdeeld geweest, dus niet met gedeeld met anderen. Een deel van het bewustzijn wortelt in de kindertijd, een ander deel in het heden: we hebben een kind-bewustzijn (KB) en een volwassen-bewustzijn (VB). Het KB bevat de beleving van betekenisvolle personen en situaties uit onze kindertijd. In het heden komen gelijkaardige situaties voor, die daarvan een symbolische representatie vormen. Dan reageren wij niet vanuit ons VB, dat de situatie op een rationele manier kan inschatten, maar vanuit de verdrongen en ontkende pijnlijke belevingen uit onze kindertijd. Dit brengt mee dat we vaak inadequaat en irrationeel reageren, en het onszelf en anderen moeilijker maken dan nodig is.Wij herkennen dit echter niet, omdat wij afweermechanismen hanteren om de pijn uit het verleden niet te voelen.
Bosch geeft een andere inhoud aan dit begrip dan de klassieke psychoanalyse. Zij onderscheidt ook minder (= vijf) afweermechanismen. Verder zijn in de therapie inzichten uit de gedrags- en cognitieve psychologie (meer bepaald de R.E.T.) gebruikt, al wordt dit niet expliciet vermeld. Hierdoor kunnen wellicht meer fundamentele veranderingen worden bereikt. Ze onderbouwt haar theorie met recente inzichten in de werking van de hersenen, meer bepaald het opslaan en ophalen van herinneringen uit de kindertijd.
In de therapie, die zij zelf heeft ontworpen vanuit haar ervaring met cliënten, wordt dit verleden weer doorleefd, maar tegelijk in verband gebracht met het heden. De cliënt moet zijn afweer onderkennen en actief omkeren. Er wordt dus niet alleen met gevoelens gewerkt, maar evenzeer beroep gedaan op cognitie (gedachten) en gedrag. Dit brengt volgens mij mee dat deze therapie als veiliger wordt ervaren dan andere therapievormen waarin gevoelens uit het verleden in hun volle kracht worden opgeroepen.
In haar boek neemt zij afstand van therapievormen waar men ervan uitgaat dat het verleden verwerkt en doorgewerkt moet worden. We kunnen het verleden niet veranderen, hoe graag we dat zouden willen. Het verleden zal altijd een rol spelen in onze reacties op symbolen, maar we kunnen leren dit te onderkennen en ons eigen gedrag bij te sturen. Dan zullen we zien dat het leven veel eenvoudiger is dan we denken.
Iedereen heeft verdrongen herinneringen aan pijnlijke belevingen in de jeugd, maar niet voor iedereen is het nodig of zinvol om therapie te volgen. In haar boek heeft Bosch daarom een paar hoofdstukken opgenomen met praktische oefeningen om zelfstandig de verschillende stappen in de PRI te ondernemen. Zij gaat ook in op de verschillende valkuilen bij het maken van de oefeningen, en biedt een aantal goed hanteerbare schemas en vragenlijsten aan. Volgens mij zijn die ideeën ook bruikbaar voor praktijksupervisie. De (irrationele) reacties van een hulpverlener op cliënten en/of collegas hebben immers ook te maken met het verleden. In supervisie kan het niet bedreigend onderkennen daarvan en ermee werken een heel boeiend topic vormen.
Toch een paar bedenkingen. Volgens mij overschat de auteur de impact van gebeurtenissen en herinneringen uit de prenatale periode en de geboorte. Deze ervaringen zijn niet zo overrompelend traumatisch als zij voorstelt. Ze gaat te makkelijk voorbij aan de continuerende invloed van de ouder-kindrelaties na de geboorte. Haar adviezen voor (aanstaande) moeders zijn toch wel overtrokken en niet realistisch. Daarmee trapt zij in de valkuil van vele voorgangers die de verantwoordelijkheid van de moeder teveel benadrukten, en daarmee veel vrouwen onterechte zorgen en schuldgevoelens hebben bezorgd. Dit leidt dan weer tot onrealistische opvoedingsadviezen, hoe karig ze hiermee ook is.
Een tweede bedenking gaat over de verklaring van Bosch voor psychiatrische aandoeningen. Zij sluit niet alle genetische of biologische oorzaken van psychische ziekten uit, maar ze worden niet als doorslaggevende oorzaak van de problemen gezien. Die liggen volgens haar in de wijze waarop iemand met behulp van afweermechanismen met de oude pijn omgaat. Dit druist in tegen alle recente inzichten in de biologische achtergrond van psychiatrische stoornissen.
Al bij al echter een heel interessant boek, dat o.a. door de titel waarschijnlijk ten onrechte gemakkelijk bij de populaire zelfhulplectuur belandt. Voor een juiste interpretatie van de inzichten is volgens mij bovendien een zekere voorkennis vereist van begrippen uit de klassieke psychoanalyse. Bosch illustreert haar theorie met veel voorbeelden. Het laatste hoofdstuk bevat een aantal realistische verhalen van mensen die de PRI hebben doorgemaakt.
Een echte aanrader voor iedereen, maar zeker voor hulpverleners. In een vervolgboek, Illusies, worden de cruciale inzichten over de afweermechanismen nader toegelicht. Dit wordt dus ook een must.
DELMOTTE, G., De kus van de cybervrouw. Sociobiologische beschouwingen over evolutie, taal, bewustzijn, reclame o.a. Gent, Academia Press, 1997, 375 pp. ISBN 90 382 0134 6
Uit de inleiding:
Ik vroeg mij af of het mogelijk was een wetenschappelijke link te leggen tussen sociobioogie en marketing.. En: Of ikzelf hierin geslaagd ben laat ik over aan het oordeel van de kritische lezer. Ik heb het in elk geval geprobeerd.
Niet dus volgens deze kritische lezer. Veel verder dan een synthese van belangrijke inzichten in de sociobiologie en marketing komt de auteur niet. Vaak is deze synthese bovendien zeer onnauwkeurig en ongenuanceerd.
Naarmate het boek vordert beperkt hij zich steeds meer tot lange citaten van anderen, een eigen visie is schaars.
Het lijkt mij dat dit boek weinig doordacht opgezet is. Je moet toch maar durven zoiets te publiceren. Maar ik was verwittigd. In diezelfde inleiding zegt de auteur immers zelf over zijn doel: Ik moest en zou een link vinden. Maar ik mocht niets forceren. Alles diende vanzelf te komen. Dit is dan ook gebeurd. Het resultaat is navenant.
