Er is geen mens die een is, als een tafel. Er is geen bodem zonder zaad, zonder kastelen. Er is geen boom, die zonder vrucht en zonder bladluis is. Er is geen eiland zonder zee.
En nu nog maar alleen het lichaam los te laten- de liefste en de kinderen te laten gaan alleen nog maar het sterke licht het rode, zuivere van de late zon te zien, te volgen - en de eigen weg te gaan. Het werd, het was, het is gedaan.
Ik sla mijn donker dekschild op en voel een trillend snorren, dan zoem ik weg, de wijdte in, - dwars door het winters Mei-begin- gelijk de gouden torren.
Langs het hoogriet langs de laagwei schuift de kano naar zee schuift met de schuivende maan de kano naar zee Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee.
Mei springt nog even in het oog, is op de dool in regenwolken. Lees de nacht: kleur drijft van schuimende seringen af, merels openen aders van zwart- Lees dit beeld als een hand een lege hand die je voorspelt.
Het was allemaal maar om te lachen zullen we zeggen wanneer we zijn uitgehuild. Drie veren draagt de wereld een gele van hoop een rooie van liefde en een zwarte van de dood.