HERMAN, E., Seks met de koning. Het verborgen verhaal
van maîtresses aan de Europese vorstenhuizen. (Vert.
Sex with Kings. 500 Years of Adultery,
Power, Rivalry and Revenge) Apen, Uitg. Manteau, 2007, 320 pp. ISBN 978
90 223 2166 9
Aan het
einde van de middeleeuwen verscheen schijnbaar plotseling de koninklijke
minnares aan de Europese hoven. Toch hielden vorsten er al veel langer
minnaressen op na. Maar na de val van het Romeinse Rijk werd de koninklijke
zonde duizend jaar lang verborgen gehouden. Ze werd door de katholieke kerk
gedoogd en node vergeven in de biechtstoel. Zo had Karel de Grote verschillende
minnaressen van wie de naam niet bekend is. De koninklijke bastaarden, van wie
we enkel kunnen vermoeden dat ze een moeder hadden, kregen een adellijke titel
en land, dat er toen toch in overvloed was. Het grootste deel van de huidige
Europese adel stamt af van de kinderen uit de verhouding van een koning en zijn
minnares.
Van de
zestiende tot de achttiende eeuw echter was de positie van koninklijke minnares
bijna even officieel als die van de eerste minister. Het werd mode dat een vorst
een maîtresse-en-titre had. Zelfs aan
de bekrompen Duitse vorstendommen kwamen minnaressen in zwang. Koninklijke
minnaressen kregen meestal een titel, een toelage, eerbewijzen en een
invloedrijke positie aan het hof. Franse maîtressen als Diane de Poitiers,
madame de Montespan en madame de Pompadour oefenden een politieke invloed uit
die nergens in Europa geëvenaard werd.
De meeste
koninklijke huwelijken in die tijd waren zo gruwelijk dat er ruimte ontstond
voor koninklijke minnaressen. Een koninklijk huwelijk werd soms al tijdens de
kindertijd van de partners uit politieke overwegingen gearrangeerd. Huwelijken
tussen volle nichten en neven waren een middel om de macht en eigendommen binnen
de familie te houden. Fysische en psychische ziekten binnen koninklijke families
waren het gevolg van generaties inteelt. De koningin was eigenlijk niet meer
dan een broedmachine voor bloedzuivere nakomelingen. Al was er soms sprake van
liefde tussen de koning en de koningin, daarin voorzagen meestal de minnaressen.
Ook al was
overspel voor de kerk een zonde, het Vaticaan kon niet anders dan de situatie
gedogen, want de paus en de kardinalen hielden er in die tijd zelf minnaressen op na. De Franse Revolutie maakte geen einde aan de koninklijke
minnares, maar wel aan haar machtige positie. Pas laat in de twintigste eeuw is
de gelijkheidsgedachte doorgedrongen tot in de koningshuizen.
Al is het nog altijd niet vanzelfsprekend, prinsen en prinsessen huwen nu met de
vrouw/man van hun keuze, ook al is die niet van adellijken
bloede.
Op basis
van dagboeken, brieven, rapporten en memoires uit het verleden, en hedendaagse
biografieën en historisch onderzoek onthult Eleanor Herman, journaliste en
bekende royaltyverslaggeefster, de soms tragische geschiedenis van de
koninklijke minnaressen, vrouwen die liefhadden zonder perspectief. In een
wereld van intriges en vleierijen waaruit zij elk moment konden worden
verstoten, probeerden zij zich staande te houden aan het koninklijk hof.
Sommigen onder hen hadden de koning oprecht lief, anderen maakten van hun
positie vooral gebruik om zichzelf te verrijken en een hogere sociale positie te
verwerven, en zich van een gouden appeltje voor de oude dag te
verzekeren.
Herman
belicht nagenoeg ieder aspect van het leven van de minnares: hoe ze de koning
aan zich probeerde te binden, haar verhouding met de koningin, haar politieke
invloed en wat er met haar kinderen de koninklijke bastaards gebeurde. Ook al was ze de favoriete van de koning,
toch moest ze steeds waakzaam zijn voor haar positie. Op ieder moment kon ze
afgedankt worden en ingeruild voor een jonger of mooier exemplaar. De minnares
was vaak voorwerp van spot en bliksemafleider voor de gespannen verhouding
tussen het volk en de koning. Het spreekt vanzelf dat de meeste minnaressen
probeerden op zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk profijt te trekken uit hun
bevoorrechte positie. Ze probeerden dit met wisselend succes, want een minnares
had veel geldverslindende sociale verplichtingen. Tenslotte krijgen we te horen
hoe het hen verging nadat ze door de koning waren
afgevoerd.
Eleanor
Herman gunt ons bovendien een blik in de geheime huishouding van de koninklijke
hoven in een periode waarin de vorst nog een absoluut heerser was. We krijgen
een beeld van de mentaliteit en de voor moderne mensen vreemde gebruiken en
gewoonten aan het hof, waar mannen de scepter zwaaiden en vrouwen hen met vaak
zeer verfijnde listen manipuleerden.
Ze schreef
een goed gedocumenteerd en bijwijlen ontroerend verhaal over een vergeten aspect
van de geschiedenis. Vrouwen werden doorheen de eeuwen naar keuken en
kinderkamer verwezen. Slechts uitzonderlijk was een vrouw meer dan hulpje en
accessoire van de man. Voor sommigen onder hen was het bed van de koning een
kans om uit die schaduw te treden.
Aan de
meeste koninklijke minnaressen werden geen herinneringen bewaard. Ze leefden in
een tijd waaruit geschreven bronnen ontbreken of hadden slechts een korte
affaire met hun heer. Enkelen onder hen hebben de geschiedenis overleefd, zij
het niet zonder het stempel van de moraalridders van hun en onze tijd. In haar
boek doet Eleanor Herman aan een soort eerherstel. Haar verhaal gaat over
intriges en inhaligheid, over rijzende sterren en ongenadige afgang, maar ook pver onbaatzuchtige liefde en berouw.
Het boek
is zeer vlot geschreven en laat zich lezen als een roman.
MURNINGHAN,
J.K. & J.C. MOWEN, Beslissen! De kunst om snel beslissingen te nemen.
(Vert. The Art of High-Stakes Decision-Making,
tough calls in a speed-driven world) Tielt, Uitg. Lannoo, 2004, 319 pp.
ISBN 978 90 774 4221 9
Wat
doe je als bij een afrit komt terwijl je op de autoweg in de file staat? Neem
je de afrit en rijd je via een omweg naar je bestemming of blijf je aanschuiven
op de autoweg? Bij elke optie bestaat de kans dat je er langer over doet, maar
ook dat het je minder tijd kost om je bestemming te bereiken.
Zo
neemt iedereen dagelijks honderden beslissingen. Het gros daarvan is
irrelevant. Het is meestal van weinig belang of je trui goed bij je broek of
rok past en of je via een kortere of langere weg naar je werk of naar huis
rijdt. Maar vaker dan ons lief is moeten we knopen doorhakken waarvan de
gevolgen voor onszelf of anderen ingrijpend zijn. We realiseren ons bovendien
meestal niet dat kiezen om niet te beslissen ook een beslissing is.
Van
de kleur van een trui of een minder snelle reis liggen we niet wakker. Dat doen
we echter wel als er beslissingen moeten genomen worden die ernstige gevolgen
hebben. Zal ik dit huis kopen of wacht ik op een beter aanbod? Koop ik die
veelbelovende aandelen of beleg ik in een fonds met meer zekerheid maar minder
opbrengst? Vooral als belangrijke beslissingen snel moeten genomen worden en
een mislukking catastrofaal kan zijn, hebben we nood aan houvast. Want de
kwaliteit van een beslissing heeft een grote invloed op het verdere verloop van
de zaak.
In
dit boek presenteren Keith
Murninghan en John
Mowen, specialisten in besluitvorming, een praktische gids om moeilijke
beslissingen te nemen. Het nemen van zware beslissingen is eerder een kunst dan
een wetenschap, zeggen ze. Er is geen wetenschappelijke, kopieerbare formule
die aangeeft hoe je kunst maakt. Kunst is van nature creatief en innovatief.
Maar kunstenaars passen wel bepaalde principes en procedures toe. Zo kan een
gestructureerd patroon van procedures de besluitvorming in het persoonlijke en
zakenleven richting geven en efficiënter maken.
Zulk
gestructureerd proces is de SCRIPTO-methode.
Het is een acroniem voor zeven parameters die evenveel stappen vormen voor het
snel en efficiënt aanpakken van dilemma's en het doorhakken van knopen. Een
goed begrip van het SCRIPTO-proces zal je het nodige vertrouwen en de nodige
moed schenken om moeilijke beslissingen te nemen, aldus de auteurs. Het kan
worden toegepast op persoonlijke en zakelijke dilemma's.
Murninghan
en Mowen gebruiken deze principes al jaren om personen en organisaties te
helpen risicovolle beslissingen te nemen en zware dilemma's op te lossen. Op
een systematische en inzichtelijke wijze verhelderen zij de aandachtspunten en
de valkuilen in de verschillende stappen van het beslissingsproces. Ze doen dit
op een praktische, vlot verteerbare manier. Hun theorie is echter stevig
onderbouwd. De belangrijkste inzichten worden in schema's gegoten die steeds op
dezelfde matrix zijn gebouwd. Alles wordt overvloedig geïllustreerd met de
analyse van gelukte en mislukte oplossingen voor zware dilemma's. En ieder
hoofdstuk eindigt met een overzichtelijke samenvatting.
Vanuit
mijn ervaring met goeroeachtige managementboeken was ik aanvankelijk vrij
sceptisch. Maar Murninghan en Mowen hebben deze argwaan snel ontkracht. Ze
maken hun belofte zeker waar. Ondanks de omvang is het een waardevolle gids. Ik
kan ze aan iedereen aanbevelen die regelmatig beslissingen moet nemen met
verstrekkende en omvangrijke gevolgen.
Het
boek is echter alleen nog tweedehands verkrijgbaar.
Den BOEF, A.H, God als hype. Dwarse notities over religieus
Nederland. Adam, Van Gennep, 2008, 224 pp. ISBN 978 90 5515 890
4
Als het over religie gaat krijg je
behoorlijk wat Nederlanders op hun paard. In Nederland is
godsdienst een issue. Je vindt er een voor Vlamingen soms zeer amusante bonte
verzameling van religieuze groeperingen. Net zoals overal in West-Europa zijn volgens recent onderzoek de gelovigen er echter een minderheid geworden. Wie
beweert dat religie aan een heropleving bezig is heeft het, aldus August Hans
den Boef, helemaal mis. Als gevolg hiervan verkeert onze samenleving in een
post-religieus stadium, een toestand die de verhouding tussen kerk en staat
ingrijpend heeft veranderd.
Toch heeft Nederland sedert een paar
jaren het meest christelijke kabinet sinds 1937: Balkenende IV. Volgens den Boef
regeert dit kabinet Nederland als een constitutionele theocratie. Godsdienst is
voor de meeste leden ervan boven alle andere maatschappelijke verschijnselen
verheven. De andere grondwettelijke vrijheden worden ondergeschikt aan de
vrijheid van godsdienst, de voortschrijdende secularisering bovendien aangeduid
als de oorzaak van maatschappelijke verloedering. Alleen religie kan een basis
bieden voor sociale cohesie en waarden en normen, zo stellen de gelovigen die
recht in de leer zijn.
Om te beginnen weerlegt den Boef bondig
de argumenten van de stromantactiek die gelovigen hanteren om ongelovigen in
diskrediet te brengen. Dit is veruit het meest interessante deel.
Hierna maakt hij een kritische analyse
van de wijze waarop verschillende kabinetsleden van Balkenende IV godsdienst en
religieuze moraal als maatstaf nemen voor beslissingen over gezins-,
onderwijs- en tewerkstellingsbeleid. Daarbij gaat hij heftig tekeer tegen de
moralistische betuttelingdrang van het kabinet dat uitgaat van een
19e eeuws mens- en maatschappijbeeld, waarin religie de burger in het
gareel houdt.
Tenslotte belooft hij alternatieven
voor de voorgewende rol van religie als behoedster van waarden en normen en
sociale cohesie. Omdat ik minder vertrouwd ben met het reilen en zeilen in de
Nederlandse politiek, en de vorige analyse mij vaak niet veel wijzer maakte, had
ik mijn hoop op dat laatste deel gesteld. Er wachtte mij echter een serieuze
teleurstelling. Den Boef komt niet verder dan zwaar pamflettair geschut tegen
een aantal onbekende sociologen en andere wetenschappers, maar slaagt er niet in
om hierover een samenhangend voorstel te formuleren. Ook het pamflet voor
rationele voortplanting overstijgt dat niveau niet. Het lijkt alsof hij niet
zozeer alternatieven wil aanreiken, maar vooral rekeningen
vereffent.
Het is leerrijk te lezen welke
implicaties een christelijk en bij uitbreiding religieus geïnspireerd
overheidsbeleid kan hebben voor de inrichting van de samenleving en meer bepaald
voor diversiteit en tolerantie. Ik ben het bovendien voluit met den Boef eens over de kernpunten van zijn betoog. Religie staat in morele en ethische
kwesties niet boven andere gezindten en mag de eigen maatstaven niet opleggen
aan andersdenkende burgers. De vrijheid van godsdienst is in een seculiere
democratie niet belangrijker dan andere vrijheden en rechten. Religie is niet
noodzakelijk voor de sociale cohesie van een samenleving. De inrichting van de
samenleving dient gebaseerd te zijn op een redelijk diversiteitsbeleid, waarin
het individueel handelen centraal staat en niet het behoren tot een bepaalde
groep.
Mij moest hij niet overtuigen. Het is
veel belangrijker om gelovigen aan het denken te zetten.. Het is mogelijk dat
ook een sereen en gestructureerd betoog bij zij die recht in de leer zijn even veel of weinig zoden aan de
dijk zou zetten. Den Boef mag dan wel
voor even zijn ei kwijt zijn, het vaak soms denigrerende taalgebruik kan net het
omgekeerde effect hebben.
Zeer storend bij het lezen zijn de vele
onvolledige zinnen. Haastige en dus slordige
redactie, een journalist onwaardig. De overvloed aan treffende citaten kan hier niet aan verhelpen.
Als tussendoortje kan dit boek er nog
door, maar het is verre van een hoogvlieger in deze materie en al helemaal niet
om er geld aan te spenderen.