DEGRIECK, S., Denk en doe. Praktische ideeën voor de eerste stappen in het leerproces bij mensen met autisme en mensen met een ontwikkelingsachterstand. Berchem, Uitg. EPO, 2001, 170 pp. ISBN 90 6445 248 2
Een vooral praktisch boekje, waarin theoretische inzichten over autisme worden omgezet in een handige leidraad voor het opzetten van leeractiviteiten. Naast vele concrete voorbeelden bevat dit boek een erg heldere beschrijving van hoe men leeractiviteiten op maat kan ontwikkelen voor zowel personen met autisme als mensen met een verstandelijke handicap. Er is ook een deel opgenomen over aangepaste activiteiten om een gesprek op te zetten met begaafde mensen met autisme.
Het boekje bevat veel illustraties en handige tips.
HARRIS, R., Lourdes. Geschiedenis van een religieus fenomeen. Adam, Anthos, 1999, 479 pp. ISBN 90 414 0317 5 (11.05)
In 1858 kreeg Bernadette Soubirous, een onopvallend, doodarm meisje 18 verschijningen of visioenen van een meisje in het wit aan de grot Massabieilles te Lourdes.
Deze gebeurtenis was het begin van de utgroei van dit onooglijke stadje aan de voet van de Pyreneeën tot een internationaal bedevaartsoord.
In dit boek wordt de geschiedenis daarvan in al haar aspecten belicht tot 1914.
De verschijningen bij de grot stonden in een lange traditie van het wonderbaarlijke in de Pyreneeën. Mensen geloofden vast in het bestaan van feeën en andere buitennatuurlijke wezens, en ze verschenen regelmatig aan de mensen. De verering van de maagd Maria had er ook diepe historische wortels.
De verschijningen aan Bernadette waren dus aanvankelijk niet zo opzienbarend.
Maar door verschillende omstandigheden zijn de gebeurtenissen in Lourdes uitgegroeid tot een krachtmeting tussen de conservatieve, koningsgezinde en katholieke tendensen enerzijds en de republikeinse, antiklerikale en positivistische strekkingen anderzijds in het politiek onstabiele Frankrijk van de 19e eeuw.
Hoe dit heeft geleid tot het ontstaan en de groei van het bedevaartsoord Lourdes wordt in het boek van Harris heel onderhoudend en genuanceerd besproken. Zij besteedt ook veel aandacht aan de rol van vrouwen in deze evolutie.
Zij doet ook recht aan de emotionele en spirituele waarde van de bedevaarten en de aandacht voor de zieken die er genezing zochten. Ook al zijn die genezingen objectief omstreden, het ging erom dat mensen een subjectief welbevinden kregen.
Wie een kritische studie verwacht vanhet waarheidsgehalte van de verschijningen of de genezingen, komt bedrogen uit.
Maar de geschiedenis van de bedevaarten en het bedevaartsoord wordt in dit boek zeer goed gedocumenteerd weergegeven. Treffend is de milde aandacht voor de personen die er een rol in speelden en hun persoonlijke motieven.
Het geeft ook een goed beeld van de levensomstandigheden en de leefwereld van de gewone mens in een achterlijk bergstadje in de 19e eeuw, alsook van de 19e eeuwse denktrant in het algemeen.
Het boek leest vlot, er is een uitgebreide notenlijst, bronnenlijst en register.
MEIDENBAUER, J., Lexicon van historische misverstanden. Vooroordelen en misverstanden van Alexander tot Zeus. Uitg. Bert Bakker, 2005, 326 pp. ISBN 90 351 2833 8 (11.05)
Sinds de mens zijn verleden beschrijft, zit de geschiedenis vol vergissingen, legende, leugens en fouten. Dat lag niet altijd aan de kwaliteit van de chroniqueurs. Verkeerde berichten, vervalste feiten of het bijzondere talent van de berichtgever om zichzelf in het middelpunt van de historische overlevering te plaatsen, hebben gezorgd voor een groot aantal geschiedkundige fouten.
Adolf Hitler verkozen door vertwijfelde werklozen. Otto Bismarck de ijzeren kanselier. De doge de heerser van Venetië. De Turken en traditioneel volk van theedrinkers. Klopt dat? Allemaal fout!
Dit Lexicon rekent af met ingesleten overtuigingen en legenden. De figuren en gebeurtenissen zijn alfabetisch gerangschikt, wat het opzoekwerk vergemakkelijkt. Natuurlijk zijn alleen de meest pregnante historische evenementen en figuren opgenomen. Toch leuk om een en ander in de juiste proporties te plaatsen.
WOLF, H., Straathoekwerk. Een algemene inleiding. Apen, Standaarduitgeverij, 1997, 100 pp. ISBN 90 341 0971 2 (11.05)
De titel van dit werkje geeft exact weer wat de inhoud en bedoeling is. Het straathoekwerk is een relatief nieuwe werkvorm binnen het welzijnswerk, en er heerst nog altijd wat onduidelijkheid over.
In dit boek bespreekt WOLF de meest essentiële aspecten van het straathoekwerk op een heldere en zeer gestructureerde wijze. Het geeft veel informatie en roept ook vragen op.
Het boekje is handzaam en leest heel vlot. Zeker een aanrader voor wie zich op korte tijd wil inwerken in deze vorm van hulpverlening.
van BODEGRAVEN, N & T. KOPMELS, Wortels en vleugels. Kinderen onderzoeken bestaansvragen. Adam, SWP, 2004, 205 pp. ISBN 90 6665 604 2
Mensen geven betekenis aan hun ervaringen. Dit geldt ook voor kinderen. Ze stellen vragen waar geen pasklare antwoorden op zijn, maar waarop ze zelf betekenis moeten ontdekken en vorm geven.
In dit boek worden 21 themas aangedragen waarover kinderen vragen kunnen stellen. De themas zijn los van elkaar te gebruiken. Bij elk thema worden activiteiten aangeboden, die kinderen kunnen helpen hun eigen betekenisverhaal te vertellen. Ze bieden ook de mogelijkheid om onderwerpen die normaal gesproken zwaar of moeilijk lijken op een toegankelijke en speelse manier met kinderen te bespreken. Gewone dingen in het dagelijkse leven vormen steeds het aanknopingspunt.
Interessant is ook dat er in het begin korte uitleg gegeven wordt over hoe je goed vragen kan stellen. Mits enige aanpassing lijkt mij dit boekje ook bruikbaar als leidraad bij supervisieactiviteiten.
DIAMOND, J., De derde chimpansee. Evolutie en toekomst van het dier dat mens heet. (Vert. The Third Chimpanzee. The Evolution and Future ofthe Human Animal) Utrecht, Het Spectrum, 2001, 440 pp. ISBN 90 274 6265 8
Het is duidelijk dat de mens anders is dan alle andere dieren. Het is ook duidelijk dat wij een groot zoogdier zijn. Deze tegenstrijdigheid is de meest fascinerende eigenschap van de menselijke soort.
