hij/zij leefde als mens alleen
geheel alleen in een woud
hij/zij had geen een vriend
hij/zij vindt zich ervoor te oud
=
toen kwam er een kind voorbij
die zocht naar lieve mensen
hij/zij begon ermee te praten
en samen kregen ze wensen
=
toen ging hij/zij in familie
wonen
hij/zij kreeg plots veel vrienden
en voelde zich plots gelukkig
hij/zij heeft vriendschap kunnen
vinden
=
big ietie
|