BOESMAN, J., De vliegende neger en de kleine koningin.
Major Taylor en het begin van de Tour de France. Adam/Apen, Uitg. L.J.
Veen, 2008, 315 pp. ISBN 978 204 0867 6
Uit de nederlaag in de oorlog van
1870-71 tegen Pruisen concludeerde men in Frankrijk dat het triest gesteld was
met de fysieke paraatheid van de troepen. De Fransen sloegen dus massaal aan het
sporten. Een en ander resulteerde in 1891 in de geboorte van de
wielersport. De vélocipède was in die tijd immers getransformeerd tot een
vehikel met gelijke wielen en uitgerust met rubberbanden. Hij was het voertuig
van de massa geworden, het egalitaire rijdier. In 1891 vindt de eerste
moderne wielerwedstrijd plaats: van Bordeaux naar Parijs. Die werd
georganiseerd door Le Vélo, de populairste
wielerkrant. In die periode zien de eerste klassiekers het levenslicht: na
Bordeaux-Paris komen Liège-Bastogne-Liège, Paris-Bruxelles, Paris-Tours en
Paris-Roubaix.
Tien jaar later ligt de Franse
wielersport, la petite reine genoemd, echter op apegapen. Politieke kuiperijen
tussen en binnen verschillende wielerkranten zaaien verdeeldheid. Fietsen, hoewel nog steeds weggelegd voor stadsbewoners, wordt gewoon. Men raakt
er een beetje op uitgekeken. Wat de wielersport nodig heeft, zo oordelen de
redacteurs van de organiserende sportkranten, is een koning, een uitzonderlijk
talent. Dat komt uit onverwachte hoek, de Verenigde Staten van Amerika. Die
hebben namelijk een renner die fantastisch kan sprinten, menig uurrecord heeft
gebroken en verschillende kampioentitels veroverd. Marshall (Major) Taylor is
bovendien niet zomaar een renner, het is een zwarte.
Major Taylor wordt overgehaald om naar
Frankrijk te komen. Hij wordt er ingehaald als een godsgeschenk, de Messias die
de Franse wielersport uit haar diep dal moet halen. Omdat hij zo verbazend snel
rijdt noemt men hem de vliegende neger. Hij is de eerste wielrenner die
gebruik maakt van een diepgekromd stuur en daarmee vorm geeft aan de
standaardstijl van wielrenners die wij nu als normaal
beschouwen.
Taylor verslaat de meest gerenommeerde
Europese wielrenners en krijgt daardoor in Europa de status van een halfgod.
Daar draagt het feit dat hij zwart is in niet geringe mate toe bij. Hij is een
uitdaging voor het koloniale Europa, dat de zwarte vooral een fascinerend
verschijnsel vindt. De neger mag dan wel een mens zijn, dan toch zeker inferieur
aan het blanke ras en enkel geschikt voor fysieke arbeid. In het begin geniet
Major Taylor dus mateloze bewondering voor zijn fysieke prestaties. Hij is
niet alleen de redder des vaderlands, maar ook een natuurtalent, de edele wilde.
De vliegende neger is een attractie, een curiosum. Hij zorgt voor spektakel
van eerste rang en brengt enorme mensenmassas op de been. De pistes kunnen de
enorme toeloop niet slikken.
Wanneer uiteindelijk blijkt dat hij de
overspannen verwachtingen niet kan blijven inlossen, laat wielerminnend
Frankrijk zijn verlosser vallen als een baksteen. De wedstrijdorganisatoren
gooien het resoluut over een andere boeg: de volkssport. Zijn prestaties op de
piste gaan volledig verloren in het tumult van de eerste Tour de France. Taylor
rijdt nog een aantal jaren op verschillende pistes in Europa, maar keert in 1909
definitief huiswaarts, waar hij vergeten en berooid sterft.
Jan Boesman studeerde vergelijkende
cultuurwetenschap en journalistiek. Zijn belangstelling ging uit naar
rassenkwesties in de wielersport. Daar zijn zwarten manifest
ondervertegenwoordigd en ze komen ook slechts fragmentarisch aan de orde in de
annalen van de wielersport. Zijn journalistieke opleiding kwam hem dus goed van
pas, want nagenoeg alle informatie over de Major Taylor komt uit
krantenknipsels, ansichtkaarten, brieven, flarden dagboek en
notitieboekjes.
Met passende bombastische retoriek zet
hij een soms ontroerend verhaal neer over een vliegende neger, die
verwondering en bewondering uitlokte bij de Europeaan van de voorlaatste
eeuwwisseling, voor wie een mengeling van onbeschaamd racisme en exotisme de
meest vanzelfsprekende zaak was. Daarmee leunt Boesman aan bij die andere
boeiende weergave van de toenmalige opvattingen over huidskleur in Wit over
zwart.
Tegelijk slaagt hij erin een treffend
sfeerbeeld te geven van het wielergebeuren rond de voorlaatste eeuwwisseling.
Toch besteedt hij naar mijn mening teveel aandacht aan irrelevante
details, zoals de politieke strijd tussen de hoofdredacteuren van concurrerende
sportbladen, waardoor de lijn van het verhaal regelmatig
ondergesneeuwd raakt.
FRIEDMAN, T.L., De toekomst is groen. (Vert.
Hot, Flat and Crowded Why We Need a
Green Revolution and How it Can Renew America)
Adam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2008, 496 pp. ISBN 978 90 468 0412
4
Het
afgelopen jaar was wereldwijd gemiddeld weer warmer dan het vorige. De opwarming
van de aarde zet door, zeggen klimatologen. Maar geologen hanteren een andere
tijdschaal en zien eerder stabilisatie. De kritische journalist Thomas L.
Friedman laat zich voor geen enkel karretje spannen. Het probleem is
ingewikkelder. De wereld wordt immers niet alleen misschien warm, ze wordt ook
plat en vol. Die tendensen beïnvloeden elkaar en kunnen gigantische problemen
oproepen. Hoe we met deze mondiale ontwikkelingen omgaan zal in sterke mate de
kwaliteit van het leven op aarde in de eenentwintigste eeuw bepalen. Friedman
waarschuwt ons dat het hoog tijd wordt dat er wereldwijd werk wordt gemaakt van
fundamentele veranderingen om een catastrofe voor de mensheid af te wenden. En
volgens hem is het van groot belang dat de Verenigde Staten daarin het voortouw
nemen.
Dit boek
wordt als bestseller aangeprezen, en ik was op mijn hoede. Wat kan een
journalist mij vertellen over een probleem waarover zelfs klimatologen en
geologen het niet eens zijn? Krijg ik hier het zoveelste pamflet te lezen van
een lobbyende journalistieke klimaatactivist? Het boek van Friedman heeft mij
echter in nagenoeg alle opzichten zeer aangenaam verrast.
In
eerste instantie spit hij het probleem van de wereld uit. Op het gebied van
energie, klimaat en biodiversiteit staat de wereld voor een reeks unieke
uitdagingen. De opwarming van de aarde, de onstuimige groei van de middenklasse
overal ter wereld door de globalisering en de snelle bevolkingsgroei vallen
zozeer samen dat de stabiliteit van onze planeet in gevaar is. Deze combinatie
leidt tot schier onoplosbare problemen. Op boeiende en inzichtelijke wijze
maakt Friedman duidelijk hoe daardoor energie schaarser wordt, steeds meer
planten en dieren uitsterven, miljoenen arme mensen tot schrijnende
energiearmoede veroordeeld zijn, de positie van oliedictaturen versterkt en democratisering
vertraagd worden en het klimaat in versneld tempo verandert. In essentie gaat
het over een energieprobleem. Dit is wat wij in de media te horen en te lezen
moesten krijgen maar wat volgens mij onvoldoende gebeurde.
Vervolgens
buigt Friedman zich over aanpak en oplossingen. En dan komt groen op de
proppen. Maar het groen van Friedman gaat veel verder dan het modieuze groen
van de bioproducten en ecochic. Friedman noemt dit cynisch groen, het zijn
eenvoudige ingrepen die ons niet veel kosten. Groen denken en handelen wordt vaak
voorgesteld alsof niemand een offer moet brengen. En als er offers verwacht
worden is groen opeens niet meer populair. Maar hij is wel realistisch: als
mensen alleen offers moeten brengen zullen ze hun gedrag niet veranderen. Dus
moeten we niet alleen de kosten maar ook de baten van groen verrekenen en zo
in rekening brengen dat groen financieel en economisch interessant is. Daarvoor
zijn wezenlijke sociale veranderingen nodig en die moeten geschraagd worden
door een groene politiek.
De
eenvoudige manieren om groen te worden zijn absoluut niet toereikend. We kunnen
dit probleem niet al consumerend, hoe 'groen' ook, oplossen of het overlaten
aan de keuze van de individuele burger. Er zijn grootschalige initiatieven
nodig om de productie en het gebruik van schone energie te ontwikkelen en te
vermarkten. De innovatieve technologie op dit gebied is reeds tamelijk ver
gevorderd maar er kan nog heel veel gebeuren. Er is een markt voor schone en
duurzame energie, maar voorlopig is die nog zeer duur en dus alleen weggelegd
voor kapitaalkrachtige mensen of voor durvers. Het is echter anders als naar
het totale kostenplaatje gekeken wordt en we de externaliteiten van het huidige
systeem, onder andere armoede en vervuiling, in rekening brengen. De overheid
heeft hier een cruciale taak. Ze moet de spelregels zo bepalen dat schone en
duurzame energie echt kan concurreren met de vuile brandstoffen die nu de markt
domineren. Zonder een coherent overheidsbeleid dat schone en duurzame energie
daadwerkelijk steunt en propageert staan we immers nergens.
Friedman
bespreekt uitvoerig hoe door de juiste prijssignalen en regelgeving de overheid
in staat moet zijn om de CO2-uitstoot gevoelig te verminderen. Hij vergelijkt
de daadkracht van de overheid in een opkomend industrieland als China met de
weifelende en wisselvallige politiek in de VS, die er niet in slagen hun
uitstoot gevoelig te verminderen maar op zichzelf terugplooien in angst voor en
de strijd tegen het terrorisme. En doordat de overheid de fossiele
brandstofindustrie door kortzichtigheid en politiek eigenbelang bevoordeelt is
de markt voor schone energie niet echt vrij.
De
oplossing voor de warme, platte en volle wereld is ten gronde politiek. Men kan
'groen' of bio proberen te leven, men kan groene activist zijn, maar dat is
niet voldoende want kleinschalig en niet verplicht. We hebben behoefte aan
politieke leiders die een visie kunnen uitdragen en de autoriteit hebben om een
coherente aanpak te kiezen. "Het is belangrijker je politici te vervangen
dan je gloeilampen", aldus Friedman. Ik ben het helemaal met hem eens. Hij
vergelijkt de groene revolutie met de burgerrechtenbeweging in de VS. Zolang
het streven naar gelijke rechten voor blank en zwart een zaak was van activisten
veranderde er wezenlijk niets. Dit gebeurde wel op het moment dat ze door de
politici in regels en wetten gegoten werden. Je zou dezelfde vergelijking
kunnen maken voor alle mensenrechten waarvoor gevochten is en die door wetten
vanzelfsprekend geworden zijn. Zo moet het ook gaan met groen. Als groen
verdwijnt weten we dat we op de goede weg zitten. Groen is dan normaal
geworden. Groen is dan de norm en geen keuze.
Dit boek
is geschreven door een Amerikaanse journalist, en geschreven voor Amerikanen.
Met patriottische retoriek doet Friedman beroep op de trots van zijn landgenoten
om zich als natie weer op de voorgrond te plaatsen. De vergelijking met China
als concurrent voor een leidende positie is dus zeer goed gekozen. Het zegt iets
over de Amerikaanse kijk dat Europa in zijn boek nauwelijks aan de orde komt. Na
lezing móet je het Europese project wel gunstiger gezind zijn. Want alleen een
politiek die de particulariteiten van afzonderlijke staten overstijgt kan een
oplossing bieden voor een wereldwijd probleem.
Als je
over de soms bevlogen stijl kan lezen, heb je een boek in handen dat deze
complexe problematiek op een kritische, realistische en rationele manier
benadert. Met treffende beeldspraak en veel variatie zet Friedman, veelvuldig
winnaar van de Pullitzerprijs,bovendien een inzichtelijk, boeiend én vlot leesbaar betoog neer.
VAN
LOOCKE, P., Het wereldbeeld van de
wetenschap. Antwerpen/Apeldoorn, Uitg. Garant, 2008, 564 pp.
De
meeste mensen vragen zich weleens af hoe de wereld echt in elkaar zit. Lange
tijd waren de antwoorden op deze vraag vooral intuïtief en geïnspireerd door
mythen en religie. Met de opkomst van de klassieke natuurkunde werd in het
Westen een begin gemaakt met een wetenschappelijke benadering. In de volgende
eeuwen heeft de wetenschap steeds meer invloed gekregen op ons wereldbeeld. De
titel van dit boek sprak me dus erg aan. Wat kan de wetenschap, die nu veel
accurater maar ook ingewikkelder is geworden, mij vertellen over onze
habitat?
Het
wereldbeeld van de wetenschap kan ons moeilijk onverschillig laten. Het heeft
veel invloed op de wijze waarop we omgaan met existentiële themas zoals onze
sterfelijkheid of de plaats van de mens in de kosmos. In sommige kringen wordt
het wetenschappelijke wereldbeeld daarom nog altijd fel bestreden. Aanhangers
van het geloof in Intelligent Design en creationisme verzetten zich met hand en
tand tegen een wetenschappelijke benadering van de vraag naar de aard van de
wereld.
Philip Van Loocke, filosoof en wiskundige verbonden
aan de Universiteit Gent, wil ons met zijn boek inzicht geven in wat de
wetenschap ons wèl en niet leert over hoe de wereld in elkaar zit. Doorgaans
wordt de wetenschappelijke benadering beschouwd als diametraal tegengesteld aan
de mythologie. Dit is volgens Van Loocke echter onjuist. In een boeiend eerste
hoofdstuk belicht hij de parallellen tussen beide benaderingen. Deze invalshoek
was nieuw voor mij en heeft mij aangenaam verrast.
