WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    04-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Seks met de koning
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    HERMAN, E., Seks met de koning. Het verborgen verhaal van maîtresses aan de Europese vorstenhuizen. (Vert. Sex with Kings. 500 Years of Adultery, Power, Rivalry and Revenge) A’pen, Uitg. Manteau, 2007, 320 pp. – ISBN 978 90 223 2166 9


    Aan het einde van de middeleeuwen verscheen schijnbaar plotseling de koninklijke minnares aan de Europese hoven. Toch hielden vorsten er al veel langer minnaressen op na. Maar na de val van het Romeinse Rijk werd de koninklijke zonde duizend jaar lang verborgen gehouden. Ze werd door de katholieke kerk gedoogd en node vergeven in de biechtstoel. Zo had Karel de Grote verschillende minnaressen van wie de naam niet bekend is. De koninklijke bastaarden, van wie we enkel kunnen vermoeden dat ze een moeder hadden, kregen een adellijke titel en land, dat er toen toch in overvloed was. Het grootste deel van de huidige Europese adel stamt af van de kinderen uit de verhouding van een koning en zijn minnares.


    Van de zestiende tot de achttiende eeuw echter was de positie van koninklijke minnares bijna even officieel als die van de eerste minister. Het werd mode dat een vorst een maîtresse-en-titre had. Zelfs aan de bekrompen Duitse vorstendommen kwamen minnaressen in zwang. Koninklijke minnaressen kregen meestal een titel, een toelage, eerbewijzen en een invloedrijke positie aan het hof. Franse maîtressen als Diane de Poitiers, madame de Montespan en madame de Pompadour oefenden een politieke invloed uit die nergens in Europa geëvenaard werd.


    De meeste koninklijke huwelijken in die tijd waren zo gruwelijk dat er ruimte ontstond voor koninklijke minnaressen. Een koninklijk huwelijk werd soms al tijdens de kindertijd van de partners uit politieke overwegingen gearrangeerd. Huwelijken tussen volle nichten en neven waren een middel om de macht en eigendommen binnen de familie te houden. Fysische en psychische ziekten binnen koninklijke families waren het gevolg van generaties inteelt. De koningin was eigenlijk niet meer dan een broedmachine voor ‘bloedzuivere’ nakomelingen. Al was er soms sprake van liefde tussen de koning en de koningin, daarin voorzagen meestal de minnaressen.


    Ook al was overspel voor de kerk een zonde, het Vaticaan kon niet anders dan de situatie gedogen, want de paus en de kardinalen hielden er in die tijd zelf minnaressen op na. De Franse Revolutie maakte geen einde aan de koninklijke minnares, maar wel aan haar machtige positie. Pas laat in de twintigste eeuw is de gelijkheidsgedachte doorgedrongen tot in de koningshuizen. Al is het nog altijd niet vanzelfsprekend, prinsen en prinsessen huwen nu met de vrouw/man van hun keuze, ook al is die niet van adellijken bloede.


    Op basis van dagboeken, brieven, rapporten en memoires uit het verleden, en hedendaagse biografieën en historisch onderzoek onthult Eleanor Herman, journaliste en bekende royaltyverslaggeefster, de soms tragische geschiedenis van de koninklijke minnaressen, vrouwen die liefhadden zonder perspectief. In een wereld van intriges en vleierijen waaruit zij elk moment konden worden verstoten, probeerden zij zich staande te houden aan het koninklijk hof. Sommigen onder hen hadden de koning oprecht lief, anderen maakten van hun positie vooral gebruik om zichzelf te verrijken en een hogere sociale positie te verwerven, en zich van een gouden appeltje voor de oude dag te verzekeren.


    Herman belicht nagenoeg ieder aspect van het leven van de minnares: hoe ze de koning aan zich probeerde te binden, haar verhouding met de koningin, haar politieke invloed en wat er met haar kinderen – de koninklijke bastaards – gebeurde.  Ook al was ze de favoriete van de koning, toch moest ze steeds waakzaam zijn voor haar positie. Op ieder moment kon ze afgedankt worden en ingeruild voor een jonger of mooier exemplaar. De minnares was vaak voorwerp van spot en bliksemafleider voor de gespannen verhouding tussen het volk en de koning. Het spreekt vanzelf dat de meeste minnaressen probeerden op zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk profijt te trekken uit hun bevoorrechte positie. Ze probeerden dit met wisselend succes, want een minnares had veel geldverslindende sociale verplichtingen. Tenslotte krijgen we te horen hoe het hen verging nadat ze door de koning waren ‘afgevoerd’.


    Eleanor Herman gunt ons bovendien een blik in de geheime huishouding van de koninklijke hoven in een periode waarin de vorst nog een absoluut heerser was. We krijgen een beeld van de mentaliteit en de voor moderne mensen vreemde gebruiken en gewoonten aan het hof, waar mannen de scepter zwaaiden en vrouwen hen met vaak zeer verfijnde listen manipuleerden.

    Ze schreef een goed gedocumenteerd en bijwijlen ontroerend verhaal over een vergeten aspect van de geschiedenis. Vrouwen werden doorheen de eeuwen naar keuken en kinderkamer verwezen. Slechts uitzonderlijk was een vrouw meer dan hulpje en accessoire van de man. Voor sommigen onder hen was het bed van de koning een kans om uit die schaduw te treden.


    Aan de meeste koninklijke minnaressen werden geen herinneringen bewaard. Ze leefden in een tijd waaruit geschreven bronnen ontbreken of hadden slechts een korte affaire met hun heer. Enkelen onder hen hebben de geschiedenis overleefd, zij het niet zonder het stempel van de moraalridders van hun en onze tijd. In haar boek doet Eleanor Herman aan een soort eerherstel. Haar verhaal gaat over intriges en inhaligheid, over rijzende sterren en ongenadige afgang, maar ook pver onbaatzuchtige liefde en berouw.


    Het boek is zeer vlot geschreven en laat zich lezen als een roman.


    ©  Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beslissen!
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MURNINGHAN, J.K. & J.C. MOWEN, Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen. (Vert. The Art of High-Stakes Decision-Making, tough calls in a speed-driven world) Tielt, Uitg. Lannoo, 2004, 319 pp. – ISBN 978 90 774 4221 9


    Wat doe je als bij een afrit komt terwijl je op de autoweg in de file staat? Neem je de afrit en rijd je via een omweg naar je bestemming of blijf je aanschuiven op de autoweg? Bij elke optie bestaat de kans dat je er langer over doet, maar ook dat het je minder tijd kost om je bestemming te bereiken.


    Zo neemt iedereen dagelijks honderden beslissingen. Het gros daarvan is irrelevant. Het is meestal van weinig belang of je trui goed bij je broek of rok past en of je via een kortere of langere weg naar je werk of naar huis rijdt. Maar vaker dan ons lief is moeten we knopen doorhakken waarvan de gevolgen voor onszelf of anderen ingrijpend zijn. We realiseren ons bovendien meestal niet dat kiezen om niet te beslissen ook een beslissing is.


    Van de kleur van een trui of een minder snelle reis liggen we niet wakker. Dat doen we echter wel als er beslissingen moeten genomen worden die ernstige gevolgen hebben. Zal ik dit huis kopen of wacht ik op een beter aanbod? Koop ik die veelbelovende aandelen of beleg ik in een fonds met meer zekerheid maar minder opbrengst? Vooral als belangrijke beslissingen snel moeten genomen worden en een mislukking catastrofaal kan zijn, hebben we nood aan houvast. Want de kwaliteit van een beslissing heeft een grote invloed op het verdere verloop van de zaak.


    In dit boek presenteren Keith Murninghan en John Mowen, specialisten in besluitvorming, een praktische gids om moeilijke beslissingen te nemen. Het nemen van zware beslissingen is eerder een kunst dan een wetenschap, zeggen ze. Er is geen wetenschappelijke, kopieerbare formule die aangeeft hoe je kunst maakt. Kunst is van nature creatief en innovatief. Maar kunstenaars passen wel bepaalde principes en procedures toe. Zo kan een gestructureerd patroon van procedures de besluitvorming in het persoonlijke en zakenleven richting geven en efficiënter maken.


    Zulk gestructureerd proces is de SCRIPTO-methode. Het is een acroniem voor zeven parameters die evenveel stappen vormen voor het snel en efficiënt aanpakken van dilemma's en het doorhakken van knopen. Een goed begrip van het SCRIPTO-proces zal je het nodige vertrouwen en de nodige moed schenken om moeilijke beslissingen te nemen, aldus de auteurs. Het kan worden toegepast op persoonlijke en zakelijke dilemma's.


    Murninghan en Mowen gebruiken deze principes al jaren om personen en organisaties te helpen risicovolle beslissingen te nemen en zware dilemma's op te lossen. Op een systematische en inzichtelijke wijze verhelderen zij de aandachtspunten en de valkuilen in de verschillende stappen van het beslissingsproces. Ze doen dit op een praktische, vlot verteerbare manier. Hun theorie is echter stevig onderbouwd. De belangrijkste inzichten worden in schema's gegoten die steeds op dezelfde matrix zijn gebouwd. Alles wordt overvloedig geïllustreerd met de analyse van gelukte en mislukte oplossingen voor zware dilemma's. En ieder hoofdstuk eindigt met een overzichtelijke samenvatting.


    Vanuit mijn ervaring met goeroeachtige managementboeken was ik aanvankelijk vrij sceptisch. Maar Murninghan en Mowen hebben deze argwaan snel ontkracht. Ze maken hun belofte zeker waar. Ondanks de omvang is het een waardevolle gids. Ik kan ze aan iedereen aanbevelen die regelmatig beslissingen moet nemen met verstrekkende en omvangrijke gevolgen.

    Het boek is echter alleen nog tweedehands verkrijgbaar.


    © Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.God als hype
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    Den BOEF, A.H, God als hype. Dwarse notities over religieus Nederland. A’dam, Van Gennep, 2008, 224 pp. – ISBN 978 90 5515 890 4


    Als het over religie gaat krijg je behoorlijk wat Nederlanders op hun paard. In Nederland is godsdienst een issue. Je vindt er een voor Vlamingen soms zeer amusante bonte verzameling van religieuze groeperingen. Net zoals overal in West-Europa zijn volgens recent onderzoek de gelovigen er echter een minderheid geworden. Wie beweert dat religie aan een heropleving bezig is heeft het, aldus August Hans den Boef, helemaal mis. Als gevolg hiervan verkeert onze samenleving in een post-religieus stadium, een toestand die de verhouding tussen kerk en staat ingrijpend heeft veranderd.


    Toch heeft Nederland sedert een paar jaren het meest christelijke kabinet sinds 1937: Balkenende IV. Volgens den Boef regeert dit kabinet Nederland als een constitutionele theocratie. Godsdienst is voor de meeste leden ervan boven alle andere maatschappelijke verschijnselen verheven. De andere grondwettelijke vrijheden worden ondergeschikt aan de vrijheid van godsdienst, de voortschrijdende secularisering bovendien aangeduid als de oorzaak van maatschappelijke verloedering. Alleen religie kan een basis bieden voor sociale cohesie en waarden en normen, zo stellen de gelovigen die recht in de leer zijn.


    Om te beginnen weerlegt den Boef bondig de argumenten van de stromantactiek die gelovigen hanteren om ongelovigen in diskrediet te brengen. Dit is veruit het meest interessante deel.


    Hierna maakt hij een kritische analyse van de wijze waarop verschillende kabinetsleden van Balkenende IV godsdienst en religieuze moraal als maatstaf nemen voor beslissingen over gezins-, onderwijs- en tewerkstellingsbeleid. Daarbij gaat hij heftig tekeer tegen de moralistische betuttelingdrang van het kabinet dat uitgaat van een 19e eeuws mens- en maatschappijbeeld, waarin religie de burger in het gareel houdt.


    Tenslotte belooft hij alternatieven voor de voorgewende rol van religie als behoedster van waarden en normen en sociale cohesie. Omdat ik minder vertrouwd ben met het reilen en zeilen in de Nederlandse politiek, en de vorige analyse mij vaak niet veel wijzer maakte, had ik mijn hoop op dat laatste deel gesteld. Er wachtte mij echter een serieuze teleurstelling. Den Boef komt niet verder dan zwaar pamflettair geschut tegen een aantal onbekende sociologen en andere wetenschappers, maar slaagt er niet in om hierover een samenhangend voorstel te formuleren. Ook het pamflet voor rationele voortplanting overstijgt dat niveau niet. Het lijkt alsof hij niet zozeer alternatieven wil aanreiken, maar vooral rekeningen vereffent.


    Het is leerrijk te lezen welke implicaties een christelijk en bij uitbreiding religieus geïnspireerd overheidsbeleid kan hebben voor de inrichting van de samenleving en meer bepaald voor diversiteit en tolerantie. Ik ben het bovendien voluit met den Boef eens over de kernpunten van zijn betoog. Religie staat in morele en ethische kwesties niet boven andere gezindten en mag de eigen maatstaven niet opleggen aan andersdenkende burgers. De vrijheid van godsdienst is in een seculiere democratie niet belangrijker dan andere vrijheden en rechten. Religie is niet noodzakelijk voor de sociale cohesie van een samenleving. De inrichting van de samenleving dient gebaseerd te zijn op een redelijk diversiteitsbeleid, waarin het individueel handelen centraal staat en niet het behoren tot een bepaalde groep.


