Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
22-02-2013
Grauwe amaniet
De "Grauwe amaniet" (Amanita excelsa) kan een hoed hebben van 15 cm. Deze is donker- of grijsbruin met fijnverdeelde of plaatvormige beursresten op, die we hier ook zien. De steel heeft een knol (verdikking onderaan) zonder vliezige beursresten. De ring is doorgaans aanliggend (hier nog niet) en overlangs geribd. De geur en smaak is naar radijs of bietachtig. Deze amaniet wordt als eetbaar beoordeelt. Dat is wel één van de uitzonderingen, want amanieten zijn doorgaans bekend om hun giftigheid!
Deze "Vogelveerzwam" (Onygena corvina) behoort tot de saprofyten die op keratinehoudende substraten groeit. Zoals beenderen, haren, nagels en pluimen. Deze stond op een skeletje van een vogelkop. Het zijn kleine paddenstoeltjes het ronde kopje dat we zien is maar een 2 mm groot in doorsnede. De kleur is doorgaans bleek maar kan ook okerbruin zijn. De grootte is maar een 13mm maximaal. Men vind deze dan ook maar zeer zelden! Hier staan een hele reeks vruchtlichamen op. Zeer speciaal.
Het "Vals elfenschermpje" (Mycene pearsoniana) Heeft een rozebruine hoed en kan tot 5 cm groot worden. Het heeft ook een zwakke radijsgeur die hier niet waar te nemen is en ook de horizontaal aangehechte tot lichtjes aflopende plaatjes zien we hier niet. Ze zijn daarbij ook nog lilagrijs. Het is een zeer zeldzaam zwammetje dat we dan ook rustig lieten staan.
De "Spitsschubbige parasolzwam" (Lepiota aspera) is klokvormig tot uitgespreid als hij wat ouder wordt. Deze is wel een wat ouder exemplaar, want de spitse schubben op de hoed zijn er ook al wat afgeregend. De rand is ook wat rafelig. De plaatjes zijn wat wittig tot crèmig en op de steel is er vliezige en verschuifbare soms dubbele ring of ringzone, zie foto in "bijlage"! Deze zwam is een saprofyt die van dood materiaal leeft. Hij is daarom eerder te vinden op humus en strooisel ook in parken en tuinen! Verder is het goed om weten dat hij giftig is!
De "Trechtermycena" (Hemimycena ignobilis) is zeker trechtervormig te noemen. De plaatjes onderaan lopen sterk af op de steel van het zwammetje. De hoed is wit en begint wel klokvormig maar later (zoals hier) is hij uitgespreid en schaalvormig. Het is een klein zwammetje de steel is maar 1 cm hoog! Hij wordt ook als zeer zeldzaam aangeduid en staat gewoonlijk op naakte aarde.Klein maar fijn zwammetje! De "Hemimycena's" zijn allen kleine witte zwammetjes er er lijken er wel een 10 -tal verschillende te zijn!
De hoed van de "Smakelijke melkzwam" (Lactarius deliciosus) kan 10 cm worden. Hij is vleesrood tot oranjerood of oranjegeel met donkerdereconcentrische zonering of kransen van ingezonken vlekken. Het centrum is iets verdiept. Bij vochtig weer wordt de hoedhuid slijmig. De lamellen zijn wat oranjegeel. De steel heeft de kleur van de hoed en heeft meestal donkereingezonken vlekken. Melksap is donker peenrood ,maar dat zien we hier niet. Het vlees is tamelijk stevig en de smaak zacht met wat bittere nasmaak. Hij wordt beschreven als een uitstekende consumptiepaddenstoel "delisiosus= delicieux" vooral geschikt om te panneren en te braden want de bittere nasmaakverdwijnt bij het verhitten. In "bijlage" nog een opname van deze "smakelijke melkzwam"
Deze "Bittere boleet" (Tylopilus felleus) kan tot 15 cm breed worden. De hoed (waar we hier toch een stukje van zien) is beige-bruin of kartonkleurig tot reebruin en fijn fluwelig. De buisjes onderaan zijn wit en later worden ze lichtroze tot vleeskleurig. De steel is wat olijfgeel tot olijfoker met een grove nettekening, die we hier goed kunnen zien. De smaak is zoals te verwachten (zie naam) bitter (goed herkenningspunt) en maar zelden zacht. Hij is dus ongenietbaar bitter, wel niet giftig, maar de speciale smaak verdwijnt ook niet na verhitting dus echt geen zwam om in de pan te leggen! Komt veel voor, vooral bij dennen en sparren, maar kan ook in loofbossen aangetroffen worden. Het is een mycorrhiza -zwam. Leeft in symbiose! Hij staat dan ook nog op een Rode lijst. (zeldzaam en beschermd).