Met
de klassieke natuurkunde krijgt een wetenschappelijk wereldbeeld in het Westen
steeds meer vaste grond. In een tweede hoofdstuk belicht de auteur de opkomst en
uitwerking van het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde. Het traditionele
verhaal wil dat de natuurfilosofie van de Oude Grieken de eerste poging was om
de wereld op een rationele manier te benaderen. Van Loocke toont echter
overvloedig aan dat zij vaak schatplichtig waren aan wetenschappelijk onderzoek
in andere culturen o.a. de Indische. Ook in culturen waarmee het Westen geen
contact had werd reeds vroeg aan wetenschappelijke theorievorming
gedaan.
Het
wereldbeeld van de klassieke natuurkunde is echter inaccuraat en onvolledig
gebleken. In de laatste paar decennia hebben achtereenvolgens de
relativiteitstheorie, de kwantummechanica en de snaartheorie het wereldbeeld van
de wetenschap ingrijpend veranderd en bijgestuurd. In vergelijking met enkele
eeuwen terug is de wetenschap van de kosmos al ver gevorderd. Over de fysische
processen die zich in ons universum afspelen weten we al vrij veel en kunnen we
redelijk betrouwbare uitspraken doen. Er is echter nog veel wat we niet weten en enkele belangrijke problemen
blijven onopgehelderd. Over verschillende fundamentele eigenschappen van de
werkelijkheid is er nog geen consensus.
Net
de kwesties die verschil maken voor ons dagelijks handelen stellen ons echter
nog steeds voor raadsels. In de volgende hoofdstukken buigt Van Loocke zich over
het bewustzijn en de vrije wil. Daarover weten we nog altijd bitter weinig.
Sommige wetenschappers gaan ervan uit dat dit probleem principieel onoplosbaar
is. Van Loocke wil niet zover gaan. Volgens hem staat de wetenschap op dit
gebied wellicht in het stadium van de kennis die de oude Grieken over de materie
hadden. Er is nog bijzonder veel ruimte voor nader onderzoek. Dit dwingt ons tot
grote bescheidenheid.
Het
is dan ook onwetenschappelijk om te doen alsof de wetenschap die problemen wél
heeft opgelost. Wanneer het over bewustzijn of de vrije wil gaat, blijft men op belangrijke fundamentele deelproblemen het antwoord schuldig. Meer en meer
wetenschappers zijn grootmoedig en voldoende consequent als wetenschapper om
hiervoor uit te komen. Het verhaal van de wetenschap is nog niet af. Er zijn
geen vaststaande antwoorden, er is geen vaststaand
wereldbeeld.
In
de academische wereld is een eerlijke, open houding van twijfel en
bescheidenheid echter geen evidentie. Van Loocke hekelt het doctrinaire
academisme, dat wordt beheerst door de eis van korte termijnresultaten en
groepsdenken en waarin onafhankelijke en oorspronkelijke onderzoekers geweerd
worden. De homo academicus is
verworden tot een soort homo
economicus, voor wie kwantiteit belangrijker is dan
kwaliteit.
Dit
is echter geen vrijbrief voor de introductie van pseudowetenschappelijkheid,
want alleen een grondige kennis van de wetenschap kan een basis vormen om aan
filosofie te doen. Van Loocke houdt wel een pleidooi voor onafhankelijk
wetenschappelijk onderzoek, pluralistisch en niet gebonden aan een of andere
ideologie, hetzij religieus of vrijzinnig.
Philip Van Loocke is overduidelijk een zeer erudiete
man, met een bewonderenswaardige kennis van de wetenschappelijke verworvenheden
op zeer uiteenlopende gebieden. Toch heeft zijn boek mij teleurgesteld. Ik had
verwacht een begrijpelijk en goed leesbaar boek over dit onderwerp in handen te
hebben, maar vond een taaie, moeilijk te verteren cursus op het niveau van een
masteropleiding.
Ik
heb vaak op het punt gestaan om dit werk gewoon opzij te leggen. De hoofdstukken
over de aard en oorsprong van de materie zijn een ontzettend taaie brok. Ik heb
er verschrikkelijk mee geworsteld en de strijd tenslotte moeten opgeven. Mijn
voorkennis van de moderne fysica na de Newtoniaanse natuurkunde blijkt
onvoldoende. De hoofdstukken over het bewustzijn en de vrije wil waren beter te
verteren omdat ik hierover meer voorkennis heb. Toch vroeg het nog behoorlijk
wat moeite, concentratie en geduld om deze inzichten te
verwerken.
In
de inleiding oppert de auteur dat een humanioraopleiding, samen met wat
motivatie, volstaan om dit boek te begrijpen. Ik beschik over beide, maar moest
toch vaststellen dat dit echt niet voldoende is. Alleen een lezer die beschikt
over een grondige wetenschappelijke voorkennis kan volgens mij zijn ingewikkelde
betoog blijven volgen. Gelukkig is er ook nog een epiloog met conclusies en
consequenties.
Ook
het gebruik van de wij-vorm heeft mij gestoord. Ik weet wel dat dit gebruikelijk
is in academische kringen. Iemand die zich afzet tegen groepsdenken zou wel
consequent kunnen zijn en de ik-vorm kiezen voor het weergeven van eigen
standpunten en overwegingen.
Positief is dan weer de open en onbevangen houding van
de auteur en zijn pleidooi voor onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek. Ook
het feit dat hij de wetenschappelijke twijfel hoog in het vaandel draagt en niet
capituleert voor pseudowetenschappelijkheid sprak mij aan.
Ik
vind het jammer dat deze gedegen inzichten geen ruimer publiek zullen bereiken
en pleit dus voor een gevulgariseerde versie van dit
verhaal.
MONTAGUE, R., Waarom
kies je dit boek? Hoe we besluiten nemen. (Vert. Why Choose this
Book?) Utrecht, Het Spectrum, 2007, 350 pp. ISBN 90 274 4580 3
Ham of kaas op de boterham?
Blijf ik in de file op de autoweg of sla ik af aan de eerstvolgende afrit? Neem
ik de auto voor de boodschappen of rijd ik met de fiets? Steek ik hier over of
loop ik door tot het zebrapad? Neem ik nog een glas wijn of wordt het water?
Koop ik een huis of bouw ik er een? En wat drijft een mensenrechtenactivist in
een land waar hij of zij elke dag gevaar loopt op arrestatie, foltering of de
dood?
Het leven bestaat
letterlijk uit een aaneenschakeling van miljarden vergelijkbare 'keuzemomenten'
waarbij je iets uitkiest en alternatieven laat voorbijgaan. Wie of wat maakt die
keuzes? Waarom maken wij sommige keuzes automatisch en gedachteloos terwijl we
andere beschouwen als uitingen van onze vrije wil? Deze vragen raken aan de kern
van ons menszijn.
Read
Montague, specialist en professor
in de computational neuroscience, probeert in zijn boek duidelijk te
maken waarom we kunnen kiezen en hoe dat gebeurt. De computational
neuroscience is gebaseerd op de Computational Theory of Mind (CTOM).
Volgens deze theorie werkt onze geest als een machine die berekeningen uitvoert.
Alle functies van onze geest zijn in wezen rekenstappen. Het zijn patronen van
informatie die alleen door een zeer specifiek biologisch programma kunnen worden
uitgevoerd: onze hersenen. Maar toch zijn we geen geesteloze robots; wij hebben
het vermogen om te kiezen.
Het vermogen om informatie
te verwerken en berekende keuzes te maken is ontstaan als efficiënte oplossing
voor de fundamentele problemen van het voortbestaan. Organismen moeten
informatie over de wereld kunnen verwerken, opslaan en zo gebruiken dat ze
mogelijke toekomstige problemen het hoofd kunnen bieden. De druk van de
natuurlijke selectie heeft er dus toe geleid dat alleen deze organismen
overleefden die informatie op een efficiënte manier konden verwerken. En de
hersenen van mensen doen dat zeer goed.
Om een overlevingsprobleem
op te lossen is het nodig dat de verschillende alternatieven op hun waarde
getoetst worden. Daarom worden de kosten en baten ervan tegen elkaar afgewogen
en wordt er gekozen voor de oplossing die economisch het meest gunstig is.
Montague legt uit waarom en hoe de hersenen dit veel beter kunnen dan de meest
geavanceerde computer. Hersenen springen spaarzaam om met energie, ze slaan
modellen op van de werkelijkheid en stellen doelen.
De vraag is vervolgens hoe
de hersenen berekenen welke doelen nagestreefd moeten worden en welke
alternatieven daartoe het best geschikt zijn. Zoals wij allen weten uit ervaring
staat leren hier centraal. Een actie die een beloning oplevert wordt opgeslagen
in een model van de werkelijkheid. Als de werkelijkheid niet (meer) aan dit
model beantwoordt zijn levende organismen, en dus ook de hersenen, in staat om
dat model aan te passen door middel van associatief en operant leren. En deze
leerprocessen zijn in wezen computaties of berekeningen die kunnen beschreven
worden. Leren is het updaten van de software in de hersenen.
Gevoelens en emoties kunnen
dan begrepen worden als computaties van de hersenen, die ons iets vertellen over
de waarde van een alternatief. Zo zegt vertrouwen ons iets over een te kiezen
alternatief, en spijt over een alternatief dat gekozen is. Ook het nemen van
risico's en cultureel bepaalde voorkeuren zijn te begrijpen als het resultaat
van berekeningen in functie van de keuze van het beste alternatief. En het is
echt mooi als deze wiskundige benadering ook nog blijkt te kloppen met hoe de
hersenen echt werken. Montague illustreert dit met de werking van het
dopaminesysteem.
Deze benadering kan een
nieuw perspectief bieden voor een beter begrip en wellicht behandeling van een
aantal ziekten en aandoeningen. De ziekte van Parkinson, drugsverslaving en een
aantal psychische aandoeningen kunnen immers beschouwd worden als stoornissen
van het vermogen om te kiezen.
In het laatste hoofdstuk
pakt Montague de kwestie aan van de vrije wil. Als zelfs kiezen het resultaat is
van een berekening, hoe staat het dan met onze vrije wil? Indien we in staat
zouden zijn te meten in hoeverre een gedrag het resultaat is van een werkelijke
keuze, zouden we onder andere een objectievere maatstaf hebben voor de
beoordeling van morele verantwoordelijkheid. Montague waagt zich aan een
computabel voorlopig antwoord: 'het vermogen om te kiezen op een manier die niet
overeenkomt met de innerlijke instructies'.
Dit boek heeft voor mij de
deur geopend naar een tot nog toe onbekende, maar boeiende wereld.
Psychologische begrippen als aandacht, geheugen, leren, emoties, gevoelens en
motivatie hebben een nieuwe, frisse betekenis gekregen. Aandacht bijvoorbeeld is
in deze visie geen hulpbron maar een strategie om de energie over verschillende
computaties te verdelen. Deze visie zou een nieuw perspectief kunnen bieden voor
de aanpak van aandachts- en leerstoornissen.
Een andere toepassing is te
vinden in de verschillen tussen leermogelijkheden van kinderen uit lagere en
midden- en hogere klassen. De eersten hebben niet de variabiliteit van modellen
ervaren die de andere kinderen in staat stellen verschillende alternatieven toe
te passen afhankelijk van de omgevingsvereisten.
Een indrukwekkende lijst
noten en een uitgebreid register sluiten het geheel af. Het laatste is echt wel
nodig, want er worden nogal wat nieuwe termen geïntroduceerd of in een
niet-gangbare betekenis gebruikt.
Terwijl je dit boek leest,
moeten je hersenen immers op hoog toerental draaien. Dat die van mij na één
hoofdstuk niet verhit raakten is op zich al een treffende illustratie van de
CTOM. Ik had geluk dat ik gebruik kon maken van reeds aanwezige modellen en
kennis over de werking van de hersenen.
Toch moest ik regelmatig
kiezen uit de enorme hoeveelheid informatie die Montague over de lezer uitstort.
En hij maakt dit zelf helemaal niet gemakkelijk. Hij weet zoveel en wil zoveel
vertellen dat zijn betoog geregeld ondoorzichtig wordt. Hij verliest zich ook
vaak in details die je afleiden van de kern van zijn verhaal. Daar is hij zich
wel van bewust, gezien hij sommige lezers ervan verdenkt 'het boek dicht te
slaan om het onder een poot van een wiebelende tafel te leggen'. (p. 248).
Gelukkig heb ik het niet gedaan.
BURGESS, A., Het vaderinstinct.
Het vaderschap herzien. (Vert. Fatherhood
Reclaimed The Making of the Modern Father) A'dam, Uitg.
Podium, 1997, 315 pp. ISBN 90 5759 001
8
Over moeders en moederschap werd en wordt heel veel geschreven. In dit
boek plaatst journaliste en onderzoekster Adrienne
Burgess vaders in de kijker. Ze begint
met de mededeling dat het schrijven van dit boek al haar ideeën over vaderschap
op de kop heeft gezet. Het is mij inderdaad als bijzonder bijgebleven en daarom
wilde ik het na elf jaar nog eens lezen.
In een zeer degelijk gefundeerde en kritische analyse bespreekt
Adrienne Burgess het vaderschap zoals dit in de Westerse wereld opgevat wordt en
gangbaar is. Hiervoor steunt ze op de (toen) meest recente sociologische onderzoeken uit
verschillende landen en van persoonlijke interviews met vaders uit verschillende
lagen van de samenleving.
In het eerste deel verkent ze de denkpatronen in onze samenleving die
mannen belemmeren in het vaderschap en die onze ideeën over het gedrag van
vaders bepalen.
Ze verhaalt hoe door de eeuwen heen het beeld dat mensen van het
vaderschap hebben ingrijpend veranderd is. In het Westen werden in de afgelopen
twee millennia langzaam maar zeker alle aspecten van het vaderschap naar de
hemel gedelegeerd en vaders werden steeds meer gereduceerd tot eendimensionale
wetgevers. Naar dit beeld moesten aardse vaders zich voegen. Uit deze
beeldvorming proberen de 'nieuwe vaders' zich nu moeizaam los te maken. Voor
mannen die meer betrokken willen zijn bij het gezinsleven bestaan nog altijd
enorme structurele en culturele barrières.
