VERHAEGHE,
P., Het einde van de psychotherapie. Adam, De Bezige Bij, 2009, 253 pp.
ISBN 978 90 234 4202 82
De klassieke psychotherapie ligt op apegapen, stelt Paul Verhaeghe, klinisch
psycholoog en psychoanalyticus. In de afgelopen decennia is de kijk op
psychische problemen en psychiatrische aandoeningen drastisch veranderd. De
opvatting dat psychische problemen een betekenisvolle reactie zijn op opvoeding
en sociale omstandigheden heeft plaats gemaakt voor een streng biomedisch
denkkader waarin alle menselijke problemen een neurologisch-genetische
verklaring heten te hebben. De klassieke neurosen zijn stoornissen of disorders
geworden waar mensen niets aan kunnen doen en waarvoor ze niet verantwoordelijk
zijn. En psychotherapie die een eigen inzet vraagt is vervangen door
gemakkelijke pillen.
Je zou deze evolutie kunnen toejuichen als een vooruitgang in de kennis en
aanpak van psychische problemen, ware het niet dat zich in onze
welzijnsmaatschappij steeds meer mensen met een psychische stoornis aandienen.
Om de haverklap worden trouwens nieuwe stoornissen gevonden waarvoor dan weer
telkens nieuwe behandelingen met medicijnen worden uitgedokterd en
gepropageerd. Steeds meer mensen, ook insiders, zijn de overtuiging toegedaan
dat psychotherapie niet werkt.
Bovendien veranderde het cliëntenbestand van de gemiddelde psychotherapeut
aanzienlijk. De mensen die leden onder psychische problemen die hun
levenskwaliteit ernstig aantastten hebben plaats gemaakt voor mensen die op
zoek zijn naar zichzelf. Ze lijden onder het onvermogen om te leven met
onzekerheid en onvolledigheid en verwachten van de therapeut een antwoord op de
vraag welke keuzes te maken. Het menselijke tekort als normale
levensproblematiek wordt stilaan een ziekte of stoornis. De vraag die
psychotherapeuten tegenwoordig het vaakst te horen krijgen luidt: "Wat
moet ik met mijn leven?"
Hoe heeft het zover kunnen komen? Paul Verhaeghe maakt een analyse van een
combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor de psychotherapie de
zwarte piet toegespeeld krijgt. Hij toont aan hoe een uit de hand gelopen meritocratie de
traditionele groepen heeft weggevaagd en individuen verweesd en geïsoleerd
heeft achtergelaten met een algemeen gebrek aan zinverlening. Dezelfde
sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of hun context
lichten, isoleren ook hun problemen. Als koren op de molen van de rechtse analyse
komt het probleem helemaal op rekening van het individu: eigen schuld dikke
bult.
In dezelfde periode hebben de mens- en sociale wetenschappen, op zoek naar meer
wetenschappelijke status en in de illusie van iedere generatie dat men (bijna)
het eindpunt van kennis en kunde heeft bereikt, zich in de armen van de
biomedische wetenschappen geworpen. De specifieke oorzaak van psychische
problemen en stoornissen is immers relatief onduidelijk. Dan is zelfs een
schijn van objectiviteit zeer aantrekkelijk. Men gaat genoegen nemen met een
gefragmenteerde, puur gedragsmatige omschrijving, zoals de opeenvolgende
versies van de DSM
laten zien. Verhaeghe legt haarscherp bloot hoe misleidend deze benadering is
en hoe ze mensen met problemen door etikettering een geruststellende identiteit
verschaft met inbegrip van de bijhorende medicatie.
In deze evolutie gaat de psychotherapie echter zelf ook niet vrijuit. Al te lang
huldigde men de eenzijdige veronderstelling dat alle psychische problemen te
verklaren waren door een foute opvoeding en maatschappelijke omstandigheden.
Als gevolg daarvan ging men er vanuit dat psychotherapie alleenzaligmakend was,
voor alles hielp en zelfs de maatschappij kon veranderen. Het gevolg was een
ongecontroleerde wildgroei van uiteenlopende scholen en zelfverklaarde
therapeuten die de geloofwaardigheid van de discipline ernstig aantastten.
De overschatting van de mogelijkheden van de psychotherapie is haar slecht
bekomen. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost en onderschatting
was het gevolg. Psychotherapie werd de kop van jut voor de mislukkingen in de
geestelijke gezondheidszorg.
Is daarmee een einde gekomen aan de psychotherapie, waarvan de basis in het
begin van de vorige eeuw door de psychoanalyse werd gelegd? Moet wie zich
brandt nu maar op de blaren zitten? Verhaeghe meent van niet. Nieuwe problemen
vragen een andere aanpak en andere oplossingen. De nieuwe therapeut zal zijn
vertrouwde arsenaal aan methodes moeten loslaten en zich afstemmen op de nieuwe
patiënt of cliënt. Die is minder geneigd tot introspectie en wil zonder veel
inspanning van zijn probleem verlost worden. De nieuwe therapeut zal dan ook
veel meer dan vroeger energie moeten besteden aan het uitbouwen van een
therapeutische relatie en mensen leren reflecteren.
Wie met psychotherapie bezig is ziet natuurlijk vooral de sombere kanten van
het bestaan. Paul Verhaeghe maakt een scherpe analyse van de pijnpunten van
onze moderne maatschappij. Het einde van de psychotherapie is dan ook
geen vrolijk boek. Het balanceert geregeld op het randje van doemdenken.
Toch erkent hij ook de verdienste van de recente evoluties in de geestelijke
gezondheidszorg. Zoals Eline
Saks getuigt heeft medicatie veel mensen met psychiatrische problemen
geholpen het aanmodderen te ontstijgen en een rijk leven te leiden. We mogen
het kind echter niet met het badwater weggooien. Verhaeghe pleit daarom voor
een genuanceerde visie op geestelijke gezondheid. Psychische problemen zijn
geen geïsoleerde problemen van een individu en diens onmiddellijke omgeving
maar evenmin een zuiver effect van externe invloeden waarvan iemand het
slachtoffer is.
Verhaeghe goochelt natuurlijk met de visie en begrippen uit de psychoanalyse.
Alhoewel enigszins vertrouwd met dit begrippenkader had ik het toch knap lastig
met zijn relatief ondoorzichtige en abstracte taal. In het eerste stroeve
hoofdstuk wordt de lezer meteen voor de leeuwen gegooid. Wie deze hindernis
heeft genomen wordt echter beloond met een doordringende kritische kijk van een
insider op de huidige stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg en de
psychiatrie.