Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
06-11-2012
Grauwe wilgblaasbladwespwesp
Deze gallen zijn veroorzaakt door een wesp op Bittere wilg. Zij heeft de bijzondere naam: "Grauwe wilgblaasbladwesp" (Pontania bridgmanii), een hele mond vol! Maar het duidt wel aan wat het is : een blaas op een wilgblad veroorzaakt door een wesp! De gallen puilen uit langs beide zeiden van de bladschijf, van onder wel het sterkst (zie hiervoor de foto in "Bijlage"). Deze gal heeft dan wel de naam van de Grauwe wilg gekregen maar is dus ook aan te treffen op andere wilgsoorten, zoals hier dus op een "Bittere wilg".
Op Gewone ereprijs is het nu een mug die veroorzaker is van deze gal , de "Ereprijsgalmug" (Jaapiella veronica). De twee hoogste bladeren zijn sterk wit behaard en tegenelkaar geklapt. De bladeren vormen zo een schelp en zijn iets verdikt. Er ontstaat een ruime, beursvormige gal van 5 10 mm grootte, waarvan de binnenwand sterk wit behaard is. De larven die men er kan aantreffen zijn oranjerood. De variatie in galvorming is toch enorm groot en door vele verschillende organismen veroorzaakt! Bijna elke plant heeft zijn eigen insecten of schimmels die gallen veroorzaken! Zeer verwonderlijk!
De veroorzaker van deze knobbels is een mijt: "Elzenwratmijt" (Eriophyes laevis). Op willekeurige plaatsen op de bovenzijde van het blad ontstaan halfbolvormige of ovale, aan de basis ingesnoerde knobbeltjes. Zij worden 1-2 mm groot. De oppervlakte is geelbruin tot roodachtig. De opening (die we hier wel niet zien) ligt echter aan de onderzijde, op de top van een kort uitsteeksel. De opening is kaal, maar binnenin is de galwand bekleed met cilindrischeharen. Deze mijten zijn zeer verspreid en dit fenomeen doet zich dus veel voor!
De veroorzaker van deze gal is de "Katwilgbladwesp" (Pontania viminalis). De gallen hangen aan de onderzijde van een blad (hier zie je ze bevestigd aan het bovenste smalle blaadje). Ze hangen er met een puntje aan. Aan de bovenzijde is slechts een geelachtige verdikking zichtbaar. De gal is kogelrond , glad of pukkelig (hier pukkelig) en 5 -10 mm groot. De kleur is geel, groen of roodachtig. Deze gallen heben een taai leven: als zij op vochtig zand bewaard worden, blijven ze fris en vormen zelfs wortels, maar geen knoppen. De bladwesplarve is een 12 mm lang, lichtgroen tot geelachtig, ook de kop heeft die kleur maar ook zwarte oogvlekken. In "bijlage" nog een opname van een gal, ditmaal zelfs op bittere wilg!
Deze gal wordt gevormd door de "Havikskruidgalwep" (Aulacidea hieracii) o.a. op schermhavikskruid. Het zijn grote, harde, weinig of dichtbehaarde opzwellingen van de stengel. Ze zijn kogelrond tot spoelvormig en soms gekromd (zoals hier) en kunnen tot 50 mm lang zijn en 4 tot 20 mm dik. In het begin zijn ze zacht, later harder. De oppervlakte is groen maar wordt later bruin. Binnenin bevindt zich een aantal ronde larvenkamers, elk met een witte galwesplarve. Zo wordt de voortplanting opnieuw verzorgd!
Deze misvorming is veroorzaakt door de "Russenbladvlo" (Livia junci). De bloeiende en niet-bloeiende spruiten en delen van de bloeiwijze veranderen in bosjes korte, dicht op elkaar zittendebladeren. Ook de stengels zijn sterk verkort en de bladscheden niet of weinig ontwikkeld. Het geheel is dikwijls rood. Dit lijkt nogal een algemeen verschijnsel te zijn op russen(Juncus) Maar men moet er toch ook wat op "vallen" om te zien wat die vlooien aanrichten om hun overleving te verzekeren.
De "Hongerpruim", in het Duits ook "Narrentaschen" (Narrentasje) genoemd is veroorzaakt door een schimmel en wel de "Hongerpruimenschimmel" (Taphrina pruni). De vruchten van de pruimen groeien na de aantasting abnormaal uit, ze worden sterk vergroot en worden hol. Tenslotte krijgt de oppervlakte een berijpt uitzicht. Deze schimmel komt op vruchten van de Pruim (Prunus domestica). Hier zien we een drietal aangetaste vruchten in verschillende stadia. In "bijlage" nog een rijpe "Hongerpruim". (Ze zijn inderdaad niet meer eetbaar, men blijft op zijn "honger" zitten.
