Levensloop met verhalen en vertellingen vanaf 1960
30-06-2007
Terug naar af ?
1963
Het geld dat Tineke verdient in de kleine kruidenierswinkel komt goed van pas en helpt ons om maandelijks rond te komen.
Er is al veel concurrentie van de
grote supermarkten maar de mensen komen toch nog graag een klapke
doen in de winkel, sommigen zelfs tot elf uur 's avonds.
Tineke is nu in verwachting van ons derde kindje en heeft haar handen meer dan vol met de twee anderen en de winkel.
's Avonds los ik haar vaak af en de kletskousen komen nu overdag.
We sluiten voortaan om acht uur en hebben zodoende wat meer tijd en rust.
Ons dochtertje Marleen kent al goed
de plaats waar de chocolade, pralines en de snoepjes liggen en wijst
kranig met haar klein vingertje naar wat ze hebben wil.
Op een dag zijn er perikelen rond
een bepaald merk van pralines die gevaarlijke Oostenrijkse
methylalcohol zouden bevatten en omdat wij dat merk ook verkopen
krijgen we een brief van de politie waarin staat dat we iedereen moeten
verwittigen om niet meer van deze pralines te eten.
De methylalcohol kan blindheid
veroorzaken en we moeten alle dozen nú dadelijk uit de rekken nemen en
opzij zetten om ze te laten keuren.
Eén dag later komen twee gendarmes de dozen ophalen.
Ze nemen alles netjes mee en
verdwijnen even snel als ze gekomen zijn. Sindsdien hebben we van hen
of van de pralines niks meer gehoord of gezien.
Als we gaan navragen of we recht
hebben op een vergoeding voor onze verloren koopwaar blijkt niemand
iets van de pralines af te weten.
Ik hoop maar dat die rijkswachters
de pralines niet zelf hebben opgegeten want... politiemensen die met
een blindenstok lopen is toch geen gezicht.
Mijn moeder komt ook naar de winkel en neemt altijd een grote voorraad mee.
Daarmee verdienen jullie toch iets
aan ons. Zegt ze en ik voel dat ze zich nog altijd wat schuldig voelt
voor het feit dat mijn vader 'zogezegd' geen werk meer voor me had,
vier weken vóór we gingen trouwen.
En hoe gaat het op je nieuw werk bij die bouwfirma in Brussel? Vraagt ze.
Dat gaat..., het is nogal vuil werk. Zeg ik.
En gevaarlijk ook, zegt Tineke! Over haar brilmontuur kijkt ze bezorgd in mijn richting.
Bij ons is er opnieuw veel werk en pa zegt dat hij je goed zou kunnen gebruiken.
Aan vijfentwintig frank per uur zeker? zeg ik een beetje sarcastisch.
Nee, Mil wordt nu ook betaald zoals bij een normale werkgever en hij heeft alle voordelen zoals kindergeld, ziekenkas etc.
Hoeveel verdient hij dan?
Vijfendertig frank per uur, netto.
Ik zal erover nadenken. Het lijkt me wel wat.
Maar je weet dat ik nu naar de avondschool ga en om vijf uur wil stoppen. Ik kan geen overuren meer maken.
Maar die avondschool is toch niet nodig als je terug bij ons komt werken?
Ze kan maar niet verstaan dat ik een andere toekomst wil.
Nee, zeg ik kordaat, daar moet je niet op rekenen. Als ik mijn diploma heb dan blijf ik niet langer loodgieter.
Ze schudt met haar hoofd, trekt haar schouders op en gaat weg.
De volgende dag is ze er weer en zegt dat het goed is.
Een week later werk ik terug bij
mijn ouders in het atelier te Brussel en een maand later verhuizen we
ons atelier naar Wezembeek waar mijn ouders een nieuw huis met grote
aangebouwde werkplaats hebben gekocht.
Er wordt terug hard gewerkt in het
atelier en ik verdien nu even veel dan op mijn vorig werk. Weer maak ik
zinken buizen en dakvensters...
Dit stukwerk ken ik als geen ander en moet er niet echt bij nadenken.
Mijn gedachten dwalen steeds af naar wat we de avond voordien in de school hebben geleerd.
De school is een ontspanning na
mijn dagtaak. Ik hoef niet langer recht te staan aan een werkbank maar zit
met mijn luie kont op een schoolbank en kan uitrusten!
Door mijn grote honger naar kennis gaat alles wat we daar leren er in als zoete koek.
De manier van lesgeven is totaal
anders dan in een dagschool want niemand is 'verplicht' om te komen. De
discussies die we voeren zijn zo interessant dat ik om negen uur spijt
heb dat de les gedaan is.
De twee eerste jaren vliegen voorbij en in het derde jaar leren we radio en televisietechnieken.
Het liefst van al doe ik de proefopstellingen in het labo.
Vandaag wil mijnheer Van Gelder, onze leraar-labo, ons een oscillator laten bouwen met heel eenvoudige en goedkope materialen.
