Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
04-12-2013
Baardmos
Dit "Baardmos" (Usnea) was een afgevallen exemplaar van een takje. Baardmossen zijn zeldzaam bij ons (zeer gevoelig voor de luchtkwaliteit) en laten we natuurlijk staan waar ze staan. Dit was echter van een takje afgevallen. Waarschijnlijk is dit het "Gewoon baardmos" (Usnea subfloridana) omdat het met (KOH) geel verkleurde en aan de voet wat zwart zag. Het zwart is hier op de foto wel niet te zien. Ooit vonden we en Baardmos in de Ardennen dat wel 30 cm lang was. In Schilde een 100 meter van de Kerk staat er op een haagbeuk ook een exemplaar dat we na jaren toch hebben zien uitgroeien naar een exemplaar dat nu 4 cm lang is. Het zijn struikvormige lichenen die ronde vertakkingen hebben waarop isidiën kunnen uitgroeien (korte uitsteeksels) en waarop ook soralen (groepjes korrels) kunnen voorkomen. In het midden van een vertakking loopt een centrale streng die het licheen ondersteunt. Deze vondsten zijn wel heel speciaal hier bij ons! Wonderlijk dat ook deze vormen een symbiose is tussen een schimmel en en alg. Het is dus een licheen en geen mos!
Dit licheen "Aspergekorst"(Jamesiella anastomosans) valt ook niet zo op als het op een boomstam staat. Het is een korstvormige dunne vlek die er metallic grijs tot donkergroen kan uitzien. Daarop zijn dan wat doorzichtige tot witte dunne haren op te ontdekken (een loep van 10 x is hier best aangewezen). Deze witte "haren" noemt men ook "hyphophoren" en zijn asexuele sporendragers. De echte vruchtlichamen (apotheciën) komt men niet vlug tegen. In bosrijk gebied met de nodige vochtigheid is dit licheen wel te vinden. De Nederlandse naam is wel geestig gevonden. Men kan het zien als kleine "aspergekopjes" die boven komen.
De "Witte kalkstippelkorst" heeft zijn Nederlandse naam wel behouden maar is van de "Verrucaria's" verhuisd naar de "Bagliettowa". Hij noemt nu "Bagliettowa calciseda". Het is een licheen of korstmos een symbiose van een schimmel met een alg. Bij de inleiding wordt nog verwezen naar andere lichenen. Deze nu groeit op nogal harde kalksteen. We zien een wittig vlak de (thallus of het lichaam van het licheen) met daarin zwarte peritheciën of vruchtlichamen van de schimmel.Deze zwarte vruchtlichamen zijn practisch helemaal verzonken in de steen. Blijkbaar kan dit licheen met zijn zure bestanddelen toch een klein gaatje maken in de ondergrond om de vruchtlichamen te bergen. Toch een verrassende verschijning. De Nederlandse naam is ook wel zeer passend gekozen.
Deze "Bruine stippelkorst" (Verrucaria macrostoma) bestaat uit duidelijke areolen (kleine afgelijnde vlekjes) nogal lichtbruin maar soms met een groene tint die we hier ook (een beetje langs de rechterzijde) opmerken. De randen van deze areolen hebben soms isidieuze structuren. Dit zijn kleine rondachtige verhevenheden met nog een bovenlaagje van de thallus (lichaam) van het licheen er omheen. Deze komt ook voor op allerlei steen en is nogal algemeen en niet zo spectaculair. Ook deze structuur is opgebouwd uit een schimmel en een alg, die in symbiose leven.
Een merkwaardig plantje die "Rode aardbeispinasie" ( Chenopodium foliosum)! Het bloeiwijzedeel van de stengel is lang en onvertakt. Er zijn +/- zittende, verwijdede kluwens in de oksels van langere getande schutbladen. En de bloemdekbladen in de vruchttijd worden vlezig en rood en deze zijn wel opvallend omdat ze dan precies wat op "aardbeien" gaan lijken. De bladeren zijn wel die van een ganzenvoet zoals te zien is. In "bijlage" nog een opname van zeer dicht van deze rode bloemdekbladen in de vruchttijd.