Zo begint Diamond zijn queeste naar de essentie van het menszijn. Welke zijn de cruciale ingrediënten die van ons mensen maakten en die verantwoordelijk zijn voor ons huidige succes als soort?
In dit boek onderneemt hij een zoektocht naar de geschiedenis van onze soort. Hij wil meer inzicht verwerven in de opkomst en de ondergang van de mensheid. In de eerste hoofdstukken bespreekt hij die eigenschappen die van mensen een unieke succesvolle soort maakten: onze verwantschap met de (mens)apen, de concurrentiestrijd met andere mensachtigen en het gebruik van werktuigen. Vervolgens besteedt hij aandacht aan typisch menselijke eigenschappen: de menselijke levenscyclus, taal en kunst, cultuur en landbouw, sociale organisatie en de verovering van de wereld.
Maar de menselijke geschiedenis is niet alleen een triomftocht. De schaduwzijden van de menselijke existentie kunnen ook zijn ondergang betekenen: de neiging tot xenofobie en genocide, en de drang onze leefomgeving ingrijpend te veranderen en zelfs te vernietigen. Deze eigenschappen baren Diamond zorgen, en dit is dan ook hetonderwerp van de laatste hoofdstukken.
Hieraan besteedt hij ruim aandacht. Zijn conclusie is genuanceerd. Als we op tijd de gevaren inzien, kunnen we ze nog afwenden. Hij vestigt zijn hoop op kennis van het verleden, en de politieke wil om onze leefwijze te veranderen en de noodzakelijke maatregelen hiertoe te treffen. Niettemin blijft zijn visie toch behoorlijk pessimistisch. De toekomst zal uitwijzen of dit terecht was. Deze visie krijgt een diepere uitwerking in het latere boek van zijn hand, Ondergang.
Het boek is, zoals we van Diamond gewoon zijn, zeer degelijk gedocumenteerd en vlot leesbaar. Er is een uitgebreide bronnenlijst en dito trefwoordenregister.
WHEATCROFT, A., Ongelovigen. Het conflict tussen het christendom en de islam. Adam/Apen, Uitg. Atlas, 2005, 512 pp. ISBN 90450 0608 1
In Ongelovigen bespreekt Wheatcroft de geschiedenis van de relaties tussen Europese christenen en moslims vanaf de Middeleeuwen tot heden. Hij besteedt daarbij vooral aandacht aan de veranderende beeldvorming, en hoe deze de conflictueuze relaties in de hand werkten en verscherpten. Het gaat over vijandschap, hoe die ontstond en hoe die in stand werd gehouden.
Beide groepen demoniseerden en idealiseerden elkaar beurtelings en tegelijkertijd. Deze beeldvorming werd vooral beïnvloed door onbekendheid en selectiviteit.
Het grootste deel van dit boek gaat over het verleden, over de veldslagen, de verdrijving en uitmoording van groepen omwille van hun anders-zijn, maar ook over de overname van eigenheden in kunst en wetenschap. Op het einde komt het heden in de kijker. Blijkt dat de wederzijdse beelden nog niet verdwenen zijn, en de aloude symbolen (bv. de tulband) nog zeer levendige associaties oproepen.
Ondanks het interessante thema heeft het boek mij maar matig kunnen boeien. De auteur verliest zich naar mijn mening al te vaak in details en anekdotes, waardoor de centrale gedachtegang verloren gaat. Helderheid heeft het moeten afleggen tegen de drang naar volledigheid. De auteur heeft een bewonderenswaardige feitenkennis, en het opzoeken van alle data moet dan ook een monnikenwerk geweest zijn.
Het werk is voorzien van een uitputtende noten- en bronnenlijst (130 bladzijden!). Er is ook een selectie opgenomen van de in de tekst vermelde kunstwerken. Toch kan ik daar als leek niet veel mee doen, door de veelheid aan gegevens die te weinig duiding krijgen.
VERMEIREN, F., De man die in 70 het kruis overleefde. Adam, Uitg. De Prom, 2004, 304 pp. ISBN 90 6801 937 6 (11.05)
Jezus was een Esseense opstandeling in de Joodse Oorlog. Hij werd gekruisigd in 70 van onze jaartelling, werd levend van het kruis gehaald op voorspraak van Flavius Josephus en herstelde van zijn verwondingen. Het verhaal van de evangeliën is historisch niet correct, maar is opgesteld door zijn volgelingen met als doel religieuze weerwraak omwille van de militaire nederlaag van de Joden en de ondermijning vanhet Romeinse Rijk door de inwoners over te halen tot het nieuwe Joodse geloof. Hieruit is het christendom gegroeid.
Vermeiren slaagt erin zijn controversiële stelling een hoge graad van waarschijnlijkheid te bezorgen. Hij bespreekt achtereenvolgens de verschillende aspecten van zijn hypothese, en staaft deze door middel van deskundig onderzoek, zowel door anderen als door hemzelf. De Apocalyps vervult hierin een centrale rol.
Een aantal vragen omtrent het ontstaan en de groei van het christendom lijken mij door deze stelling goed verklaarbaar. De hypothese van Vermeiren stemt ook overeen met wat wij in onze tijd zien gebeuren bij onderdrukte en vernederde volkeren. Haat inspireert tot weerwraak, en godsdienst is daarvoor vaak een handig voertuig. Kan de revanche niet behaald worden op aarde, dan is er altijd nog een hiernamaals waar de vernederden gerechtigheid en vertroosting kunnen vinden, en de geweldenaar gestraft.
Alle aangehaalde argumenten voegen iets toe aan het uitgangspunt, maar ik mis de falsificatie in het betoog. Sommige stellingen had de auteur ook beter kunnen onderbouwen.
Niettemin zijn een aantal zaken voor mij veel duidelijker geworden. Vooral het belang en de plaats van de gewoon menselijke motieven en gevoelens van de protagonisten in het verhaal zijn overtuigend uitgewerkt. De bespreking van de Apocalyps is in dat opzicht zeer realistisch en exemplarisch.
Het boek leest vlot, is goed gedocumenteerd met een uitgebreide bronnenlijst en dito notenlijst.
BONDESON, J., Levend begraven. De gruwelijke geschiedenis van onze diepste angst. Haarlem, Gottmer/Becht, 2003, 354 pp. ISBN 90 230 1122 8
De diepgewortelde, primitieve angst om schijndood te zijn en levend begraven te worden is nu nog slechts onderhuids aanwezig. Ze is wel merkbaar in de bezwaren die sommige mensen hebben tegen orgaandonatie.
In de 18e eeuw kwam deze angst in Europa vrij plots op en leidde tot een ware irrationele obsessie om dit te voorkomen. De auteur, zelf medicus, probeert meer inzicht te verwerven in de aard van deze angst, en de factoren die deze bepaalden.
