Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
06-05-2015
Geel schriftmos
Dit is ongeveer de ware grootte wanneer men op schors een schriftmos ontdekt. Deze zijn in het veld nogal moeilijk te determineren zodat er best een stukje van wordt meegenomen om het verder te bekijken. Hier bleek dat het een "Geel schriftmos" (Alixoria ochrocheila) was. Een schriftmos vindt men niet zo dikwijls en het is dan ook altijd een verrassing er een te vinden. De vruchtlichamen (apotheciën) nemen hier een vertakte vorm aan die men dan ook "lyrellen" noemt. In het midden hebben ze doorgaans een spleet. Hier vindt men dan de sporen van de schimmelcomponent in. Ook deze vorm getuigd weer van de variabiliteit van lichenen. In "bijlage" nog even een vergroting.
Dit "Lichtvlekje" (Phlyctis argena) was wel erg groot. Het was bijna 20 cm lang en stond op een overhangende wilgenstam boven water. Daarnaast stonden nog een paar Lichtvlekjes die meer normaal van grootte waren. Het is helemaal korstvormig en heldergrijs, glad tot iets bobbeligen en vrij dun. Soralen (korreltjes bovenaan) zijn gelig wit. De uiterste rand is steeds wat witter. Nog maar eens een voorbeeld van de variabiliteit van het voorkomen van lichenen. De naam is wel goed gekozen, want het valt toch wel op, op een donkere stam, waarop het staat.
Het "Rookglimschoteltje" (Lecania naegelii) heeft een witte thallus (ondergrond) en de apotheciën (vruchtlichamen) zijn vrij groot tot 0,5 mm. Ze staan wat bol en zijn grijzig bruin (hier wat donkerder bruin) met een randje dat veel lichter van kleur is. De sporen zijn kleurloos en viercellig. Dit wil zeggen dat zij door drie septen (streepjes in het beeld) gescheiden zijn. In "bijlage kan men zo twee sporen zien met een pijltje aangeduid. Dit beeld is en vergroting x 400.
De "Boomrookkorst" (Catilaria nigroclavata) is ook een klein licheen dat op bomen te vinden is. Hier zien we sterk vergrootte, zwarte schijfjes (de apotheciën of vruchtlichamen) met een zwart randje die ook niet groter zijn dan 0,25 mm. Zo'n vruchtlichaam bevat zakjes met sporen. Hier zijn de sporen in drie vakjes opgedeeld. Op de afbeelding in "bijlage" zijn er enkele aangeduid met een pijltje. Ook zien we dat de "parafysentoppen" (structuren tussen de zakjes met sporen) knotsvormig en zwart zijn (ook aangeduid met een pijltje) De sporen zitten in een "zakje", dit kunnen we opmerking vooral links in de afbeelding in bijlage, daar is een zakje met sporenin te zien.
Het "Schoorsteentje" (Anisomeridium polypori) is wel een heel klein licheen. De vruchtlichamen "picnidiën" zijn maar 0,25 mm. Het zijn kegelvormige elementjes die als een "schoorsteentje" naar boven steken uit een wittig thallus. Daaruit zien we hier en daar een wittig elementje naar bovenkomen wat we als de "rook" van het "schoorsteentje zouden kunnen noemen. Dit zijn de "picnosporen" die er uit stulpen. Picnosporen zijn sporen die niet geslachtelijk zijn voortgebracht maar afsnoeringen zijn van het mycelium van de zwamcomponent van het licheen. Omdat het zo klein is hebben we hier, een afbeelding met enkele "schoorsteentjes, met een pijl aangeduid. In "bijlage" nog een afbeelding. Deze vergrotingen zijn meer dan x10 onder een binoculair opgenomen.
Lichenen kunnen toch een merkwaardige vorm aannemen, zoals hier ook het "Zwart schriftmos" (Arthonia atra). De naamkeuze is wel goed met het woord "schrift" er in, verder is het natuurlijk fout als er "mos" wordt aan toegevoegd. Het is helemaal geen mos maar een licheen, een symbiose van een schimmel en een alg. De tekens die we hier op een witte ondergrond zien, zien er als een chinees schrift uit, maar het zijn de vruchtlichamen (apotheciën)van de schimmel van het licheen. Hier worden de sporen gevormd om zich voort te planten. Zo'n spoor moet dan wel de goede alg tegenkomen om in symbiose te gaan. Niet moeilijk om te begrijpen dat dit lichen niet zo algemeen is. In "bijlage" nog een opname.