"Stijve ogentroost" (Euphrasia stricta) is een halfparasiet. Hij groeit in lage graslanden waarmee hij parasiteert. Hij neemt vooral water en mineralen van de grassen. Zelf doet hij nog aan fotosynthese daarom is het dus maar een halfparasiet. De bloemkroon is witachtig tot paarsachtig en meestal is er een donkerdere bovenlip. De planten zijn echter zeer variabel daarom worden er soms ondersoorten van gemaakt maar de verschillen zijn zo klein dat men het gewoon bij "Stijve ogentroost" kan houden. Het is wel en zeer mooi bloemetje in "bijlage" geven nog een opname.
Merkwaardig genoeg is de "Basterdklaver" (Trifolium hybridum) geen bastaard! De Witte en de Rode klaver zijn niet zo zeldzaam en zien we veel en zij worden soms ook ingezaaid als veevoeder. De Basterdklaver heeft wel een kleur die er tussenin (tussen Rode en Witte) ligt. Eerst is hij wit en later wordt hij eerder wat roze (zoals we hier kunnen zien). Soms kan hij ook wit blijven en dan is hij niet zo vlug herkenbaar. De bloemen zijn wel niet gedraaid wat de Rode- en Witte klaver wel hebben. In "bijlage" nog een opname van deze aparte en zeldzamere klaver, die een eigen plaats bekleed bij de soorten klavers.
De "Gewone agrimonie" (Agrinonia eupatorum) is een gevoelige plant en staat op de "Rode lijst". De gele bloemen staan in een toorts recht naar boven. De blaadjes kunnen korte klierloze haren bezitten. Heel mooi zij ook de vruchtjes die gegroefd zijn , behaard en met stekels, die schuin tot ongeveer recht staan. Zij zijn perfect gebouwd om aan kledij van mensen of pelzen van dieren te blijven haken. In "bijlage" hebben we er een opname van.
De "Maretak" (Viscum album) spreekt in elk geval tot de verbeelding. Deze halfparasiet vestigt zich op vooral loofbomen hier bij ons (Populier en Appelbomen). Hij doet dus zelf nog wel aan fotosynthese (heeft bladgroen) maar onttrekt met zijn wortels, die tot in de bast doordringen van de boom, water en mineralen. In de winter vallen deze struikvormen vooral op in de kruin van de bomen. Dan bloeit ook de Maretak als eerste voor de bladeren aan de bomen komen. Van in de tijd van de Germanen (Druïde) speelde hij al een rol in de cultuur. Het was een symbool van de geboorte. De gaffelvormige vertakking, één word twee, leidde daartoe. Later werd dit natuurlijk aan het Kerstfeest verbonden. De vruchten hebben een pit met daarrond een taai, wit slijmig vlees. Vooral de Grote lijster is daarop verzot, ze noemt daarom ook Turdus "viscivorus" = misteleter. De uitwerpselen van de lijster op een andere tak met de pit en vermengd met mest is natuurlijk ideaal om daar een nieuwe plant te laten groeien. Het kleverig omhulsel leverden ook een substraat voor de vervaardiging van lijm waarmee takken werden ingesmeerd om vogels te vangen. Vandaar dat de naam "Vogellijm" ook gebruikt werd. In "bijlage" nog een opname van deze magische plant.
De kroonbladeren van "Zilverschoon" (Potentilla anserina) zijn groter dan de kelkbladerenzodat wij vooral deze mooie afgeronde gele kroonbladeren zien. De plant zelf moet als ganzenvoer gediend hebben nl. "anserina" = ganzerik en verwijst naar ganzenvoer. De blaadjes zijn scherp gezaagd en onderaan zilverwit glanzend waar het dus ook zijn naam aan te danken heeft. Het prachtige geel van de bloem komt in elk geval ook zeer goed uit tegenover de groene achtergrond van de bladeren bovenaan. In "bijlage" nog een opname.
