VERSCHRAEGEN, G. & R. TINNEVELT, Internationale rechtvaardigheid. Over
politiek en ethiek in een mondiaal tijdperk. Kapellen, Uitg.
Pelckmans/Klement, 2005, 248 pp. ISBN 90 289 3638 6
In Europa
merken we het al langer: nationale grenzen zijn in de afgelopen decennia steeds
minder belangrijk geworden. En met de traditionele grenzen van de natiestaat
wordt door wereldomspannende netwerken weinig of geen rekening meer gehouden.
Voor mensen die in staat zijn om van deze mondiale netwerken van
consumptiegoederen, arbeid, media en rechtsbescherming gebruik te maken, is
zeker een beter leven weggelegd. Een aanzienlijk deel van de wereldgemeenschap
is daarvan echter grotendeels afgesneden. Deze mensen weten wel wat zich in de
wereld afspeelt maar ze beschikken zelden over de mogelijkheden om daadwerkelijk
iets aan hun situatie te verbeteren. Ze lijden onder armoede en analfabetisme en
zijn niet in staat om invloed uit te oefenen op hun lokale of nationale leiders.
Hun regeringen hebben bovendien in veel gevallen de controle verloren over het
grondgebied, dat ten prooi valt aan corruptie, criminele netwerken en etnische
conflicten.
De
internationale gemeenschap lijkt meer dan ooit in staat om mensen wereldwijd
tegen honger, ziekte, onderdrukking en onwetendheid te beschermen. Toch doet ze
dat slechts zelden en ook weinig systematisch. Regelmatig worden wel
hoogdravende verklaringen afgelegd, maar de verwezenlijking daarvan laat meestal
op zich wachten. Mondiale morele betrokkenheid wordt vooral overgelaten aan
hulporganisaties en actiegroepen zoals het Rode Kruis, Oxfam, Amnesty
International en Artsen zonder Grenzen. Door grootschalige acties kunnen ze even
het geweten en het geld van het grote publiek mobiliseren. Tegelijk met de
media-aandacht ebt na een poos echter ook de mondiale betrokkenheid van dat
grote publiek weg.
We zijn
het er allemaal over eens dat er iets aan de armoede en de honger in de wereld
moet worden gedaan, maar niemand lijkt te weten hoe dat kan. Moeten we een recht
op levensonderhoud erkennen of een recht op een universeel basisinkomen? Hoe
kunnen we de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en de sociale primaire goederen
verdelen over alle mensen? Welke tussenkomsten zijn terecht om grootschalige
hongersnood en vermijdbare ziekten te voorkomen?
Een van de
belangrijkste hinderpalen voor het bereiken van rechtvaardigheid voor alle
mensen op aarde is de soevereiniteit of het zelfbeschikkingsrecht van de
natiestaten. Hierop is sinds het einde van de tweede wereldoorlog de
internationale rechtsorde gebaseerd. De soevereiniteit van de natiestaat speelt
een sleutelrol in het behoud van de wereldvrede. Ze brengt echter mee dat de
inwoners van een land voor hun rechten afhankelijk zijn van wie er de macht en
middelen in handen heeft. Tegelijk is tussenkomst door andere staten bij zwaar
machtsmisbruik gebonden aan strikte regels. De internationale gemeenschap moet
vaak machteloos toezien hoe miljoenen mensen in bepaalde landen op brutale wijze
van de meest elementaire rechten worden uitgesloten.
Onder
redactie van Gert Verschraegen en Ronald Tinnevelt, postdoctoraal onderzoekers
aan de Katholieke Universiteit Leuven, onderwerpt een keur van binnen- en
buitenlandse filosofen en sociale wetenschappers deze soevereiniteit aan een
kritische analyse.
Het meest
opvallende wereldwijde probleem is de onrechtvaardige verdeling van goederen en
vermogens onder de wereldbevolking. Rechtvaardige verdeling van goederen en
diensten is nog altijd een overwegend binnenlandse aangelegenheid. Zelfs de
gezaghebbende politiek filosoof John Rawls treedt met zijn theorie over
rechtvaardigheid niet buiten de grenzen van de natiestaat. Voor de realisatie
van mondiale rechtvaardigheid zijn deze principes en criteria echter niet
toereikend.
Vier
auteurs proberen een antwoord te formuleren op onder andere volgende vragen.