    Mij moest hij niet overtuigen. Het is veel belangrijker om gelovigen aan het denken te zetten.. Het is mogelijk dat ook een sereen en gestructureerd betoog bij zij die recht in de leer zijn even veel of weinig zoden aan de dijk zou zetten. Den Boef mag dan wel voor even zijn ei kwijt zijn, het vaak soms denigrerende taalgebruik kan net het omgekeerde effect hebben.


    Zeer storend bij het lezen zijn de vele onvolledige zinnen. Haastige en dus slordige redactie, een journalist onwaardig. De overvloed aan treffende citaten kan hier niet aan verhelpen.


    Als tussendoortje kan dit boek er nog door, maar het is verre van een hoogvlieger in deze materie en al helemaal niet om er geld aan te spenderen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vliegende neger en de kleine koningin
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    BOESMAN, J., De vliegende neger en de kleine koningin. Major Taylor en het begin van de Tour de France. A’dam/A’pen, Uitg. L.J. Veen, 2008, 315 pp. – ISBN 978 204 0867 6

     

    Uit de nederlaag in de oorlog van 1870-71 tegen Pruisen concludeerde men in Frankrijk dat het triest gesteld was met de fysieke paraatheid van de troepen. De Fransen sloegen dus massaal aan het sporten. Een en ander resulteerde in 1891 in de geboorte van de wielersport. De vélocipède was in die tijd immers getransformeerd tot een vehikel met gelijke wielen en uitgerust met rubberbanden. Hij was het voertuig van de massa geworden, het ’egalitaire rijdier’. In 1891 vindt de eerste ‘moderne’ wielerwedstrijd plaats: van Bordeaux naar Parijs. Die werd georganiseerd door Le Vélo, de populairste wielerkrant. In die periode zien de eerste ‘klassiekers’ het levenslicht: na Bordeaux-Paris komen Liège-Bastogne-Liège, Paris-Bruxelles, Paris-Tours en Paris-Roubaix.

     

    Tien jaar later ligt de Franse wielersport, ‘la petite reine’ genoemd, echter op apegapen. Politieke kuiperijen tussen en binnen verschillende wielerkranten zaaien verdeeldheid. Fietsen, hoewel nog steeds weggelegd voor stadsbewoners, wordt gewoon. Men raakt er een beetje op uitgekeken. Wat de wielersport nodig heeft, zo oordelen de redacteurs van de organiserende sportkranten, is een ‘koning’, een uitzonderlijk talent. Dat komt uit onverwachte hoek, de Verenigde Staten van Amerika. Die hebben namelijk een renner die fantastisch kan sprinten, menig uurrecord heeft gebroken en verschillende kampioentitels veroverd. Marshall (Major) Taylor is bovendien niet zomaar een renner, het is een zwarte.

     

    Major Taylor wordt overgehaald om naar Frankrijk te komen. Hij wordt er ingehaald als een godsgeschenk, de Messias die de Franse wielersport uit haar diep dal moet halen. Omdat hij zo verbazend snel rijdt noemt men hem de ‘vliegende neger’. Hij is de eerste wielrenner die gebruik maakt van een diepgekromd stuur en daarmee vorm geeft aan de standaardstijl van wielrenners die wij nu als normaal beschouwen.

     

    Taylor verslaat de meest gerenommeerde Europese wielrenners en krijgt daardoor in Europa de status van een halfgod. Daar draagt het feit dat hij zwart is in niet geringe mate toe bij. Hij is een uitdaging voor het koloniale Europa, dat de zwarte vooral een fascinerend verschijnsel vindt. De neger mag dan wel een mens zijn, dan toch zeker inferieur aan het blanke ras en enkel geschikt voor fysieke arbeid. In het begin geniet Major Taylor dus mateloze bewondering voor zijn fysieke prestaties. Hij is niet alleen de redder des vaderlands, maar ook een natuurtalent, de edele wilde. De ‘vliegende neger’ is een attractie, een curiosum. Hij zorgt voor spektakel van eerste rang en brengt enorme mensenmassa’s op de been. De pistes kunnen de enorme toeloop niet slikken.

     

    Wanneer uiteindelijk blijkt dat hij de overspannen verwachtingen niet kan blijven inlossen, laat wielerminnend Frankrijk zijn verlosser vallen als een baksteen. De wedstrijdorganisatoren gooien het resoluut over een andere boeg: de volkssport. Zijn prestaties op de piste gaan volledig verloren in het tumult van de eerste Tour de France. Taylor rijdt nog een aantal jaren op verschillende pistes in Europa, maar keert in 1909 definitief huiswaarts, waar hij vergeten en berooid sterft.

     

    Jan Boesman studeerde vergelijkende cultuurwetenschap en journalistiek. Zijn belangstelling ging uit naar rassenkwesties in de wielersport. Daar zijn zwarten manifest ondervertegenwoordigd en ze komen ook slechts fragmentarisch aan de orde in de annalen van de wielersport. Zijn journalistieke opleiding kwam hem dus goed van pas, want nagenoeg alle informatie over de Major Taylor komt uit krantenknipsels, ansichtkaarten, brieven, flarden dagboek en notitieboekjes.

     

    Met passende bombastische retoriek zet hij een soms ontroerend verhaal neer over een ‘vliegende neger’, die verwondering en bewondering uitlokte bij de Europeaan van de voorlaatste eeuwwisseling, voor wie een mengeling van onbeschaamd racisme en exotisme de meest vanzelfsprekende zaak was. Daarmee leunt Boesman aan bij die andere boeiende weergave van de toenmalige opvattingen over huidskleur in Wit over zwart.

     

    Tegelijk slaagt hij erin een treffend sfeerbeeld te geven van het wielergebeuren rond de voorlaatste eeuwwisseling. Toch besteedt hij naar mijn mening teveel aandacht aan irrelevante details, zoals de politieke strijd tussen de hoofdredacteuren van concurrerende sportbladen, waardoor de lijn van het verhaal regelmatig ondergesneeuwd raakt.

     

    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toekomst is groen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FRIEDMAN, T.L., De toekomst is groen. (Vert. Hot, Flat and Crowded – Why We Need a Green Revolution – and How it Can Renew America) A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 496 pp. – ISBN 978 90 468 0412 4


    Het afgelopen jaar was wereldwijd gemiddeld weer warmer dan het vorige. De opwarming van de aarde zet door, zeggen klimatologen. Maar geologen hanteren een andere tijdschaal en zien eerder stabilisatie. De kritische journalist Thomas L. Friedman laat zich voor geen enkel karretje spannen. Het probleem is ingewikkelder. De wereld wordt immers niet alleen misschien warm, ze wordt ook plat en vol. Die tendensen beïnvloeden elkaar en kunnen gigantische problemen oproepen. Hoe we met deze mondiale ontwikkelingen omgaan zal in sterke mate de kwaliteit van het leven op aarde in de eenentwintigste eeuw bepalen. Friedman waarschuwt ons dat het hoog tijd wordt dat er wereldwijd werk wordt gemaakt van fundamentele veranderingen om een catastrofe voor de mensheid af te wenden. En volgens hem is het van groot belang dat de Verenigde Staten daarin het voortouw nemen.


    Dit boek wordt als bestseller aangeprezen, en ik was op mijn hoede. Wat kan een journalist mij vertellen over een probleem waarover zelfs klimatologen en geologen het niet eens zijn? Krijg ik hier het zoveelste pamflet te lezen van een lobbyende journalistieke klimaatactivist? Het boek van Friedman heeft mij echter in nagenoeg alle opzichten zeer aangenaam verrast.


    In eerste instantie spit hij het probleem van de wereld uit. Op het gebied van energie, klimaat en biodiversiteit staat de wereld voor een reeks unieke uitdagingen. De opwarming van de aarde, de onstuimige groei van de middenklasse overal ter wereld door de globalisering en de snelle bevolkingsgroei vallen zozeer samen dat de stabiliteit van onze planeet in gevaar is. Deze combinatie leidt tot schier onoplosbare problemen. Op boeiende en inzichtelijke wijze maakt Friedman duidelijk hoe daardoor energie schaarser wordt, steeds meer planten en dieren uitsterven, miljoenen arme mensen tot schrijnende energiearmoede veroordeeld zijn, de positie van oliedictaturen versterkt en democratisering vertraagd worden en het klimaat in versneld tempo verandert. In essentie gaat het over een energieprobleem. Dit is wat wij in de media te horen en te lezen moesten krijgen maar wat volgens mij onvoldoende gebeurde.


    Vervolgens buigt Friedman zich over aanpak en oplossingen. En dan komt ‘groen’ op de proppen. Maar het ‘groen’ van Friedman gaat veel verder dan het modieuze groen van de bioproducten en ecochic. Friedman noemt dit cynisch groen, het zijn eenvoudige ingrepen die ons niet veel kosten. Groen denken en handelen wordt vaak voorgesteld alsof niemand een offer moet brengen. En als er offers verwacht worden is ‘groen’ opeens niet meer populair. Maar hij is wel realistisch: als mensen alleen offers moeten brengen zullen ze hun gedrag niet veranderen. Dus moeten we niet alleen de kosten maar ook de baten van ‘groen’ verrekenen en zo in rekening brengen dat groen financieel en economisch interessant is. Daarvoor zijn wezenlijke sociale veranderingen nodig en die moeten geschraagd worden door een groene politiek.


    De eenvoudige manieren om groen te worden zijn absoluut niet toereikend. We kunnen dit probleem niet al consumerend, hoe 'groen' ook, oplossen of het overlaten aan de keuze van de individuele burger. Er zijn grootschalige initiatieven nodig om de productie en het gebruik van schone energie te ontwikkelen en te vermarkten. De innovatieve technologie op dit gebied is reeds tamelijk ver gevorderd maar er kan nog heel veel gebeuren. Er is een markt voor schone en duurzame energie, maar voorlopig is die nog zeer duur en dus alleen weggelegd voor kapitaalkrachtige mensen of voor durvers. Het is echter anders als naar het totale kostenplaatje gekeken wordt en we de externaliteiten van het huidige systeem, onder andere armoede en vervuiling, in rekening brengen. De overheid heeft hier een cruciale taak. Ze moet de spelregels zo bepalen dat schone en duurzame energie echt kan concurreren met de vuile brandstoffen die nu de markt domineren. Zonder een coherent overheidsbeleid dat schone en duurzame energie daadwerkelijk steunt en propageert staan we immers nergens.


    Friedman bespreekt uitvoerig hoe door de juiste prijssignalen en regelgeving de overheid in staat moet zijn om de CO2-uitstoot gevoelig te verminderen. Hij vergelijkt de daadkracht van de overheid in een opkomend industrieland als China met de weifelende en wisselvallige politiek in de VS, die er niet in slagen hun uitstoot gevoelig te verminderen maar op zichzelf terugplooien in angst voor en de strijd tegen het terrorisme. En doordat de overheid de fossiele brandstofindustrie door kortzichtigheid en politiek eigenbelang bevoordeelt is de markt voor schone energie niet echt vrij.


    De oplossing voor de warme, platte en volle wereld is ten gronde politiek. Men kan 'groen' of bio proberen te leven, men kan groene activist zijn, maar dat is niet voldoende want kleinschalig en niet verplicht. We hebben behoefte aan politieke leiders die een visie kunnen uitdragen en de autoriteit hebben om een coherente aanpak te kiezen. "Het is belangrijker je politici te vervangen dan je gloeilampen", aldus Friedman. Ik ben het helemaal met hem eens. Hij vergelijkt de groene revolutie met de burgerrechtenbeweging in de VS. Zolang het streven naar gelijke rechten voor blank en zwart een zaak was van activisten veranderde er wezenlijk niets. Dit gebeurde wel op het moment dat ze door de politici in regels en wetten gegoten werden. Je zou dezelfde vergelijking kunnen maken voor alle mensenrechten waarvoor gevochten is en die door wetten vanzelfsprekend geworden zijn. Zo moet het ook gaan met groen. Als groen verdwijnt weten we dat we op de goede weg zitten. Groen is dan normaal geworden. Groen is dan de norm en geen keuze.


    Dit boek is geschreven door een Amerikaanse journalist, en geschreven voor Amerikanen. Met patriottische retoriek doet Friedman beroep op de trots van zijn landgenoten om zich als natie weer op de voorgrond te plaatsen. De vergelijking met China als concurrent voor een leidende positie is dus zeer goed gekozen. Het zegt iets over de Amerikaanse kijk dat Europa in zijn boek nauwelijks aan de orde komt. Na lezing móet je het Europese project wel gunstiger gezind zijn. Want alleen een politiek die de particulariteiten van afzonderlijke staten overstijgt kan een oplossing bieden voor een wereldwijd probleem.


    Als je over de soms bevlogen stijl kan lezen, heb je een boek in handen dat deze complexe problematiek op een kritische, realistische en rationele manier benadert. Met treffende beeldspraak en veel variatie zet Friedman, veelvuldig winnaar van de Pullitzerprijs,  bovendien een inzichtelijk, boeiend én vlot leesbaar betoog neer.

    Een turf maar een wel sterke aanrader.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het wereldbeeld van de wetenschap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VAN LOOCKE, P., Het wereldbeeld van de wetenschap. Antwerpen/Apeldoorn, Uitg. Garant, 2008, 564 pp.


    De meeste mensen vragen zich weleens af hoe de wereld echt in elkaar zit. Lange tijd waren de antwoorden op deze vraag vooral intuïtief en geïnspireerd door mythen en religie. Met de opkomst van de klassieke natuurkunde werd in het Westen een begin gemaakt met een wetenschappelijke benadering. In de volgende eeuwen heeft de wetenschap steeds meer invloed gekregen op ons wereldbeeld. De titel van dit boek sprak me dus erg aan. Wat kan de wetenschap, die nu veel accurater maar ook ingewikkelder is geworden, mij vertellen over onze habitat?