Hier zitten de gallen op de rand van het blad van Sleedoorn. De veroorzaker is nu een mijt: "Sleedoornmijt" (Eriophyes prunispinosae). Het zijn zakvormige uitstulpingen meestal aan de onderzijde van het blad (zie "bijlage), die een 3 mm lang zijn en 2 mm breed en wat ingesnoerd aan de basis. De oppervlakte is glad of wat gerimpeld. Aan de bovenzijde van het blad, wat u hier ziet, is een spleetvormige opening, omgeven door een ringwal en met witte haren bedekt.Soms zitten de gallen zo dicht bij elkaar dat men zou denken dat het blad onregelmatig omgekruld is. In "bijlage" de opname van de onderzijde van het blad.
Deze bolvormige gal, geheel bedekt met lange, vertakte haarachtige aanhangsels is het resultaat van de "Rozenmosgalwesp" (Diplolepis rosae). Het geheel kan groenig tot rood kleuren en kan tot 50 mm groot worden. Binnenin bevinden zich kleine, met elkaar vergroeide kamertjes met een harde wand De gallen onstaan meestal uit de bladeren en zitten schijnbaar op de takken. Dit fenomeen is te vinden op verschillende rozen en lijkt wat op een "bolletje van mos". Een galwesp (zie hievoor haar naam) is de dader. In "bijlage" nog een opname van een exemplaar dat groenig is.
Het "Kruipend waskorstje" (Sebacina incrustans)kruipt wel niet echt op het substraat maar groeit wel aan en het is een zwam. Het is een saprofyt op hout. Hij leeft er van het dode hout. Het vruchtlichaam is dik, wasachtig, met knobbels en uitstulpingen dus zeer hobbelig maar glad. De kleur is romig maar kan er ook grijs uitzien. Een apparte verschijning.
"Heksenboter" (Fuligo septica) heeft wel een heel sprookjesachtige benaming gekregen. Men wist vroeger gewoon niet wat het was en het leek wel iets heel magisch . Het verscheen plots en verdween daarna. Als men goed oplette zag men ook dat het "voortkroop" en een wit slijmspoor achterliet. Het is ook een slijmzwam bestaande uit een gote massa amoebe-achtige ééncellige wezentjes die samen een blok vormen en al voortkruipend algen en bacteriën eten door ze op te nemen in hun lichaam en ze te verteren(fagotrofen). Later zal deze massa stilvallen en inwendig ook een massa donkerbruine sporen vormen ... In "bijlage" nog een opname van meer nabij.
Nog een slijmzwammetje "Karmijnrood netwatje" (Arcyria denudata) dat toch wel opvalt door zijn scharlaken of karmijnrode kleur! Later worden ze roodbruin of bruin. De "sporangia" (sporendoosjes- lichamen) staan naast elkaar in groepen en aanvankelijk 1 à 2 mm hoog.Het net waar de sporen in vermengd zijn is elastisch. De fase in de ontwikkeling van deze slijmzwam is de eindfase. Eerst zijn het amoebeachtige ééncellige "diertjes" die gezamelijk voortkruipen en algen en bacteriën eten door het in het lichaam op te nemen en te verteren (fagotrofie). Daarna eerst stabiliseren ze zich en vormen zich om tot vruchtlichamen zoals deze en zullen een "speciale soort spore" vormen om zich te vermenigvuldigen. Zeer bijzondere wezentjes! Lees meer hierover, hiervoor en nog op andere plaatsen in het blog.
Ook een slijmzwam is het "Grootmazig netwatje" (Arcyria incarnata). De sporangia (sporendragers) zitten dicht naast elkaar in kleine groepen en zijn kort gesteeld tot bijna zittend. Ze worden maar tot 1,5 mm groot! Ze zijn mooi zalmroze en later worden ze wat beige. Het net (capillitiumnet) waarin de sporen zich bevinden is zeer wijdmazig, zeer elastisch en zet in alle richtingen uit. Zo worden de sporen ook best verspreid. Men kan het vooral vinden op afgevallen takken vooral aan de onderkant. De soort komt wel meer voor in een warmer klimaat dan het onze.Meer over slijmzwammen vind u o.a. ook bij Zilveren schijnpluimpje op 29/07.2010 en troskalknetje 28/01/2012 en even hiervoor.