Maar tussen mythe en werkelijkheid zit vaak een diepe kloof. Mensen
gedragen zich zelden helemaal in overstemming met het beeld dat hen wordt
voorgehouden. Privé-documenten van vaders uit het verleden onthullen dat de
'nieuwe vader' helemaal niet zo nieuw is. Tot ver in de 19e eeuw (het
pre-industriële tijdperk) was de inbreng van veel vaders in het gezin even
belangrijk als die van de moeder. Verschillende dagboekfragmenten illustreren
hoe deze vaders een evenwaardig deel van de huishouding en de zorg voor de
kinderen op zich namen. Wanneer hun vrouw daar niet toe in staat was namen ze
die zorg vaak helemaal over. De sociale structuur van die tijd maakte een
betrokkenheid van vaders mogelijk die we ons nu bijna niet meer kunnen
voorstellen. Door de industriële revolutie gingen echter steeds meer vaders
buitenhuis werken. Zo werd 'thuis' steeds meer het domein van de moeder en zag
de vader zich alsmaar verder buiten het gezin geplaatst. Zo ging het althans bij
de middenklasse, die binnen een samenleving vaak als model wordt gepresenteerd.
Als argument wordt vaak aangehaald dat mannen biologisch niet geschikt
zouden zijn om te vaderen, of dat de zorg van een vader voor kinderen niet kan
tippen aan die van een moeder. Volgens Burgess is het echter moeilijk aan te
tonen dat de verschillen in ouderschapscapaciteiten van vaders en moeders
voortvloeien uit het verschil tussen de seksen. Er is wel steeds weer
overtuigend aangetoond hoe mannen vervreemd raken van hun oudergevoel doordat ze
geconditioneerd worden om een rol te vervullen die hoort bij hun sekse. De
'natuurlijke aard' van het vaderschap (en ook van het moederschap) ligt niet
vast maar wordt gekenmerkt door flexibiliteit en aanpassing. Niet het geslacht
maar de situatie geeft de doorslag in de manier waarop vaders (en moeders)
zorgen.
Hoe ziet de dagelijkse werkelijkheid er nu uit voor vaders in het
westerse postindustriële tijdperk? Een grondige verkenning maakt duidelijk dat
er nog aanzienlijke culturele en structurele barrières bestaan die mannen
belemmeren actief deel te nemen aan de zorg voor hun kinderen en van hen
tweederangsouders maken. Op meer en minder subtiele wijze worden vaders immers
buiten het gezin gesloten.
In de eerste plaats baden zwangerschap, geboorte en de zorg voor kleine
kinderen nog steeds in een voornamelijk vrouwelijke sfeer. De relatie die vaders
met hun kinderen hebben wordt bovendien zeer sterk bepaald door hun werkpatroon.
De paradoxale toestand is dat werkgevers de voorkeur geven aan getrouwde mannen
met een gezin omdat ze meer stabiliteit garanderen, maar er tegelijk wordt
gedaan alsof ze alleenstaand zijn en geen andere verantwoordelijkheden hebben
dan hun werk. Vadervriendelijke werkgelegenheid staat nog in de kinderschoenen.
Tenslotte stelt Burgess vast dat de waarde van vaders voor het gezin en hun
kinderen in de maatschappij nog altijd onvoldoende wordt onderkend. In geval van
een scheiding bijvoorbeeld wordt het doorgaans vanzelfsprekend gevonden dat de
kinderen bij de moeder blijven. Het wordt vaders vaak moeilijk gemaakt om de
band met hun kinderen te onderhouden,lhoewel veel vaders dit zouden wensen. Van
de vele factoren die vervreemding van vaders van hun kinderen kunnen verklaren
is armoede de belangrijkste.
Burgess stelt een aantal maatregelen voor die de betrokkenheid van vaders
bij hun kinderen kunnen verhogen en ondersteunen. Op veel punten zou een en
ander veranderd kunnen worden. Structurele veranderingen zouden persoonlijke
veranderingen moeten initiëren en ondersteunen. Gezinsvriendelijke maatregelen
moeten bijvoorbeeld niet alleen op vrouwen, maar ook en meer op mannen gericht
worden. Maar bovenal dient het belang van het kind voorop te staan, en dat kind
heeft in de meeste situaties belang bij twee betrokken
ouders.
Zijn de maatschappelijke ideeën en geplogenheden over vaders en
vaderschap in die tien jaar ingrijpend veranderd?Uiteraard is er in de loop van
tien jaar in verschillende landen een en ander gebeurd. Een aantal zinvolle
voorstellen van Burgess zijn echter nog steeds toekomstmuziek. Het vaderschap
mag door vele vaders nu wel anders ingevuld worden dan door hún vaders, de
'nieuwe vader' is blijkens recent onderzoek nog altijd een uitzondering.
Maatschappelijke veranderingen gaan echter langzaam, en wat nu goed lijkt
kan een aantal jaren later niet meer wenselijk zijn of relevant.
Na tien jaar is dit boek volgens mij nog altijd actueel en waardevol.
Burgess stelt ongewone vragen en benadert het vaderschap op een originele en
ongebruikelijke wijze. Ze neemt het ondubbelzinnig op voor vaders, zonder dat ze
daarbij de moeders beschuldigt of benadeelt. Maar als de ouderlijke
betrokkenheid van beiden gelijk gewaardeerd en mogelijk gemaakt werd zou vooral
het kind beter af zijn.
Dit boeiende boek is zeer vlot geschreven. Toch heb ik ook enkele
bedenkingen. Ik betwijfel sterk of Burgess het met de Nederlandse titel van haar
boek eens zou zijn. Bij verschillende gelegenheden ontkent zij net dat
vaderschap biologisch bepaald zou zijn. Een slordige redactie heeft regelmatig
zinnen met ontbrekend woord over het hoofd
gezien.
CRONE, E,
Het puberende brein. Over de ontwikkeling
van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie. Adam, Uitg. Bert
Bakker, 2008, 180 pp.
Waarom
staan pubers altijd zo laat op? Waarom blijft het schoolwerk altijd liggen tot
het allerlaatste moment? Waarom rijden ze zo hard op hun brommer zonder helm,
met een skateboard over gevaarlijke bruggetjes en komen ze veel later thuis dan
afgesproken? In puberteit en adolescentie zijn stemmingswisselingen, impulsief
en ondoordacht handelen, onvoorspelbaarheid, conflicten met ouders, risicovol
gedrag vaak schering en inslag. De verklaring voor die verwarring bleef lang een
mysterie.
In het
afgelopen decennium heeft men daar echter meer zicht op gekregen. Onderzoek naar
de werking van de hersenen van adolescenten wijst uit dat in deze levensperiode
nog belangrijke veranderingen aan de orde zijn. Ook in het Brein &
Development Laboratorium aan de Universiteit Leiden, waar Eveline Crone
hoofddocent is, doet men dergelijk onderzoek. Met haar boek wil zij ouders en
begeleiders van adolescenten inzicht bieden in puberhersenen en de veranderingen
die hierin plaatsvinden. Hiervoor maakt ze gebruik van de meest recente
bevindingen in het hersenonderzoek bij pubers en adolescenten. Al is het boek
niet bedoeld als leidraad voor hoe je met pubers moet omgaan, toch kan een beter
inzicht van wat er letterlijk in hun hoofd omgaat wel leiden tot meer begrip en
een betere aanpak.
De
troebelen van de adolescentie zijn goed te begrijpen vanuit veranderingen in de
ontwikkeling en organisatie van de hersenen en de invloed van hormonale
processen. Tijdens deze levensfase doen zich in bepaalde hersengebieden
aanzienlijke veranderingen voor, en ook de communicatie tussen verschillende
hersengebieden is nog niet optimaal. Deze veranderingen hebben consequenties
voor de manier waarop adolescenten met nieuwe informatie omgaan (zoals op
school), voor het omgaan met emoties (zoals omgaan met boosheid of verdriet) en
voor het aangaan van sociale relaties (zoals
vriendschappen).
Allereerst
legt Crone uit wat onder adolescentie verstaan moet worden. Ze verheldert de
basisbegrippen over zenuwstelsel en hersenenen de invloed van hormonen op
adolescente hersenen. Ze legt ook uit hoe men de hersenwerking bestudeert.
Over de
hersengebieden die betrekking hebben op cognitieve activiteiten (geheugen,
denken, taal, leren) weet men het meest. Bij adolescenten zijn de hersendelen en
-verbindingen die belangrijk zijn voor het controleren van het eigen handelen
nog aan het rijpen. Crone legt uit hoe daardoor plannen en vooruitzien, filteren
van irrelevante informatie en inrekenen van de consequenties van het eigen
handelen nog niet mogelijk zijn of moeizaam
verlopen.
Vervolgens verklaart ze hoe een sterke gevoeligheid van de beloningscentra in de hersenen
adolescenten aanzet tot onvoorspelbaar gedrag en meer aandacht laat hebben voor
de plezierige gevolgen van risicovol gedrag (de kick) dan voor de gevaren.
Over de
delen van de hersenen die vriendschappen en andere sociale relaties regelen is
nog niet veel gekend. Het is echter wel duidelijk dat de hersengebieden die het
mogelijk maken om bij morele beslissingen in de schoenen van de andere te gaan
staan en lange termijngevolgen in acht te nemen pas in de adolescentie beginnen
te rijpen. We mogen van adolescenten dan ook niet verwachten dat zij zich even
gewetensvol gedragen als de doorsnee volwassene.
Maar
flexibilteit in de verbindingen tussen verschillende hersengebieden heeft ook
voordelen. Adolescenten zijn vaak vele malen creatiever, idealistischer en
vindingrijker dan volwassenen. Ze krijgen ingewikkelde technische apparaten in
een mum van tijd aan de praat, zijn kampioen in vindingrijke
internettoepassingen, denktankoplossingen en uitblinkers in sport en muzikale
hoogstandjes.
Voor
ouders van adolescenten is dit uiteraard allemaal heel interessante informatie.
Toch moet je volgens mij al behoorlijk wat weten over de bouw en werking van de
hersenen om het betoog van Crone goed te kunnen volgen. De hersenen zijn immers
een ingewikkeld orgaan en omvatten veel verschillende deelgebieden en
verbindingen. Ik miste een overzichtelijke
oriëntering.
Het is
zeker geen gemakkelijk boek, en tijdens het lezen moet je zeer aandachtig zijn
om alles te begrijpen. Zwart-wit illustraties zijn niet erg geschikt voor een
duidelijke en overzichtelijke weergave van de structuur van de hersenen.
Plaatjes in kleur waren bovendien aantrekkelijker
geweest.
ADOVASIO,
J.M., O. SOFFER & J. PAGE, De
onzichtbare vrouw. De rol van mannen en vrouwen in de prehistorie. (Vert. The Invisible Sex:
Uncovering the True Roles of Women in Prehistory) Adam, Artemis & co,
2008, 301 pp. ISBN 978 90 472 0039 0
Af
en toe is een archeologische vondst opzienbarend genoeg om in de pers de
voorpagina te halen. Eind 2004 werd de ontdekking bekend gemaakt van een tot
dan toe onbekende soort mens. Op het Indonesische eiland Flores waren de
schedel en enkele beenderen ontdekt van een vrouwelijke mens die 18.000 jaar
geleden leefde en slechts 1
meter groot was. In Times
Magazine werd deze ontdekking en de controverse erover geïllustreerd met
een tekening van een man met een reusachtige dode rat op zijn schouder. Het
beeld van de oermens als onverschrokken en machtige mammoetjager zit
blijkbaar nog steeds stevig verankerd.
Tot
voor kort speelde de vrouw nauwelijks een rol in de geschiedschrijving over de
prehistorie. Ze hield zich vooral onledig met eten koken en kinderen baren en
zogen. Sedert vrouwelijke archeologen de groep van bijna uitsluitend mannelijke
collegas hebben vervoegd is deze kijk veranderd. Een verfijnde onderzoekstechnologie
stelt archeologen tegenwoordig ook in staat de overblijfselen van vergankelijke
artefacten als weefsels en gevlochten voorwerpen op te merken en te analyseren.
In de regel zijn dergelijke producten het werk van vrouwen.
Archeologie
was lange tijd een soort mythologie van het menselijk verleden afkomstig uit de
koker van mannelijke paleoantropologen. Van de prehistorie zijn immers hoofdzakelijk
harde materialen overgebleven, die veel ruimte laten voor subjectieve
interpretatie van de onderzoekers. Jim Adovasio en Olga Soffer, twee gerenommeerde
paleoantropologen, en Jake Page, journalist, vonden dat het tijd werd voor een
meer genuanceerde en veelzijdige interpretatie van de verschillende vondsten
van menselijke overblijfselen vanaf de eerste hominiden tot en met de periode
net voor de introductie van het schrift. Door een kritische analyse van de gangbare
interpretaties willen ze de eenzijdige beeldvorming waarin de man centraal
staat recht zetten.
Eerst
komt de evolutie van de soort Homo
aan de orde. In de vondsten van de vroegste hominiden, hoe gering ook, zijn er voldoende
sporen te vinden van de rol van de vrouw.
De auteurs bespreken en onderbouwen het verband tussen het lopen op twee benen
en de gerenommeerde onderlinge en wederkerige zorg en het samenhorigheidsgevoel
van vrouwen, en wellicht ook die van de mens als soort. Ze dragen ook stevige argumenten
aan voor het verband tussen de oorsprong van de menselijke taal en de uniek
menselijke moeder-kindrelatie. En volgens hen kunnen we op zijn hoogst gissen
naar een rolverdeling tussen mannen en vrouwen inzake het vergaren van de kost.
Er
zijn vervolgens veel aanwijzingen dat vrouwen een even belangrijke rol hebben
gespeeld als mannen bij de uitzwerming van de moderne Homo Sapiens naar minder herbergzame gebieden. Vrouwen zijn bijna
zeker de uitvindsters van belangrijke technologische vernieuwingen als trekken
van draad, weven en vlechten. Deze vaardigheden stelden mensen in staat om
kleding te naaien die bescherming bood in het barre klimaat van de ijstijden. Ook
het jagen met netten, waarmee vooral vrouwen, kinderen en oudere mannen een
aanzienlijk deel van de voedselvoorziening voor hun rekening namen, kon zonder
deze technologie niet gebeuren. Het is waarschijnlijk dat de vrouwen die ze
beheersten in hoog aanzien stonden. Adovasio c.s. verschaffen in dit verband
een meer plausibele verklaring voor de Venusbeeldjes dan de klassieke
godinnenhypothese.