Deze beuk (Fagus sylvestris) had nog wel zeer hoog een bladerdek maar onderaan is hij volledig blootgesteld aan de zon. Door zijn gladde schors is de beuk zeer slecht bestand tegen deze blootstelling en spreekt men van "zonnebrand" bij de beuk. De schors zal door de temperatuurswisselingen van dag en nacht gaan openbarsten en dat is hier duidelijk te zien. We zien over een grote lengte de schors helemaal weg tot op de kern van de beuk. De beuk probeert dit te herstellen door schors aan te maken maar slaagt er niet in de wonde terug te bedekken. Een voordeel is hier wel door de invloed van licht en de zon zijn hier heel wat lichenen die zich op deze beuk hebben kunnen vestigen. In "bijlage nog een opname van de ernstige aantasting van deze beuk.
Het "Gestippeld schildmos" (Punctelia subrudecta) is een bladvormig licheen, zoals men dat noemt. De blaadjes zijn aangedrukt en de randen een beetje opstijgend. De uiterste rand is wat glanzend en donkerder gekleurd. De lobben, zijn rond en bovenaan zien we ronde puntvormige soralen. Dit is het merg dat door de bovenzijde van het licheen naar buiten komt. Deze korreltjes van de soralen zijn een effectief voortlantingselement van dit licheen. Het bevat reeds een stukje van de schimmel en van de algen waaruit het is samengesteld. Als zo'n korreltje wegvliegt kan het ergens anders gaan ontwikkelen tot een nieuw licheen. De ronde, puntvormige soralen hebben ook tot een zinvolle naamkeuze geleid: "gestippeld"! Deze opname is een detail in "bijlage" het licheen volledig.
Op deze beuk zien we een licheen staan: "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella eleaochroma) . De thallus (het witte gedeelte) is door een brede barst in de schors helemaal gescheiden voor meer dan 1 cm!
In de witte thallus zien we verder de kleine zwarte apotheciën of vruchtlichamen van de schimmel van het licheen. Merkwaardig is wel dat er eerts een samenhangend geheel moet geweest zijn voor dit licheen maar dat er met de jaren een barst ontstaan is, die er twee helften van gemaakt heeft en dat het licheen zo op beide delen blijft verder groeien. Het uit elkaar gaan heeft heel wat tijd gevergd en geeft daarbij ook aan dat lichenen ook zeer traag groeien! Soms maar enkele mm per jaar! In "bijlage" nog een opname van dit fenomeen. Het zou intressant zijn om te weten hoelang deze barst er over gedaan heeft om deze breedte te krijgen.
De "Berijpte kroontjeskorst" (Sarcogyne regularis) is een licheen dat op steen te vinden is. De thallus (het zogenaamde lichaam van het licheen) is korstvormig, onopvallend, grijsgroen maar meestal ziet men niets speciaals en is deze thallus in het substraat verzonken. De apotheciën of vruchtlichamen van het licheen zijn in droge toestand blauwwit berijpt (zoals hier). Het merkwaardige is dat, als zij nat zijn, ze vleeskleurig worden. De wetenschappelijke naam "sarco" = vlees en "-gyne"= vrouw. "Vrouwenvlees" vrij omschreven, refereerd daarnaar. In "bijlage " nog een opname van dit mooi licheen.
Wel een aparte naam dit "Stoeprandvingermos" (Physcia caesia). Het is wel op beton te vinden maar ook op andere substraten en niet alleen op "stoepranden"! Het heeft lobben die uitgroeien en daardoor is de idee van "vingers" wel aangepast. Zeer eigen aan dit licheen zijn de grijze tot blauwigebollesoralen die boven op het thallus (de vingers) staan. Dit zijn korrelachtige structuren en deze kunnen bij uitstek bijdragen tot de aseksuele verspreiding van het licheen. In "bijlage" nog een opname van meer nabij.
Op een betonnen dijk vonden we dit groot exemplaar van het "Oranjedooiermos" (Xanthoria calcicola). Het moet wel een ouder exemplaar geweest zijn want doorgaans zien we alleen de isidieuze structuren in het midden van het licheen, die er wat knobbelig uitzien. Hier ook massaal aanwezig. Daarnaast stonden er echter ook grote vruchtlichamen of apotheciën op van de schimmelcomponent van het licheen. Indrukwekkend wel omdat ze wat groter uitwaaierden dan een gewoon schoteltje zoals we dat nog zien.In "bijlage" nog een opname met wat van meer nabij die grote apotheciën!
Hier zien we een "Roodporiehoutzwam" onderaan een stam groeien en deze is mooi rond. Gewoonlijk staat hij aan de zijkant van dood hout en is hij halfrond. Hij is okerbruin tot kaneel- of roodbruin. De aangroeizone is wittig. De buisjes zijn bij een verse zwam wit en worden rood als men er op drukt. Hier was de zwam al wat ouder. De poriën zijn wel deels verlengd en labyrintachtig verbonden. Dat geeft wel een mooi patroon zeker als men deze onderaan kan zien in een mooie ronde vorm. Een foto hiervan in "Bijlage"!
