.
Zwanen.
Zwanen zien er altijd zo nieuw uit zo zondags, zo pas in bad geweest; Maar spelen of spetteren in het water, dat doen ze niet. Zwanen zijn niet vrolijk.
Zij willen ook altijd weg. Daarom wiegen zij met hun lange hals als met een witte zakdoek en zo droevig dat ze kijken. Zwanen kunnen geen tranen laten.
Maar zwemmen, dat kunnen zij, statig drijven altijd recht vooruit als witte bootjes met onzichtbare roeispanen.
En opeens verandert alles van kleur als zij hun vleugels openslaan en zich languit rekken in de spiegel van de vijver. Dan kraait het water van plezier en klapt in zijn handen.
|