Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
27-02-2014
Sinaasappelkorst
De "Sinaasappelkorst" (Caloplaca saxicola) is wel een opvallendmooi licheen dat op steen te vinden is. De wetenschappelijke naam: "calo" =mooi en "placa"= vlek of plek, duidt daar ook op. En verder "saxicola" betekend: "saxi"= steen en "cola" = bewonend. Het is helemaal tegen de steen aangedrukt en lichtgeel tot oranjegeel met dikberijpte lobben. De vruchtlichamen (apotheciën) zijn oranjegeel met een veel lichtere rand. Het geheel is dus een pracht van een licheen! Het mooie eraan is dat het op veel soorten van steen te vinden is.
Dit is een lichenicole fungus d.w.z. een schimmel die een lichen aantast. Ook lichenen ontsnappen niet aan parasitaire schimmels, zij hebben immers voedsel in zich. Deze "Arthonia lecanorina" heeft nog geen Nederlandse naam gekregen. Men herkend hem aan de zwarte vlekken in de schijf van de apotheciën van een "Kalkschotelkorst" (Lecanora albescens). Deze zwarte vlekken zijn dan weer de vruchtlichamen van deze schimmel. Het zijn doorgaans al wat oudere lichenen die deze aantasting vertonen. In "bijlage" nog een opname van deze lichenicole fungus.
Het "UV-mos" (Psilolechia lucida) is natuurlijk geen mos maar een licheen. Het is volledig korstvormig en regelmatig fijnkorrelig en ziet er wat oplichtendgeelgroen uit. Omwille van de kleur heeft het allicht zijn naam gekregen. Het staat op zure steen van muren en dan op beschutte en droge plekken die toch een hoge luchtvochtigheid heben. Op boomwortels kan men het ook aantreffen en zelfs op dode plantenresten. Het heeft verder geen chemische reacties maar met UV-licht verkleurt het oranje en kan men het met meer zekerheid determineren.
Tussen de lichenen toch even aandacht voor deze "Gaspeldoorn" (Ulex europeus) die we aantroffen in Sint-Lenaarts in het domein De Leeuwerik met oude kleiputten op 18-02-2014. Het was wel bijzonder dat deze al zo mooi in bloei stond terwijl de normale bloeiperiode aangegeven wordt in april-juni maar toch ook soms in december-januari. Het verraste toch wel even dat we hem nu in februari zo mooi bloeiend aantroffen. De bladeren zijn priemvormig met scherpe stekelpunt en wel bijzonder! Het is en plant van kalkarme zandgrond die ook als zeldzaam gequoteerd staat in de Kempen. Hij doet zijn naam alle eer aan met zijn doornige bladeren. In "bijlage" een opname van één bloem.
Het "Vals dooiermos" (Candelaria concolor) hadden we reeds op 10-02-2014 ingebracht maar we voeren het hier nog eens ten tonele omdat we het enkele dagen geleden vonden met een apothecium (vruchtlichaam). Het is een licheen dat de laatste tijd meer voorkomt en blijkbaar gaat het zich ook nog eens geslachtelijk voortplanten langs de schimmel van de licheensymbiose. Er evolueert dus wel wat in de lichenenwereld, mogelijk door de klimaatsverandering. In "bijlage" maken we de weergave nog wat groter zodat het apothecium nog wat duidelijker is.
"Vals dooiermos" (Candelaria concolor) is een van de volledig gele lichenen. het bestaat uit een aantal zeer fijne, verdeelde, opgerichte tot rechtopstaandelobben, die samen een mooi rozetje vormen. Op de lobjes kunnen ook nog fijne soralen voorkomen. In volle zon zijn ze mooi lichtgeel, als ze niet in volle zon staan kunnen ze ook wat groeniger uitvallen. In dit geval is het de schimmel die minder geel pigment aanmaakt om toch de nodige zonnelicht op te nemen om de algen toe te laten voedsel (suikers) te produceren. Een mooi voorbeeld van hoe de schimmel een idelale woonst fabriceert voor de alg, in zijn voordeel uiteraard.
Het "Gewoon boomzonnetje" (Calplaca pyracea) is wel niet zo gewoon. In de Nederlandse Rode lijst van de lichenen staat deze vermeld met "onvoldoendegegevens". Blijkbaar komt deze dus niet veel voor en is het zelden dat men hem tegenkomt. Dit exemplaar vonden we in de buurt van Broechem op de hoogste takken van een populier die nog niet zolang geleden was omgevallen. Populier lijkt de favoriete verblijfplaats te zijn van dit licheen. De thallus (lichaam van het licheen) is grijzig wit en de vruchtlichamen (apotheciën) van de schimmelcomponent heeft eerst wel een klein beetje van de grijze thallusrand, die verdwijnt met ouder worden. Daarna ziet men een geel buitenste randje met een mooi oranje binnenvlak. Echt een "Boomzonnetje".