Het boek biedt een schat aan gegevens over hoe geruchten, en verzonnen en niet-geverifieerde gruwelverhalen de massa beroeren en leiden tot acties, die achteraf bezien ronduit als ridicuul kunnen worden beschouwd. Verenigingen tegen voortijdige begraving werden opgericht, en in Duitsland en Oostenrijk werden wachtmortuaria gebouwd, waarin men delijken van overleden inwoners deponeerde tot ze rottingsverschijnselen begonnen te vertonen, en dus veilig begraven konden worden. Sommige geobsedeerde en gewiekste burgers presenteerden de gekste ontwerpen van doodskisten die zouden voorkomen dat iemand stikte in zijn kist onder de grond.
Deze gekke toestanden werden in de hand gewerkt door het feit dat lange tijd veel medici openlijk toegaven dat zij niet zeker wisten of hun patiënten dood of levend waren. Bovendien is pas sinds relatief korte tijd een medisch onderzoek verplicht bij een overlijden. Mensen werden in die tijd na hun overlijden ook veel sneller begraven, uit vrees voor ziekmakende dampen die uit de lijken opstegen.
Sceptische medici hebben in de 19e eeuw geleidelijk deze irrationele ideeën kunnen doorprikken, mede dank zij de ontwikkeling van meer precieze medische instrumenten en de ontdekking van micro-organismen. Het vertrouwen van de bevolking in de medische kunde nam toe, en de gekte is geleidelijk overgegaan.
De auteur toont echter ook aan hoe wankel dit vertrouwen is, en hoe snel deze angst weer kan opkomen, naar aanleiding van een paar (meestal verzonnen) spectaculaire verhalen.
In de laatste hoofdstukken gaat de auteur in op de vraag of er in het verleden inderdaad mensen levend begraven werden, en of dit nu ook nog het geval is. Zijn conclusie: dit is zeker gebeurd, maar niet op een schaal die dergelijke georchestreerde reacties rechtvaardigde. Het gebeurt zeker ook nog in landen waar de wettelijke voorschriften nog even gebrekkig zijn als in het 19e eeuwse Europa.
Het onderwerp van dit boek is misschien wel marginaal, maar het biedt veel inzicht in de wijze waarop ideeën onder mensen verspreid worden en een samenleving kunnen beroeren. Het leest heel vlot. Het is goed gedocumenteerd en bevat een uitgebreid register.
VANDENBOSCH, M., De dierencrisis. Apen, Houtekiet, 2005, 372 pp. ISBN 90 5240 687 1
Zoals de auteur, oprichter van GAIA, zelf zegt: dit boek is een reflectie op de relatie dier-mens vanuit verschillende standpunten. In verschillende hoofdstukken geeft Vandenbosch beschouwingen in een zoektocht naar een uitweg uit de roestige kooien van de dierencrisis.
Hij presenteert inderdaad een aantal beschouwingen over de wijze waarop nu en in het verleden door mensen met dieren wordt omgegaan, en gebruikt hiervoor een schat aan documentatiemateriaal.
De eerste helft van het boek heeft mij geboeid, er waren veel nieuwe gegevens en er wordt een duidelijke visie gepresenteerd. Gaandeweg vervalt de auteur echter in herhaling.
Het boek mist ook een duidelijke algemene structuur en gedachtegang. Er is geen nummering, en de tekst is nooit ingedeeld in alineas. Daardoor krijg je soms een doorlopende tekst van meer dan 1 bladzijde. Dit bemoeilijkt de leesbaarheid.
Uit de bronnenlijst vallen wel verschillende interessante verwijzingen te halen.
Ik vond het boek van Noske over de relatie mens-dier, ook door Vdb aangehaald, echter veel interessanter dan het zijne. De dierencrisis komt vaak niet boven het anekdotische uit.
GAUTIER, A., De gouden kooi. Over het ontstaan van het huisdier. Apen/Baarn, Hadewijch, 1998, 320 pp. ISBN 90 5240 462 3
Een bij wijlen interessant boek over de biologische en culturele aspecten van het verschijnsel domesticatie. Wat zijn huisdieren en waarin bestaat domesticatie? Wie zijn de wilde voorouders van onze huisdieren? In welk opzicht verschillen huisdieren van hun wilde voorouders? Wat zijn de biologische oorzaken van de typische kenmerken van huisdieren? Hoe kwam de mens ertoe op zeer uiteenlopende plaatsen dieren te domesticeren?
Gautier is paleontoloog en heeft vooral ervaring in het Nabije Oosten, Egypte en Afrika.
Hij geeft voorzichtige antwoorden op bovenstaande vragen. Soms zou een steviger theorie wel nuttig zijn geweest, maar er is zo weinig met zekerheid geweten over dit onderwerp, en er moet zoveel afgeleid worden uit karige vondsten, dat enige voorzichtigheid waarschijnlijk wel aangewezen is.
In elk geval wel een interessant boek als geheel. Bepaalde hoofdstukken zijn te gedetailleerd voor een leek, maar ze kunnen makkelijk overgeslagen worden. Leest ook vlot. Er zijn veel illustraties en diagrammen, waardoor men beter kan volgen. De studie is voldoende gedocumenteerd.
GASTMANS, C. & L. VANLAERE, Cirkels van zorg. Ethisch omgaan met ouderen. Leuven, Davidsfonds, 2005, 205 pp. - ISBN 90 77942 11 4
Ethisch verantwoorde zorg is niet vanzelfsprekend. Mensen die op een of andere manier bij de ouderenzorg betrokken zijn stellen zich onvermijdelijk vragen bij bepaalde aspecten van deze zorg. Vaak worden ze geconfronteerd met situaties waarin ze voor moeilijke keuzes staan. Hoe kan je de menswaardigheid van de oudere persoon zo veel mogelijk respecteren bij het nemen van beslissingen over kunstmatige voedsel- en vochttoediening, de afbouw van medische behandelingen of over de toepassing van euthanasie? Ook beslissingen die betrekking hebben op dagelijkse situaties roepen vragen op. Moet je iemand verplichten om te eten? Wat te doen met een persoon die zichzelf nog kan wassen, maar dat niet meer wil? Is het verantwoord een persoon met dementie in een stoel met voorzettafel te zetten om te vermijden dat hij ronddwaalt? Hoe reageer je op een oudere die een eind wil maken aan zijn leven?