Een luciferdoosje overplakt met
zilverpapier en een dikke ijzeren nagel met wat koperdraad omwikkeld,
dat alles gekoppeld aan een penlicht batterijtje, vormen de basis voor
een TV stoorzendertje.
We zijn goed bezig als plots de
deur van het labo wordt opengesmeten en de heer directeur -
aalmoezenier van de arbeid binnenstormt.
Van Gelder! Kom gauw kijken want mijn TV toestel is defect.
Ik was bang dat het zou ontploffen en heb het afgezet.
Daar hebt u goed aan gedaan
mijnheer de directeur, zegt Van Gelder onderdanig, ga maar alvast
terug naar uw kamer ik kom dadelijk eens kijken.
Zet dat ding nu maar af, sist de leraar terwijl de geestelijke het labo verlaat,
En zorg dat niemand het nog aanraakt tot ik terug ben,... geeft hij me als opdracht.
Een kwartier later is hij terug, likt ostentatief aan zijn lippen en smakt met zijn tong.
Hij wacht opvallend lang tot we hem vragen of alles opgelost is.
Heel eenvoudig, zolang dat ding uitgeschakeld blijft. Hij wijst naar onze proefopstelling.
En die gratis Trapist heeft me goed gesmaakt! Hij kan met moeite een boer onderdrukken.
Maar denk nu niet dat ik jullie op bepaalde ideeën wil brengen hé!
Hij heeft ons wél op ideeën gebracht.
De dag nadien is er een belangrijke
voetbalmatch op TV en we gaan na de les met enkele jongens in het café
op de hoek een pint pakken.
In mijn boekentas zit het ding en
in het heetst van de strijd, als de supporters luidkeels uit de
bol gaan zet ik de schakelaar op ON.
Frustratie alom! Het TV beeld is
plots totaal vervormd en verscheurd in alle richtingen. En er is geen
klank meer! Niks dan krakende en sissende geluiden uit de luidspreker.
De cafébaas loopt naar het toestel en geeft er een ferme dreun op.
Stop daarmee! Roept mijn schoolvriend Jef.
Ik weet wat er aan scheelt! Laat mij maar doen!
Hij gaat op een stoel staan, zet het toestel af en steekt zijn hand achter de kast.
Ongeduld en ongeloof van de cafégangers.
Kende gij daar iets van manneke?
Dat is zeker dat! Wij studeren TV techniek, laatste jaar.
Jef wriemelt nog wat achter het kastje en zegt dan triomfantelijk:
Zet hem nu maar weer aan! Hij knipoogt in mijn richting. Het ding staat al op OFF.
Ongelovig draait de patron de knop om.
Verbazing en opluchting. Ze hebben amper twee minuten van de match gemist.
Geef die mannen daar iets, ze hebben het verdiend! Zegt een dikke voetbalfan.
Ja, drink er voor mij ook maar eentje. De waard is in zijn nopjes.
Santé ! Vanavond zullen we niet vroeg thuis zijn
.
Na twee jaar waterdienst, in weer en wind, in regen en modder, ben ik
het beu om in Wezembeek voor een hongerloon te blijven werken.
Toch is die tijd niet onproductief geweest en was ik blijkbaar niet te
moe na mijn dagtaak want gedurende deze harde periode schonk Tineke ons
twee kinderen.
Marleen, anderhalf jaar, en Bert enkele maanden oud.
Na de repetities van de harmonie, waar ik elke dinsdagavond
schuiftrombone speel, wordt er tussen pot en pint al eens over het werk
gesproken.
Maurice Vanderperren, mijn muziekleraar en medemuzikant, heeft me al
bij herhaling gezegd dat ze bij hem op het werk, in de bouwfirma
Ruttiens, een helper nodig hebben voor hun mecanicien. Ze betalen
achtendertig frank per uur!
Ik ken helemaal niets van automechaniek maar Maurice verzekert mij dat
het meestal gaat om onderhoud van kleine betonmolens en elektrische
aansluitingen voor hefkranen.
Van elektriciteit heb ik al wel enige (theoretische) kennis
opgedaan door de cursus per briefwisseling die ik al één jaar lang bij
International School volg en dus voel ik me sterk genoeg om die stap te
wagen.
Mijn werkmakker en chef mecanicien, Frans, is een rare vogel. Hij
vertelt voortdurend schuine moppen en kan geen twee zinnen
uitspreken of het gaat over de vrouwen.
Er mag op de bouwwerf geen meisje of vrouw voorbijgaan of hij roept of
fluit naar haar. Aanvankelijk is dit wel om te lachen maar hele dagen
hetzelfde moeten horen hangt me na verloop van tijd toch wel de keel
uit.
Maar ik blijf er werken omdat de inhoud van mijn loonzakje elke
quinzaine (veertien dagen), niet veel minder is dan het maandloon bij
de waterdienst.