    Het wereldbeeld van de wetenschap kan ons moeilijk onverschillig laten. Het heeft veel invloed op de wijze waarop we omgaan met existentiële thema’s zoals onze sterfelijkheid of de plaats van de mens in de kosmos. In sommige kringen wordt het wetenschappelijke wereldbeeld daarom nog altijd fel bestreden. Aanhangers van het geloof in Intelligent Design en creationisme verzetten zich met hand en tand tegen een wetenschappelijke benadering van de vraag naar de aard van de wereld.


    Philip Van Loocke, filosoof en wiskundige verbonden aan de Universiteit Gent, wil ons met zijn boek inzicht geven in wat de wetenschap ons wèl en niet leert over hoe de wereld in elkaar zit. Doorgaans wordt de wetenschappelijke benadering beschouwd als diametraal tegengesteld aan de mythologie. Dit is volgens Van Loocke echter onjuist. In een boeiend eerste hoofdstuk belicht hij de parallellen tussen beide benaderingen. Deze invalshoek was nieuw voor mij en heeft mij aangenaam verrast.


    Met de klassieke natuurkunde krijgt een wetenschappelijk wereldbeeld in het Westen steeds meer vaste grond. In een tweede hoofdstuk belicht de auteur de opkomst en uitwerking van het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde. Het traditionele verhaal wil dat de natuurfilosofie van de Oude Grieken de eerste poging was om de wereld op een rationele manier te benaderen. Van Loocke toont echter overvloedig aan dat zij vaak schatplichtig waren aan wetenschappelijk onderzoek in andere culturen o.a. de Indische. Ook in culturen waarmee het Westen geen contact had werd reeds vroeg aan wetenschappelijke theorievorming gedaan.


    Het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde is echter inaccuraat en onvolledig gebleken. In de laatste paar decennia hebben achtereenvolgens de relativiteitstheorie, de kwantummechanica en de snaartheorie het wereldbeeld van de wetenschap ingrijpend veranderd en bijgestuurd. In vergelijking met enkele eeuwen terug is de wetenschap van de kosmos al ver gevorderd. Over de fysische processen die zich in ons universum afspelen weten we al vrij veel en kunnen we redelijk betrouwbare uitspraken doen. Er is echter nog veel wat we niet weten en enkele belangrijke problemen blijven onopgehelderd. Over verschillende fundamentele eigenschappen van de werkelijkheid is er nog geen consensus.


    Net de kwesties die verschil maken voor ons dagelijks handelen stellen ons echter nog steeds voor raadsels. In de volgende hoofdstukken buigt Van Loocke zich over het bewustzijn en de vrije wil. Daarover weten we nog altijd bitter weinig. Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat dit probleem principieel onoplosbaar is. Van Loocke wil niet zover gaan. Volgens hem staat de wetenschap op dit gebied wellicht in het stadium van de kennis die de oude Grieken over de materie hadden. Er is nog bijzonder veel ruimte voor nader onderzoek. Dit dwingt ons tot grote bescheidenheid.


    Het is dan ook onwetenschappelijk om te doen alsof de wetenschap die problemen wél heeft opgelost. Wanneer het over bewustzijn of de vrije wil gaat, blijft men op belangrijke fundamentele deelproblemen het antwoord schuldig. Meer en meer wetenschappers zijn grootmoedig en voldoende consequent als wetenschapper om hiervoor uit te komen. Het verhaal van de wetenschap is nog niet af. Er zijn geen vaststaande antwoorden, er is geen vaststaand wereldbeeld.


    In de academische wereld is een eerlijke, open houding van twijfel en bescheidenheid echter geen evidentie. Van Loocke hekelt het doctrinaire academisme, dat wordt beheerst door de eis van korte termijnresultaten en groepsdenken en waarin onafhankelijke en oorspronkelijke onderzoekers geweerd worden. De homo academicus is verworden tot een soort homo economicus, voor wie kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit.


    Dit is echter geen vrijbrief voor de introductie van pseudowetenschappelijkheid, want alleen een grondige kennis van de wetenschap kan een basis vormen om aan filosofie te doen. Van Loocke houdt wel een pleidooi voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek, pluralistisch en niet gebonden aan een of andere ideologie, hetzij religieus of vrijzinnig.


    Philip Van Loocke is overduidelijk een zeer erudiete man, met een bewonderenswaardige kennis van de wetenschappelijke verworvenheden op zeer uiteenlopende gebieden. Toch heeft zijn boek mij teleurgesteld. Ik had verwacht een begrijpelijk en goed leesbaar boek over dit onderwerp in handen te hebben, maar vond een taaie, moeilijk te verteren cursus op het niveau van een masteropleiding.


    Ik heb vaak op het punt gestaan om dit werk gewoon opzij te leggen. De hoofdstukken over de aard en oorsprong van de materie zijn een ontzettend taaie brok. Ik heb er verschrikkelijk mee geworsteld en de strijd tenslotte moeten opgeven. Mijn voorkennis van de moderne fysica na de Newtoniaanse natuurkunde blijkt onvoldoende. De hoofdstukken over het bewustzijn en de vrije wil waren beter te verteren omdat ik hierover meer voorkennis heb. Toch vroeg het nog behoorlijk wat moeite, concentratie en geduld om deze inzichten te verwerken.


    In de inleiding oppert de auteur dat ‘een humanioraopleiding, samen met wat motivatie, volstaan om dit boek te begrijpen’. Ik beschik over beide, maar moest toch vaststellen dat dit echt niet voldoende is. Alleen een lezer die beschikt over een grondige wetenschappelijke voorkennis kan volgens mij zijn ingewikkelde betoog blijven volgen. Gelukkig is er ook nog een epiloog met conclusies en consequenties.


    Ook het gebruik van de wij-vorm heeft mij gestoord. Ik weet wel dat dit gebruikelijk is in academische kringen. Iemand die zich afzet tegen groepsdenken zou wel consequent kunnen zijn en de ik-vorm kiezen voor het weergeven van eigen standpunten en overwegingen.


    Positief is dan weer de open en onbevangen houding van de auteur en zijn pleidooi voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Ook het feit dat hij de wetenschappelijke twijfel hoog in het vaandel draagt en niet capituleert voor pseudowetenschappelijkheid sprak mij aan.

    Ik vind het jammer dat deze gedegen inzichten geen ruimer publiek zullen bereiken en pleit dus voor een gevulgariseerde versie van dit verhaal.


    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom kies je dit boek?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    MONTAGUE, R., Waarom kies je dit boek? Hoe we besluiten nemen. (Vert. Why Choose this Book?) Utrecht, Het Spectrum, 2007, 350 pp. – ISBN 90 274 4580 3

     

    Ham of kaas op de boterham? Blijf ik in de file op de autoweg of sla ik af aan de eerstvolgende afrit? Neem ik de auto voor de boodschappen of rijd ik met de fiets? Steek ik hier over of loop ik door tot het zebrapad? Neem ik nog een glas wijn of wordt het water? Koop ik een huis of bouw ik er een? En wat drijft een mensenrechtenactivist in een land waar hij of zij elke dag gevaar loopt op arrestatie, foltering of de dood?

     

    Het leven bestaat letterlijk uit een aaneenschakeling van miljarden vergelijkbare 'keuzemomenten' waarbij je iets uitkiest en alternatieven laat voorbijgaan. Wie of wat maakt die keuzes? Waarom maken wij sommige keuzes automatisch en gedachteloos terwijl we andere beschouwen als uitingen van onze vrije wil? Deze vragen raken aan de kern van ons menszijn.

     

    Read Montague, specialist en professor in de computational neuroscience, probeert in zijn boek duidelijk te maken waarom we kunnen kiezen en hoe dat gebeurt. De computational neuroscience is gebaseerd op de Computational Theory of Mind (CTOM). Volgens deze theorie werkt onze geest als een machine die berekeningen uitvoert. Alle functies van onze geest zijn in wezen rekenstappen. Het zijn patronen van informatie die alleen door een zeer specifiek biologisch programma kunnen worden uitgevoerd: onze hersenen. Maar toch zijn we geen geesteloze robots; wij hebben het vermogen om te kiezen.

     

    Het vermogen om informatie te verwerken en berekende keuzes te maken is ontstaan als efficiënte oplossing voor de fundamentele problemen van het voortbestaan. Organismen moeten informatie over de wereld kunnen verwerken, opslaan en zo gebruiken dat ze mogelijke toekomstige problemen het hoofd kunnen bieden. De druk van de natuurlijke selectie heeft er dus toe geleid dat alleen deze organismen overleefden die informatie op een efficiënte manier konden verwerken. En de hersenen van mensen doen dat zeer goed.

     

    Om een overlevingsprobleem op te lossen is het nodig dat de verschillende alternatieven op hun waarde getoetst worden. Daarom worden de kosten en baten ervan tegen elkaar afgewogen en wordt er gekozen voor de oplossing die economisch het meest gunstig is. Montague legt uit waarom en hoe de hersenen dit veel beter kunnen dan de meest geavanceerde computer. Hersenen springen spaarzaam om met energie, ze slaan modellen op van de werkelijkheid en stellen doelen.

     

    De vraag is vervolgens hoe de hersenen berekenen welke doelen nagestreefd moeten worden en welke alternatieven daartoe het best geschikt zijn. Zoals wij allen weten uit ervaring staat leren hier centraal. Een actie die een beloning oplevert wordt opgeslagen in een model van de werkelijkheid. Als de werkelijkheid niet (meer) aan dit model beantwoordt zijn levende organismen, en dus ook de hersenen, in staat om dat model aan te passen door middel van associatief en operant leren. En deze leerprocessen zijn in wezen computaties of berekeningen die kunnen beschreven worden. Leren is het updaten van de software in de hersenen.

     

    Gevoelens en emoties kunnen dan begrepen worden als computaties van de hersenen, die ons iets vertellen over de waarde van een alternatief. Zo zegt vertrouwen ons iets over een te kiezen alternatief, en spijt over een alternatief dat gekozen is. Ook het nemen van risico's en cultureel bepaalde voorkeuren zijn te begrijpen als het resultaat van berekeningen in functie van de keuze van het beste alternatief. En het is echt mooi als deze wiskundige benadering ook nog blijkt te kloppen met hoe de hersenen echt werken. Montague illustreert dit met de werking van het dopaminesysteem.

     

    Deze benadering kan een nieuw perspectief bieden voor een beter begrip en wellicht behandeling van een aantal ziekten en aandoeningen. De ziekte van Parkinson, drugsverslaving en een aantal psychische aandoeningen kunnen immers beschouwd worden als stoornissen van het vermogen om te kiezen.

     

    In het laatste hoofdstuk pakt Montague de kwestie aan van de vrije wil. Als zelfs kiezen het resultaat is van een berekening, hoe staat het dan met onze vrije wil? Indien we in staat zouden zijn te meten in hoeverre een gedrag het resultaat is van een werkelijke keuze, zouden we onder andere een objectievere maatstaf hebben voor de beoordeling van morele verantwoordelijkheid. Montague waagt zich aan een computabel voorlopig antwoord: 'het vermogen om te kiezen op een manier die niet overeenkomt met de innerlijke instructies'.

     

    Dit boek heeft voor mij de deur geopend naar een tot nog toe onbekende, maar boeiende wereld. Psychologische begrippen als aandacht, geheugen, leren, emoties, gevoelens en motivatie hebben een nieuwe, frisse betekenis gekregen. Aandacht bijvoorbeeld is in deze visie geen hulpbron maar een strategie om de energie over verschillende computaties te verdelen. Deze visie zou een nieuw perspectief kunnen bieden voor de aanpak van aandachts- en leerstoornissen.

    Een andere toepassing is te vinden in de verschillen tussen leermogelijkheden van kinderen uit lagere en midden- en hogere klassen. De eersten hebben niet de variabiliteit van modellen ervaren die de andere kinderen in staat stellen verschillende alternatieven toe te passen afhankelijk van de omgevingsvereisten.

     

    Een indrukwekkende lijst noten en een uitgebreid register sluiten het geheel af. Het laatste is echt wel nodig, want er worden nogal wat nieuwe termen geïntroduceerd of in een niet-gangbare betekenis gebruikt.

    Terwijl je dit boek leest, moeten je hersenen immers op hoog toerental draaien. Dat die van mij na één hoofdstuk niet verhit raakten is op zich al een treffende illustratie van de CTOM. Ik had geluk dat ik gebruik kon maken van reeds aanwezige modellen en kennis over de werking van de hersenen.

     

    Toch moest ik regelmatig kiezen uit de enorme hoeveelheid informatie die Montague over de lezer uitstort. En hij maakt dit zelf helemaal niet gemakkelijk. Hij weet zoveel en wil zoveel vertellen dat zijn betoog geregeld ondoorzichtig wordt. Hij verliest zich ook vaak in details die je afleiden van de kern van zijn verhaal. Daar is hij zich wel van bewust, gezien hij sommige lezers ervan verdenkt 'het boek dicht te slaan om het onder een poot van een wiebelende tafel te leggen'. (p. 248). Gelukkig heb ik het niet gedaan.