De auteurs trachten kapstokken te geven om op een ethische manier met dergelijke situaties en vragen om te gaan. Zij gaan uit van een zorgethische visie. Die komt in het eerste hoofdstuk aan de orde. Zorg (kunnen) geven en ontvangen is volgens de auteurs de basis van het menselijk bestaan. Zorg is een essentieel element van cultuur. Waar het zorgen iets van zijn culturele karakter verliest gaat er iets van menszijn en menselijke waardigheid verloren.Ook de zorg voor ouderen, die steeds meer afhankelijk worden van zorg van anderen, dient ingebed te worden in een geheel van culturele betekenissen. Ethisch omgaan met ouderen begint bij de morele gevoeligheid van hun hulpverleners en de kritische zelfbewaking van hun dagelijkse praktijk.
In de volgende hoofdstukken bespreken de auteurs deze visie met betrekking tot belangrijke thema's in de ouderenzorg: hygiënische zorg, vrijheidsbeperking, maaltijdzorg, kunstmatige voedsel- en vochttoediening, afbouw van medische behandelingen, euthanasie en zelfdoding.
Op zich zijn dit alle heel interessante en zeer actuele themas. De uitwerking wordt echter gaandeweg minder boeiend. Elk nieuw hoofdstuk is eigenlijk een herhaling van de vorige, alhoewel aangepast aan het specifieke thema. Het brengt wel mee dat alle hoofdstukken afzonderlijk te lezen zijn, maar als je het hele boek leest kan je net zo goed de eerste paragrafen van een hoofdstuk overslaan. Wat ik mis: illustraties en casestudies, en concrete en praktische uitwerking van de themas.
De auteurs vertrekken van een christelijke visie op zorg. Op zich is daar niets mis mee. Maar over themas die raken aan leven en dood geven ze, voorspelbaar, een eerder wazige visie, waar ik als lezer eigenlijk niet veel mee kan. In de kwestie van euthanasie bijvoorbeeld moet (theoretisch) de wil van de oudere zelf maximaal gerespecteerd worden, maar als het erop aankomt blijkt die toch ondergeschikt aan die van anderen (wat de auteurs dan verbondenheid noemen). Over leren loslaten en afscheid nemen van beide kanten wordt niets gezegd. Dit vind ik een gemis.
CLARE, A., De overbodige man. Mannelijkheid in crisis. Adam, Wereldbibliotheek, 2002, 288 pp. ISBN 90 284 1944 6
Als mannen niet uitkijken, maken ze zichzelf overbodig. Ze worden steeds minder serieus genomen als kostwinner, beschermer, vader en zelfs als verwekker. Er bestaat bijna niets meer in de hedendaagse maatschappij dat niet door vrouwen kan worden gedaan. Welke plaats is er dan nog voor de man in de maatschappij en welke betekenis heeft mannelijkheid?
De auteur gaat in op verschillende facetten van dit probleem: de betekenis van testosteron, geslachtsidentiteit, agressie en geweld. Clare wijst op de schadelijke psychologische scheiding die veel mannen maken tussen hun verlangens en onzekerheden enerzijds en hun publieke optreden en successen anderzijds. Hij pleit voor een oud manbeeld , waarbij de man geworteld is in vriendschappen, gezinsleven en liefde.
Een kritische benadering van het reilen en zeilen van de hedendaagse maatschappij en de gangbare opvoeding.
Het is een zeer degelijk gedocumenteerd boek en over het algemeen vlot leesbaar.
Over cultuurverandering en betere doorstromingskansen voor vrouwen en mannen
DRAULANS, V. & M. SMET, M/V. Over cultuurverandering en betere doorstromingskansen voor vrouwen en mannen in organisaties en bedrijven. Tielt, Lannoo, 2005, 278 pp. ISBN 90 209 6099 7
Ook al is man-vrouw-diversiteit de meest uitgesproken en meest voorkomende vorm van diversiteit in organisaties, toch blijken loopbaanprofielen en doorstromingskansen van vrouwen en mannen behoorlijk verschillend.
In het eerste deel van dit boek lichten de auteurs een aantal factoren toe die hiertoe bijdragen. Theoretische inzichten worden afgewisseld met verslagen van verschillende vrouwen die een topfunctie bekleden in een bedrijf of organisatie. Het tweede deel bevat suggesties om daadwerkelijk methodisch gepland m/v-diversiteit in een bedrijf aan de orde te stellen en zodoende een cultuurverandering te bewerkstelligen.
Een aantal interessante invalshoeken (o.a. gender, gendermainstreaming) worden wel aangekaart, doch nooit ten gronde uitgediept. Hierdoor komt het geheel nogal oppervlakkig en anekdotisch over. De samenvatting van de interviews is van dezelfde orde.
Het sterkste deel vond ik het hoofdstuk waarin een plan voor verandering voorgesteld wordt. Dit schema kan ook in andere situaties gebruikt worden waarin verandering is gewenst.
BARNETT, R. & C. RIVERS, Bij gelijke geschiktheid. Waarom mannen en vrouwen hetzelfde zijn. (Vert. G.J. de Vries: Same difference. 2004) Adam, Uitg. Archipel, 2005, 320 pp. ISBN 90 6305 165 4
Mannen zijn jagers. Vrouwen zijn zachtaardige leiders. Mannen en vrouwen spreken een verschillende taal. Volgens populaire boeken, zoals die van John Gray, is dit allemaal vastgelegd in onze genen en is daar niks aan te veranderen. Maar klopt dat wel?
Nee, mannen en vrouwen zijn gelijk, zeggen Barnett en Rivers.
De Nederlandstalige titel van dit boek is echter misleidend. De auteurs ontkennen niet dat mannen en vrouwen in bepaalde opzichten verschillen, maar deze spelen een veel geringer rol dan de meeste mensen denken. Essentialistische theorieën à la John Gray (van Mars en Venus) praten ons aan dat mannen en vrouwen fundamenteel van elkaar verschillen.
B.& R. hebben zich tot doel gesteld om de slordige wetenschap, de populaire psychologie en de mediaflauwekul te overstijgen en te kijken naar wat waar is en, wat niet. Zij geven een overzicht van de meest recente bevindingen van onderzoek naar de verschillen tussen mannen en vrouwen. Ze stellen dat de meeste van die zogenaamde verschillen meer bepaald zijn door omstandigheden dan door sekse. Er is een immense diversiteit tussen individuele mensen en niet zozeer tussen welomschreven groepen mensen als mannen en vrouwen.
Zij werken dit uit voor 3 domeinen van het menselijk leven: relaties, werk en ouderschap.
Hun onderzoek brengt hen tot de conclusie dat allerlei factoren de wijze beïnvloeden waarop wij ons in deze domeinen bewegen. Sekse is er slechts één van, en niet eens de belangrijkste.
Macht is volgens de auteurs de sleutelfactor. Dit is volgens hen ook de oorzaak dat in een tijd waarin vrouwen en mannen meer gelijkheid in macht verworven hebben, de essentialistische theorieën weer volop weerklank vinden.