Deze "Moeraskersgal" (ook wel koekoeksgal of ananasgal genoemd) wordt veroorzaakt door de galmug (Dasineura sisymbrii of Cecidommyio sisymbrii, we vonden er twee namen voor). Het lijkt op witte knobbels in de bloeiwijze. Het is zwamachtig weefsel dat als omgeslagen hoedranden de bloemstelen omgeeft. Doordat de woekering van de naburige bloemstelen samenvloeien ontstaan er holle ruimtes waar de galmuggen zich ontwikkelen. In "bijlage" nog een opname van deze gallen die we niet dikwijls tegenkomen.
Deze "Muurbrand" (Ustilago stellariae) is een van de meest voorkomende soorten "branden". Hij heeft als waardplant de "Muur" hier in 't bijzonder de Watermuur. Deze zwammen vormen zwartsporenpoeder de zogenaamde "brandsporen". Hier zijn deze vooral op de meeldraden gehecht en ook wat op de kroonbladen van de bloem. Het valt wel erg op. In "bijlage" een opname van een nog gezonde bloem van de Watermuur.
Naast het Slijkgroen aan dezelfde plas vonden we ook "Waterpostelein" (Lythrum portula). Het is een zeer kleine, doorgaans eenjarige en tere plant. De stengels zijn vierkant, doorschijnend en vaak roodachtig (zoals hier). Ze liggen gewoonlijk en vertakken aan de voet en op de knopenwortelen ze. De blaadjes zijn ook wat spatelvormig met en ronde tot afgeknotte top. De bloemen zijn onopvallend en zitten in de bladoksels (we zien er hier ook geen). Deze bloemen doen aan zelfbestuiving. Het staat op plaatsen die in de winter onder water staan en in de zomer droogvallen. Helemaal de situatie zoals we die hier aantroffen. In "bijlage" nog een opname.
"Slijkgroen" (Limosella aquatica) vind men op droogvallende voedselrijke grond van rivierlopen en duinplassen. Hier troffen we het aan een plas in de weg van het Klein Schietveld. De bladen staan in een wortelrozet ze zijn lang gesteeld en lijn- tot spatelvormig. Het vormt ook lange uitlopers. De bloemkroon is 2-5 mm breed. Hier zien we zo'n minuscuul bloemetje tussen de bladen (ongeveer 2 mm). Het wordt als zeldzaam tot zeer zeldzaam aangegeven. In "bijlage" nog een opname maar zonder bloemetje.
Het "Echt duizendguldenkruid" (Centaurum erythraea) is en plant die zeldzaam is en op de "Rode lijst" staat. Typisch is dat de helmknoppen als ze wat rijpheid hebben getorst zijn. (Even goed kijken). Het is een plantje dat medicinaal heel wat toepassingen heeft gekend. Het heeft een bittere smaak en de slogan indachtig: "Bitter in de mond maakt het hartgezond" heeft het heel wat gebruik in de hand gewerkt en daarom ook gekweekt, vooral in de middeleeuwen. Hij was dan ook niet zo goedkoop, zoals de naam doet vermoeden. De Germanen zouden deze plant daarom ook al medicinaal gebruikt hebben. Ook gebruikt om "vermout" op smaak te brengen, wordt aangehaald. In "bijlage" nog een opname.
De rups van de "Witvlakvlinder" (Orgyia antiqua) is een van de kleurrijkste inheemse vlinderrupsen. Zij kan tot 30 mm lang worden is leigrijs maar de rode wratjes zijn wel opvallend. Deze zijn ook met haarborstels bezet. Op de segmenten vier tot zeven zitten geelachtige (witte tot bruine) haarborstels op de rugzijde. Op de segmenten elf is er een borstel van korte bruine en lange zwarte haren die aan de uiteinden vertakt zijn. Dergelijke haarborstels staan ook nog eens op de zijkanten van segmenten één, vier en vijf. Deze rups komt op heel wat bomen en struiken voor maar het is de eerste maal dat we ze aantreffen. Op 13/08/2013 hadden we reeds de eitjes van deze vlinder weergegeven en staat meer uitleg over de bijzondere levenswijze van deze vlinder (even gaan kijken). Nu nog de vlinder zelf vinden maar dat lijkt zeer moeilijk...