Al
is gender waarschijnlijk reeds 30.000 jaar geleden uitgevonden, met een
rolverdeling tussen mannen en vrouwen, toch zijn er veel aanwijzingen dat tot
een heel eind in de neolithische of landbouwrevolutie beide seksen een
gelijkwaardige positie hadden in de samenleving. Waarschijnlijk is de
domesticatie van planten bijna geheel het werk van vrouwen geweest. De landbouwrevolutie
heeft echter op veel plaatsen, maar zeker niet overal, de gelijkwaardige
positie van de vrouw doen afbrokkelen. Adovasio c.s. leggen bondig uit hoe dit
op basis van de vondsten te verklaren valt.
De
meeste archeologen zijn het er nu wel over eens dat het beeld van de vrouw uit
het verleden door generaties mannelijke archeologen ernstig is vertekend of
volstrekt genegeerd. In werkelijkheid is de vrouw in de geschiedenis van de
mensheid nooit onzichtbaar geweest. Als motor achter de opkomst van onze soort
en ons succes bij het koloniseren van en leven op deze planeet waren vrouwen en
gendervrouwen minstens even belangrijk als mannen. Er zijn bovendien ontelbare
aanwijzingen dat gedurende het grootste deel van de ontwikkeling van de mens
zowel mannen als vrouwen steeds hun best hebben gedaan voor elkaar te zorgen en
samen te werken.
Met
zijn originele en genuanceerde inzichten over de evolutie van de mens heeft dit
werk mij van begin tot einde geboeid. De stellingen van de auteurs
zijn degelijk onderbouwd en gedocumenteerd. Er zijn niet veel, maar wel
duidelijke en relevante illustraties. De tekst is zeer vlot leesbaar, ook al
omdat de auteurs weinig vaktaal gebruiken. Achteraan het werk is ook een handig
register opgenomen.
VINCENT,
N., Onder mannen. Anderhalf jaar
undercover: een vrouw ontdekt wat het betekent man te zijn. (Vert. Self-Made Man) Adam, Uitg. Balans,
2006, 302 pp. ISBN 90 5018 803 6
Dit
boek is het verslag van een uniek experiment. In de bibliotheek is het te
vinden bij de fictie. Norah Vincent is journaliste en vertelt het verhaal van
haar leven als man. Anderhalf jaar lang heeft ze zich als man vermomd in
verschillende mannenbastions begeven. Als Ned is ze 8 maanden lid geweest van
een bowlingclub, heeft ze verschillende stripteaseclubs bezocht, 3 weken in een
mannenkloooster doorgebracht en een tijd gewerkt als venter-verkoper. Ze heeft aan
dating gedaan met vrouwen en ze heeft zich aangesloten bij een mannengroep op
zoek naar zichzelf.
Daartoe
heeft ze zich grondig voorbereid. Ze heeft zich een geloofwaardig mannelijk
uiterlijk aangemeten, dat eigenaardig genoeg door geen enkele man werd
doorprikt. Hoogstens werd vermoed dat ze homo was en werd ze als een verwijfde
man beschouwd. Dit bevestigt in ieder geval dat de sociale perceptie van mensen
zeer sterk door de verwachting bepaald wordt.
Met
haar onofficieel onderzoek hoopte ze veel te weten te komen over de
onuitgesproken mannelijke gedragscodes en de sociale verschillen tussen de
seksen. En ze verwachtte ook dat het
leuk zou zijn. Mannen hebben immers de macht in handen. Als man zou ze mogen
doen wat als vrouw niet mocht, en waarop ze als meisje altijd jaloers was op
geweest: kunnen genieten van vrijheid.
Ze
heeft heel zeker veel geleerd. Natuurlijk is haar experiment geen
wetenschappelijk of objectief onderzoek. Ze geeft zelf toe dat haar verslag een
particuliere ervaring is, en dat haar observaties persoonlijk zijn. Het biedt
een vrouwelijke kijk op het globale leven van één man en is niet een
gezaghebbende gids voor het hele, uitgestrekte en bontgeschakeerde landschap
van het mannendom in de Verenigde Staten. Meteen is ook een andere beperking aangegeven:
men mag haar bevindingen niet veralgemenen tot de hele mannelijke helft van de
wereldbevolking. Ook al zijn ze gebaseerd op biologische factoren, mannelijk gedrag
en verwachtingen over mannen zijn ook cultuurgebonden.
Maar
wat ze heeft geleerd bleek erg teleurstellend. In plaats van te genieten van
een ongekende vrijheid en macht en erop los te kunnen leven, voelde ze zich
ernstig belemmerd. Het leven als man was zwaar. Ze vond het niet leuk. De
dwangbuis van de mannelijke rol zit niet minder strak dan die van de vrouw, zo besluit
ze. De mannenwereld is ook voor de mannen zelf een harde wereld, waarin een
man voortdurend wordt getoetst op zijn man-zijn. Man wordt, althans in de
gegeven cultuur, gedefinieerd als niet-vrouw en alles wat naar vrouw zweemt
de meeste emoties bijvoorbeeld wordt uit de mannengroep gebannen. Volgens
Norah is mannendom een loden mythologie die elke man op zijn schouders
draagt.
Op
het einde van de periode is Ned in een depressie verzeild. Het werd tijd dat
Norah weer verscheen. Ook al moet haar verhaal binnen de specifiek Amerikaanse
context worden gelezen, toch illustreert het hoe fundamenteel onze seksuele
identiteit is en hoe verweven gender en sekse.
Haar
boek is een ontnuchterend verslag. Een boeiend, maar schrijnend en soms ontroerend
verhaal waaruit iedere vrouw en iedere man veel kan leren.
van
RAAY, C., Uit liefde voor jezelf. Gids
voor vrouwen die misbruikt zijn. (Vert. Reclaiming your feminine innocence)
Houten, Unieboek bv, 2008, 143 pp. ISBN 978 90475 0447 4
Een van de negatieve
gevoelens die wij, misbruikte vrouwen, koesteren, is dat we anders zijn dan
anderen; we hebben teveel geleden, we zijn te zwaar gebrandmerkt en daarom zijn
we niet meer te redden. Onze levens lijken misschien nu zo hopeloos, sommigen
van ons denken zelfs dat we eigenlijk geen keuzes meer kunnen maken.
Er is moed voor nodig om
deze overtuigingen zelfs maar te bekijken en helemaal om te durven zeggen:
Nou, misschien is dit gevoel wel niet zo reëel als ik altijd heb gedacht.
Met
deze uitspraak zet Carla van Raay meteen de toon. Ze is als kind zelf misbruikt,
en heeft ettelijke jaren in de prostitutie geleefd. Met vallen en opstaan is ze
zichzelf gaan waarderen als vrouw en als mens. Dit boek is geschreven door een
ervaringsdeskundige, die besloten heeft dat ze haar leven niet meer door het
verleden wil laten bepalen.
Het
is opgevat als werkboek. Volgens van Raay is het allereerst belangrijk je
bewust te worden van je gevoelens en gedachten, ze toe te laten en te
accepteren. Dit maakt je vrijer en geeft je meer controle over je leven.
Daarvoor is het belangrijk dat je dagelijks je gevoelens, gedachten en
vooruitgang vast legt in een dagboek, door te schrijven of te tekenen.
In
een aantal korte hoofdstukjes legt van Raay vervolgens uit hoe je jezelf kan
leren accepteren, en boosheid, schuld- en schaamtegevoelens kan pareren en
achter je kan laten. Allereerst is het belangrijk dat je inziet dat je kan
kiezen om jezelf niet tot slachtoffer te maken of in de slachtofferrol te
blijven zitten. Ze toont verder hoe je het heft in eigen handen kan nemen, door
middel van een aantal interessante en haalbare oefeningen om te leren kiezen,
gedachten en overtuigingen te veranderen, en om jezelf te leren vergeven. Zeer
werkzaam, alhoewel moeilijk,is
bijvoorbeeld het omdraaien van een overtuiging.
Tot
zover wat ik kan waarderen in dit boek. Het is jammer dat deze oefeningen niet
erg samenhangend en overzichtelijk worden gepresenteerd. Als scepticus haak ik
verder meteen af als van Raay de esoterische toer opgaat. Maar ik realiseer me
dat dit over een persoonlijke voorkeur gaat.
Want
zoals het recente onderzoek van Ad Bergsma aan de Erasmus Universiteit in
Rotterdam uitwijst: de kwaliteit van de adviezen in zelfhulpboeken is wellicht
minder relevant dan de kwaliteit van de lezer zelf. Het is immers de lezer die
bepaalt welke tips en opties bruikbaar zijn en welke niet. Als zelfhulptherapie
met boeken werkt, dan moeten we de lezer feliciteren, en niet de schrijvende
therapeut.
In
ieder geval biedt het boek een paar heel waardevolle suggesties voor misbruikte
vrouwen om, al dan niet naast therapie, zichzelf te helpen. De
hoofdstukjes zijn kort en vlot leesbaar, en het geheel is aantrekkelijk
gepresenteerd.
SILLS,
J., Uit de comfortzone. Gids voor succesvol
veranderen. (Vert. The
Comfort Trap, or What If Youre Riding a Dead Horse?) Adam, Uitg.
Archipel, 2005, 228 pp. ISBN 978 90 6305 357 4
Als
je wil komen vanwaar je bent naar waar je heen wil moet je vechten. En die
strijd moet je zelf leveren.
Er
zijn twee redenen om te willen veranderen: of we zijn ontevreden met onze
huidige situatie of we hunkeren naar iets wat we niet hebben maar wel graag
zouden willen. Veranderen is echter verschrikkelijk moeilijk. Het lokt angst
uit, en die drijft ons terug binnen de muren van onze comfortzone. In deze behaaglijke
toestand van gewoonte en rust brengen de meesten onder ons het grootste deel
van hun leven door. Het is een vertrouwde haven, een soort toevluchtsoord
waarin we ons veilig en gemakkelijk voelen.
Zolang
deze toestand emotioneel welzijn biedt, is alles in orde. Maar als
toevluchtsoord is de comfortzone slechts een tijdelijke verblijfplaats.
Uitdagingen van buiten en binnen zorgen ervoor dat we ons op een bepaald moment
ingeperkt voelen en verder willen. De voldoening die we aanvankelijk voelden
vloeit weg, en we voelen ons gevangen.
Uit de comfortzone vertelt hoe we de eigen grenzen kunnen overschrijden om vooruit te komen in het leven en de muur overwinnen om van de ene comfortzone naar de andere te gaan. Je
kan natuurlijk beroep doen op een psychotherapeut, of anderen vragen je te
helpen, maar je zal het leeuwendeel toch zelf moeten doen. Hoe je jezelf ertoe
kunt brengen te veranderen is onderwerp van dit boek.
Judith Sills,
klinisch psychologe en psychotherapeute, distilleerde uit haar praktijk zeven
stappen, die iemand altijd moet zetten wil hij/zij veranderen. Van elke stap
legt ze legt uit wat er nodig is om ze te zetten, hoe je het kan doen en waarom.
Ze pareert de uitvluchten die mensen bedenken om ze niet te hoeven zetten, en
illustreert dit alles met voorbeelden uit haar praktijk. Het overwinnen van
angst en het motiveren van jezelf zijn de rode draad in het stappenplan, want
angst en berusting zijn de belangrijkste hinderpalen om over de muur te
klimmen.
Met
dit boek heb je geen leest-lekker-wegboek in handen dat je de hemel op aarde
belooft als je enkele kunstgrepen uitvoert. Sills veegt de weerstand tegen
verandering niet onder de mat. Veranderen is hard werken, maar het is mogelijk,
zegt Sills. Ze gaat uitvoerig in op de vele obstakels waarop mensen kunnen
botsen en op het terug vallen in oude, vertrouwde gedragspatronen. Er wordt ook
niets beloofd. Veranderen is moeilijk en je moet dat onder ogen zien.
Maar
haar visie is hoopvol: het kàn als je het maar haalbaar maakt voor jezelf. Een
reeks kleine stapjes kunnen evenveel opbrengen als een plotse breuk met het
verleden. Om duurzaam te veranderen zijn de zeven stappen noodzakelijk, maar je
moet en kan ze op je eigen manier invullen. Je hoeft ze zelfs niet noodzakelijk
in dezelfde volgorde te zetten. Boeiend én motiverend is dat ze dit illustreert
met het veranderingsproces van een beperkt aantal cliënten uit haar praktijk.
Judith Sills zet een levensecht, menselijk en
realistisch verhaal neer. Je herkent er zonder moeite je eigen vallen en
opstaan in en de hindernissen die je beletten te doen wat je echt graag zou
willen. Ze combineert geduld en inlevingsvermogen met diepgaande beschouwingen
en doordachte inzichten en adviezen. Als ik een psychotherapeut zocht, dan wil
ik graag iemand als Judith Sills.
Het veranderingsproces is inderdaad niet
rechtlijnig en eenvoudig. Toch zou je verwachten dat iemand die er beroepsmatig
mee bezig is erin slaagt dit helder te presenteren. Dit is niet echt het geval.
Regelmatig moest ik zelf terug lezen om weer helder te krijgen waar ik was. In
de werkelijkheid, en zeker die van de persoonlijke verandering, kan je vaak door het bos de bomen
niet meer zien. Sills heeft zoveel te vertellen dat de structuur van haar
betoog regelmatig warrig en wazig wordt. Ik mis ook een genummerde indeling
binnen elk hoofdstuk, die me had geholpen me te oriënteren. Voor een boek met
zon boeiende inhoud is dit een gemiste kans.
GELDOF,
D., We consumeren ons kapot.
Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2007, 197 pp. ISBN 978 90 5240 970 2
Als
ik de reclame mag geloven die ik vandaag toegestuurd kreeg, dan ben ik dringend
aan een nieuwe winteroutfit toe, krijg ik elke dag een nieuwe belevenis als ik
me een dure BMW aanschaf, zal ik blaken van gezondheid en levenslust door de
dagelijkse inname van krachtige energieboosters en hoef ik me dat allemaal niet
te ontzeggen dank zij de kredietkaart die al op mij ligt te wachten. Ik heb het
bovendien allemaal verdiend, want ik ben het meer dan waard.