     

    © Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-12-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het vaderinstinct
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    BURGESS, A., Het vaderinstinct. Het vaderschap herzien. (Vert. Fatherhood Reclaimed – The Making of the Modern Father) A'dam, Uitg. Podium, 1997, 315 pp. – ISBN 90 5759 001 8


    Over moeders en moederschap werd en wordt heel veel geschreven. In dit boek plaatst journaliste en onderzoekster Adrienne Burgess vaders in de kijker. Ze begint met de mededeling dat het schrijven van dit boek al haar ideeën over vaderschap op de kop heeft gezet. Het is mij inderdaad als bijzonder bijgebleven en daarom wilde ik het na elf jaar nog eens lezen.


    In een zeer degelijk gefundeerde en kritische analyse bespreekt Adrienne Burgess het vaderschap zoals dit in de Westerse wereld opgevat wordt en gangbaar is. Hiervoor steunt ze op de (toen) meest recente sociologische onderzoeken uit verschillende landen en van persoonlijke interviews met vaders uit verschillende lagen van de samenleving.


    In het eerste deel verkent ze de denkpatronen in onze samenleving die mannen belemmeren in het vaderschap en die onze ideeën over het gedrag van vaders bepalen.

    Ze verhaalt hoe door de eeuwen heen het beeld dat mensen van het vaderschap hebben ingrijpend veranderd is. In het Westen werden in de afgelopen twee millennia langzaam maar zeker alle aspecten van het vaderschap naar de hemel gedelegeerd en vaders werden steeds meer gereduceerd tot eendimensionale wetgevers. Naar dit beeld moesten aardse vaders zich voegen. Uit deze beeldvorming proberen de 'nieuwe vaders' zich nu moeizaam los te maken. Voor mannen die meer betrokken willen zijn bij het gezinsleven bestaan nog altijd enorme structurele en culturele barrières.


    Maar tussen mythe en werkelijkheid zit vaak een diepe kloof. Mensen gedragen zich zelden helemaal in overstemming met het beeld dat hen wordt voorgehouden. Privé-documenten van vaders uit het verleden onthullen dat de 'nieuwe vader' helemaal niet zo nieuw is. Tot ver in de 19e eeuw (het pre-industriële tijdperk) was de inbreng van veel vaders in het gezin even belangrijk als die van de moeder. Verschillende dagboekfragmenten illustreren hoe deze vaders een evenwaardig deel van de huishouding en de zorg voor de kinderen op zich namen. Wanneer hun vrouw daar niet toe in staat was namen ze die zorg vaak helemaal over. De sociale structuur van die tijd maakte een betrokkenheid van vaders mogelijk die we ons nu bijna niet meer kunnen voorstellen. Door de industriële revolutie gingen echter steeds meer vaders buitenhuis werken. Zo werd 'thuis' steeds meer het domein van de moeder en zag de vader zich alsmaar verder buiten het gezin geplaatst. Zo ging het althans bij de middenklasse, die binnen een samenleving vaak als model wordt gepresenteerd.


    Als argument wordt vaak aangehaald dat mannen biologisch niet geschikt zouden zijn om te vaderen, of dat de zorg van een vader voor kinderen niet kan tippen aan die van een moeder. Volgens Burgess is het echter moeilijk aan te tonen dat de verschillen in ouderschapscapaciteiten van vaders en moeders voortvloeien uit het verschil tussen de seksen. Er is wel steeds weer overtuigend aangetoond hoe mannen vervreemd raken van hun oudergevoel doordat ze geconditioneerd worden om een rol te vervullen die hoort bij hun sekse. De 'natuurlijke aard' van het vaderschap (en ook van het moederschap) ligt niet vast maar wordt gekenmerkt door flexibiliteit en aanpassing. Niet het geslacht maar de situatie geeft de doorslag in de manier waarop vaders (en moeders) zorgen.


    Hoe ziet de dagelijkse werkelijkheid er nu uit voor vaders in het westerse postindustriële tijdperk? Een grondige verkenning maakt duidelijk dat er nog aanzienlijke culturele en structurele barrières bestaan die mannen belemmeren actief deel te nemen aan de zorg voor hun kinderen en van hen tweederangsouders maken. Op meer en minder subtiele wijze worden vaders immers buiten het gezin gesloten.


    In de eerste plaats baden zwangerschap, geboorte en de zorg voor kleine kinderen nog steeds in een voornamelijk vrouwelijke sfeer. De relatie die vaders met hun kinderen hebben wordt bovendien zeer sterk bepaald door hun werkpatroon. De paradoxale toestand is dat werkgevers de voorkeur geven aan getrouwde mannen met een gezin omdat ze meer stabiliteit garanderen, maar er tegelijk wordt gedaan alsof ze alleenstaand zijn en geen andere verantwoordelijkheden hebben dan hun werk. Vadervriendelijke werkgelegenheid staat nog in de kinderschoenen. Tenslotte stelt Burgess vast dat de waarde van vaders voor het gezin en hun kinderen in de maatschappij nog altijd onvoldoende wordt onderkend. In geval van een scheiding bijvoorbeeld wordt het doorgaans vanzelfsprekend gevonden dat de kinderen bij de moeder blijven. Het wordt vaders vaak moeilijk gemaakt om de band met hun kinderen te onderhouden,lhoewel veel vaders dit zouden wensen. Van de vele factoren die vervreemding van vaders van hun kinderen kunnen verklaren is armoede de belangrijkste.


    Burgess stelt een aantal maatregelen voor die de betrokkenheid van vaders bij hun kinderen kunnen verhogen en ondersteunen. Op veel punten zou een en ander veranderd kunnen worden. Structurele veranderingen zouden persoonlijke veranderingen moeten initiëren en ondersteunen. Gezinsvriendelijke maatregelen moeten bijvoorbeeld niet alleen op vrouwen, maar ook en meer op mannen gericht worden. Maar bovenal dient het belang van het kind voorop te staan, en dat kind heeft in de meeste situaties belang bij twee betrokken ouders.


    Zijn de maatschappelijke ideeën en geplogenheden over vaders en vaderschap in die tien jaar ingrijpend veranderd?Uiteraard is er in de loop van tien jaar in verschillende landen een en ander gebeurd. Een aantal zinvolle voorstellen van Burgess zijn echter nog steeds toekomstmuziek. Het vaderschap mag door vele vaders nu wel anders ingevuld worden dan door hún vaders, de 'nieuwe vader' is blijkens recent onderzoek nog altijd een uitzondering.

    Maatschappelijke veranderingen gaan echter langzaam, en wat nu goed lijkt kan een aantal jaren later niet meer wenselijk zijn of relevant.


    Na tien jaar is dit boek volgens mij nog altijd actueel en waardevol. Burgess stelt ongewone vragen en benadert het vaderschap op een originele en ongebruikelijke wijze. Ze neemt het ondubbelzinnig op voor vaders, zonder dat ze daarbij de moeders beschuldigt of benadeelt. Maar als de ouderlijke betrokkenheid van beiden gelijk gewaardeerd en mogelijk gemaakt werd zou vooral het kind beter af zijn.


    Dit boeiende boek is zeer vlot geschreven. Toch heb ik ook enkele bedenkingen. Ik betwijfel sterk of Burgess het met de Nederlandse titel van haar boek eens zou zijn. Bij verschillende gelegenheden ontkent zij net dat vaderschap biologisch bepaald zou zijn. Een slordige redactie heeft regelmatig zinnen met ontbrekend woord over het hoofd gezien.


    © Minervaria


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het puberende brein
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    CRONE, E, Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 180 pp.


    Waarom staan pubers altijd zo laat op? Waarom blijft het schoolwerk altijd liggen tot het allerlaatste moment? Waarom rijden ze zo hard op hun brommer zonder helm, met een skateboard over gevaarlijke bruggetjes en komen ze veel later thuis dan afgesproken? In puberteit en adolescentie zijn stemmingswisselingen, impulsief en ondoordacht handelen, onvoorspelbaarheid, conflicten met ouders, risicovol gedrag vaak schering en inslag. De verklaring voor die verwarring bleef lang een mysterie.


    In het afgelopen decennium heeft men daar echter meer zicht op gekregen. Onderzoek naar de werking van de hersenen van adolescenten wijst uit dat in deze levensperiode nog belangrijke veranderingen aan de orde zijn. Ook in het Brein & Development Laboratorium aan de Universiteit Leiden, waar Eveline Crone hoofddocent is, doet men dergelijk onderzoek. Met haar boek wil zij ouders en begeleiders van adolescenten inzicht bieden in puberhersenen en de veranderingen die hierin plaatsvinden. Hiervoor maakt ze gebruik van de meest recente bevindingen in het hersenonderzoek bij pubers en adolescenten. Al is het boek niet bedoeld als leidraad voor hoe je met pubers moet omgaan, toch kan een beter inzicht van wat er letterlijk in hun hoofd omgaat wel leiden tot meer begrip en een betere aanpak.


    De troebelen van de adolescentie zijn goed te begrijpen vanuit veranderingen in de ontwikkeling en organisatie van de hersenen en de invloed van hormonale processen. Tijdens deze levensfase doen zich in bepaalde hersengebieden aanzienlijke veranderingen voor, en ook de communicatie tussen verschillende hersengebieden is nog niet optimaal. Deze veranderingen hebben consequenties voor de manier waarop adolescenten met nieuwe informatie omgaan (zoals op school), voor het omgaan met emoties (zoals omgaan met boosheid of verdriet) en voor het aangaan van sociale relaties (zoals vriendschappen).


    Allereerst legt Crone uit wat onder adolescentie verstaan moet worden. Ze verheldert de basisbegrippen over zenuwstelsel en hersenenen de invloed van hormonen op adolescente hersenen. Ze legt ook uit hoe men de hersenwerking bestudeert.


    Over de hersengebieden die betrekking hebben op cognitieve activiteiten (geheugen, denken, taal, leren) weet men het meest.  Bij adolescenten zijn de hersendelen en -verbindingen die belangrijk zijn voor het controleren van het eigen handelen nog aan het rijpen. Crone legt uit hoe daardoor plannen en vooruitzien, filteren van irrelevante informatie en inrekenen van de consequenties van het eigen handelen nog niet mogelijk zijn of moeizaam verlopen.


    Vervolgens verklaart ze hoe een sterke gevoeligheid van de beloningscentra in de hersenen adolescenten aanzet tot onvoorspelbaar gedrag en meer aandacht laat hebben voor de plezierige gevolgen van risicovol gedrag (de ‘kick’) dan voor de gevaren.


    Over de delen van de hersenen die vriendschappen en andere sociale relaties regelen is nog niet veel gekend. Het is echter wel duidelijk dat de hersengebieden die het mogelijk maken om bij morele beslissingen in de schoenen van de andere te gaan staan en lange termijngevolgen in acht te nemen pas in de adolescentie beginnen te rijpen. We mogen van adolescenten dan ook niet verwachten dat zij zich even gewetensvol gedragen als de doorsnee volwassene.


    Maar flexibilteit in de verbindingen tussen verschillende hersengebieden heeft ook voordelen. Adolescenten zijn vaak vele malen creatiever, idealistischer en vindingrijker dan volwassenen. Ze krijgen ingewikkelde technische apparaten in een mum van tijd aan de praat, zijn kampioen in vindingrijke internettoepassingen, denktankoplossingen en uitblinkers in sport en muzikale hoogstandjes.


    Voor ouders van adolescenten is dit uiteraard allemaal heel interessante informatie. Toch moet je volgens mij al behoorlijk wat weten over de bouw en werking van de hersenen om het betoog van Crone goed te kunnen volgen. De hersenen zijn immers een ingewikkeld orgaan en omvatten veel verschillende deelgebieden en verbindingen. Ik miste een overzichtelijke oriëntering.


    Het is zeker geen gemakkelijk boek, en tijdens het lezen moet je zeer aandachtig zijn om alles te begrijpen. Zwart-wit illustraties zijn niet erg geschikt voor een duidelijke en overzichtelijke weergave van de structuur van de hersenen. Plaatjes in kleur waren bovendien aantrekkelijker geweest.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De onzichtbare vrouw
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    ADOVASIO, J.M., O. SOFFER & J. PAGE, De onzichtbare vrouw. De rol van mannen en vrouwen in de prehistorie. (Vert. The Invisible Sex: Uncovering the True Roles of Women in Prehistory) A’dam, Artemis & co, 2008, 301 pp. – ISBN 978 90 472 0039 0


    Af en toe is een archeologische vondst opzienbarend genoeg om in de pers de voorpagina te halen. Eind 2004 werd de ontdekking bekend gemaakt van een tot dan toe onbekende soort mens. Op het Indonesische eiland Flores waren de schedel en enkele beenderen ontdekt van een vrouwelijke mens die 18.000 jaar geleden leefde en slechts 1 meter groot was. In Times Magazine werd deze ontdekking en de controverse erover geïllustreerd met een tekening van een man met een reusachtige dode rat op zijn schouder. Het beeld van de ‘oermens’ als onverschrokken en machtige mammoetjager zit blijkbaar nog steeds stevig verankerd.


    Tot voor kort speelde de vrouw nauwelijks een rol in de geschiedschrijving over de prehistorie. Ze hield zich vooral onledig met eten koken en kinderen baren en zogen. Sedert vrouwelijke archeologen de groep van bijna uitsluitend mannelijke collega’s hebben vervoegd is deze kijk veranderd. Een verfijnde onderzoekstechnologie stelt archeologen tegenwoordig ook in staat de overblijfselen van vergankelijke artefacten als weefsels en gevlochten voorwerpen op te merken en te analyseren. In de regel zijn dergelijke producten het werk van vrouwen.