Beide geslachten van de "Kleine vuurvlinder" (Lycaena phlaeas) zien er bijna hetzelfde uit. Bovenzijde van de voorvleugels zijn oranjerood met een bruine vleugelrand en zwarte vlekken. De achtervleugels zijn bruin met een oranje achterrand. Deze vlinder heeft een lange vliegtijd van midden april tot eind oktober. Dit gebeurd in meestal wel vier in elkaar overlopende generaties. De laatste vlinders sterven dan gewoonlijk als gevolg van de vorst zonder zich te hebben voortgeplant. Meestal overwinteren de jonge rupsen wel maar soms ook als volwassen rups. De verpopping vindt plaats tussen een aantal gesponnen bladeren op de waardplant en dit kan een zuring zijn zoals: Schapenzuring, Veldzuring of Ridderzuring. Een mooie verschijning!
"Rood guichelheil" (Anagalis arvensis subsp. arvensis) is en mooi rood bloemetje met geel stuifmeel. Centraal is er nog en prachtige purperen kleur aan de kroonblaadjes. Het had ook een medische toepassing de naam "guichelheil" = waan -genezend. Het werd gebruikt tegen melancholie en hondsdolheid. Blijkbaar moet er ook nog een "Blauw guichelheil" zijn maar dit is ernstig bedreigd en staat op de rode lijst. Het Rood guichelheil is wel te vinden op vochtige tot droge gronden in akkers en moestuinen en zelfs op omgewerkte gronden. In "bijlage" nog en opname van dit speciale bloemetje.
De "Paardenbloem" (Taraxacum officinalis) is een veel voorkomende bloem. Er zijn ook heel veel varianties onder: namelijk een 1000 microsoorten! Er zijn vooral of bijna alleen apomictische paardenbloemen. D.w.z. er is vruchtzetting zonder bevruchting! Zij erven dus in vrouwelijke lijn en zijn planten zonder vader. Stuifmeel speelt geen rol en wordt praktisch niet gevormd of is vaak slecht gevormd. Uitzonderlijk komt er toch wel eens bevruchting voor en kan er weer een microsoort gevormd worden. De wetenschappelijke naam "officinalis" duidt er ook op dat het in de geneeskunde gebruikt werd. Vooral als water afdrijvend middel vandaar ook de naam "Pisbloem". Ook geeft het veel honing en zijn de imkers daar zeer tevreden mee. Hier zien we er een huisvlieg op. In "bijlage" zitten er blijkbaar ook nog andere insecten op om zich te goed te doen aan de nectar.
Deze bessen van de Amerikaans vogelkers zijn best eetbaar als ze nog wat zwarter geworden zijn. (Dan zijn ze helemaal rijp). Over deze boom of struik is men wel niet zo gelukkig omdat hij zich sterk voortplant en veel inheemse planten in de verdrukking brengt. Zo te zien aan het aantal bessen die hier aanhangen kan men zich best een idee vormen van de vruchtbaarheid van deze boom. Ook vogels (zoals spreeuwen) eten deze bessen graag en deponeren de zaden met nog wat mest erbij overal waar ze neerstrijken. Veelal zien we zo aan de bosranden deze Amerikaanse vogelkers opkomen. De bast zelf van de boom ruikt naar blauwzuur als men de schors even krast. Een gif, dat in de middeleeuwen, een gif was dat dikwijls gebruikt werd om iemand aan zijn einde te brengen. In "bijlage" nog een opname van deze mooie bessen, die dus niet giftig zijn.