Hier is dan een opname van sporen onder microscoop van het Vliegenstrontjesmos (Amandinea punctata). Heel scherp is de opname niet maar toch geeft het een voldoende beeld. We zien eigenlijk twee groepen van sporen bij elkaar. Het is de inhoud van twee "zakjes" waar steeds een achtal sporen in vertoeven. Als je wil kun je even tellen. De sporen zijn elipsoïd en zijn 10 tot 18 x 5 tot 10 µm groot!(Eén "µm" is een duizendste van een mm.) Deze opname is een vergroting van 1000 maal. We zien ook dat de sporen uit twee cellen bestaan die wat gescheiden zijn door wat we een septe noemen. Deze sporen zijn ook wat krom (gebogen) en zien er groen uit. Dit wil zeggen dat ze nog niet volledig rijp zijn. In "bijlage" laten we nog een opname zien waar deze twee sporenhoopjes (uit twee zakjes, die we zelf niet zien) ook te zien zijn, op een andere plaats zien we ook enkele bruine sporen die een beeld geven van de rijpe sporen van dit licheen! De vergroting van deze opname is x 400!
Het "Vliegenstrontjesmos" (Amandinea punctata) heeft wel een goed gekozen en grapige naam. Met het blote oog ziet men wat kleine zwarte vlekjes op een wat lichtgrijze tot donkergrijze achtergrond. Deze zwarte apotheciën hebben een eigen zwartrandje, zeker in het begin, later als deze heel rijp worden gaat het bol staan en ziet men dit randje niet meer. De apotheciën zijn dus de vruchtlichamen van dit licheen, maar alleen van de schimmel, als een spoor later zal wegvliegen moet het nog een goede en geschikte alg vinden om uiteindelijk in symbiose te gaan en volwaardig licheen te vormen! De schimmel van dit licheen behoort tot de zakjeszwammen, dwz de sporen worden in zakjes gevormd en gewoonlijk zijn dat acht sporen in één zakje. Deze sporen van het Vliegenstrontjesmos zijn heel mooi en daarom geven we hierboven even een speciale bijdrage over de sporen van dit speciaal licheentje!
Het "Hamerblaadje" (Cladonia strepsilis) heeft nogal grote grondschubben, deze kunnen wel 2 cm lang worden. Ze zijn ook dik en staan nogal bol en hebbel bobbeltjes bovenop die wat afgelijnd zijn met witte streepjes. Het ziet er "gehamerd" uit. De Nederlandse naam is prachtig gekozen! Op deze wijze is het ook nagal goed herkenbaar wat niet van alle Cladonia's kan gezegd worden. Het is ook nogal zeldzaam en op hoge zandgronden in de hei wel te vinden. In "bijlage" nog een opname.
Dit lichen: "Heideveenkorst" (Placynthiella oligotropha) heeft losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen, als thallus. Allemaal bobbelige structuren dus die okerbruin tot donkerbruin zijn maar als ze nat zijn, groen worden. Het oppervlak kan dus wel anders van kleur zijn. De apotheciën of vruchtlichamen van de schimmelcomponent zijn bruin tot zwart met een randje van dezelfde kleur. Het staat op en zure humuslaag in de heide vooral. Door veel te plaggen heeft het uitbreiding genomen. In "bijlage" nog een opname.
Het "Verstop-schildmos" (Melanelixia subaurifera) is een licheen dat soms wel over het hoofd wordt gekeken als het op wat bruinig-groenen schors voorkomt vandaar dat de naam goed gekozen is. De wetenschappelijke naam "subaurifera" wil zeggen: sub =bijna en "-aurifera" = gouddragend, is ook wel goed gekozen omwille van de kleur. De lobben zijn nogal aanliggend en naar het midden toe komen er bobbelige isidiën (verhevenheden) voor die soms snel afbreken waardoor het merg van het licheen zichtbaar wordt. OP bomen in het bos alsook goed belichte bomen is het wel tamelijk veel te vinden.
De "Grijsgroene steenkorst" (Lecidella scabra) staat uiteraard op steen, vooral op bakstenen muren, maar soms ook op bomen. Het oppervlak (de thallus) is korstvormig en blauwgroenig grijs tot lichtgrijs met ook ronde soms samenvloeiende geelgroene fijnmelige soralen en deze zien we hier nu juist duidelijk verschijnen. De apotheciën (vruchtlichamen) zijn zwart ongeveer één mm, plat en hebben ook en randje dat hier wel moeilijk te zien is.