    Archeologie was lange tijd een soort mythologie van het menselijk verleden afkomstig uit de koker van mannelijke paleoantropologen. Van de prehistorie zijn immers hoofdzakelijk harde materialen overgebleven, die veel ruimte laten voor subjectieve interpretatie van de onderzoekers. Jim Adovasio en Olga Soffer, twee gerenommeerde paleoantropologen, en Jake Page, journalist, vonden dat het tijd werd voor een meer genuanceerde en veelzijdige interpretatie van de verschillende vondsten van menselijke overblijfselen vanaf de eerste hominiden tot en met de periode net voor de introductie van het schrift. Door een kritische analyse van de gangbare interpretaties willen ze de eenzijdige beeldvorming waarin de man centraal staat  recht zetten.


    Eerst komt de evolutie van de soort Homo aan de orde. In de vondsten van de vroegste hominiden, hoe gering ook, zijn er voldoende sporen te vinden van de rol van de vrouw. De auteurs bespreken en onderbouwen het verband tussen het lopen op twee benen en de gerenommeerde onderlinge en wederkerige zorg en het samenhorigheidsgevoel van vrouwen, en wellicht ook die van de mens als soort. Ze dragen ook stevige argumenten aan voor het verband tussen de oorsprong van de menselijke taal en de uniek menselijke moeder-kindrelatie. En volgens hen kunnen we op zijn hoogst gissen naar een rolverdeling tussen mannen en vrouwen inzake het vergaren van de kost.


    Er zijn vervolgens veel aanwijzingen dat vrouwen een even belangrijke rol hebben gespeeld als mannen bij de uitzwerming van de moderne Homo Sapiens naar minder herbergzame gebieden. Vrouwen zijn bijna zeker de uitvindsters van belangrijke technologische vernieuwingen als trekken van draad, weven en vlechten. Deze vaardigheden stelden mensen in staat om kleding te naaien die bescherming bood in het barre klimaat van de ijstijden. Ook het jagen met netten, waarmee vooral vrouwen, kinderen en oudere mannen een aanzienlijk deel van de voedselvoorziening voor hun rekening namen, kon zonder deze technologie niet gebeuren. Het is waarschijnlijk dat de vrouwen die ze beheersten in hoog aanzien stonden. Adovasio c.s. verschaffen in dit verband een meer plausibele verklaring voor de Venusbeeldjes dan de klassieke godinnenhypothese.


    Al is ‘gender’ waarschijnlijk reeds 30.000 jaar geleden uitgevonden, met een rolverdeling tussen mannen en vrouwen, toch zijn er veel aanwijzingen dat tot een heel eind in de neolithische of landbouwrevolutie beide seksen een gelijkwaardige positie hadden in de samenleving. Waarschijnlijk is de domesticatie van planten bijna geheel het werk van vrouwen geweest. De landbouwrevolutie heeft echter op veel plaatsen, maar zeker niet overal, de gelijkwaardige positie van de vrouw doen afbrokkelen. Adovasio c.s. leggen bondig uit hoe dit op basis van de vondsten te verklaren valt.


    De meeste archeologen zijn het er nu wel over eens dat het beeld van de vrouw uit het verleden door generaties mannelijke archeologen ernstig is vertekend of volstrekt genegeerd. In werkelijkheid is de vrouw in de geschiedenis van de mensheid nooit onzichtbaar geweest. Als motor achter de opkomst van onze soort en ons succes bij het koloniseren van en leven op deze planeet waren vrouwen en gendervrouwen minstens even belangrijk als mannen. Er zijn bovendien ontelbare aanwijzingen dat gedurende het grootste deel van de ontwikkeling van de mens zowel mannen als vrouwen steeds hun best hebben gedaan voor elkaar te zorgen en samen te werken.


    Met zijn originele en genuanceerde inzichten over de evolutie van de mens heeft dit werk mij van begin tot einde geboeid. De stellingen van de auteurs zijn degelijk onderbouwd en gedocumenteerd. Er zijn niet veel, maar wel duidelijke en relevante illustraties. De tekst is zeer vlot leesbaar, ook al omdat de auteurs weinig vaktaal gebruiken. Achteraan het werk is ook een handig register opgenomen.  


    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onder mannen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VINCENT, N., Onder mannen. Anderhalf jaar undercover: een vrouw ontdekt wat het betekent man te zijn. (Vert. Self-Made Man) A’dam, Uitg. Balans, 2006, 302 pp. – ISBN 90 5018 803 6


    Dit boek is het verslag van een uniek experiment. In de bibliotheek is het te vinden bij de fictie. Norah Vincent is journaliste en vertelt het verhaal van haar leven als man. Anderhalf jaar lang heeft ze zich als man vermomd in verschillende mannenbastions begeven. Als Ned is ze 8 maanden lid geweest van een bowlingclub, heeft ze verschillende stripteaseclubs bezocht, 3 weken in een mannenkloooster doorgebracht en een tijd gewerkt als venter-verkoper. Ze heeft aan dating gedaan met vrouwen en ze heeft zich aangesloten bij een mannengroep op zoek naar zichzelf.


    Daartoe heeft ze zich grondig voorbereid. Ze heeft zich een geloofwaardig mannelijk uiterlijk aangemeten, dat eigenaardig genoeg door geen enkele man werd doorprikt. Hoogstens werd vermoed dat ze homo was en werd ze als een verwijfde man beschouwd. Dit bevestigt in ieder geval dat de sociale perceptie van mensen zeer sterk door de verwachting bepaald wordt.


    Met haar onofficieel onderzoek hoopte ze veel te weten te komen over de onuitgesproken mannelijke gedragscodes en de sociale verschillen tussen de seksen.  En ze verwachtte ook dat het leuk zou zijn. Mannen hebben immers de macht in handen. Als man zou ze mogen doen wat als vrouw niet mocht, en waarop ze als meisje altijd jaloers was op geweest: kunnen genieten van vrijheid.


    Ze heeft heel zeker veel geleerd. Natuurlijk is haar experiment geen wetenschappelijk of objectief onderzoek. Ze geeft zelf toe dat haar verslag een particuliere ervaring is, en dat haar observaties persoonlijk zijn. Het biedt ‘een vrouwelijke kijk op het globale leven van één man en is niet een gezaghebbende gids voor het hele, uitgestrekte en bontgeschakeerde landschap van het mannendom in de Verenigde Staten’. Meteen is ook een andere beperking aangegeven: men mag haar bevindingen niet veralgemenen tot de hele mannelijke helft van de wereldbevolking. Ook al zijn ze gebaseerd op biologische factoren, mannelijk gedrag en verwachtingen over mannen zijn ook cultuurgebonden.


    Maar wat ze heeft geleerd bleek erg teleurstellend. In plaats van te genieten van een ongekende vrijheid en macht en erop los te kunnen leven, voelde ze zich ernstig belemmerd. Het leven als man was zwaar. Ze vond het niet leuk. De dwangbuis van de mannelijke rol zit niet minder strak dan die van de vrouw, zo besluit ze. De mannenwereld is – ook voor de mannen zelf – een harde wereld, waarin een man voortdurend wordt getoetst op zijn man-zijn. Man wordt, althans in de gegeven cultuur, gedefinieerd als niet-vrouw en alles wat naar vrouw zweemt – de meeste emoties bijvoorbeeld – wordt uit de mannengroep gebannen. Volgens Norah is ‘mannendom een loden mythologie die elke man op zijn schouders draagt’.


    Op het einde van de periode is Ned in een depressie verzeild. Het werd tijd dat Norah weer verscheen. Ook al moet haar verhaal binnen de specifiek Amerikaanse context worden gelezen, toch illustreert het hoe fundamenteel onze seksuele identiteit is en hoe verweven gender en sekse.


    Haar boek is een ontnuchterend verslag. Een boeiend, maar schrijnend en soms ontroerend verhaal waaruit iedere vrouw en iedere man veel kan leren.

    Ik heb het in ieder geval in één adem uitgelezen.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uit liefde voor jezelf
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    van RAAY, C., Uit liefde voor jezelf. Gids voor vrouwen die misbruikt zijn. (Vert. Reclaiming your feminine innocence) Houten, Unieboek bv, 2008, 143 pp. – ISBN 978 90475 0447 4


    “Een van de negatieve gevoelens die wij, misbruikte vrouwen, koesteren, is dat we anders zijn dan anderen; we hebben teveel geleden, we zijn te zwaar gebrandmerkt en daarom zijn we niet meer te redden. Onze levens lijken misschien nu zo hopeloos, sommigen van ons denken zelfs dat we eigenlijk geen keuzes meer kunnen maken.

    Er is moed voor nodig om deze overtuigingen zelfs maar te bekijken en helemaal om te durven zeggen: ‘Nou, misschien is dit gevoel wel niet zo reëel als ik altijd heb gedacht.’”


    Met deze uitspraak zet Carla van Raay meteen de toon. Ze is als kind zelf misbruikt, en heeft ettelijke jaren in de prostitutie geleefd. Met vallen en opstaan is ze zichzelf gaan waarderen als vrouw en als mens. Dit boek is geschreven door een ervaringsdeskundige, die besloten heeft dat ze haar leven niet meer door het verleden wil laten bepalen.


    Het is opgevat als werkboek. Volgens van Raay is het allereerst belangrijk je bewust te worden van je gevoelens en gedachten, ze toe te laten en te accepteren. Dit maakt je vrijer en geeft je meer controle over je leven. Daarvoor is het belangrijk dat je dagelijks je gevoelens, gedachten en vooruitgang vast legt in een dagboek, door te schrijven of te tekenen.


    In een aantal korte hoofdstukjes legt van Raay vervolgens uit hoe je jezelf kan leren accepteren, en boosheid, schuld- en schaamtegevoelens kan pareren en achter je kan laten. Allereerst is het belangrijk dat je inziet dat je kan kiezen om jezelf niet tot slachtoffer te maken of in de slachtofferrol te blijven zitten. Ze toont verder hoe je het heft in eigen handen kan nemen, door middel van een aantal interessante en haalbare oefeningen om te leren kiezen, gedachten en overtuigingen te veranderen, en om jezelf te leren vergeven. Zeer werkzaam, alhoewel moeilijk,  is bijvoorbeeld het omdraaien van een overtuiging.


    Tot zover wat ik kan waarderen in dit boek. Het is jammer dat deze oefeningen niet erg samenhangend en overzichtelijk worden gepresenteerd. Als scepticus haak ik verder meteen af als van Raay de esoterische toer opgaat. Maar ik realiseer me dat dit over een persoonlijke voorkeur gaat.


    Want zoals het recente onderzoek van Ad Bergsma aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam uitwijst: de kwaliteit van de adviezen in zelfhulpboeken is wellicht minder relevant dan de kwaliteit van de lezer zelf. Het is immers de lezer die bepaalt welke tips en opties bruikbaar zijn en welke niet. Als zelfhulptherapie met boeken werkt, dan moeten we de lezer feliciteren, en niet de schrijvende therapeut.


    In ieder geval biedt het boek een paar heel waardevolle suggesties voor misbruikte vrouwen om, al dan niet naast therapie,  zichzelf te helpen. De hoofdstukjes zijn kort en vlot leesbaar, en het geheel is aantrekkelijk gepresenteerd.


    © Minervaria

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.UIt de comfortzone
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SILLS, J., Uit de comfortzone. Gids voor succesvol veranderen. (Vert. The Comfort Trap, or What If You’re Riding a Dead Horse?) A’dam, Uitg. Archipel, 2005, 228 pp. – ISBN 978 90 6305 357 4


    Als je wil komen vanwaar je bent naar waar je heen wil moet je vechten. En die strijd moet je zelf leveren.

    Er zijn twee redenen om te willen veranderen: of we zijn ontevreden met onze huidige situatie of we hunkeren naar iets wat we niet hebben maar wel graag zouden willen. Veranderen is echter verschrikkelijk moeilijk. Het lokt angst uit, en die drijft ons terug binnen de muren van onze comfortzone. In deze behaaglijke toestand van gewoonte en rust brengen de meesten onder ons het grootste deel van hun leven door. Het is een vertrouwde haven, een soort toevluchtsoord waarin we ons veilig en gemakkelijk voelen.


    Zolang deze toestand emotioneel welzijn biedt, is alles in orde. Maar als toevluchtsoord is de comfortzone slechts een tijdelijke verblijfplaats. Uitdagingen van buiten en binnen zorgen ervoor dat we ons op een bepaald moment ingeperkt voelen en verder willen. De voldoening die we aanvankelijk voelden vloeit weg, en we voelen ons gevangen.


    Uit de comfortzone vertelt hoe we de eigen grenzen kunnen overschrijden om vooruit te komen in het leven en de muur overwinnen om van de ene comfortzone naar de andere te gaan. Je kan natuurlijk beroep doen op een psychotherapeut, of anderen vragen je te helpen, maar je zal het leeuwendeel toch zelf moeten doen. Hoe je jezelf ertoe kunt brengen te veranderen is onderwerp van dit boek.


    Judith Sills, klinisch psychologe en psychotherapeute, distilleerde uit haar praktijk zeven stappen, die iemand altijd moet zetten wil hij/zij veranderen. Van elke stap legt ze legt uit wat er nodig is om ze te zetten, hoe je het kan doen en waarom. Ze pareert de uitvluchten die mensen bedenken om ze niet te hoeven zetten, en illustreert dit alles met voorbeelden uit haar praktijk. Het overwinnen van angst en het motiveren van jezelf zijn de rode draad in het stappenplan, want angst en berusting zijn de belangrijkste hinderpalen om over de muur te klimmen.