Zij tonen ook aan hoe deze invalshoek verregaande consequenties heeft voor het dagelijks leven van veel mensen. En oOok de vrouwen zijn beter-theorieën hebben nefaste gevolgen voor de keuzes van zowel mannen als vrouwen en de wijze waarop zij hun leven (willen) inrichten.
De auteurs hebben 8 jaar aan het boek gewerkt, en hun stellingen zijn degelijk onderbouwd en gedocumenteerd. Toch vind ik hun betoog misleidend: ook al ontkennen zij niet dat er verschillen zijn, zij trekken (op zijn Amerikaans?) toch wel erg rechtlijnige en ongenuanceerde conclusies uit wetenschappelijke onderzoeken. De populaire psychologie doet eigenlijk hetzelfde, maar ik had een meer genuanceerde aanpak verwacht.
Ondanks de beweringen van de schrijfsters stelt men zelfs bij dieren toch belangrijke verschillen vast tussen mannetjes en vrouwtjes in de werking van de hersenen, de wijze waarop deze informatie verwerken en dus het gedrag reguleren. Mensen maken van deze verschillen echter gendercategorieën, die vrouwen resp. mannen vastpinnen op bepaalde gedragspatronen. Hierop baseren zijzich vervolgens om specifieke verwachtingen te hebben en normen te stellen m.b.t. mannelijk en vrouwelijk gedrag.
Ik ben van mening dat de schrijfsters hier te weinig aandacht aan besteden: zij zetten zich vooral af tegen de categorisering van sekseverschillen (gender).
Ik denk niet dat Europa in dezelfde mate het slachtoffer is van de Amerikaanse hype-mentaliteit, en dat de goeroes van het verschil ook hier zoveel invloed hebben. Maar het kan verkeren en het is dus zeker geen verloren moeite dit boek te lezen om hun beweringen op zijn minst te relativeren en zelfs te kunnen ontkrachten.
Dit boek was een welkome aanvulling op dit van Griet Vandermassen (Darwin voor dames). Het biedt een gedeeltelijk antwoord op het tekort ervan: hoe we met al die gegevens verder kunnen/moeten.
Het werk leest heel vlot en de verschillende theorieën worden op een zeer begrijpelijke manier voorgesteld en treffend geïllustreerd. Het is voorzien van een uitgebreide notenlijst.
VANDERMASSEN, G., Darwin voor dames. Over feminisme en evolutietheorie. Adam, Uitg. Nieuwezijds, 2005, 240 pp. ISBN 90 5712 204 9
Tussen het feminisme en de biologische wetenschappen heeft het nooit echt geboterd. Veel feministen beschouwen het darwinistische denkkader als een uiting van genetisch determinisme en seksisme. Op hun beurt verdenken wetenschappers feministen ervan te ideologisch en anti-wetenschappelijk te werk te gaan.
In Darwin voor dames brengt Vandermassen dit conflict in kaart. Het feminisme presenteert geen eenduidige visie op de vrouw en haar positie. De wijze waarop veel feministen omgaan met wetenschappelijke bevindingen is inderdaad ideologisch gekleurd. Maar volgens de auteur snijden feministen daarmee in eigen vel.
In de eerste plaats bestaat er geen feministische wetenschap. Wetenschap is in principe sekseneutraal en hanteert een universele methode. Dat wetenschap vooral mannelijke visies op de werkelijkheid presenteerde heeft eerder te maken met het feit dat lange tijd alleen mannen zich met wetenschap bezig hielden. In de biologische wetenschappen is er echter de laatste decennia veel veranderd. Met de inbreng van vrouwelijke biologen, en vooral primatologen, heeft de visie op vrouwelijke evolutionaire kenmerken veel meer aandacht gekregen. Vrouwelijke dieren, waaronder ook mensen, hebben een even actieve rol als mannelijke dieren, al kan die inhoudelijk verschillen.
Zij toont aan hoe de feministische stromingen, die een sociaal-constructivistische visie aanhangen, de naturalistische drogredenering (zoals de natuur is, is het goed), waartegen zij zich zo verzetten, zelf blijven hanteren. Dit blijkt toch echt niet overbodig, want velen voor haar (o.a. S. Pinker, Sarah Hrdy) hebben dat al gedaan, maar deze redenering blijft hardnekkig voortbestaan.
Zij gaat verder in op wat de sociobiologie en de evolutionaire psychologie ons leren over typisch mannelijk en vrouwelijk gedrag, en hoe we deze bevindingen kunnen interpreteren.
Tenslotte verbindt ze aan deze bevindingen een paar politieke en ideologische conclusies.
Sterke kanten zijn vooral de kritische analyse van het feminisme en de samenvatting van een aantal belangrijke bevindingen van de sociobiologie en de evolutiepsychologie.
Ik had verwacht meer te kunnen lezen over de gevolgtrekkingen voor de maatschappelijke en politieke organisatie van een samenleving.
Het werk is vlot geschreven, zeer degelijk en gevarieerd gedocumenteerd. Voorzien van een lijst noten, een uitgebreide bibliografie en een handige index.
VIORST, J., Noodzakelijk verlies. De liefdes, illusies, afhankelijkheid en irreële verwachtingen die wij allen moeten opgeven om te kunnen groeien. Adam, Anthos, 1993 (2005 21e dr.), 359 pp. ISBN 90 414 0676 x
Verlies roept associaties op met het overlijden van dierbaren. Maar verlies bestrijkt veel meer. Het is voortdurend aanwezig in ons leven. Wij verliezen niet alleen door de dood, maar ook door te verlaten en verlaten te worden, door te veranderen en door te gaan. Wij verliezen al dan niet bewust onze romantische dromen en onmogelijke verwachtingen, onze illusies van vrijheid en macht en veiligheid. Wij verliezen ook ons jonge zelf, dat dacht dat het rimpelloos, onkwetsbaar en onsterfelijk zou zijn.
Deze levenslange verliezen zijn noodzakelijke verliezen. Ze horen bij het leven en ze zijn noodzakelijk omdat wij ons ontwikkelen door te verlezen, te verlaten en los te laten. De weg naar menselijke ontplooiing is geplaveid met zaken waarvan we afstand doen. Gedurende ons hele leven groeien en ontwikkelen we door dingen op te geven.
Volgens Viorst is het wezenlijk voor de zingeving van ons leven, dat we inzicht hebben in de manier waarop we met verlies omgaan. De mensen die we zijn, en de levens die we leiden worden ten goede en ten kwade bepaald door onze verlieservaringen.
Judith Viorst volgde een opleiding voor psychoanalytica in Washington en werkte bij de eerste publicatie in 1987 reeds een aantal jaren als psychotherapeute. Zij benadert haar onderwerp dan ook vanuit psychodynamische invalshoek. Zij gaat ervan uit dat deze, bij alle gebreken, diepgaande inzichten biedt in onze drijfveren en wie en wat wij zijn. Ik kan mij daar helemaal in vinden.