Het "Gewoon purperschaaltje" (Lecidella elaeochroma) is een veel voorkomend licheen dat nogal gemakkelijk te herkennen valt door de opvallende wittige thallus die als een vlekje op een boom of tak staat met daarom zwarte vruchtlichamen van de schimmel die, als ze jong zijn, een eigen (zwart) randje vertonen. Dit exemplaar is al wat ouder en dan gaan de apotheciën wat bol staan en dan ziet men niet veel van dat eigen randje. Als ze nat staan dan is er soms ook wel een purperen schijn in deze apotheciën te ontdekken. Vandaar waarschijnlijk de Nederlandse naam...
Het "Olijfschildmos" (Pleuristicta acetabulum) is wel een heel spectaculair licheen. Het is bladvormig en olijfkleurig tot groenzwart maar nat heldergroen. Het heeft nogal grote lobben, maar de apotheciën (vruchtlichamen) zijn wel om u tegen te zeggen. Ze zijn veelal aanwezig en zelfs zeer rijkelijk zoals hier! Ze zijn komvormig en de schijf is helderbruin tot bruin. We komen dit licheen niet dikwijls tegen. Het staat nogal hoog om de stam van bomen die goed belicht zijn. In "bijlage" nog een opname van dit licheen met de grote vruchtlichamen van de schimmelcomponent. (Zij zouden tot 3 cm groot kunnen zijn! Maar zulke exemplaren hebben we nog niet tegengekomen.)
Van ver ziet een grote plek "Granietschildmos" (Xanthoparmelia conspersa)er uit zoals op de foto. Het zijn plat aangedrukte lobben die sterk aan mekaar zitten. Op het oppervlak zelf komen isidiën (opstaande kleinere structuren van het thallus) voor die nogal rond zijn. Het is nogal zeldzaam. Dit exemplaar kwamen we tegen in Nederland op een zerk van een kerkhof. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Het "Soredieus leermos" (Peltigera dydactila) is een bladvormig licheen. Het is bruinig maar als het droog is, zijn vooral de grijze haartjes aan het oppervlak te zien en ziet het er grijzig uit. Bovenaan de lobben zien we hier duidelijk de bruine "apotheciën" of de vruchtlicamen van de schimmel uit de symbiose. In "bijlage" zien we een andere opname waar de soredieuse plekken die er bij jonge exemplaren zijn, wegvallen en witte vlekken vormen en zelfs gaatjes kunnen worden. Het is maar bij de rijpe vorm dat de soralen wegvallen en er vruchtlichamen te zien zijn. Het licheen is vooral als pionier aan te treffen op schrale heigronden.
"Breekbaar heidestaartje" (Cladonia callosa) heeft fragiele (breekbare, dus) rechtopstaande schubben. Bij droogte zoals hier zijn vele blaadjes ook wat omgekruld en zien we dat deze onderaan helderwit zijn. Bovenaan zijn ze wat gemarmerd maar dat zien we hier niet. De blaadjes zijn van 0,5 tot 1 mm groot en weinig ingesneden. De schubben breken gemakkelijk door. Podetiën ziet men niet dikwijls bij dit licheen, deze zijn ook zeldzaam en zijn breed en kort. Een licheen dat op zandige gronden te vinden is maar toch tamelijk zeldzaam! In "bijlage" nog een opname!
"Gewoon geleimos" (Collema crispum) betaat uit een matje van gelobde schubben tot een 5 mm breed. Het ziet er bruinzwart uit. Als het nat is zoals hier is het duidelijk opgezwollen en groenzwart te noemen. In het midden zijn er platte schubvormige isidiën te vinden. Alles geeft een opgezwollen indruk als het nat is. Het is een licheen dat in symbiose is met de cyanobacterie "nostoc" die ook op zichzelf kan leven en een groenige glibberige masse kan zijn. Op sommige plaatsen kan men er gemakkelijk op uitschuiven als het op een wat met gras begroeid paadje ligt. De nam "gelei" is voor dit licheen wel goed gekozen! In "bijlage" nog een opname.
De "Bleke poederkorst" (Lepraria vouauxii) ziet er groenig grijs uit. Deze kleurnuance is wel belangrijk om het te herkennen. De rand is ook altijd wat gelobd. Bij ouderdom kan het ook verkleuren naar donkerroze of donkergrijs. Het is een nogal dikke laag fijne, lepreuze korrels die niet echt soredieus zijn. Met UV licht wordt het roze en dat is ook een goed kenmerk. Meestal te vinden op oude bakstenen muren die vochtig en beschaduwd zijn. Het onderscheid en de nuances van die poederkorsten is niet altijd eenvoudig, maar wel boeiend.