    Met dit boek heb je geen leest-lekker-wegboek in handen dat je de hemel op aarde belooft als je enkele kunstgrepen uitvoert. Sills veegt de weerstand tegen verandering niet onder de mat. Veranderen is hard werken, maar het is mogelijk, zegt Sills. Ze gaat uitvoerig in op de vele obstakels waarop mensen kunnen botsen en op het terug vallen in oude, vertrouwde gedragspatronen. Er wordt ook niets beloofd. Veranderen is moeilijk en je moet dat onder ogen zien.


    Maar haar visie is hoopvol: het kàn als je het maar haalbaar maakt voor jezelf. Een reeks kleine stapjes kunnen evenveel opbrengen als een plotse breuk met het verleden. Om duurzaam te veranderen zijn de zeven stappen noodzakelijk, maar je moet en kan ze op je eigen manier invullen. Je hoeft ze zelfs niet noodzakelijk in dezelfde volgorde te zetten. Boeiend én motiverend is dat ze dit illustreert met het veranderingsproces van een beperkt aantal cliënten uit haar praktijk.


    Judith Sills zet een levensecht, menselijk en realistisch verhaal neer. Je herkent er zonder moeite je eigen vallen en opstaan in en de hindernissen die je beletten te doen wat je echt graag zou willen. Ze combineert geduld en inlevingsvermogen met diepgaande beschouwingen en doordachte inzichten en adviezen. Als ik een psychotherapeut zocht, dan wil ik graag iemand als Judith Sills.


    Het veranderingsproces is inderdaad niet rechtlijnig en eenvoudig. Toch zou je verwachten dat iemand die er beroepsmatig mee bezig is erin slaagt dit helder te presenteren. Dit is niet echt het geval. Regelmatig moest ik zelf terug lezen om weer helder te krijgen waar ik was. In de werkelijkheid, en zeker die van de persoonlijke  verandering, kan je vaak door het bos de bomen niet meer zien. Sills heeft zoveel te vertellen dat de structuur van haar betoog regelmatig warrig en wazig wordt. Ik mis ook een genummerde indeling binnen elk hoofdstuk, die me had geholpen me te oriënteren. Voor een boek met zo’n boeiende inhoud is dit een gemiste kans.


    ©  Minervaria

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.We consumeren ons kapot
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    GELDOF, D., We consumeren ons kapot. A’dam/A’pen, Uitg. Houtekiet, 2007, 197 pp. – ISBN 978 90 5240 970 2


    Als ik de reclame mag geloven die ik vandaag toegestuurd kreeg, dan ben ik dringend aan een nieuwe winteroutfit toe, krijg ik elke dag een nieuwe belevenis als ik me een dure BMW aanschaf, zal ik blaken van gezondheid en levenslust door de dagelijkse inname van krachtige energieboosters en hoef ik me dat allemaal niet te ontzeggen dank zij de kredietkaart die al op mij ligt te wachten. Ik heb het bovendien allemaal verdiend, want ik ben het meer dan waard.


    De homo consumericus consumeert zich kapot, stelt Dirk Geldof. We zijn moderne jager-verzamelaars geworden: we kopen ons uit de naad. We hebben alles al, en willen er nog een hoop dingen bij. We consumeren niet meer om te leven, we leven om te consumeren. En we staan er nog amper bij stil hoe buitengewoon onze levensstijl wel is. Maar worden we daar ook gelukkiger van? Kunnen we daar zonder meer mee doorgaan? En wat is het alternatief?

    In dit boek maakt Geldof een doordringende analyse van de over- of hyperconsumptie.


    Op een tijdsspanne van nog geen halve eeuw is consumptie als middel om aan behoeften te voldoen in het rijke Westen tot overconsumptie verworden. De steeds snellere technologische evolutie maakt morgen verouderd wat vandaag nieuw is, en dus dringend aan vervanging toe. In een individualistische maatschappij beschikken steeds meer inwoners over wat vroeger gezinsbezit was. De vrijetijdsindustrie groeide uit tot beleveniseconomie. En de producenten hebben de ‘consumensjes’ ontdekt, de ideale marketinggroep omdat ze het koopgedrag van de ouders beïnvloeden en de consumenten van morgen zijn.

    In een gedemocratiseerde en steeds rijkere samenleving is bovendien het materiële bezit een teken van status geworden. Statusangst, of de angst om aanzien en erkenning te verliezen, zet mensen aan om steeds meer en nieuw bezit te verwerven of te beleven. Je bent wat je koopt, het wordt ons in talloze reclames voorgespiegeld.


    Die ongebreidelde overconsumptie heeft echter een zware schaduwkant. Geldof onderscheidt 3 aspecten. In de eerste plaats hebben we vooral in het Westen onze ecologische voetafdruk onaanvaardbaar verhoogd. De nood aan duurzaam consumeren dringt zich steeds meer op. Bovendien heeft de drang naar overconsumptie ons leefpatroon ernstig aangetast. Mensen besteden steeds meer tijd om geld te verdienen om steeds meer te kunnen uitgeven en hebben steeds minder energie en tijd om er werkelijk van te genieten. En, zo betoogt de Britse econoom Richard Layard, hoewel we in het Westen voortdurend rijker geworden zijn en meer bezitten, werden we geen spat gelukkiger.


    De overconsumptie wordt geschraagd door de klassieke, liberale visie van de homo economicus: de mens als rationeel handelend wezen met oneindige behoeften. In deze visie is schaarste eigen aan het menselijk bestaan. Maar dit klopt niet: schaarste is er zolang aan de noodzakelijke levensbehoeften niet is voldaan, maar daarna is schaarste een maatschappelijke constructie. In navolging van en aanvulling op de Nederlandse filosoof Rutger Claassen pleit Geldof voor een politieke ecologie.We moeten anders omgaan met schaarste, en de kwaliteit van het leven verhogen door meer duurzame en minder consumptie.


    Waar het betoog van Claassen eindigt, gaat Geldof verder. De vraag is immers hoe een maatschappij-voorbij-de-schaarste kan gerealiseerd worden, zodat mensen zich niet minder maar meer vrij voelen om te leven zoals zij dat verkiezen. In de eerste plaats moeten we opnieuw leren leven met eindigheid. Echt genieten kan alleen maar als we ook beseffen dat dit begrensd is. Dit vraagt een culturele omslag, waar grenzen door wervende beelden positief benaderd worden. Ten tweede zou duurzame consumptie verankerd moeten worden in de economie.


    Hier stuit Geldof op het taboe van de individuele keuzevrijheid. Het volstaat niet dat een kleine groep bewuster gaat consumeren. Consumptie is immers geen privézaak, maar een maatschappelijke keuze en verantwoordelijkheid. Ze vergroot onze ecologische voetafdruk en legt een hypotheek op de volgende generaties. Bovendien wordt in een uitdijende consumptiemaatschappij de burger steeds meer consument.


    Daarom is er een sterker beleidskader nodig dat van duurzame consumptie gewoon de beste koop maakt. De overheid dient hier het voortouw te nemen door de economie bij te sturen vanuit duurzame principes. Wat er nu gerealiseerd is, bijvoorbeeld afvalverwerking, is goed maar gaat vooral over de problemen hier-en-nu. We hebben een meer verregaand, samenhangend en consequent beleid nodig. Ook de bedrijven vragen om een duidelijker kader. De overheid kan maatregelen treffen om duurzame consumptie aantrekkelijk te maken voor zowel producent als consument. Hij doet ook beroep op de consumentenorganisaties om hun visie op duurzame consumptie te veranderen.


    Geldof is niet de enige die een beroep doet op de overheid als sturende instantie om het groeiende consumentisme en de verwording van de burger tot consument te verhinderen. Dit doen ook autoriteiten als Joseph Stiglitz, Benjamin Barber en Farid Zakaria.

    Meer en betere levenskwaliteit, wie verlangt het niet? We leven echter in een paradoxale situatie: we consumeren ons kapot te midden van onze ongekende rijkdom, zonder dat meer consumptie ons gelukkiger maakt. Geldof gelooft dat het wel kan, als we kiezen voor kwaliteit in wat we consumeren in plaats van kwantiteit.


    De vraagstelling is zeer herkenbaar, zijn betoog helder, doordacht en degelijk onderbouwd. Voor mij zat er iets te veel herhaling in, maar desondanks bleef het boeiend en zeer leesbaar. Ik kan zijn redenering nagenoeg volledig onderschrijven. Zijn analyse steekt boven gelijkaardige andere uit door de aandacht voor concrete en haalbare oplossingen.

    Een eye-opener en sterke aanrader!


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Democratisering in België
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VAN DEN WIJNGAERT M. e.a., Democratisering in België. Een verhaal zonder einde. A’pen, Standaard Uitg., 2007, 191 pp. – ISBN 98 90 02 22329 7


    “De essentie van democratie is een zo ruim mogelijke inspraak te combineren met een aantal rechten en vrijheden. De bedoeling ervan is dat iedereen zonder onderscheid participeert in de politieke besluitvorming, recht heeft op sociale zekerheid en toegang krijgt tot cultuur en onderwijs. Het creëren van gelijke kansen op elk gebied is de kern van de democratie; elke vorm van discriminatie is antidemocratisch. Democratie is een ideaal waarvan men de realisatie via democratisering dichterbij brengt.”


    Hiermee leidt Mark Van den Wijngaert deze bundel in. Ze bevat bijdragen van zeven sociale wetenschappers over democratie en het democratiseringsproces. De meeste daarvan geven een historisch overzicht van een bepaald aspect van het democratiseringsproces in België.

    Mark Van den Wijngaert, prof. em. Hedendaagse Geschiedenis aan de KUBrussel, bijt de spits af met een beknopte maar inzichtelijke geschiedenis van het politieke democratiseringsproces in België tot en met de federalisering.


    In België is er sedert de Tweede Wereldoorlog een stevige overlegeconomie verankerd. Hoe deze sociaaleconomische democratie ontstaan en geëvolueerd is wordt uitgebreid toegelicht door Karel Veraghtert, prof. em. Sociale en Economische Geschiedenis aan de Universiteit van Tilburg. Het ideaal van individuele vrijheid van de Franse revolutie heeft de arbeiders lange tijd in een machteloze underdogpositie gehouden. Pas een eeuw later, aan het einde van de 19e eeuw, is het sociale vraagstuk, niet zonder slag of stoot, op de democratische politieke agenda gekomen.


    Karen Celis, historica en politicologe, behandelt de emancipatie van vrouwen naar volwaardig burgerschap. Net als in vele andere landen verloopt het democratiseringsproces voor vrouwen trager dan voor mannen. Celis bespreekt vooral de democratisering van de publieke domeinen – politieke en economische rechten – voor de vrouw vanaf het einde van de 19e eeuw. Belgische vrouwen hebben nu  formeel volwaardig burgerschap verworven. Reële gelijkheid, bv. op het gebied van loon, is daarmee echter niet gerealiseerd.

    Op het gebied van de private sfeer – reproductieve rechten, huiselijk geweld en een evenwichtige verdeling van zorgtaken – is er nog meer werk aan de orde.


    De meest originele bijdrage in deze reeks is die van Stijn Van de Perre, doctor in de geschiedenis en lector aan de Arteveldehogeschool Gent. De democratisering van onderwijs en cultuur wordt door hem op een boeiende wijze gekaderd in het tijdsgewricht vanaf het Ancien Régime. Democratisering van cultuur omschrijft hij als het verwerven van het recht om zich autonoom te ontplooien. Deze vage en algemene interpretatie wordt op een zeer inzichtelijke en didactische wijze uitgewerkt vanuit het centrale begrip ‘culturele competentie’. Die wordt gerealiseerd op twee vlakken: toegankelijkheid en medezeggenschap. Het driedelige motto van de Franse Revolutie, vrijheid, broederlijkheid en gelijkheid, vormen de kapstokken van zijn boeiend en helder historisch overzicht van dit emancipatieproces in België. Uit zijn conclusies onthoud ik vooral dat culturele democratisering noodzakelijk is om maatschappelijke uitsluiting te bestrijden.


    In het boek zijn ook een paar thematische bijdragen opgenomen. De eerste gaat over de kiessystemen. De hoeksteen van elk democratisch politiek bestel wordt immers gevormd door de organisatie van verkiezingen. De uitslag van verkiezingen bepaalt de politieke machtsverhoudingen en het gevoerde beleid. Hoe de bevolking vertegenwoordigd is wordt bepaald door kiessystemen. De machthebbers hanteren deze dan ook graag als politieke instrumenten. Hoe kiessystemen in elkaar zitten en hoe ze specifiek in België zijn geëvolueerd wordt door Patrick Vander Weyden, docent aan de KUBrussel, behandeld.


    Democratie heeft een universeel karakter. Van de tweehonderd landen die door de Verenigde Naties zijn erkend, voldoet niet eens de helft aan de basisvoorwaarden voor democratie. Wereldwijd is er dus nog een lange weg af te leggen. Nina Mangelschots, handelsingenieur en Patrick Vander Weyden, docent aan de KUBrussel, leggen beknopt uit hoe de democratisering in de wereld tot nu is verlopen. Ze volgen daarbij de indeling van Samuel Huntington. Deze stelt dat men pas van echte democratie kan spreken als er, behalve verkiezingen, ook politieke en burgerlijke rechten en vrijheden zijn in een land. Niet alle landen die democratisch genoemd worden voldoen aan deze voorwaarde. Er zijn immers twee manieren om het democratisch gehalte van een politiek regime te bepalen: de kwantitatieve en de kwalitatieve benadering. De vergelijking tussen beide toont aan dat er nu weliswaar meer democratische regimes kunnen worden geteld dan op eender welk moment van de geschiedenis, maar dat er grote onderlinge verschillen zijn in de kwaliteit van democratie.