Zij heeft met dit boek een werk geschreven dat met recht een klassieker genoemd kan worden. In de menselijke psychologische ontwikkeling is winst en de uitbreiding van mogelijkheden onlosmakelijk verbonden met verlieservaringen. En hoe wij daarmee omgaan wordt weer bepaald door hoe wij vroegere verlieservaringen hebben verwerkt.
Het boek is zeer helder en met veel wijsheid geschreven. Door de talrijke voorbeelden uit haar praktijk, is alles enorm herkenbaar. Dit is een boek om geregeld te herlezen. Telkens we met verlies te maken hebben, biedt het niet alleen inzicht maar het werkt ook louterend.
Een uitgebreide bibliografie en trefwoordenregister completeren het geheel.
Een ondubbelzinnige aanrader, die dit jaar de 21e druk beleefde!
RENKEMA, J., Schrijfwijzer. Den Haag, SDU, 2002 (4e dr.), 468 pp. ISBN 90 120 9023
Een tekst is pas een goede tekst wanneer het taalgebruik de lezer aanspreekt, wanneer de opbouw duidelijk is en wanneer de formulering niet nodeloos ingewikkeld is.
Dit boek wil schrijvers helpen bij problemen die zich bij het schrijven van allerlei teksten kunnen voordoen. Je krijgt er een antwoord op lastige kwesties. Is deze tekst welk geschikt voor de lezer? Wat moet er in een inleiding staan? Moet hier een nieuwe alinea beginnen? Loopt deze zin wel goed? Is dit woord correct? Waar moet de komma staan?
Het gaat hier om vragen over begrijpelijkheid van een tekst en over taalverzorging. Antwoorden op deze vragen komen in dit boek ruimschoots aan de orde.
Of een tekst begrijpelijk is hangt samen met de stijl en de opbouw van een tekst en met het leesgemak. Verzorgd taalgebruik, spellingkwesties en het gebruik van leestekens zijn vragen over taalverzorging. Elk van deze onderwerpen wordt in een afzonderlijk hoofdstuk grondig besproken. Bij elk thema worden de richtlijnen geïllustreerd met sprekende voorbeelden.
Het boek is vooral een naslagwerk. Daarom is een register opgenomen waar men heel vlug een bepaald thema kan opzoeken.
Een waardevolle wegwijzer voor wie al dan niet regelmatig teksten schrijft. Regelmatig wordt het werk herzien. Bij de laatste herziening is de inhoud behoorlijk uitgebreid. Men heeft ten behoeve van een breder publiek ook gezorgd voor een betere leesbaarheid.
DORRESTEIN, R. Het geheim van de schrijver. Adam/Apen, Uitg. Contact, 2000, 247 pp. ISBN 90 254 9894 9
Wie de ambitie heeft om een roman te schrijven wil iets vertellen wat voor hem of haar betekenis heeft, verhalen die de lezer moeten verontrusten of amuseren. Niets of niemand zit daar echter op te wachten. Als je dus verhalen wil schrijven die iets betekenen, moeten die ook willen gelezen worden. Maar hoe weet je of jouw verhaal ook de lezer iets zal zeggen? Schrijven is immers communiceren. Niet de schrijver moet vertederd zijn of geamuseerd, maar de lezer. De lezer moet het verhaal willen/kunnen volgen en erin mee gaan. De hamvraag is dus: hoe komt het verhaal tot zijn recht?
Wie kan beter schrijven over schrijven dan een schrijver? Dit boek is bedoeld als handleiding voor de beginnende schrijver. De eigen ervaringen van de schrijfster zijn haar belangrijkste leidraad. De eigen meer en minder succesvolle initiatieven worden aan een kritische analyse onderworpen. Dorrestein vertelt daarmee ook een persoonlijk verhaal over vallen en opstaan, falen en succes. Het resultaat is een boek dat bol staat van de richtlijnen om fictie neer te zetten die uitnodigt tot lezen.
Het boek bevat 3 delen, geloof, hoop en liefde genoemd. Geloof gaat over de betekenis, het nut en de functie van literatuur. Het is de overtuiging van de auteur dat literatuur verontrustend moet zijn. Fictie slaat een brug naar verdrongen emoties en kennis, laat zien dat verdriet en verlies onlosmakelijk het leven horen. Het is de articulatie van het onvermijdelijke lijden. Fictiebiedt daardoor een realistische in inclusieve kijk op het leven,
Hoop behandelt de ambachtelijke kanten van het schrijven. Hier geeft Dorrestein talrijke technische adviezen over o.a. compositie en stijl. Ook de valkuilen komen uitgebreid aan de orde.
De lezer, de anonieme instantie die het oog van de buitenwereld vertegenwoordigt, vraagt zich tenslotte allerlei af over de schrijver en het schrijfproces: waar haalt ie de inspiratie, hoe werkt de schrijver? In Liefde beantwoordt Dorrestein een aantal van deze vragen, en ontkracht daarmee de meest gangbare mythes die het schrijverschap omgeven.
Voor een doorzichtige structuur neem je als lezer best notities, want die is op het eerste zicht niet zo duidelijk. Achteraan vindt men een handig trefwoordenregister. Er is een bronnenlijst met werken van schrijvers over schrijven.
Het boek mag dan wel als handleiding bedoeld zijn, het leest als een roman. Zoals men van en schrijfster mag verwachten is de tekst zeer vlot leesbaar en inzichtelijk. Geheel in haar eigen stijl, behandelt zij het thema gevat (bv. Schrijven is verwachtingen wekken en die vervolgens inlossen.) en met humor.
VAN COILLIE, J., Klare taal. Efficiënt leren schrijven. Leuven, Davidsfonds, 2002, 211 pp. ISBN 90 6306 440 3
Vlotte zakelijke teksten schrijven waar de lezer iets mee kan, het is niet eenvoudig. Dit boek is een handleiding voor het schrijven van een efficiënte, dit wil zeggen doel- en lezergerichte tekst. Het gaat over vormgeving, opbouw, inhoud en stijl. Wie een tekst schrijft moet zich vooral bezig houden met het effect ervan: wat en wie is het doel?
Het is een doe-boek, met veel oefeningen voor wie de eigen schrijfstijl wil verbeteren en/of anderen wil leren hoe ze het moeten doen.
Dit is een basisboek met duidelijke taaladviezen, honderden voorbeelden en praktische oefeningen. Het is aantrekkelijk opgesteld en gepresenteerd, verlucht met cartoons van Stefaan Provijn. Een alfabetische trefwoordenlijst maakt opzoeken gemakkelijk.