De
homo consumericus consumeert zich
kapot, stelt Dirk Geldof. We zijn moderne jager-verzamelaars geworden: we kopen
ons uit de naad. We hebben alles al, en willen er nog een hoop dingen bij. We consumeren
niet meer om te leven, we leven om te consumeren. En we staan er nog amper bij
stil hoe buitengewoon onze levensstijl wel is. Maar worden we daar ook
gelukkiger van? Kunnen we daar zonder meer mee doorgaan? En wat is het
alternatief?
In
dit boek maakt Geldof een doordringende analyse van de over- of
hyperconsumptie.
Op
een tijdsspanne van nog geen halve eeuw is consumptie als middel om aan
behoeften te voldoen in het rijke Westen tot overconsumptie verworden. De steeds
snellere technologische evolutie maakt morgen verouderd wat vandaag nieuw is, en
dus dringend aan vervanging toe. In een individualistische maatschappij beschikken
steeds meer inwoners over wat vroeger gezinsbezit was. De vrijetijdsindustrie
groeide uit tot beleveniseconomie. En de producenten hebben de consumensjes
ontdekt, de ideale marketinggroep omdat ze het koopgedrag van de ouders
beïnvloeden en de consumenten van morgen zijn.
In
een gedemocratiseerde en steeds rijkere samenleving is bovendien het materiële
bezit een teken van status geworden. Statusangst, of de angst om aanzien en
erkenning te verliezen, zet mensen aan om steeds meer en nieuw bezit te
verwerven of te beleven. Je bent wat je koopt, het wordt ons in talloze
reclames voorgespiegeld.
Die
ongebreidelde overconsumptie heeft echter een zware schaduwkant. Geldof
onderscheidt 3 aspecten. In de eerste plaats hebben we vooral in het Westen
onze ecologische voetafdruk onaanvaardbaar verhoogd. De nood aan duurzaam
consumeren dringt zich steeds meer op. Bovendien heeft de drang naar
overconsumptie ons leefpatroon ernstig aangetast. Mensen besteden steeds meer
tijd om geld te verdienen om steeds meer te kunnen uitgeven en hebben steeds
minder energie en tijd om er werkelijk van te genieten. En, zo betoogt de Britse
econoom Richard Layard, hoewel we in het Westen voortdurend rijker geworden
zijn en meer bezitten, werden we geen spat gelukkiger.
De
overconsumptie wordt geschraagd door de klassieke, liberale visie van de homo economicus: de mens als rationeel
handelend wezen met oneindige behoeften. In deze visie is schaarste eigen aan
het menselijk bestaan. Maar dit klopt niet: schaarste is er zolang aan de
noodzakelijke levensbehoeften niet is voldaan, maar daarna is schaarste een
maatschappelijke constructie. In navolging van en aanvulling op de Nederlandse
filosoof Rutger Claassen pleit Geldof voor een politieke ecologie.We moeten
anders omgaan met schaarste, en de kwaliteit van het leven verhogen door meer
duurzame en minder consumptie.
Waar
het betoog van Claassen eindigt, gaat Geldof verder. De vraag is immers hoe een
maatschappij-voorbij-de-schaarste kan gerealiseerd worden, zodat mensen zich
niet minder maar meer vrij voelen om te leven zoals zij dat verkiezen. In de
eerste plaats moeten we opnieuw leren leven met eindigheid. Echt genieten kan
alleen maar als we ook beseffen dat dit begrensd is. Dit vraagt een culturele
omslag, waar grenzen door wervende beelden positief benaderd worden. Ten tweede
zou duurzame consumptie verankerd moeten worden in de economie.
Hier
stuit Geldof op het taboe van de individuele keuzevrijheid. Het volstaat niet
dat een kleine groep bewuster gaat consumeren. Consumptie is immers geen
privézaak, maar een maatschappelijke keuze en verantwoordelijkheid. Ze vergroot
onze ecologische voetafdruk en legt een hypotheek op de volgende generaties. Bovendien
wordt in een uitdijende consumptiemaatschappij de burger steeds meer consument.
Daarom
is er een sterker beleidskader nodig dat van duurzame consumptie gewoon de
beste koop maakt. De overheid dient hier het voortouw te nemen door de economie
bij te sturen vanuit duurzame principes. Wat er nu gerealiseerd is,
bijvoorbeeld afvalverwerking, is goed maar gaat vooral over de problemen
hier-en-nu. We hebben een meer verregaand, samenhangend en consequent beleid
nodig. Ook de bedrijven vragen om een duidelijker kader. De overheid kan
maatregelen treffen om duurzame consumptie aantrekkelijk te maken voor zowel
producent als consument. Hij doet ook beroep op de consumentenorganisaties om
hun visie op duurzame consumptie te veranderen.
Geldof
is niet de enige die een beroep doet op de overheid als sturende instantie om
het groeiende consumentisme en de verwording van de burger tot consument te
verhinderen. Dit doen ook autoriteiten als Joseph Stiglitz, Benjamin Barber en
Farid Zakaria.
Meer
en betere levenskwaliteit, wie verlangt het niet? We leven echter in een
paradoxale situatie: we consumeren ons kapot te midden van onze ongekende
rijkdom, zonder dat meer consumptie ons gelukkiger maakt. Geldof gelooft dat
het wel kan, als we kiezen voor kwaliteit in wat we consumeren in plaats van
kwantiteit.
De
vraagstelling is zeer herkenbaar, zijn betoog helder, doordacht en degelijk
onderbouwd. Voor mij zat er iets te veel herhaling in, maar desondanks bleef
het boeiend en zeer leesbaar. Ik kan zijn redenering nagenoeg volledig
onderschrijven. Zijn analyse steekt boven gelijkaardige andere uit door de
aandacht voor concrete en haalbare oplossingen.
VAN
DEN WIJNGAERT M. e.a., Democratisering in
België. Een verhaal zonder einde. Apen, Standaard Uitg., 2007, 191 pp.
ISBN 98 90 02 22329 7
De
essentie van democratie is een zo ruim mogelijke inspraak te combineren met een
aantal rechten en vrijheden. De bedoeling ervan is dat iedereen zonder
onderscheid participeert in de politieke besluitvorming, recht heeft op sociale
zekerheid en toegang krijgt tot cultuur en onderwijs. Het creëren van gelijke
kansen op elk gebied is de kern van de democratie; elke vorm van discriminatie
is antidemocratisch. Democratie is een ideaal waarvan men de realisatie via
democratisering dichterbij brengt.
Hiermee
leidt Mark Van den Wijngaert deze bundel in. Ze bevat bijdragen van zeven sociale
wetenschappers over democratie en het democratiseringsproces. De meeste daarvan
geven een historisch overzicht van een bepaald aspect van het
democratiseringsproces in België.
Mark
Van den Wijngaert, prof. em. Hedendaagse Geschiedenis aan de KUBrussel, bijt de
spits af met een beknopte maar inzichtelijke geschiedenis van het politieke
democratiseringsproces in België tot en met de federalisering.
In
België is er sedert de Tweede Wereldoorlog een stevige overlegeconomie
verankerd. Hoe deze sociaaleconomische democratie ontstaan en geëvolueerd is
wordt uitgebreid toegelicht door Karel Veraghtert, prof. em. Sociale en
Economische Geschiedenis aan de Universiteit van Tilburg. Het ideaal van individuele
vrijheid van de Franse revolutie heeft de arbeiders lange tijd in een machteloze
underdogpositie gehouden. Pas een eeuw later, aan het einde van de 19e
eeuw, is het sociale vraagstuk, niet zonder slag of stoot, op de democratische politieke
agenda gekomen.
Karen
Celis, historica en politicologe, behandelt de emancipatie van vrouwen naar
volwaardig burgerschap. Net als in vele andere landen verloopt het
democratiseringsproces voor vrouwen trager dan voor mannen. Celis bespreekt
vooral de democratisering van de publieke domeinen politieke en economische
rechten voor de vrouw vanaf het einde van de 19e eeuw. Belgische
vrouwen hebben nu formeel volwaardig
burgerschap verworven. Reële gelijkheid, bv. op het gebied van loon, is daarmee
echter niet gerealiseerd.
Op
het gebied van de private sfeer reproductieve rechten, huiselijk geweld en
een evenwichtige verdeling van zorgtaken is er nog meer werk aan de orde.
De
meest originele bijdrage in deze reeks is die van Stijn Van de Perre, doctor in
de geschiedenis en lector aan de Arteveldehogeschool Gent. De democratisering
van onderwijs en cultuur wordt door hem op een boeiende wijze gekaderd in het
tijdsgewricht vanaf het Ancien Régime. Democratisering van cultuur omschrijft
hij als het verwerven van het recht om zich autonoom te ontplooien. Deze vage
en algemene interpretatie wordt op een zeer inzichtelijke en didactische wijze
uitgewerkt vanuit het centrale begrip culturele competentie. Die wordt
gerealiseerd op twee vlakken: toegankelijkheid en medezeggenschap. Het
driedelige motto van de Franse Revolutie, vrijheid, broederlijkheid en
gelijkheid, vormen de kapstokken van zijn boeiend en helder historisch
overzicht van dit emancipatieproces in België. Uit zijn conclusies onthoud ik
vooral dat culturele democratisering noodzakelijk is om maatschappelijke uitsluiting
te bestrijden.
In
het boek zijn ook een paar thematische bijdragen opgenomen. De eerste gaat over
de kiessystemen. De hoeksteen van elk democratisch politiek bestel wordt immers
gevormd door de organisatie van verkiezingen. De uitslag van verkiezingen
bepaalt de politieke machtsverhoudingen en het gevoerde beleid. Hoe de
bevolking vertegenwoordigd is wordt bepaald door kiessystemen. De machthebbers
hanteren deze dan ook graag als politieke instrumenten. Hoe kiessystemen in elkaar
zitten en hoe ze specifiek in België zijn geëvolueerd wordt door Patrick Vander
Weyden, docent aan de KUBrussel, behandeld.
Democratie
heeft een universeel karakter. Van de tweehonderd landen die door de Verenigde
Naties zijn erkend, voldoet niet eens de helft aan de basisvoorwaarden voor
democratie. Wereldwijd is er dus nog een lange weg af te leggen. Nina
Mangelschots, handelsingenieur en Patrick Vander Weyden, docent aan de
KUBrussel, leggen beknopt uit hoe de democratisering in de wereld tot nu is
verlopen. Ze volgen daarbij de indeling van Samuel Huntington. Deze stelt dat men
pas van echte democratie kan spreken als er, behalve verkiezingen, ook
politieke en burgerlijke rechten en vrijheden zijn in een land. Niet alle
landen die democratisch genoemd worden voldoen aan deze voorwaarde. Er zijn
immers twee manieren om het democratisch gehalte van een politiek regime te
bepalen: de kwantitatieve en de kwalitatieve benadering. De vergelijking tussen
beide toont aan dat er nu weliswaar meer democratische regimes kunnen worden
geteld dan op eender welk moment van de geschiedenis, maar dat er grote
onderlinge verschillen zijn in de kwaliteit van democratie.
Tim
Heysse, hoofddocent Wijsbegeerte aan de KULeuven, besluit de reeks met een
boeiende bijdrage over de filosofische geschiedenis van de democratie. De
democratische visie op de mens en het menselijk samenleven is typisch Westers
en gegroeid vanuit de sociaal contracttheorie van de 17e eeuwse
filosofen Hobbes en Locke. Toch is daarmee slechts de helft van het verhaal
verteld. Een sociaal contract tussen individuen gebeurt niet in het luchtledige
of op een onbeschreven blad, maar in de context van een bestaande maatschappij.
Hieruit volgt onder andere dat democratie per definitie alleen mogelijk is als
mensen hun beslissingen over de politieke en praktische inrichting van de
samenleving zien als menselijk, en niet als ingericht door een of andere
absolute instantie buiten de samenleving. Zon inrichting is per definitie
veranderlijk. Daaruit volgt dan weer dat democratie kwetsbaar is, want het betekent
leven met onzekerheid en voorlopigheid.
Interessant
als overzichtswerk, ook voor studenten. Sommige bijdragen zijn minder vlot te
lezen en ook niet zo boeiend door het technisch taalgebruik en de opsomming van
wetten en instellingen.
WEISMAN,
A., De wereld zonder ons. (Vert. The World Without Us)
Adam,/Apen, Uitg. Atlas, 2007, 359 pp. ISBN 978 90450 0057 2
In
het Slate Museum van het Welshe stadje Llanberis kan je je even in een wereld
zonder mensen wanen. Door een korte tunnel in de rotsen leidt een pad met een half
begraven treinspoortje naar een indrukwekkende oude groeve. Tussen meer dan 80 meter hoge steile
leistenen rotswanden ligt een meer, rondom begroeid met jonge berken en struikgewas.
De eekhoorns schoten er voor mijn voeten weg. Ongetwijfeld zwommen er vissen in
het water, en tussen het stuikgewas sprongen en kropen heel zeker verschillende
soorten kikkers en hagedissen. Af en toe zag je een vogel over het water
scheren en in het groen verdwijnen. En in de hemelse stilte ontdekte ik dat het
anders altijd aanwezige suizen in mijn hoofd helemaal was verdwenen.
Honderd
jaar en meer geleden heerste in de leisteengroeve van Llanberis een hels lawaai
van sissende en stampende topzware, door stoom aangedreven, machines dat het kappen
van de steenhouwers overstemde. Uit de groeve wordt al meer dan 50 jaar geen
leisteen meer gehaald. Behalve de uitgehakte wanden en het meer, is het onbruikbare
smalspoor de enige getuige van vroegere menselijke activiteit. Een paradijs op
aarde.
Zou
de aarde echt een paradijs worden als de mensen er verdwenen waren? Of
verandert op termijn de wereld in een braakliggend stuk grond, waar niets meer
kan gedijen en de elementen vrij spel krijgen? Een generatie geleden
waarschuwden onheilsprofeten voor de nucleaire vernietiging van de mensheid.
Tegenwoordig leven we onder de dreiging van de vergiftiging van het milieu, de definitieve
verdwijning van duizenden dier- en plantensoorten en de opwarming van het
klimaat.
Hoe
zou de rest van de wereld reageren als ze ineens werd verlost van de genadeloze
druk die mensen op haar en onze medeorganismen uitoefenen? Hoe lang zou het
duren voordat het klimaat zou terugkeren naar het punt waar het gebleven was
voordat wij al onze motoren startten? Hoelang zou het duren voordat de natuur haar
verloren terrein zou herwinnen en het paradijs zou herstellen waarin Homo Habilis
verscheen? Zou de natuur ooit al onze sporen kunnen uitwissen? Of zijn sommige daarvan
zo onnatuurlijk dat ze onverwoestbaar zijn? Welke erfenis zal de mensheid de
verre toekomst nalaten?