Het "Plooivlieswaaiertje" (Plicatura crispa) behoort tot de kosrstzwammen en is toch altijd wat speciaals. Hier staan ze op een dode berkenstam wat in rijen boven elkaar en met een vorm die spontaan de opmerking veroorzaakte dat dit wel "heksenhoedjes" moesten zijn. Ze zijn beige tot okerkleurig en de aangroeizone is wit. Maar vooral de onderkant is bijzonder omdat we daar de echte "plooivliesjes" kunnen zien die de vruchbare laag van de zwam uitmaakt. In "bijlage" een foto met een Plooivlieswaaiertje dat onderaan en stam stond en daardoor rond was. Hier was dus de onderzijde met de "plooivliesjes" heel mooi waar te nemen!
De "Parelamaniet" (Amanita rubescens) begint wel bolvormig maar hier staat bij volgroeid en dan is hij vlak. Hij is rozebruin maar heeft veel wittigeplakjes op zijn hoed. Dit zijn nog de resten van het grote velum dat hem bij het uitkomen bedekte. Vanonder heeft hij een knol en ook nog een ringzone een overblijfsel van het velum dat de lamellen bedekte (zie hiervoor de "bijlage" om de ring en knol te kunnen zien). Merkwaardig genoeg is deze amaniet eetbaar maar hij moet wel goed verhit worden en men gebruikt best ook jonge exemplaren. Bij de anmanieten zijn er echter ook sterk giftige zoals de Groene knolamaniet. Men moet hierbij dus goed opletten!
De geur van de "Anijskurkzwam" (Trametes suaveolens) is inderdaad een aangename anijsgeur. Hij behoort tot de gaatjes en buisjeszwammen. Onderaan (zie "bijlage) heben we een opname met de gaatjes, die wittige zijn in de jeugd en later iets grijzer. Ze zijn rondachtig en nogal met wijde porieën. De hoed zelf is als een dik balkon met een gewelfde bovenzijde en fijn fluwelig viltig, later soms kaal, eerst zuiver wit of lichtgrijs later wat vergelend (zoals hier).De geur echter maakt hem heel bijzonder!
Dit is dan het "Troskalknetje" (Badhamia utricularis) waarvan we het "phaneroplasmodium" toonden in vorige bijdrage. Dit is dus de gerijpte vorm, hier zijn de sporen gevormd die na volledige rijpheid zich zullen verspreiden. Het worden wel "sporen" genoemd maar dat is een beetje naar analogie met andere sporen. Het zijn eigenlijk sporen, die amoebe-achtige diertjes voortbrengen, dus geen plant. Het zijn deze diertjes die zich in groep zullen voortbewegen in een "Phaneroplasmodium" om zich te voeden tot ze volgroeid zijn.... In "bijlage" nog even een "phaneroplasmodium" van het "Troskalknetje".
Dit "Phaneroplasmodium" is een van de drie soorten plasmodia die het begin uitmaken van een slijmzwam (myxo). Misschien heeft dit uitzicht de oorsprongkelijke naam van deze myxo's wel bepaald? Dit begin kruipt over het substraat. Het vormdt aders die beschermd zijn door een nogal taaie ,dikke wand. Zo is het minder kwetsbaar. Het kan klein zijn (enkele cm) maar ook veel groter zoals hier. Het kruipt hier over een oranje aderzwam. Het menu van dit plasmodium kan zeer gevarieerd zijn. Het verorbert schimmels, gisten, bacteriën,korstzwammen en zelfs dood plantaardig materiaal. Als het volgroeid is of verzadigd zal het stabiliseren en vruchtlichamen gaan vormen. Van dit plasmodium weten we dat het Troskalknetjes zal vormen. In "bijlage" laten we nog een ruimer zicht zien op de grootte van dit "Phaneroplasmodium".
De "Oranje aderzwam" (Phlebia radiata) is wel een mooie winterse verschijning Hij ligt helemaal plat aangedrukt en kan alleen wat knopvormige verdikkingen hebben. Vooral de kleur valt op. deze kan helder oranjerood tot dooier- of chromaatgeel zijn. De centrale delen zijn dan meer vleeskleurig-roodachtig. De bovenzijde en dat is de vruchtbare laag is kamachtig gerimpeld of gegroefd. Op dode stammen of takken kan hij veel voorkomen. Hij veroorzaak er witrot zoals men zegt. Dwz. dat hij de lichnine van het hout zal verteren, zodat de celluloze van het hout meer overblijft en die is zachter en geeft een wittige kleur.
"Grauw rijpmos" (Physconia grisea) heeft een thallus met fijn verdeelde lobben die veel rijp kunen vertonen. Het zijn kristallen die er wat bovenop liggen en dat maakt het wel wat bijzonder. In "bijlage" laten we een opname zien die nog meer uitvergroot is waarop deze "rijp" nog beter te zien is. De naam rijpmos is dus wel goed gekozen alleen is de naam mos wel fout omdat het een licheen (korstmos) is!