De
buren met de voornaam aanspreken, zoenen in het openbaar, in gesprekken
onverbloemd kenbaar maken dat je het er niet mee eens bent. Nu is het gewoon, tachtig
jaar geleden was het niet denkbaar. In de Westerse
samenlevingen werden heel wat omgangsvormen overboord gegooid die in de loop
van de vorige eeuwen gemeengoed waren.
In
de twintigste eeuw zijn overal in het Westen de regels voor goede manieren
soepeler en gevarieerder geworden. Tegelijk zijn steeds meer mensen deze
manieren gewoon en goed gaan vinden. Vergeleken met de voorgaande eeuwen zijn
ze bovendien veel vrijer om hun emoties te tonen. Dit informaliseringsproces
begon volgens de socioloog Cas Wouters aan het einde van de negentiende eeuw.
Op
het eerste zicht is dit een eigenaardige evolutie. In 1976 beschreef de gerenommeerde socioloog Norbert Elias hoe het gedrag van mensen vanaf de Renaissance tot het einde van de negentiende
eeuw steeds meer aan strikte en gedetailleerde regels werd onderworpen. Een
aantal van die regels werden mettertijd in wetten gegoten, andere werden als goede
manieren of omgangsvormen nageleefd, tenminste voor wie als beschaafd wilde
doorgaan. Een geciviliseerde mens snoot bijvoorbeeld zijn neus in een zakdoek en
at met vork en mes.
Wie
zich gedroeg toonde dat hij tot de betere kringen hoorde. Om op de sociale
ladder te stijgen diende men zich verfijnde omgangsvormen eigen te maken. En
aangezien in de Westerse samenleving, onder druk van de arbeidsdeling, de sociale
klassen steeds nauwer verweven raakten, waren er steeds meer mensen die dat
deden. Het resultaat was dat goede manieren vanzelfsprekend werden en deel
gingen uitmaken van de persoonlijkheidsstructuur of de habitus van mensen. Het
Westen werd steeds beschaafder.
Dat
proces kreeg een wending aan het einde van de negentiende eeuw. Cas Wouters bestudeerde
een groot aantal etiquette- of manierenboeken van verschillende landen uit de periode
tussen 1890 en het begin van de eenentwintigste eeuw. De manieren werden
gaandeweg losser. Ongedwongenheid en spontaneïteit werden overal de norm. In
bepaalde decennia verschenen zelfs helemaal geen nieuwe boeken over hoe het
hoorde. Hoe komt dat?
De
verklaring ligt in aanzienlijke veranderingen in de sociaaleconomische
verhoudingen van die periode, zegt Wouters. De sociale mobiliteit nam toe en mensen
van allerlei slag kwamen vaker met elkaar in contact. Steeds meer mensen
deelden in de groei van de welvaart. De verschillen in macht en rang tussen
mensen werden kleiner en alle mensen werden gewoner.
In
deze toenemende sociale vermenging en democratisering werden openlijk vertoon
van minachting en andere uitingen van superioriteit onaanvaardbaar. Manieren,
als instrument om afstand te houden en andere mensen buiten te sluiten of af
te wijzen, kwamen in een kwade reuk te staan. De etiquetteboeken benadrukken steeds
meer de noodzaak van vriendelijkheid in de menselijke omgang. Rekening houden
met de gevoelens van anderen werd de norm bij goede omgangsvormen.
Als
je met mensen van alle slag moet kunnen omgaan heb je immers niets aan starre gedragsregels,
die alleen gelden binnen de eigen coterie. Van een moderne westerling wordt
verwacht dat hij met iedereen, althans oppervlakkig, overweg kan. Flexibiliteit
en ongedwongenheid zijn dus de norm geworden, evenals de bereidheid tot het
sluiten van compromissen. Dat wij dit intussen vanzelfsprekend zijn gaan vinden
illustreert hoezeer dit intussen deel geworden is van onze persoonlijkheidsstructuur.
In
de Westerse landen gaan mensen van verschillende sociale klassen op
verschillende wijze met elkaar om. Wouters maakt die verschillen en eigenheden begrijpelijk.
Hij legt verband tussen de sociale en politieke geschiedenis van een land en de
oorsprong van de volksaard. Maar de neergang van formele regels voor
omgangsvormen verliep overal gelijkaardig, zij het met verschillende uitkomst.
Met
het model van informalisering kunnen volgens Wouters veel andere, zowel
historische als hedendaagse, perioden van sociale vermenging bestudeerd en
begrepen worden. Mensen die afkomstig zijn uit landen waar de sociale afstand
tussen de verschillende klassen veel groter is, hebben vaak moeite met onze
informele omgangsvormen en de nadruk op onderhandeling en overleg, die wij als
vanzelfsprekend ervaren.
Anders
dan we geneigd zijn te denken, zijn de lossere zeden dus niet iets van de laatste
decennia, maar omspant dit proces al meer dan een eeuw. Toch is dat geen reden
om niet attent te zijn op de teloorgang van goede manieren. Informalisering mag
dan wel een meer ongedwongen omgang gebracht hebben, de keerzijde is een
verruwing en vergroving van de omgangsvormen. Er wordt geklaagd over het gebrek
aan beschaving in onze samenleving. Geregeld gaan stemmen op om waarden en
normen in ere te herstellen. Goede manieren en etiquette zullen nooit overbodig
worden.
In
een interessante bijlage legt Wouters trouwens parallellen met de regulering
van de globaliserende arbeidsmarkt. De globalisering heeft, zowel in de rijke
westerse samenlevingen met hoge lonen als in de arme lageloonlanden, een
deregulering gebracht. Die biedt bedrijven meer bewegingsruimte maar heeft de positie
van arbeiders verzwakt. In de hogeloonlanden ging aan de informalisering van de
arbeidsverhoudingen echter aanzienlijke regulering of formalisering vooraf. In
de lageloonlanden was dit doorgaans niet of nauwelijks het geval. Daar bestaat
het risico dat het recht van de sterkste zegeviert.
Hoewel
een wetenschappelijke studie, is dit boek vrij toegankelijk geschreven. Het
bevat ook een boeiend hoofdstuk over de geschiedenis van manieren in Europa
vanaf de hofsamenleving tot de victoriaanse periode.
©
Minervaria