Deze "Kleine bruine bekerzwam" (Humaria hemisphaerica) is hier ook bekervormig en een kleine soort, wordt maar maximaal 3 cm! De buitenzijde is hier geelbruin behaard. De haartjes bovenaan zijn mooi te zien. Men vind hem op kale bodem of tussen bladstrooisel op zand, leem of klei onder jonge loof- en naaldbomen. Wonderlijk wordt hij een mycorrhiza zwam genoemd. Blijkbaar leeft hij dus in symbiose met deze jonge bomen (langs het wortelstel) waar hij bij staat. Gewoonlijk zijn de meeste bekerzwammen saprofyt (van dood materiaal levend).
Het "Gekarteld leemkelkje" (Tarzetta catinus) is hier wel wat gehavend maar is toch nog goed waar tenemen. Het is hier bekervormig en de binnenzijde is crème tot bleekbruin. De buitenzijde is zemelig vlokkig en crème tot okergeel met een gekartelde, wittige tot bruingevlekte rand. Het kan ook een klein steeltje hebben. Het leeft van dood materiaal op een humeuze bodem onder loofbomen. Dus een saprofyt. Als men er al eentje ziet van 4 cm doorsnede dan is het een heel groot Gekarteld leemkelkje.
De "Gladstelige schotelkluifzwam" (Helvella villosa) is natuurlijk "schotelvormig". Hier ligt hij wel onderste boven om vooral de steel te laten zien die "glad" is een belangrijk kenmerk voor deze zwam. Hij kan tot 5 cm hoog worden. de buitenkant, die we hier zien, is wat fijnviltig. De binnenkant, die we niet zien, bezit eigenlijk de vruchtlaag en is kaal. Het vlees is elastisch. Hij is in loofbossen et vinden en ook onder struiken is parken. Het is ook een op de grond levende saprofyt (van dood materiaal levend).
De "Wollige franjehoed" (Psathyrella artemisiae) is bij vochtig weer bruinachtig. Over het hele oppervlak heeft hij losse, vespreide, witte, vergankelijke vezelige vlokjes. Deze maken hem speciaal en geven hem de naam "wollige".De steel is ook wit en wat vezelig vlokkig. Hij is een saprofyt (leeft van dood materiaal) op aarde, hout en ook op mest. In loofbossen is hij aan te treffen en op wat lichtere plaatsen tussen kruiden en mossen.
De "Berkenridderzwam" (Tricholoma fulvum) heeft een hoed die geelbruin tot donker roodbruin is (hier wel eerder donker roodbruin te noemen. Daarbij is hij ook wat vettig als men er over wrijft en nauwelijk geschubd. Men kan hem ook iets vezelig noemen, maar de vezels zijn wel ingegroeid. Zoals de naam het inhoud komt hij vooral bij berken voor. De geur is meelachtig en de smaak ook meelachtig zacht. Hij is dan ook eetbaar maar men moet hem wel eerst goed verhitten om bepaalde stoffen te neutraliseren, anders zou men er wel eens darmklachten kunnen aan overhouden.
De "Abrikozenrussula" (Russula risigallina) heeft mooie kleuren op de hoed. Hij is perzikroze met abrikoosgeel centrum of vlekken. Daarbij is de geur vaak fruitig maar later ruikt hij naar verwelkte rozen. De plaatjes zijn daarbij ook nog safraangeel (zie in "bijlage" een foto van deze plaatjes). Wat moet je meer hebben om zulke naam te krijgen? Daarbij is hij zoals alle russula's een symbiont met allerlei loofbomen. Spijtig is dat men hem niet zo dikwijls tegenkomt.