Welke verplichtingen hebben we tegenover mensen die niet in staat zijn om op een
productieve wijze bij te dragen aan de wereldeconomie? Wat zijn we bijvoorbeeld
verschuldigd aan de Filippino die leeft op de vuilnisbelten van Manilla? Mogen
we bij de verdeling van materiële hulpbronnen en van sociale primaire goederen
een onderscheid maken tussen landgenoten en buitenlanders? Hebben we ten aanzien
van landgenoten speciale plichten die we niet hebben jegens buitenlanders? In
hoeverre zijn rijke landen verantwoordelijk voor de extreme armoede die in de
wereld heerst? En hoever reiken de rechtvaardigheidsplichten van de rijke landen
tegenover de arme landen? Hoewel ze niet in alle opzichten dezelfde visie delen,
zijn de auteurs het er wel over eens dat er geen enkel overtuigend moreel
argument is om aan staatsburgers andere sociale en economische rechten toe te
kennen dan aan buitenlanders.
Een tweede
kwestie betreft de culturele diversiteit. Kunnen de problemen van mondiale
rechtvaardigheid daadwerkelijk opgelost worden met de westerse standaardrecepten
van liberale democratie en individuele basisrechten? In hoeverre maken we ons
schuldig aan een nieuwe vorm van imperialisme als we ons begrip van politiek en
rechtvaardigheid aan anderen opleggen? Internationale rechtvaardigheid betekent
immers ook dat we het bestaan van verschillende culturele identiteiten binnen
natiestaten erkennen en de rechten van leden van minderheidsculturen beschermen.
Hoe kunnen we culturele identiteiten erkennen en groepsculturen beschermen
zonder toe te laten dat de waardigheid en integriteit van individuen en groepen
op grove wijze wordt geschonden? Het antwoord van Martha Nussbaum luidt
dat de ontplooiing van fundamentele menselijke vermogens (basic
capabilities) hiervoor een beter criterium is dan het uitoefenen van
fundamentele rechten.
Een derde
uitdaging voor mondiale rechtvaardigheid is de naleving van universele
mensenrechten. Deze rechten hebben per definitie een universele morele
strekking. Ze worden aan iedereen toegekend op basis van het simpele feit
van mens-zijn. Maar ze zijn alleen wettelijk afdwingbaar voor
rechtspersonen, d.w.z. voor de burgers van een natiestaat. Vluchtelingen en
andere ontheemden zijn dus in dat opzicht rechteloos. En als die natiestaat de
mensenrechten niet respecteert, worden ze voor de inwoners niet in praktijk
gebracht.
Men kan
zich dan ook afvragen of staten die de fundamentele rechten van hun burgers op
grove wijze schenden nog wel recht hebben op staatssoevereiniteit. Onder welke
voorwaarden mag de internationale gemeenschap optreden tegen ernstige
schendingen van de mensenrechten in bepaalde staten? En hoe worden de vrijheden
en rechten van burgers in deze landen dan het best beschermd? Het antwoord
hierop is niet eenvoudig. In het ene geval gebeurt dit beter door een tijdelijk
toezicht van mondiale instellingen, in het andere geval door het stabiliseren en
versterken van de nationale staatsinstellingen en soms door een combinatie van
beide.
Mondiale
rechtvaardigheid is een relatief nieuw thema voor filosofen en sociale
wetenschappers. De term is in het dagelijkse gebruik ook nog niet ingeburgerd.
Daarom kozen de redacteurs van dit boek voor de term internationale
rechtvaardigheid als titel, alhoewel deze een andere betekenis heeft.
Internationale rechtvaardigheid stelt de relaties tussen staten centraal.
Mondiale rechtvaardigheid gaat over rechtvaardige relaties tussen individuen
onderling en tussen staten en individuen.
Wie in dit
boek pasklare antwoorden op een dergelijk complex probleem verwacht komt
bedrogen uit. Maar deze bundel biedt wel een goed overzicht van de verschillende
filosofische opvattingen over mondiale rechtvaardigheid. Hij bevat originele
bijdragen aan het denken over actuele, wereldomspannende politieke vraagstukken.
De meeste essays zijn redelijk tot zeer toegankelijk. Tot de laatste categorie
horen de bijdragen van beide redacteuren en, zoals we van haar gewend zijn, ook
het boeiende essay van Martha Nussbaum. Sommige teksten zijn echter
ronduit ondoorzichtig voor een modale lezer als ik.
©
Minervaria