    Tim Heysse, hoofddocent Wijsbegeerte aan de KULeuven, besluit de reeks met een boeiende bijdrage over de filosofische geschiedenis van de democratie. De democratische visie op de mens en het menselijk samenleven is typisch Westers en gegroeid vanuit de sociaal contracttheorie van de 17e eeuwse filosofen Hobbes en Locke. Toch is daarmee slechts de helft van het verhaal verteld. Een sociaal contract tussen individuen gebeurt niet in het luchtledige of op een onbeschreven blad, maar in de context van een bestaande maatschappij. Hieruit volgt onder andere dat democratie per definitie alleen mogelijk is als mensen hun beslissingen over de politieke en praktische inrichting van de samenleving zien als menselijk, en niet als ingericht door een of andere absolute instantie buiten de samenleving. Zo’n inrichting is per definitie veranderlijk. Daaruit volgt dan weer dat democratie kwetsbaar is, want het betekent leven met onzekerheid en voorlopigheid.

     

    Interessant als overzichtswerk, ook voor studenten. Sommige bijdragen zijn minder vlot te lezen en ook niet zo boeiend door het technisch taalgebruik en de opsomming van wetten en instellingen.

    De vormgeving is verzorgd.

     

    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wereld zonder ons
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    WEISMAN, A., De wereld zonder ons. (Vert. The World Without Us) A’dam,/A’pen, Uitg. Atlas, 2007, 359 pp. – ISBN – 978 90450 0057 2


    In het Slate Museum van het Welshe stadje Llanberis kan je je even in een wereld zonder mensen wanen. Door een korte tunnel in de rotsen leidt een pad met een half begraven treinspoortje naar een indrukwekkende oude groeve. Tussen meer dan 80 meter hoge steile leistenen rotswanden ligt een meer, rondom begroeid met jonge berken en struikgewas. De eekhoorns schoten er voor mijn voeten weg. Ongetwijfeld zwommen er vissen in het water, en tussen het stuikgewas sprongen en kropen heel zeker verschillende soorten kikkers en hagedissen. Af en toe zag je een vogel over het water scheren en in het groen verdwijnen. En in de hemelse stilte ontdekte ik dat het anders altijd aanwezige suizen in mijn hoofd helemaal was verdwenen.


    Honderd jaar en meer geleden heerste in de leisteengroeve van Llanberis een hels lawaai van sissende en stampende topzware, door stoom aangedreven, machines dat het kappen van de steenhouwers overstemde. Uit de groeve wordt al meer dan 50 jaar geen leisteen meer gehaald. Behalve de uitgehakte wanden en het meer, is het onbruikbare smalspoor de enige getuige van vroegere menselijke activiteit. Een paradijs op aarde.


    Zou de aarde echt een paradijs worden als de mensen er verdwenen waren? Of verandert op termijn de wereld in een braakliggend stuk grond, waar niets meer kan gedijen en de elementen vrij spel krijgen? Een generatie geleden waarschuwden onheilsprofeten voor de nucleaire vernietiging van de mensheid. Tegenwoordig leven we onder de dreiging van de vergiftiging van het milieu, de definitieve verdwijning van duizenden dier- en plantensoorten en de opwarming van het klimaat.


    Hoe zou de rest van de wereld reageren als ze ineens werd verlost van de genadeloze druk die mensen op haar en onze medeorganismen uitoefenen? Hoe lang zou het duren voordat het klimaat zou terugkeren naar het punt waar het gebleven was voordat wij al onze motoren startten? Hoelang zou het duren voordat de natuur haar verloren terrein zou herwinnen en het paradijs zou herstellen waarin Homo Habilis verscheen? Zou de natuur ooit al onze sporen kunnen uitwissen? Of zijn sommige daarvan zo onnatuurlijk dat ze onverwoestbaar zijn? Welke erfenis zal de mensheid de verre toekomst nalaten?


    Natuurlijk kunnen wij dat niet met zekerheid weten. Maar we zouden er wel kunnen over fantaseren. Alan Weisman stelt zich voor hoe de wereld er zou uitzien als de mens door een of andere ramp plotseling zou verdwenen zijn. Om een idee te krijgen hoe de wereld zonder ons verder zou gaan moeten we kijken naar de wereld zoals die was voor de mens verscheen, hoe ze sedertdien veranderd is en welke rol de mens hierin heeft gespeeld. Dit is een geweldige onderneming.


    Want geen enkele diersoort heeft zoveel invloed uitgeoefend op het totale ecosysteem van de aarde als de mens. De oermens die opging in de natuur is een fabeltje. Zelfs het oerbos draagt de sporen van de mens en het ongerepte oerwoud van de Amazone herbergt sporen van menselijke ontginning. Met behulp van hun vernuft hebben mensen vanaf hun prille bestaan de natuur gebruikt en naar eigen hand gezet. Mensen hebben bomen gekapt, struikgewas verbrand, het leefgebied van dieren verstoord en de bewoners verjaagd of gedecimeerd. Het uitsterven van de grote zoogdieren staat nagenoeg helemaal op rekening van de mens.


    Op nog veel meer manieren heeft de mens zijn stempel gedrukt op de wereld. Hij heeft aardolie geboord, mijnen ontgonnen onder en aan het aardoppervlak, kerncentrales gebouwd, zendmasten en hoogspanningskabels opgericht, onverwoestbare of bijna niet af te breken kunststoffen gefabriceerd, in oorlogen hele gebieden met uiterst giftige stoffen onherstelbaar verwoest.


    Op minder spectaculaire wijze heeft de mens de natuur beheerst door aan landbouw te doen, moerassen droog te leggen, miljoenensteden te bouwen, immense kanalen en tunnels te graven, diersoorten te domesticeren en te exporteren naar gebieden waar ze hele inheemse populaties verjagen, decimeren of vernietigen.

    En ons exuberant gebruik van fossiele brandstoffen dreigt nu uit te monden in een versnelde en verhevigde verandering van het klimaat op aarde.


    Weisman bespreekt systematisch alle gevolgen van de aanwezigheid van de mens op aarde, hoe de mens vanaf zijn verschijnen fauna en flora heeft beïnvloed en het hele ecosysteem naar zijn hand heeft gezet, hoe hij de natuur heeft bewerkt en omgevormd tot zijn habitat, en hoe zijn artefacten het aanzien van de wereld grondig hebben veranderd.

    Sommige van die ingrepen zullen de tand des tijds niet overleven, maar andere, zoals bepaalde kunststoffen, zullen de wereld voorgoed belasten.


    Bij elk van deze aspecten stelt hij zich de vraag wat er zou gebeuren als de mens er plots niet meer zou zijn. Vaak gaat hij daarvoor uit van bestaande situaties, bijvoorbeeld verlaten steden of mijnen of een invasie van geïmporteerde diersoorten. Hij heeft overal op de wereld, maar vooral in de Verenigde Staten, met mensen gesproken die de noodzakelijke infrastructuur moeten onderhouden van ingewikkelde bouwwerken.

    Zijn boek bevat een schat aan informatie over hoe het ecosysteem functioneert, hoe en op welke manier de mens zijn stempel op de aarde zet en het milieu belast en vervuilt en wat de gevolgen ervan zullen zijn.


    Misschien zal de natuur weer volop kunnen floreren als de mens verdwenen zou zijn. Maar omdat sommige dingen die we gedaan hebben onherroepelijk zijn, zou de planeet die na onze definitieve verdwijning resteert niet dezelfde planeet zijn die er geweest was als wij nooit ontstaan waren. Er zijn dingen die nooit meer zullen veranderen en processen die slechts na duizenden jaren en zelfs eeuwen zullen afgelopen zijn. De toekomst kan en zal geen volmaakt spiegelbeeld van het verleden zijn.


    De aarde zal het echter prima doen zonder ons, zo verzekeren deskundige natuurwetenschappers. Dit mag dan misantroop klinken, ik ben het helemaal met hen eens.  Als we echter waarde hechten aan het voortbestaan van de mensheid, is volgens Weisman een drastische geboortebeperking de enige oplossing. Er zijn nu al 6,5 miljard mensen. Als we doorgaan zoals nu zijn we in 2050 met 9 miljard. Als vanaf nu elke vrouw slechts één kind krijgt, dan zouden we rond 2075 nog slechts met ongeveer de helft zijn en in 2100 met 1,6 miljard. Met dit veel kleiner aantal zou de mensheid beduidend beter kunnen profiteren van de technologische vooruitgang, als men dan maar de bevolkingsgroei in het oog houdt.


    Dit klinkt wel logisch, maar dit werkt slechts als mensen zich beperken. Een opgelegde beperking druist in tegen de politiek liberale opvatting van de individuele vrijheid. Een vrijwillige beperking is, zeker in landen waar kinderen de verzekering zijn voor de oude dag, onrealistisch en onhaalbaar.
    En in de rijke landen zien we dat mensen die onvrijwillig kinderloos blijven vaak hemel en aarde verzetten om toch eentje te krijgen.

    In deze fundamentele kwestie worden we geconfronteerd met de vraag waar de individuele keuzevrijheid eindigt in functie van het collectief welzijn. China heeft indertijd gekozen voor het laatste, met alle voordelen maar ook ellende vandien. In ieder geval een uitdaging voor het liberale Westen.

     

    Hoe dan ook, het boek van Weisman is een eye-opener. Het is geschreven door een milieubewuste journalist, die zich zeer degelijk heeft gedocumenteerd. En omdat de verschillende hoofdstukken ook los van elkaar te lezen zijn, hoef je niet het hele boek in een keer te verhappen.

     

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    12-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vis in ons
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SHUBIN, N, De vis in ons. Een reis door 3,5 miljard jaar geschiedenis van het menselijk lichaam. (Vert. Your Inner Fish. A Journey Into the 3.5-billion –year History of the Human Body) A’dam, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2008, 255 pp. – ISBN 978 90 468 0388 2


    Neil Shubin is paleontoloog en heeft zich het grootste deel van zijn carrière bezig gehouden met vissen. Hij is een van de ontdekkers van de Tiktaalik, de vroegst bekende overgangsvorm tussen vissen en landdieren. Dit was meteen het onomstotelijke bewijs voor de theorie dat het leven in het water ontstond, en dat vissen het land koloniseerden.


    Fossiele vissenbotten zijn goud waard voor Shubin. Ze vertellen hem niet alleen over het leven van miljoenen jaren geleden, maar ook over wie we zijn en hoe we zo geworden zijn. Lichamelijke restanten uit een ver verleden – en vissen niet in het minst – geven ons immers inzicht in de fundamentele structuur en werking van ons lichaam. In De vis in ons legt hij uit waarom.


    In de meeste fossiele overblijfselen van lang uitgestorven dieren herkennen paleontologen meteen de lichamen van recente dieren van dezelfde soort. Ook tussen dieren van verschillende soorten, reptielen, vogels en zoogdieren zijn opvallende gelijkenissen op te merken. Overgangsvormen zoals de Tiktaalik leren ons dat de verschillen tussen soorten teruggaan op dezelfde oervorm. Alle basisonderdelen van onze anatomie zijn reeds aanwezig bij de vissen en een aantal ervan reeds bij ongewervelden. Alle wezens met ledematen, of dat nu vleugels, flippers of handen zijn, blijken een gemeenschappelijk ontwerp te hebben.


    Met de nieuwste disciplines en onderzoeksmethoden kan men bovendien aantonen dat dit niet alleen geldt voor botten, lichaamsbouw en organen, maar ook voor het DNA. In alle levende wezens, van eencelligen over wormen en vliegen tot de mens, treffen we hetzelfde basis-DNA aan. Dezelfde genen veroorzaken bovendien dezelfde resultaten. Dit geldt voor het skelet, de tanden, de ledematen, de zintuigen en de organen. We hebben dus ook een gemeenschappelijk genetisch recept, dat terug te voeren is tot de meest primitieve levensvormen, de eencelligen.


    Wanneer je de diepgaande overeenkomsten ziet tussen hedendaagse en lang uitgestorven wezens en ook tussen de verschillende organen en lichamen van de huidige levende wezens realiseer je je dat de diverse bewoners van onze wereld gewoon variaties op één thema zijn. Dit vormt het centrale concept en de betekenis van evolutie, nl. de wet van de afstamming met modificatie. We zijn allen gemodificeerde afstammelingen van onze voorouders of van hun genetische informatie.


    Het is niet alleen prachtig en ontroerend dit te weten, met deze kennis kunnen we een aantal veel voorkomende ziekten bij mensen beter begrijpen. We zijn immers een omgebouwde vis. Ons lichaam heeft een grondplan dat niet aangepast is aan nieuwe functies. Er zijn een hoop onnodig ingewikkelde en omslachtige verbindingen in ons lichaam die te maken hebben met ons vissenverleden. Met ziekte en ongemak betalen we een prijs voor de uitzonderlijke combinatie van dingen die we doen – praten, denken, grijpen, op twee benen lopen. Veel van onze problemen zijn bovendien “zo goed als zeker het gevolg van het feit dat we het lichaam hebben van een actief dier, maar de leefgewoonten van een knolraap.” (sic Shubin)

    Maar er is ook hoop. Want door onze onderlinge verwantschap zijn de remedies voor veel van onze ziekten te vinden in sommige van de meest eenvoudige wezens die ooit op deze planeet hebben geleefd.