Deze "Geelgeringde parelamaniet" is wel een speciale omdat hij geen witte maar een gele ring heeft. De wetenschappelijk benaming is dan ook een mondvol: Amanita rubescens forma annulosulphurea. Hier zien we zijn schotelvormig hoofd met nog wat witte velumresten op de hoed. U moet wel even naar de "bijlage" gaan kijken om de steel te zien met deze speciale "gele" ring. Deze variatie komt men dus ook niet zo veel tegen dan wel de "gewone" Parelamaniet met een witte ring.
Het "Donker hazenoor" (Otidea bufona) spreekt tot de verbeelding. Het is onregelmatig kom- tot oorvormig en aan één zijde gespleten. De binnenzijde is okerkleurig tot kaneelkleurig geelbruin en de buitenzijde glad tot rimpelig, ruw wrattig, okerkleurig bruin tot sepiakleurig grijsbruin. Het kan dus wel wat nuances van kleur in zich hebben. Men komt het tegen tussen wat strooisel op humeuze grond in lanen en bossen. Zo'n "oortje" kan wel een doorsnede van 8 cm bereiken en komt niet zo veel voor.
Het "Vuurzwammetje"(Hygrocybe miniata) is altijd een zeer fris rode verschijning tussen het groen. Het behoort bij de familie van de wasplaatachtigen. En inderdaad voelt het "was"-achtig aan. De plaatjes zijn breed aangehecht en lopen met een "tandje" af op de steel. We kunnen het hier nog juist wat zien. Het is geen groot paddestoeltje want de hoed wordt maximaal 5 cm in doorsnede en gewoonlijk is dat veel minder. In "bijlage nog een opname van dit mooie zwammetje!
Dit is nog een imperfecte vorm van de "Rossige kussentjeszwam" (Hypocrea rufa). Men noemt dit imperfect omdat het geen vruchtlichaam is van een sexuele voortplanting tussen schimmels, het is dus een "klonenvormend" lichaam. Soms kan deze imperfecte vorm samengaan met de perfecte vorm de "Rossige kussentjeszwam". Aan voortplantingswijzen is er dus ook geen probleem bij de zwammen! De kleur is toch ook altijd opvallend als deze vooral op rottend hout te vinden is. Het is dus ook een saprofyt!
De "Oranje druppelzwam" (Dacrimyces stillatus) is inderdaad gewoonlijk druppelvormig en maar een 2 tot 5 mm in doorsnede. Dus zeer klein. Hij is slijmerig, gelatineus, en geel tot oranjegeel. Als hij wat opdroogt wordt hij sterker oranje tot oranjerood. Een mooie kleur! Ze staan ook altijd in groepjes en nogal dicht opeen. Op sterk vermolmd naaldhout meestal maar ook zelfs op oude vensterbanken of ander bewerkt hout waar hij van leeft. Saprofyt dus!
Op oude, op de grond liggende, Berkenzwammen en dan op de buisjeslaag er van, kan men deze saprofyt vinden. De "Poederige kussentjeszwam(Hypocrea pulvinata) blijkt daar typisch op voor te komen. Een zwam die dus een andere verteert. Hij ziet er kussenvormig uit, rond tot onregelmatig ovaal en ze vergroeien onderling. De bovenzijde is ruw, mat okergeel tot bleek bruin. Hier is hij gedeeltelijk nog met een andere schimmellaag bedekt. In "bijlage" nog een tweede opname.
De "Schorsbreker" (Vuilleminia comediens) doet zijn naam alle eer aan. Hij breekt door de schors en groeit verder aan terwijl de schors helemaal omkrult en hij deze afwerpt. Hij kan zo op een grote oppervlakte actief zijn. De bovenzijde is mat en glad,soms een beetje glanzend. De kleur kan wittig zijn tot bleek vleeeskleurig of wat grijs met lila tinten (zoals hier ongeveer). Het is een saprofyt hij leeft dus op dood hout dat soms nog aan de boom hangt of op afgevallen loofhouttakken en dan vooral op eik.