Natuurlijk
kunnen wij dat niet met zekerheid weten. Maar we zouden er wel kunnen over
fantaseren. Alan Weisman stelt zich voor hoe de wereld er zou uitzien als de
mens door een of andere ramp plotseling zou verdwenen zijn. Om een idee te
krijgen hoe de wereld zonder ons verder zou gaan moeten we kijken naar de
wereld zoals die was voor de mens verscheen, hoe ze sedertdien veranderd is en
welke rol de mens hierin heeft gespeeld. Dit is een geweldige onderneming.
Want
geen enkele diersoort heeft zoveel invloed uitgeoefend op het totale ecosysteem
van de aarde als de mens. De oermens die opging in de natuur is een fabeltje. Zelfs
het oerbos draagt de sporen van de mens en het ongerepte oerwoud van de Amazone
herbergt sporen van menselijke ontginning. Met behulp van hun vernuft hebben mensen
vanaf hun prille bestaan de natuur gebruikt en naar eigen hand gezet. Mensen
hebben bomen gekapt, struikgewas verbrand, het leefgebied van dieren verstoord
en de bewoners verjaagd of gedecimeerd. Het uitsterven van de grote zoogdieren
staat nagenoeg helemaal op rekening van de mens.
Op
nog veel meer manieren heeft de mens zijn stempel gedrukt op de wereld. Hij
heeft aardolie geboord, mijnen ontgonnen onder en aan het aardoppervlak,
kerncentrales gebouwd, zendmasten en hoogspanningskabels opgericht,
onverwoestbare of bijna niet af te breken kunststoffen gefabriceerd, in
oorlogen hele gebieden met uiterst giftige stoffen onherstelbaar verwoest.
Op
minder spectaculaire wijze heeft de mens de natuur beheerst door aan landbouw
te doen, moerassen droog te leggen, miljoenensteden te bouwen, immense kanalen en
tunnels te graven, diersoorten te domesticeren en te exporteren naar gebieden
waar ze hele inheemse populaties verjagen, decimeren of vernietigen.
En
ons exuberant gebruik van fossiele brandstoffen dreigt nu uit te monden in een
versnelde en verhevigde verandering van het klimaat op aarde.
Weisman
bespreekt systematisch alle gevolgen van de aanwezigheid van de mens op aarde,
hoe de mens vanaf zijn verschijnen fauna en flora heeft beïnvloed en het hele
ecosysteem naar zijn hand heeft gezet, hoe hij de natuur heeft bewerkt en
omgevormd tot zijn habitat, en hoe zijn artefacten het aanzien van de wereld
grondig hebben veranderd.
Sommige
van die ingrepen zullen de tand des tijds niet overleven, maar andere, zoals
bepaalde kunststoffen, zullen de wereld voorgoed belasten.
Bij
elk van deze aspecten stelt hij zich de vraag wat er zou gebeuren als de mens
er plots niet meer zou zijn. Vaak gaat hij daarvoor uit van bestaande
situaties, bijvoorbeeld verlaten steden of mijnen of een invasie van
geïmporteerde diersoorten. Hij heeft overal op de wereld, maar vooral in de
Verenigde Staten, met mensen gesproken die de noodzakelijke infrastructuur
moeten onderhouden van ingewikkelde bouwwerken.
Zijn
boek bevat een schat aan informatie over hoe het ecosysteem functioneert, hoe
en op welke manier de mens zijn stempel op de aarde zet en het milieu belast en
vervuilt en wat de gevolgen ervan zullen zijn.
Misschien
zal de natuur weer volop kunnen floreren als de mens verdwenen zou zijn. Maar omdat
sommige dingen die we gedaan hebben onherroepelijk zijn, zou de planeet die na
onze definitieve verdwijning resteert niet dezelfde planeet zijn die er geweest
was als wij nooit ontstaan waren. Er zijn dingen die nooit meer zullen
veranderen en processen die slechts na duizenden jaren en zelfs eeuwen zullen
afgelopen zijn. De toekomst kan en zal geen volmaakt spiegelbeeld van het
verleden zijn.
De
aarde zal het echter prima doen zonder ons, zo verzekeren deskundige natuurwetenschappers.
Dit mag dan misantroop klinken, ik ben het helemaal met hen eens. Als we echter waarde hechten aan het
voortbestaan van de mensheid, is volgens Weisman een drastische geboortebeperking
de enige oplossing. Er zijn nu al 6,5 miljard mensen. Als we doorgaan zoals nu
zijn we in 2050 met 9 miljard. Als vanaf nu elke vrouw slechts één kind krijgt,
dan zouden we rond 2075 nog slechts met ongeveer de helft zijn en in 2100 met 1,6
miljard. Met dit veel kleiner aantal zou de mensheid beduidend beter kunnen
profiteren van de technologische vooruitgang, als men dan maar de
bevolkingsgroei in het oog houdt.
Dit
klinkt wel logisch, maar dit werkt slechts als mensen zich beperken. Een
opgelegde beperking druist in tegen de politiek liberale opvatting van de
individuele vrijheid. Een vrijwillige beperking is, zeker in landen waar
kinderen de verzekering zijn voor de oude dag, onrealistisch en onhaalbaar.
En in de rijke landen zien we dat mensen die onvrijwillig kinderloos blijven
vaak hemel en aarde verzetten om toch eentje te krijgen.
In
deze fundamentele kwestie worden we geconfronteerd met de vraag waar de individuele
keuzevrijheid eindigt in functie van het collectief welzijn. China heeft
indertijd gekozen voor het laatste, met alle voordelen maar ook ellende
vandien. In ieder geval een uitdaging voor het liberale Westen.
Hoe
dan ook, het boek van Weisman is een eye-opener. Het is geschreven door een
milieubewuste journalist, die zich zeer degelijk heeft gedocumenteerd. En omdat
de verschillende hoofdstukken ook los van elkaar te lezen zijn, hoef je niet
het hele boek in een keer te verhappen.
SHUBIN,
N, De vis in ons. Een reis door 3,5
miljard jaar geschiedenis van het menselijk lichaam. (Vert. Your Inner Fish. A Journey
Into the 3.5-billion year History of the Human Body) Adam, Nieuw
Amsterdam Uitgevers, 2008, 255 pp. ISBN 978 90 468 0388 2
Neil
Shubin is paleontoloog en heeft zich het grootste deel van zijn carrière bezig gehouden met vissen. Hij
is een van de ontdekkers van de Tiktaalik,
de vroegst bekende overgangsvorm tussen vissen en landdieren. Dit was meteen
het onomstotelijke bewijs voor de theorie dat het leven in het water ontstond,
en dat vissen het land koloniseerden.
Fossiele
vissenbotten zijn goud waard voor Shubin. Ze vertellen hem niet alleen over het
leven van miljoenen jaren geleden, maar ook over wie we zijn en hoe we zo
geworden zijn. Lichamelijke restanten uit een ver verleden en vissen niet in
het minst geven ons immers inzicht in de fundamentele structuur en werking van
ons lichaam. In De vis in ons legt
hij uit waarom.
In
de meeste fossiele overblijfselen van lang uitgestorven dieren herkennen paleontologen
meteen de lichamen van recente dieren van dezelfde soort. Ook tussen dieren van
verschillende soorten, reptielen, vogels en zoogdieren zijn opvallende
gelijkenissen op te merken. Overgangsvormen zoals de Tiktaalik leren ons dat de
verschillen tussen soorten teruggaan op dezelfde oervorm. Alle basisonderdelen
van onze anatomie zijn reeds aanwezig bij de vissen en een aantal ervan reeds
bij ongewervelden. Alle wezens met ledematen, of dat nu vleugels, flippers of
handen zijn, blijken een gemeenschappelijk ontwerp te hebben.
Met
de nieuwste disciplines en onderzoeksmethoden kan men bovendien aantonen dat
dit niet alleen geldt voor botten, lichaamsbouw en organen, maar ook voor het
DNA. In alle levende wezens, van eencelligen over wormen en vliegen tot de mens,
treffen we hetzelfde basis-DNA aan. Dezelfde genen veroorzaken bovendien dezelfde
resultaten. Dit geldt voor het skelet, de tanden, de ledematen, de zintuigen en
de organen. We hebben dus ook een gemeenschappelijk genetisch recept, dat terug
te voeren is tot de meest primitieve levensvormen, de eencelligen.
Wanneer
je de diepgaande overeenkomsten ziet tussen hedendaagse en lang uitgestorven
wezens en ook tussen de verschillende organen en lichamen van de huidige
levende wezens realiseer je je dat de diverse bewoners van onze wereld gewoon
variaties op één thema zijn. Dit vormt het centrale concept en de betekenis van
evolutie, nl. de wet van de afstamming met modificatie. We zijn allen
gemodificeerde afstammelingen van onze voorouders of van hun genetische
informatie.
Het
is niet alleen prachtig en ontroerend dit te weten, met deze kennis kunnen we
een aantal veel voorkomende ziekten bij mensen beter begrijpen. We zijn immers een
omgebouwde vis. Ons lichaam heeft een grondplan dat niet aangepast is aan
nieuwe functies. Er zijn een hoop onnodig ingewikkelde en omslachtige
verbindingen in ons lichaam die te maken hebben met ons vissenverleden. Met ziekte
en ongemak betalen we een prijs voor de uitzonderlijke combinatie van dingen
die we doen praten, denken, grijpen, op twee benen lopen. Veel van onze
problemen zijn bovendien zo goed als zeker het gevolg van het feit dat we het
lichaam hebben van een actief dier, maar de leefgewoonten van een knolraap. (sic
Shubin)
Maar
er is ook hoop. Want door onze onderlinge verwantschap zijn de remedies voor veel
van onze ziekten te vinden in sommige van de meest eenvoudige wezens die ooit
op deze planeet hebben geleefd.
Dit
boek vol wetenschappelijke termen en informatie leest als een roman. Shubin is
naar mijn mening glansrijk in zijn opzet geslaagd. Hij vertelt niet alleen hoe
ons lichaam is geworden zoals het is, maar ook waarom en waartoe. Dit laatste vind
ik het meest interessante aspect van zijn betoog. Hij heeft het onderwerp
didactisch en inzichtelijk aangepakt en slaagde erin mij van begin tot eind te
boeien.
De RIJK, L.M., Religie,
normen, waarden. Een kritische blik op een maatschappelijk debat. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2006, 304 pp. ISBN 90 351 3053 7
De grootste tragedie in de geschiedenis van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit door de godsdienst kunnen zijn.
Arthur C. Clarke
De
plaats en rol van religie in de moderne seculiere samenleving is de afgelopen
jaren het onderwerp van soms heftige discussie. Met de toenemende
individualisering lijken ook de traditionele normen en waarden ter ziele
gegaan, en er is schijnbaar geen stelsel voorhanden om ze te vervangen. In de
perceptie van velen heeft het ene met het andere te maken: de teloorgang van de
religie heeft tot een losbandige en normenloze wereld geleid.
Maar is dat wel zo? Kan een deugdelijk stelsel van
normen en waarden inderdaad niet zonder religie? Is moraliteit mogelijk zonder
godsgeloof?
Veel discussies over normen en waarden worden
vertroebeld door slordigheid inzake terminologie en argumentatie, aldus L.M. de
Rijk, prof.em. aan de Universiteit Leiden. Als taalfilosoof is hij natuurlijk zeer
bedreven in de zorgvuldige analyse van terminologie en logische argumentering. Een
serieus te nemen debat over normen en waarden moet voldoen aan de vereisten
voor ieder debat, namelijk een doeltreffende en heldere argumentatie. De vraag is
dus of religie een deugdelijke argumentatie kan bieden voor de te hanteren
normen en waarden in een samenleving.
Argumentatie en debat zijn gebaseerd op
redelijkheid, en daarvoor moeten we ons in de eerste plaats wenden tot de
filosofie. In de eerste plaats vraagt de Rijk zich af wat de filosofie ons te
vertellen heeft over de rede en de relatie van de rede tot de werkelijkheid. In
de loop der eeuwen had men daarover verschillende opvattingen. Het besluit is
dat wij de dingen kennen door de waarneming en niet door het denken. Denken en
werkelijkheid vallen niet samen, wat gedacht wordt is niet feitelijk of waar.
Vervolgens gaat hij na wat religie ons kan
vertellen over de dingen. Religie kan twee betekenissen hebben. De eerste is een
innerlijke grondhouding, de ervaring van het hogere of de God-in-ons. De
tweede, die gewoonlijk godsdienst wordt genoemd, postuleert een transcendente
God. De Rijk toont overvloedig aan dat alle bewijzen voor het bestaan van een
transcendente God echter op niets uitlopen. Geloofsinhouden zijn te beschouwen
als allegorische waarheden, geloofsuitspraken als metaforen, producten van de
menselijke verbeelding.
Cruciaal in zijn betoog is het verhelderende onderscheid
tussen waarheid en werkelijkheid. Hiervoor hanteert de Rijk taalkundige
criteria. Wat waar is kan worden waargenomen en geverifieerd. Werkelijk is wat
werkzaam is, betekenis of zin heeft of gegeven wordt. Gezien God alleen kan
bestaan als innerlijke houding, hebben geloofsuitspraken en -inhouden geen
waarheids- maar een werkelijkheidsgehalte. De niet-bestaande transcendente God
kan dus ook geen normen en waarden opleggen of postuleren. Zedelijke beginselen
staan helemaal niet op zichzelf, ze wortelen in de menselijke verbeelding. Voor
wie religieus denkt en voelt hebben normen en waarden te maken met de God-in-ons.
Als er dan geen instantie is buiten onszelf die normen
en waarden oplegt, vanwaar komen ze dan en hoe absoluut en algemeen geldig
kunnen ze dan zijn? Zoals begrippen niet op zichzelf staan, maar een verbeelde
abstractie van een concrete realiteit zijn, bestaan algemene en abstracte
principes volgens de Rijk ook niet op zich, maar komen ze voort uit de
praktijk. Morele argumentatie vertrekt vanuit het persoonlijke en concrete
handelen en niet van het algemene en abstracte.