Minder uitgebreid dan Schrijfwijzer, maar wat inhoud betreft vergelijkbaar met Schrijfwijzer compact.
SYBESMA, C., De werkelijkheid heeft mij niet nodig. Over mens, wetenschap en werkelijkheid. Leuven/Leusden, Acco, 2002, 335 pp. ISBN 90 334 4876 9
Mensen beschouwen de natuur als een werkelijkheid die buiten hen bestaat. Wetenschap bestudeert deze werkelijkheid met het doel de kennis erover te vergroten. De recente bevindingen van de quantumfysica trekken echter het intuïtief aanvoelen van een werkelijkheid buiten de mens in twijfel: de waarnemer lijkt de werkelijkheid zelf te beïnvloeden. Dit roept de vraag op naar het verband tussen mens, wetenschap en werkelijkheid
In dit boek gaat de auteur, emeritus hoogleraar in de fysica en de biofysica, na hoe het de wetenschap is vergaan met het wijs worden uit de werkelijkheid. Hij geeft hiervoor een chronologisch overzicht van de cruciale beslissingsmomenten en fundamentele nieuwe inzichten die het denken over de werkelijkheid hebben beïnvloed.
Door de eeuwen heen ziet hij de reflectie op de natuur rondom de mens ontwikkelen van een kwalitatieve en spirituele beschrijving naar een kwantitatief-mathematische wetenschap. Dit heeft geleid tot verschillende opvattingen over de werkelijkheid als op zichzelf staande entiteit. De vraag is dan of er nog wel een buiten ons bestaande werkelijkheid kan worden beschreven en verklaard.
Een boeiend en zeer degelijk gedocumenteerd boek over de geschiedenis van de natuurwetenschappen. Een boek om geregeld te raadplegen, want het is zo rijk aan materiaal dat het in één lezing nauwelijks te vatten is.
Jammer van de vaak slordige lay-out en dito taalgebruik. Zeer uitgebreide bronnenlijst, namen- en zakenregister.
DAMASIO, A., Het gelijk van Spinoza. Vreugde, verdriet en het voelende brein. A'dam, Wereldbibliotheek, 2003, 319 pp. - ISBN 90 284 2002 9
Boeken van Damasio zijn altijd boeiend, verrijkend en een plezier om te lezen. Dat kan eens te meer gezegd worden van dit werk.
Gevoelens van pijn of genot, of van iets daartussenin vormen de grondslag van onze geest. We merken deze simpele werkelijkheid vaak niet op, omdat we zo in beslag genomen worden door de mentale beelden van de wereld om ons heen, samen met de beelden van de woorden en zinnen die ze beschrijven.
Maar over de aard van gevoelens is in vergelijking tot onze andere functies weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan. Van al onze mentale verschijnselen worden gevoelens in (neuro)biologische zin het minst begrepen, alhoewel onze samenleving drijft op gevoelens. Gevoelens zijn, zo meent men, ongrijpbaar en gedoemd een eeuwig mysterie te blijven. Ze worden stelselmatig overgeslagen in wetenschappelijk onderzoek. Dit is onder andere de oorzaak van veel wederzijds onbegrip in de medische praktijk en hulpverlening.
Toch zijn er filosofen die gevoelens centraal achtten in het menselijk bestaan. Een daarvan is Spinoza. Volgens Damasio is Spinoza van uitzonderlijk belang bij elk discussie over menselijke emoties en gevoelens. Spinoza beschouwde aandriften, motiveringen, emoties en gevoelens, die hij gezamenlijk de affecten of aandoeningen noemt, als een centraal aspect van het menszijn. Blijdschap en droefheid waren de twee belangrijkste concepten die hij gebruikte bij zijn pogingen menselijke wezens te doorgronden en middelen te opperen om beter te kunnen leven.
In dit boek presenteert Damasio een coherente theorie de aard van gevoelens, hoe ze ontstaan en hoe ze ons leven beïnvloeden. Zijn visie is gebaseerd op grondige kennis van ons lichamelijk functioneren en neurologisch onderzoek. De kern ervan is dat gevoelens, zoals ze zich in het lichaam en geest openbaren, de uitdrukking zijn van menselijke opbloei en menselijk lijden. Gevoelens zijn niet louter een versiering die aan emoties worden toegevoegd. Gevoelens onthullen de staat van leven (homeostasis) van het hele organisme.
Damasio legt op zeer inzichtelijke en coherente wijze uit hoe gevoelens tot stand komen, in relatie met emoties en de staat van ons lichaam. In het laatste deel van het boek gaat hij ook in op het belang van deze inzichten voor de wijze waarop wij kunnen omgaan met de existentiële dimensie van ons leven.
Zijn betoog wordt ondersteund door recente ontdekkingen en inzichten uit de neurologie, en geïllustreerd met talrijke schemas entekeningen. Het werk is voorzien van een uitgebreide notenlijst, een verklaren de woordenlijst en register.
SOKAL, A. & J. BRICMONT, Intellectueel bedrog. Postmodernisme, wetenschap en antiwetenschap. Breda, EPO/De Geus, 1999, 287 pp. ISBN 90 6445 085 4.
De auteurs tonen hoe hedendaagse postmodernistische Franse filosofen en denkers concepten en terminologie uit de wiskunde en fysica geheel ten onrechte en zinloos toepassen op menselijke en sociale fenomenen. Zij produceren een imposant jargon, maar gebruiken de termen in een foutieve of onvolledige betekenis en zeggen dus zeggen in feite niets. Ze geven hun discours daarmee een pseudo-wetenschappelijk tintje, en proberen aan te tonen dat wetenschap niet meer is dan een ideologie of sociale constructie.
Het is een moeilijk boek, en weinig toegankelijk voor niet-onderlegde lezers als ik. Bovendien konden de auteurs mij niet blijven boeien.
CONNIFF, R. Beestachtig rijk. De rijken der aarde als eigenaardige diersoort. Elmar bv, 2003, 384 pp. ISBN 90 389 1312 5
Een vlot geschreven studie van de handel en wandel van de rijke bovenlaag in de maatschappij, vanuit het standpunt van de ethologie en sociobiologie.
Anders dan de Nederlandstalige titel suggereert, beschouwt de auteur de rijken niet als een aparte diersoort, maar als een ondersoort van de mens.
Die beantwoordt niet fundamenteel aan andere kenmerken dan de doorsnee mens, maar accentueert bepaalde karakteristieken door zijn speciale positie.
Een genuanceerde visie, waarin zowel positieve als negatieve eigenschappen van rijkdom aan de orde komen. Soms wat moeilijker te begrijpen wanneer het gaat om personen van wie je nog nooit hebt gehoord.