Vlaanderenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Vlaanderen, waar mijn vruchten hangen,
gekweekt en gerijpt, met goud gesnoerd,
ik loof u in mijn spreken en mijn gezangen.
Zie de schoonheid die ons harten beroert.
Met uw golvendgroene weiden en velden,
afgebakend door een gouden kustgebied,
de akkers geaderd door de Leie en Schelde,
kreken, beek en gracht omzoomd met riet.
Mijn land, waar Vlaanderen prijkt en straalt,
waar oorlogen zijn uitgevochten voor de eer,
door de eeuwen heen verdeeld en afgepaald,
bloedig geplet tussen de machten van weleer
Mijn vaderland, dat Vlaamse zonen uitzond,
die eendrachtig door vretende vuren liepen
en tenslotte eer verkregen op vreemde grond,
die foto en brevet lieten prijken op alle muren.
Uw dorpen, als vlekken, gespat op een tapijt,
waar blijdschap heerst na het noeste werken,
alwaar de seizoenen nog komen op hun tijd
en nog vriendschap bij de mensen is te merken.
Ons platteland alwaar eenieder is bekend,
waar men met morgen en avond elkaar begroet,
boomgaard en veld die ons met vrucht verwent,
waar de meisjes nog blozen op de frisse snoet.
In ons lieflijk Vlaanderen tooien zich de steden,
die nog iets van praal en pracht kunnen tonen,
en waar je ridders de arena zag binnentreden,
daar waar nu mensen dicht op elkander wonen.
Louis Van de Reviere
|