SENNETT, R., De cultuur van het nieuwe kapitalisme. (Vert. The
Culture of the New Capitalism) Adam,
Meulenhoff, 2007, 160 pp. ISBN 978 90 290 7921 1
De
industriële revolutie van de 19e eeuw veroorzaakte in de Westerse
wereld een enorme instabiliteit van de financiële markten, onzekere
werkgelegenheid en miserabele levensomstandigheden van de arbeiders. De
bedrijven hadden hun les geleerd en schoeiden in de 20e eeuw hun
organisatie op militaire leest. Stabiele bedrijven, en welvaart en
werkzekerheid voor velen, waren het gevolg. Een rigiede bureaucratie heeft
echter een keerzijde. De individuele vrijheid in de loopbaan was voor de
meesten zeer beperkt.
De mondialisering heeft een
nieuwe revolutie ontketend. Sennett, een van de meest gezaghebbende sociologen
van het moment, spreekt over het nieuwe kapitalisme. In dit systeem moeten
bedrijven vooral snel evolueren, moet vakmanschap het afleggen tegen talent en
is de werknemer in de eerste plaats consument. De voorvechters ervan zingen de
lof van de vloeibare moderniteit en beweren dat die de vrijheid van het
individu verhoogt.
Sennett is daar niet zo zeker van. Volgens hem zijn mensen
helemaal niet vrijer geworden door die veranderingen. Het nieuwe kapitalisme gedijt
in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Voor de ontmanteling van
een vaste overheids- en bedrijvenbureaucratie wordt een hoge prijs betaald:
groeiende economische ongelijkheid en sociale instabiliteit. De mens die in
zon systeem kan floreren moet gericht zijn op de korte termijn en bereid om
opgedane ervaring los te laten. Volgens Sennett is dit een ongebruikelijk soort
mens. Het culturele ideaal dat in de nieuwe instellingen wordt vereist is
schadelijk voor veel van de mensen die er werken. Mensen weten niet waarheen
hun leven leidt, hun bestaan mist een richting en doel.
De analyse van drie tendensen
in het nieuwe kapitalisme onderbouwt zijn stelling. In de eerste plaats is in de
bedrijven de macht overgegaan van het management naar de aandeelhouders. De
financiële markten bepalen de toekomst van een bedrijf. Aandeelhouders zijn uit
op korte termijnresultaten en snelle winsten. Bedrijven zijn dus wel verplicht
om mee te doen met de trend van opeenvolgende interne veranderingen en
flexibiliteit. Bovendien heeft de snelle ontwikkeling van communicatie- en
productietechnologie de vroegere hiërarchisch geordende bedrijfsstructuur
doorbroken en geleid tot verregaande automatisering. Deze evolutie zorgt voor
veel spanning en onrust onder de werknemers, die steeds nieuwe taken krijgen en
met andere mensen moeten samenwerken.
Korte
termijndenken en de noodzaak tot flexibiliteit laten niet meer toe dat mensen in
een tijdrovend leerproces vakmanschap ontwikkelen. Zich bekwamen en
specialiseren is te duur en ongewenst. Mensen moeten multipel inzetbaar zijn en
worden beoordeeld op talenten en competenties, een vaak wazig begrip. Ook in
het onderwijs is deze tendens waar te nemen: parate kennis en inzetbare vaardigheden
zijn ondergeschikt aan de competentie om (ze) te leren. Talenten zijn echter uitwisselbaar en het is je eigen
verantwoordelijkheid om die te ontwikkelen en mee te zijn met nieuwe tendenzen.
Dit houdt nooit op, en ouder wordende werknemers kunnen niet meer bogen op
hun ervaring, want die telt niet meer mee.
Evaluaties
die niet het vakmanschap maar de talenten focussen worden door de werknemers
bovendien als hoogst onrechtvaardig aangevoeld. Maar er is geen keuze want het
spook van de overbodigheid ligt voortdurend op de loer.
In een derde hoofdstuk
bespreekt Sennett de invloed van deze evolutie op de politiek. Ook hier laat
zich de nieuwe cultuur gevoelen. Politiek is consumentisme geworden, de burger een
consument van politiek, die voortdurend wordt aangespoord om te kopen. Alle
verleidingstechnieken van de reclamewereld worden ingezet om de persoonlijkheid
en opvattingen van politici in de markt te zetten. In het nieuwe kapitalisme is
politiek niet meer dan een consumptiegoed geworden, dat inspeelt op momentane
problemen en vooral gericht is op korte termijnoplossingen die een
gebruiksvriendelijk beleid beloven. Het politieke platform, zegt Sennett, is te
vergelijken met het VW-platform, waarvan kleine materiële verschillen in
waarde worden opgeblazen tot merken. En het laat de burger onverschillig, want
als het ene merk hem niet meer bevalt koopt hij een ander.
Voor een aantal werknemers,
vooral jonge mensen die nog geen bindende engagementen hebben aangegaan, heeft
het nieuwe kapitalisme de persoonlijke individuele ontplooiingskansen verhoogd.
Maar tegelijk heeft het de kwaliteit van het institutionele leven afgebroken. Voor
veel mensen is dat een regelrechte achteruitgang.
Deze sociale achteruitgang
kan echter worden afgeremd als mensen de gelegenheid krijgen om als werknemer
een samenhangende carrière uit te bouwen, in werk waarin ze zich nuttig voelen
en vakmanschap kunnen ontwikkelen. In het laatste hoofdstuk stelt Sennett kort
een aantal initiatieven in deze zin voor. Zoals veel dergelijke academische
werken krijgt de analyse van het probleem echter heel wat meer ruimte dan de
mogelijke antwoorden. Voor een gerenommeerde socioloog als Sennett is dit een
gemiste kans.
De cultuur van het nieuwe
kapitalisme is een dun boekje, maar inhoudelijk zeer rijk. De auteur hanteert
een vrij ondoorzichtige schrijfstijl, en zijn betoog is daardoor moeilijk te
volgen. Deze complexe materie had een minder compacte uitwerking verdiend.