Dit "Roodbruin netpluimpje" (Stemonites axifera) zien we hier in zijn rijpe fase. Het is een slijmzwam. In het begin zijn het amoebe-achtige diertjes die in kolonie samen voortkruipen en algen en bacteriën eten. Zij nemen deze op in een vacuole (lege ruimte in hun cel) en verteren deze met enziemen die ze bevatten.Men noemt dit systeem "fagotrophie". Hier zien we de sporangia (sporendragers) die gesteeld zijn. Ze staan in bundels bijeen en kunnen tot 20 mm hoog zijn. In verse toestand zijn ze roestkleurig en later roodachtig -bruin. In de pluimpjes bovenaan loopt er een steeltje door en is er ook en mazig net waarin de sporen vertoeven. In "bijlage" hebben we daar een microscopische opname van, even daar gaan kijken!
Het "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella eleochroma) zien we gewoonlijk met zwarte apotheciën (vruchtlichamen met doorsnede 1 à 2 mm) die nog een zwart randje hebben. De verrassing is groot als we dan een exemplaar zoals dit tegenkomen dat bruinrode apotheciën heeft zelfs met een rood randje! Blijkbaar is dit zeer variabel, want inderdaad in de literatuur staat dat dit met rode apotheciën kan voorkomen. Soms hebben we het ook al wel als paars-purderachtig gezien (de Nederlandse naam moet toch wel van ergens komen) maar dit was toch wel echt rood! Het is dus wel en symbiose tussen een alg en een zwam! Zie nog meer, op data die boven staan, bij lichenen of korstmossen!In bijlage nog een opname van dichterbij.
Dit is een slijmzwam "Fopdraadwatje" (Trichie varia) die we eerst als kleine witte bolletjes aantroffen op een dode beuk. Daarna lieten we hem doorgroeien tot we rijpe sporendoosjes (de vruchtlichamen) kregen, die hier afgebeeld staan. Ze zijn niet groot slechts 1 mm hoog! Links zien we de sporen er uitkomen, deze zien er gelig uit. In deze sporendoosjes zitten ook nog elateren (een soort veermechanisme, die de sporen er uitgooien, wegschieten als het ware). In "bijlage" hebben we deze onder de microscoop vergroot tot 1000 x , even in "bijlage" kijken). Deze slijmzwammen die als amoebe-achtige diertjes beginnen, onstaan uit een spore-element dat anders is dan de sporen van een plant of zwam. Meer over deze bijzondere wezentjes kunt u lezen als u op datum klikt die bovenaan in de "algemene toelichting" bij Slijmzwammen staan. Ook daar eens verder kijken.
Het "Gestreept nestzwammetje" (Cyathus striatus) is altijd mooi om tegen te komen. Als het open staat zien we de gestreepte en gevoordebinnenzijde met de grijs-witte 'eitjes' van 1-2 mm die nog met een draadje vasthangen. Het is te vinden op spaanders, stronken en grof strooisel. Ook nog op takken en twijgen van loofbomen en struiken komt het voor. (Leeft dus vooral van dood hout).Hier heeft deze zwam zijn rijpheid bereikt en zal de eitjes loslaten om zich zo te verspreiden...De naam is ook prachtig gekozen: Nestzwammetje"! In "bijlage" nog een opname te bekijken.
Soms komt men al eens sporen in de natuur tegen die van een klein drama (althans voor het ei)getuigen. Hier zagen we links nog resten van een eierschelp liggen (de resten van en maaltijd) en daarnaast de uitwerpselen van een vos. Kenmerkend zou zijn dat de uitwerpselen van de vos op een puntje eindigen....
De "Paardenvliegen" (Tabanidae) of "Dazen" zijn breedgebouwde snelle vliegers met grote ogen. De wijfjes van deze soort zijn zeer bloeddorstig en zuigen bloed bij grote zoogdieren (Bv. paarden), inclusief de mens, met hun scherpe monddelen. Zo'n "beet" is nogal pijnlijk zoals de meeste mensen al eens ervaren hebben. De mannetjes daarentegen eten honing. De larven leven dan weer in vochtige grond of modder. Een 160 soorten van de 3500 komen in Europa voor. Het onderscheid maken tussen deze soorten is niet eenvoudig! Geen geliefde insecten!
De familie van de libellen is zeer groot. Hier hebben we de "Zwarte heidelibel" (Sympetrum danae) en allicht een mannetje, omdat het volwassen mannetjematzwart is. Vanop en vooruitstekende top zitten deze libellen op uitkijk om een ander insect te vangen. Het zijn snellevliegers. Bij warm weer houden zij de vleugels wat omlaag om schaduw te hebben op de thorax. Deze liet zich wel geduldig benaderen! In "bijlage" nog een opname van deze snelle jongen.