    Dit boek vol wetenschappelijke termen en informatie leest als een roman. Shubin is naar mijn mening glansrijk in zijn opzet geslaagd. Hij vertelt niet alleen hoe ons lichaam is geworden zoals het is, maar ook waarom en waartoe. Dit laatste vind ik het meest interessante aspect van zijn betoog. Hij heeft het onderwerp didactisch en inzichtelijk aangepakt en slaagde erin mij van begin tot eind te boeien.

     

    ©  Minervaria

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Religie, normen en waarden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    De RIJK, L.M., Religie, normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. – ISBN 90 351 3053 7

    De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.

    Arthur C. Clarke


    De plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.

    Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder godsgeloof?

    Veel discussies over normen en waarden worden vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten voor ieder debat, namelijk een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren normen en waarden in een samenleving.

    Argumentatie en debat zijn gebaseerd op redelijkheid, en daarvoor moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.

    Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een innerlijke grondhouding, de ervaring van het ‘hogere’ of de God-in-ons. De tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de menselijke verbeelding.

    Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. De niet-bestaande transcendente God kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.

    Als er dan geen instantie is buiten onszelf die normen en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete handelen en niet van het algemene en abstracte.

    Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie voor het praktisch handelen. Dit geldt net zo min voor politieke ideologieën. Er zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.

    Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het (uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.

    Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de Rijk: er is geen noodzaak aan religie voor een deugdelijke morele praktijk, en ook niet voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.

    Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld in het euthanasiedebat en het gebruik van embryo’s voor stamcelonderzoek. Het verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.

    Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.

    Mij sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.

    Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch moeilijke materie best leesbaar.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een waardig bestaan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    NUSSBAUM, M., Een waardig bestaan. Over dierenrechten. (Vert. Compassion and Humanity) A’dam, Ambo, 2007, 135 pp. – ISBN 90 263 2068 2


    Legbatterijen, kippen met geknotte snavel, slachtafval in het voer van konijnen en runderen, opeen gepakte schapen op transport, kalveren die onmiddellijk na de geboorte van hun moeder worden weggehaald om vetgemest te worden, kleurstoffen in het voedsel van vis omwille van het roze kleurtje. Kan dat allemaal wel?


    In juni 2000 deed het hooggerechtshof van Kerala (India) een gedenkwaardige uitspraak over circusdieren: “Hoewel ze niet behoren tot de soort homo sapiens, zijn zij ook wezens met recht op een waardig bestaan en een humane behandeling, zonder wreedheid en marteling.  (…) Daarom is het niet alleen onze fundamentele plicht om onze dierlijke vrienden medelijden te betonen, maar ook om hun rechten te erkennen en te beschermen. (…) Als mensen recht hebben op grondrechten, waarom dieren dan niet?”


    Volgens Martha Nussbaum is het niet meer dan redelijk dat mensen rechtvaardige betrekkingen onderhouden met dieren. Met hen delen mensen immers de wereld en zijn schaarse hulpbronnen. We hebben veel gemeen met dieren, hoewel we in veel opzichten ook van hen verschillen. In de meeste gevallen is er echter vooral strijd om te overleven en machtsmisbruik.


    Het recht op een waardig bestaan vormt de kern van de vermogensbenadering in de ethiek. Tot nu toe heeft deze benadering zich beperkt tot rechtvaardigheidskwesties bij en tussen mensen, maar volgens Nussbaum is er geen enkele goede reden om ze niet uit te breiden tot over de soortgrens, dus tot de niet-menselijke dieren. Ze neemt nadrukkelijk afstand van de stoïcijnse en joods-christelijke traditie die een zeer duidelijk onderscheid maken tussen mensen en de rest van de natuur. Met dit boekje wil ze daarvoor een adequate theoretische benadering leveren.


    De vermogensbenadering of capabilities approach is een vorm van politiek liberalisme. Dit gaat uit van het idee dat mensen de kans zouden moeten krijgen om zich op hun eigen wijze te ontplooien zolang ze anderen geen kwaad doen. De vermogensbenadering benadrukt daarin de notie van respect en gelijke menselijke waardigheid en een waardig leven. Rechtvaardigheid heeft te maken met de kansen die mensen krijgen om hun vermogens te ontplooien.


    Nussbaum wil een theoretische basis leggen voor een vermogensbenadering die ook voor dieren geldt. Die vertrekt vanuit een ethische bewondering voor elke vorm van leven. We leven in een wereld met vele verschillende soorten dieren die er allemaal naar streven om hun leven te leiden, ieder met zijn eigen waardigheid. Het is dus niet meer dan rechtvaardig dat al die wezens de kans krijgen om te blijven bestaan en zich ten volle te ontplooien als datgene wat ze zijn.


    De vermogensbenadering gaat daarmee verder dan de gangbare rechtvaardigheidstheorieën. De invloedrijke sociaal contracttheorie (Kant en Rawls) veronderstelt een overeenkomst tussen gelijke redelijke partners. Dit uitgangspunt vormt al een probleem voor mensen met beperkte vermogens, en dus zeker voor dieren. Het utilitarisme (Bentham en Mill, en Peter Singer) biedt wel een uitweg in het doel van meer welzijn voor iedereen, maar daar worden verscheidenheid en individualiteit niet in rekening gebracht.


    Nussbaum zoekt dus naar een basis voor een uitgebreide vermogensbenadering. Het algemene doel zou volgens haar moeten zijn “dat geen enkel dier dat over bewustzijn en gevoel beschikt dient te worden beroofd van de kans op een florerend leven, en leven in het soort waardigheid dat relevant is voor zijn species, en dat alle dieren die over een zekere mate van bewustzijn beschikken bepaalde positieve kansen dienen te krijgen om te floreren.” (p. 42)


    Om zo’n wereld echt waar te maken is het nodig een beperkte verzameling politieke principes na te streven die zijn gericht op bescherming en het bevorderen van de zelfredzaamheid van dieren. Om ons een idee te vormen van waardigheid voor een bepaalde diersoort kunnen we om te beginnen beroep doen op de meevoelende verbeeldingskracht. In een zorgvuldig opgebouwd betoog bespreekt Nussbaum verder een aantal belangrijke kwesties voor de realisatie van een rechtvaardige behandeling van dieren. Ze pleit voor een respectvol en intelligent paternalisme en formuleert voorzichtige en doordachte antwoorden op vragen als:

    -          Welke verplichtingen hebben mensen tegenover dieren?

    -          Tellen de belangen van dieren even zwaar als die van mensen?

    -          Wanneer en onder welke voorwaarden is het doden van dieren (g)een kwaad?


    Nussbaum geeft eerlijk toe dat de vermogensbenadering geen complete rechtvaardigheidstheorie is, en dat ze voor een aantal problemen nog geen oplossing ziet, bijvoorbeeld het gebruik van proefdieren in dienst van de menselijke gezondheid of de relaties tussen dieren onder elkaar (bv. roof- en prooidieren). De vraag is volgens mij of een rechtvaardigheidstheorie door mensen gewild en uitgewerkt ook moet gelden binnen de dierenwereld en dus aan dieren moet worden opgelegd.


    Dit boek biedt niet alleen een uitwerking van een ethische theorie over dierenrechten, maar tevens een zeer inzichtelijke kennismaking met de vermogensbenadering zelf.

    Het betoog van Nussbaum is zeer goed te volgen, want ze schrijft, in tegenstelling tot moderne filosofen als Rawls en Amartya Sen, in een eenvoudige en toegankelijke stijl. Het is tevens een schoolvoorbeeld van de systematische uitwerking van een filosofisch probleem.


    © Minervaria

     

     

     

     

     

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    24-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De cultuur van het nieuwe kapitalisme
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    SENNETT, R., De cultuur van het nieuwe kapitalisme. (Vert. The Culture of the New Capitalism) A’dam, Meulenhoff, 2007, 160 pp. – ISBN 978 90 290 7921 1


    De industriële revolutie van de 19e eeuw veroorzaakte in de Westerse wereld een enorme instabiliteit van de financiële markten, onzekere werkgelegenheid en miserabele levensomstandigheden van de arbeiders. De bedrijven hadden hun les geleerd en schoeiden in de 20e eeuw hun organisatie op militaire leest. Stabiele bedrijven, en welvaart en werkzekerheid voor velen, waren het gevolg. Een rigiede bureaucratie heeft echter een keerzijde. De individuele vrijheid in de loopbaan was voor de meesten zeer beperkt.


    De mondialisering heeft een nieuwe revolutie ontketend. Sennett, een van de meest gezaghebbende sociologen van het moment, spreekt over het nieuwe kapitalisme. In dit systeem moeten bedrijven vooral snel evolueren, moet vakmanschap het afleggen tegen talent en is de werknemer in de eerste plaats consument. De voorvechters ervan zingen de lof van de ‘vloeibare moderniteit’ en beweren dat die de vrijheid van het individu verhoogt.


    Sennett is daar niet zo zeker van. Volgens hem zijn mensen helemaal niet vrijer geworden door die veranderingen. Het nieuwe kapitalisme gedijt in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Voor de ontmanteling van een vaste overheids- en bedrijvenbureaucratie wordt een hoge prijs betaald: groeiende economische ongelijkheid en sociale instabiliteit. De mens die in zo’n systeem kan floreren moet gericht zijn op de korte termijn en bereid om opgedane ervaring los te laten. Volgens Sennett is dit een ongebruikelijk soort mens. Het culturele ideaal dat in de nieuwe instellingen wordt vereist is schadelijk voor veel van de mensen die er werken. Mensen weten niet waarheen hun leven leidt, hun bestaan mist een richting en doel.


    De analyse van drie tendensen in het nieuwe kapitalisme onderbouwt zijn stelling. In de eerste plaats is in de bedrijven de macht overgegaan van het management naar de aandeelhouders. De financiële markten bepalen de toekomst van een bedrijf. Aandeelhouders zijn uit op korte termijnresultaten en snelle winsten. Bedrijven zijn dus wel verplicht om mee te doen met de trend van opeenvolgende interne veranderingen en flexibiliteit. Bovendien heeft de snelle ontwikkeling van communicatie- en productietechnologie de vroegere hiërarchisch geordende bedrijfsstructuur doorbroken en geleid tot verregaande automatisering. Deze evolutie zorgt voor veel spanning en onrust onder de werknemers, die steeds nieuwe taken krijgen en met andere mensen moeten samenwerken.


    Korte termijndenken en de noodzaak tot flexibiliteit laten niet meer toe dat mensen in een tijdrovend leerproces vakmanschap ontwikkelen. Zich bekwamen en specialiseren is te duur en ongewenst. Mensen moeten multipel inzetbaar zijn en worden beoordeeld op ‘talenten’ en competenties, een vaak wazig begrip. Ook in het onderwijs is deze tendens waar te nemen: parate kennis en inzetbare vaardigheden zijn ondergeschikt aan de competentie om (ze) te leren. Talenten zijn echter uitwisselbaar en het is je eigen verantwoordelijkheid om die te ontwikkelen en mee te zijn met nieuwe tendenzen. Dit houdt nooit op, en ouder wordende werknemers kunnen niet meer bogen op hun ervaring, want die telt niet meer mee.

    Evaluaties die niet het vakmanschap maar de talenten focussen worden door de werknemers bovendien als hoogst onrechtvaardig aangevoeld. Maar er is geen keuze want het spook van de overbodigheid ligt voortdurend op de loer.


    In een derde hoofdstuk bespreekt Sennett de invloed van deze evolutie op de politiek. Ook hier laat zich de nieuwe cultuur gevoelen. Politiek is consumentisme geworden, de burger een consument van politiek, die voortdurend wordt aangespoord om te kopen. Alle verleidingstechnieken van de reclamewereld worden ingezet om de persoonlijkheid en opvattingen van politici in de markt te zetten. In het nieuwe kapitalisme is politiek niet meer dan een consumptiegoed geworden, dat inspeelt op momentane problemen en vooral gericht is op korte termijnoplossingen die een gebruiksvriendelijk beleid beloven. Het politieke platform, zegt Sennett, is te vergelijken met het “VW-platform, waarvan kleine materiële verschillen in waarde worden opgeblazen tot merken.” En het laat de burger onverschillig, want als het ene merk hem niet meer bevalt koopt hij een ander.


    Voor een aantal werknemers, vooral jonge mensen die nog geen bindende engagementen hebben aangegaan, heeft het nieuwe kapitalisme de persoonlijke individuele ontplooiingskansen verhoogd. Maar tegelijk heeft het de kwaliteit van het institutionele leven afgebroken. Voor veel mensen is dat een regelrechte achteruitgang.


    Deze sociale achteruitgang kan echter worden afgeremd als mensen de gelegenheid krijgen om als werknemer een samenhangende carrière uit te bouwen, in werk waarin ze zich nuttig voelen en vakmanschap kunnen ontwikkelen. In het laatste hoofdstuk stelt Sennett kort een aantal initiatieven in deze zin voor. Zoals veel dergelijke academische werken krijgt de analyse van het probleem echter heel wat meer ruimte dan de mogelijke antwoorden. Voor een gerenommeerde socioloog als Sennett is dit een gemiste kans.


    De cultuur van het nieuwe kapitalisme is een dun boekje, maar inhoudelijk zeer rijk. De auteur hanteert een vrij ondoorzichtige schrijfstijl, en zijn betoog is daardoor moeilijk te volgen. Deze complexe materie had een minder compacte uitwerking verdiend.


    ©  Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!