Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 85 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
10-05-2015
Gewoon schriftmos
Hierbij nog een schriftmos: "Gewoon schriftmos" (Graphis scripta). Het is een van de zeldzame schriftmossen ook. Het thallus is gelig tot wittig, glad en helemaal korstvormig zoals men goed kan zien. De "apotheciën" (lirellen omwille van de vorm) zijn lijnvormig tot vertakt en geven opnieuw de indruk dat het een of ander schrift is. Steeds mooi om het op een beuk , hazelaar, lijsterbes of zomereik aan te treffen!
Een merkwaardige maar toch goed gekozen naam voor dit licheen: "Inktspatkorst"(Arthonia spadicea)! Deze "inktspatjes" (vlekjes) vallen van ver helemaal niet op en liggen een beetje boven het thallus en de schors van de boom. Het zijn de vruchtlichamen (apotheciën) van de schimmelcomponent van het licheen. Zij zijn maar 0,5 mm groot. Zo worden zij veelal aanzien als vlekjes die bij de schors horen. Over grote oppervlakten kan men ze aantreffen. Meestal wel op boomvoeten maar soms ook hogerop. Verrassend! In "bijlage" nog een opname van iets verder.
Dit was wel geen echt "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella elaeochroma) maar en vorm met gelige soralen op. Het wordt een forma "soralifera" genoemd. "Sorali" zijn soralen en Latijnse "fera" = dragen. Gewoonlijk zien we dus een gewone wittige thallus (grondvlak) met de zwarte kleine apotheciën, maar hier over het gehele licheen zien we deze gele soralen op het thallus. Dit beeld is een vergroting van iets meer dan 30 x om een beter zicht te hebben. In "bijlage" nog een opname van iets meer dan 10 x. Geen fenomeen dat men dagelijks tegenkomt!
Het "Melig takmos" (Ramalina farinacea) is een struikvormig licheen.Het is vrij onregelmatig dichtvertakt, de takken zijn smal (tot 3 mm). De bovenzijde is gelig groengrijs onderzijde iets bleker maar niet wit.Hierop komen ronde tot iets onregelmatige soralen met geelwitte, fijnkorrelige sorediën. Deze korreltjes bevatten de schimmelcomponent en algen en zijn de favorite voortplantingselementen van dit licheen. Eén korreltje kan al een nieuw licheen vormen! Dit was wel een heel mooi exemplaar want gewoonlijk zien we dit licheen niet zo groot ontwikkeld. In "bijlage" nog een opname hiervan. Ook de wetenschappelijke naam is mooi gekozen: Het Latijnse "ramus" = tak en het Griekse suffix '-ina' = gelijkend op. Het Latijnse 'farinacea' = melig, uit meel bereid. Zo zien we dat hier gebruik gemaakt is van het Latijn en het Grieks om een wetenschappelijke naam te maken.
Dit is ongeveer de ware grootte wanneer men op schors een schriftmos ontdekt. Deze zijn in het veld nogal moeilijk te determineren zodat er best een stukje van wordt meegenomen om het verder te bekijken. Hier bleek dat het een "Geel schriftmos" (Alixoria ochrocheila) was. Een schriftmos vindt men niet zo dikwijls en het is dan ook altijd een verrassing er een te vinden. De vruchtlichamen (apotheciën) nemen hier een vertakte vorm aan die men dan ook "lyrellen" noemt. In het midden hebben ze doorgaans een spleet. Hier vindt men dan de sporen van de schimmelcomponent in. Ook deze vorm getuigd weer van de variabiliteit van lichenen. In "bijlage" nog even een vergroting.
Dit "Lichtvlekje" (Phlyctis argena) was wel erg groot. Het was bijna 20 cm lang en stond op een overhangende wilgenstam boven water. Daarnaast stonden nog een paar Lichtvlekjes die meer normaal van grootte waren. Het is helemaal korstvormig en heldergrijs, glad tot iets bobbeligen en vrij dun. Soralen (korreltjes bovenaan) zijn gelig wit. De uiterste rand is steeds wat witter. Nog maar eens een voorbeeld van de variabiliteit van het voorkomen van lichenen. De naam is wel goed gekozen, want het valt toch wel op, op een donkere stam, waarop het staat.
Het "Rookglimschoteltje" (Lecania naegelii) heeft een witte thallus (ondergrond) en de apotheciën (vruchtlichamen) zijn vrij groot tot 0,5 mm. Ze staan wat bol en zijn grijzig bruin (hier wat donkerder bruin) met een randje dat veel lichter van kleur is. De sporen zijn kleurloos en viercellig. Dit wil zeggen dat zij door drie septen (streepjes in het beeld) gescheiden zijn. In "bijlage kan men zo twee sporen zien met een pijltje aangeduid. Dit beeld is en vergroting x 400.
De "Boomrookkorst" (Catilaria nigroclavata) is ook een klein licheen dat op bomen te vinden is. Hier zien we sterk vergrootte, zwarte schijfjes (de apotheciën of vruchtlichamen) met een zwart randje die ook niet groter zijn dan 0,25 mm. Zo'n vruchtlichaam bevat zakjes met sporen. Hier zijn de sporen in drie vakjes opgedeeld. Op de afbeelding in "bijlage" zijn er enkele aangeduid met een pijltje. Ook zien we dat de "parafysentoppen" (structuren tussen de zakjes met sporen) knotsvormig en zwart zijn (ook aangeduid met een pijltje) De sporen zitten in een "zakje", dit kunnen we opmerking vooral links in de afbeelding in bijlage, daar is een zakje met sporenin te zien.
Het "Schoorsteentje" (Anisomeridium polypori) is wel een heel klein licheen. De vruchtlichamen "picnidiën" zijn maar 0,25 mm. Het zijn kegelvormige elementjes die als een "schoorsteentje" naar boven steken uit een wittig thallus. Daaruit zien we hier en daar een wittig elementje naar bovenkomen wat we als de "rook" van het "schoorsteentje zouden kunnen noemen. Dit zijn de "picnosporen" die er uit stulpen. Picnosporen zijn sporen die niet geslachtelijk zijn voortgebracht maar afsnoeringen zijn van het mycelium van de zwamcomponent van het licheen. Omdat het zo klein is hebben we hier, een afbeelding met enkele "schoorsteentjes, met een pijl aangeduid. In "bijlage" nog een afbeelding. Deze vergrotingen zijn meer dan x10 onder een binoculair opgenomen.