KING, B., De spirituele aap.
Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of
Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp.
ISBN 978 90 7900 104 0
Als enige diersoort houdt de mens zich onledig
met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de
waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van
de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of
geesten. Hoe komt dit?
Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart
de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid.
Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar
tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als
aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest
diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo
Sapiens.
Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen
nieuwe stelling. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al
hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale
ingesteldheid van mensen. Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan
verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de
religieuze neigingen van de mens.
Mensapen, onze nauwste nog levende
verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid.
Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en
voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven
aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze
eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding.
Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis
van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en
religies.
Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun
mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële
sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge
emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo
ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en
betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg
vaag.
Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van
verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van
grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens
Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een
soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met
elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een
coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.
In
haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele
activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan
verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet
dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende
spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend
vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de
hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.
Maar een beschrijving,
hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen
onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch
vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en
geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende
verklaring waarom mensen een emotionele binding met het heilige
ontwikkelden. King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo
erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de
behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of
negeren.
De materialistische benadering, die de oorsprong van het
godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos
tekort. De genetische verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit
van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van
dit verklaringsmodel. Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal
Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een
onvoldoende.
Je zou dan verwachten een minstens even coherente en
systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het
geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en
gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die
staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel
van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.
Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in
het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en
intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk
een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een
theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen
enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant
verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en
ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze
denkbeelden.
Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring
te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles
in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke
passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is
heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band
met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele
jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde
afstammingslijn van de mens voor zover bekend kan ook in het derde hoofdstuk
terecht.