Religieuze beginselen kunnen dus niet gelden als sanctie
voor het praktisch handelen. Dit geldt net zo min voor politieke ideologieën. Er
zijn geen universele beginselen. Moraal en politiek hebben betrekking op het
regelen van het leven en de sociale omgang, en niet op beginselen.
Daarmee geeft de Rijk een stevige onderbouwing aan maatschappelijke
en politieke tolerantie. Kwesties als het dragen van de hoofddoek en
onaanvaardbare ideologieën bijvoorbeeld moeten als een praktisch probleem
worden beschouwd. Alleen bij aanwijsbare redenen om aan te nemen dat het
(uit)dragen ervan provocatief of ordeverstorend is of een adequaat functioneren
in de weg staat dient de overheid maatregelen te nemen.
Het antwoord op de basisvraag luidt dus volgens de
Rijk: er is geen noodzaak aan religie voor een deugdelijke morele praktijk, en
ook niet voor een stelsel van normen en waarden. We mogen aan religie en
ideologie niet meer waarde geven dan ze verdienen: ze situeren zich in het
innerlijke gebied van de gedachten en verbeelding. Religie en ideologie hebben
een functie voor de betekenis- en zingeving van het handelen. De regie van de
dagelijkse handel en wandel is en blijft echter in handen van de praktiserende mens.
Dit is een belangrijk boek, vooral in een periode
waarin de invloed van religieuze groepen en bewegingen op belangrijke morele
vraagstukken toeneemt of de voortgang van de discussie belemmert, bijvoorbeeld
in het euthanasiedebat en het gebruik van embryos voor stamcelonderzoek. Het
verwondert me dus dat het zo weinig bekend is.
Dit boek levert vooral een theoretische bijdrage
aan het debat over de plaats en rol van religie in het politieke beleid. Dat
godsdiensten hun aanhangers voorhouden dat er een transcendente God bestaat, of
dat individuele mensen hun moreel handelen laten leiden door dit idee, wordt
door de Rijk niet ter discussie gesteld. Hij betwist ook niet dat religie het
leven en de menselijke omgang voor veel mensen zinvol maakt. Het gaat er alleen
om dat elke logische argumentatie faalt als ze dit aan andersdenkenden proberen
op te leggen. Hier kan ik het alleen maar mee eens zijn.
Mij
sprak vooral de zorgvuldige en stapsgewijze afwikkeling van de redenering aan.
Het taalgebruik is inzichtelijk en maakt de toch
moeilijke materie best leesbaar.
NUSSBAUM, M., Een waardig bestaan. Over dierenrechten.
(Vert. Compassion
and Humanity) Adam, Ambo, 2007, 135
pp. ISBN 90 263 2068 2
Legbatterijen, kippen met geknotte snavel, slachtafval in het voer van konijnen en runderen, opeen gepakte schapen op transport, kalveren die onmiddellijk na de geboorte van hun moeder worden weggehaald om vetgemest te worden, kleurstoffen in het voedsel van vis omwille van het roze kleurtje. Kan dat allemaal wel?
In juni 2000 deed het
hooggerechtshof van Kerala (India) een gedenkwaardige uitspraak over
circusdieren: Hoewel ze niet behoren tot de soort homo sapiens, zijn zij ook
wezens met recht op een waardig bestaan en een humane behandeling, zonder
wreedheid en marteling.( ) Daarom is
het niet alleen onze fundamentele plicht om onze dierlijke vrienden medelijden
te betonen, maar ook om hun rechten te erkennen en te beschermen. ( ) Als
mensen recht hebben op grondrechten, waarom dieren dan niet?
Volgens Martha Nussbaum is
het niet meer dan redelijk dat mensen rechtvaardige betrekkingen onderhouden
met dieren. Met hen delen mensen immers de wereld en zijn schaarse hulpbronnen.
We hebben veel gemeen met dieren, hoewel we in veel opzichten ook van hen
verschillen. In de meeste gevallen is er echter vooral strijd om te overleven
en machtsmisbruik.
Het recht op een waardig
bestaan vormt de kern van de vermogensbenadering in de ethiek. Tot nu toe heeft
deze benadering zich beperkt tot rechtvaardigheidskwesties bij en tussen
mensen, maar volgens Nussbaum is er geen enkele goede reden om ze niet uit te
breiden tot over de soortgrens, dus tot de niet-menselijke dieren. Ze neemt
nadrukkelijk afstand van de stoïcijnse en joods-christelijke traditie die een
zeer duidelijk onderscheid maken tussen mensen en de rest van de natuur. Met
dit boekje wil ze daarvoor een adequate theoretische benadering leveren.
De vermogensbenadering of
capabilities approach is een vorm van politiek liberalisme. Dit gaat uit van
het idee dat mensen de kans zouden moeten krijgen om zich op hun eigen wijze te
ontplooien zolang ze anderen geen kwaad doen. De vermogensbenadering benadrukt
daarin de notie van respect en gelijke menselijke waardigheid en een waardig
leven. Rechtvaardigheid heeft te maken met de kansen die mensen krijgen om hun
vermogens te ontplooien.
Nussbaum wil een theoretische
basis leggen voor een vermogensbenadering die ook voor dieren geldt. Die
vertrekt vanuit een ethische bewondering voor elke vorm van leven. We leven in
een wereld met vele verschillende soorten dieren die er allemaal naar streven
om hun leven te leiden, ieder met zijn eigen waardigheid. Het is dus niet meer
dan rechtvaardig dat al die wezens de kans krijgen om te blijven bestaan en
zich ten volle te ontplooien als datgene wat ze zijn.
De vermogensbenadering gaat
daarmee verder dan de gangbare rechtvaardigheidstheorieën. De invloedrijke sociaal
contracttheorie (Kant en Rawls) veronderstelt een overeenkomst tussen gelijke
redelijke partners. Dit uitgangspunt vormt al een probleem voor mensen met
beperkte vermogens, en dus zeker voor dieren. Het utilitarisme (Bentham en
Mill, en Peter Singer) biedt wel een uitweg in het doel van meer welzijn voor
iedereen, maar daar worden verscheidenheid en individualiteit niet in rekening
gebracht.
Nussbaum zoekt dus naar een
basis voor een uitgebreide vermogensbenadering. Het algemene doel zou volgens
haar moeten zijn dat geen enkel dier dat
over bewustzijn en gevoel beschikt dient te worden beroofd van de kans op een
florerend leven, en leven in het soort waardigheid dat relevant is voor zijn
species, en dat alle dieren die over een zekere mate van bewustzijn beschikken
bepaalde positieve kansen dienen te krijgen om te floreren. (p. 42)
Om zon wereld echt waar te
maken is het nodig een beperkte verzameling politieke principes na te streven
die zijn gericht op bescherming en het bevorderen van de zelfredzaamheid van
dieren. Om ons een idee te vormen van waardigheid voor een bepaalde diersoort
kunnen we om te beginnen beroep doen op de meevoelende verbeeldingskracht. In
een zorgvuldig opgebouwd betoog bespreekt Nussbaum verder een aantal
belangrijke kwesties voor de realisatie van een rechtvaardige behandeling van
dieren. Ze pleit voor een respectvol en intelligent paternalisme en formuleert
voorzichtige en doordachte antwoorden op vragen als:
-Welke
verplichtingen hebben mensen tegenover dieren?
-Tellen de belangen
van dieren even zwaar als die van mensen?
-Wanneer en onder
welke voorwaarden is het doden van dieren (g)een kwaad?
Nussbaum geeft eerlijk toe
dat de vermogensbenadering geen complete rechtvaardigheidstheorie is, en dat ze
voor een aantal problemen nog geen oplossing ziet, bijvoorbeeld het gebruik van
proefdieren in dienst van de menselijke gezondheid of de relaties tussen dieren
onder elkaar (bv. roof- en prooidieren). De vraag is volgens mij of een
rechtvaardigheidstheorie door mensen gewild en uitgewerkt ook moet gelden
binnen de dierenwereld en dus aan dieren moet worden opgelegd.
Dit boek biedt niet alleen
een uitwerking van een ethische theorie over dierenrechten, maar tevens een
zeer inzichtelijke kennismaking met de vermogensbenadering zelf.
Het betoog van Nussbaum is
zeer goed te volgen, want ze schrijft, in tegenstelling tot moderne filosofen
als Rawls en Amartya Sen, in een eenvoudige en toegankelijke stijl. Het is
tevens een schoolvoorbeeld van de systematische uitwerking van een filosofisch
probleem.
SENNETT, R., De cultuur van het nieuwe kapitalisme. (Vert. The
Culture of the New Capitalism) Adam,
Meulenhoff, 2007, 160 pp. ISBN 978 90 290 7921 1
De
industriële revolutie van de 19e eeuw veroorzaakte in de Westerse
wereld een enorme instabiliteit van de financiële markten, onzekere
werkgelegenheid en miserabele levensomstandigheden van de arbeiders. De
bedrijven hadden hun les geleerd en schoeiden in de 20e eeuw hun
organisatie op militaire leest. Stabiele bedrijven, en welvaart en
werkzekerheid voor velen, waren het gevolg. Een rigiede bureaucratie heeft
echter een keerzijde. De individuele vrijheid in de loopbaan was voor de
meesten zeer beperkt.
De mondialisering heeft een
nieuwe revolutie ontketend. Sennett, een van de meest gezaghebbende sociologen
van het moment, spreekt over het nieuwe kapitalisme. In dit systeem moeten
bedrijven vooral snel evolueren, moet vakmanschap het afleggen tegen talent en
is de werknemer in de eerste plaats consument. De voorvechters ervan zingen de
lof van de vloeibare moderniteit en beweren dat die de vrijheid van het
individu verhoogt.
Sennett is daar niet zo zeker van. Volgens hem zijn mensen
helemaal niet vrijer geworden door die veranderingen. Het nieuwe kapitalisme gedijt
in onstabiele, versplinterde sociale omstandigheden. Voor de ontmanteling van
een vaste overheids- en bedrijvenbureaucratie wordt een hoge prijs betaald:
groeiende economische ongelijkheid en sociale instabiliteit. De mens die in
zon systeem kan floreren moet gericht zijn op de korte termijn en bereid om
opgedane ervaring los te laten. Volgens Sennett is dit een ongebruikelijk soort
mens. Het culturele ideaal dat in de nieuwe instellingen wordt vereist is
schadelijk voor veel van de mensen die er werken. Mensen weten niet waarheen
hun leven leidt, hun bestaan mist een richting en doel.
De analyse van drie tendensen
in het nieuwe kapitalisme onderbouwt zijn stelling. In de eerste plaats is in de
bedrijven de macht overgegaan van het management naar de aandeelhouders. De
financiële markten bepalen de toekomst van een bedrijf. Aandeelhouders zijn uit
op korte termijnresultaten en snelle winsten. Bedrijven zijn dus wel verplicht
om mee te doen met de trend van opeenvolgende interne veranderingen en
flexibiliteit. Bovendien heeft de snelle ontwikkeling van communicatie- en
productietechnologie de vroegere hiërarchisch geordende bedrijfsstructuur
doorbroken en geleid tot verregaande automatisering. Deze evolutie zorgt voor
veel spanning en onrust onder de werknemers, die steeds nieuwe taken krijgen en
met andere mensen moeten samenwerken.
Korte
termijndenken en de noodzaak tot flexibiliteit laten niet meer toe dat mensen in
een tijdrovend leerproces vakmanschap ontwikkelen. Zich bekwamen en
specialiseren is te duur en ongewenst. Mensen moeten multipel inzetbaar zijn en
worden beoordeeld op talenten en competenties, een vaak wazig begrip. Ook in
het onderwijs is deze tendens waar te nemen: parate kennis en inzetbare vaardigheden
zijn ondergeschikt aan de competentie om (ze) te leren. Talenten zijn echter uitwisselbaar en het is je eigen
verantwoordelijkheid om die te ontwikkelen en mee te zijn met nieuwe tendenzen.
Dit houdt nooit op, en ouder wordende werknemers kunnen niet meer bogen op
hun ervaring, want die telt niet meer mee.
Evaluaties
die niet het vakmanschap maar de talenten focussen worden door de werknemers
bovendien als hoogst onrechtvaardig aangevoeld. Maar er is geen keuze want het
spook van de overbodigheid ligt voortdurend op de loer.
In een derde hoofdstuk
bespreekt Sennett de invloed van deze evolutie op de politiek. Ook hier laat
zich de nieuwe cultuur gevoelen. Politiek is consumentisme geworden, de burger een
consument van politiek, die voortdurend wordt aangespoord om te kopen. Alle
verleidingstechnieken van de reclamewereld worden ingezet om de persoonlijkheid
en opvattingen van politici in de markt te zetten. In het nieuwe kapitalisme is
politiek niet meer dan een consumptiegoed geworden, dat inspeelt op momentane
problemen en vooral gericht is op korte termijnoplossingen die een
gebruiksvriendelijk beleid beloven. Het politieke platform, zegt Sennett, is te
vergelijken met het VW-platform, waarvan kleine materiële verschillen in
waarde worden opgeblazen tot merken. En het laat de burger onverschillig, want
als het ene merk hem niet meer bevalt koopt hij een ander.
Voor een aantal werknemers,
vooral jonge mensen die nog geen bindende engagementen hebben aangegaan, heeft
het nieuwe kapitalisme de persoonlijke individuele ontplooiingskansen verhoogd.
Maar tegelijk heeft het de kwaliteit van het institutionele leven afgebroken. Voor
veel mensen is dat een regelrechte achteruitgang.
Deze sociale achteruitgang
kan echter worden afgeremd als mensen de gelegenheid krijgen om als werknemer
een samenhangende carrière uit te bouwen, in werk waarin ze zich nuttig voelen
en vakmanschap kunnen ontwikkelen. In het laatste hoofdstuk stelt Sennett kort
een aantal initiatieven in deze zin voor. Zoals veel dergelijke academische
werken krijgt de analyse van het probleem echter heel wat meer ruimte dan de
mogelijke antwoorden. Voor een gerenommeerde socioloog als Sennett is dit een
gemiste kans.
De cultuur van het nieuwe
kapitalisme is een dun boekje, maar inhoudelijk zeer rijk. De auteur hanteert
een vrij ondoorzichtige schrijfstijl, en zijn betoog is daardoor moeilijk te
volgen. Deze complexe materie had een minder compacte uitwerking verdiend.