Frans is eigenlijk gene contrarie, want hij kijkt het steeds door de
vingers als ik af en toe zijn hulp moet vragen bij het herstellen
van een dieselmotor. Anderzijds heb ik meer verstand van elektriciteit
en moet hem vaak helpen bij de aansluiting van de hijskranen.
Het is opnieuw zwaar werk maar van een andere soort dit keer.
Doordat we steeds op de kranen moeten klimmen en het verstellen van
kabels op grote hoogte moet gebeuren - zonder vangnet; we zijn per slot
van rekening niet in een circus, zegt Frans - is het werk vrij
gevaarlijk.
Bijna elk weekend moet er een kraan hersteld worden of één verdieping
hoger gemaakt. De metsers werkten meestal niet op zaterdagnamiddag en
dan moeten wij zorgen dat ze tegen maandagochtend opnieuw over de
hijskraan kunnen beschikken.
Tineke dacht dat het zou gedaan zijn met vuile werkkleren wassen nu ik
niet meer op de straat en in de modder hoef te ploeteren, maar daarin
heeft ze zich vergist.
De stalen kabels en tandwielen van de hijskranen en alle andere
draaiende of bewegende onderdelen van betonmolens en machines zijn
ingesmeerd met dikke pakken vet of olie. Van zodra we onze handen
uit de mouwen steken worden ze zwart en vettig. Ook onze kleren en vaak
ook onze aangezichten zijn na korte tijd onherkenbaar.
Tineke klaagt niet maar heeft enorm veel moeite om mijn overalls proper te krijgen.
In die tijd hebben we nog geen automatische wasmachine en de was wordt
afgekookt in een grote koperen ketel met zo 'n honderdvijftig liter water
erin. Daaronder stoken we houtblokken tot het water kookt en dan worden
de kleren met een lange houten knijptang uit het hete water gehaald, in
een waskuip gesmeten en verder met de hand gewassen en uitgewrongen.
Een zware karwei, die vaak de hele week in beslag neemt.
Elke maandagochtend om zeven uur dertig moet Frans, met de grote
Chevrolet van mijnheer Henri Ruttiens, de twee jongens van de baas naar
de kostschool brengen in Sint Agatha Berchem.
Ondertussen maak ik onze kleine camionette schoon en breng alles in gereedheid voor de start van de nieuwe werkweek.
Deze morgen is Frans ziek en vraagt mijnheer Ruttiens mij om dringend zijn zonen naar school te brengen want het is al laat.
Op de binnenplaats van het grote huis in de Rue Peletier staat de prachtige
Chevrolet al klaar met draaiende motor. Vlug kruipen de jongens op de
achterbank en plaatsten hun boekentassen tussen hen in. Eén van hen
kijkt naar mij en tikte veelbetekenend op zijn polshorloge.
Een donker deken is over de zitplaats van de chauffeur gehangen en moet
de zetel beschermen tegen eventuele olievlekken van op mijn overall.
Snel
neem ik plaats achter het stuur en heb geen tijd om uit te zoeken welk
verschil er nu is tussen de versnellingen van een Chevrolet en de
kleine Opel Record waarmee ik thuis heb leren rijden.
Allez vite, nous sommes déjà en retard! sporen de jongens me aan.
Voorzichtig schakelde ik in eerste versnelling en rijd zeer langzaam en
voorzichtig door de poort naar buiten, richting kleine ring.
Alhoewel de jongens aandringen om sneller te rijden ben ik niet van
plan om dit ook te gaan doen. Ik zal me toch niet laten opjagen door
die twee snotapen van tien en elf jaar en die mooie auto aan diggelen
rijden zeker?
Aan de Waterloolaan duiken we de tunnel onder de avenue Louise in en
ruik ik een vrij sterke brandlucht. Door wat meer gas te geven hoop ik
vlug uit de tunnel te komen en van die stank verlost te zijn, maar de
auto wil blijkbaar niet sneller rijden en de brandlucht wordt nog
sterker. Wanneer ik in de achteruitkijkspiegel kijk zie ik blauwe rook
van onder de wagen uitkomen.
Plots valt mijne frank en realiseer ik mij dat de handrem nog aanstaat!
Vliegensvlug druk ik de hendel naar beneden. De auto schiet vooruit en ik krijg een rode kleur tot in mijn nek.
De commentaar van de twee bengels is niet mals. Ze hebben dadelijk
begrepen waarom we zo traag vooruitkwamen en de rest van de weg naar
school hoor ik hen giechelen en fluisteren op de achterbank.
Op de terugweg rijd ik met de ramen wagenwijd open, ofschoon het buiten
bitter koud is. Ik hoop vurig dat de brandlucht uit de wagen zal zijn
voordat ik terug in de firma ben.
Zo onopvallend mogelijk parkeer ik de Chevrolet op zijn plaats in de
garage en breng de sleutels naar het bureau waar ik ze aan de
secretaresse wil afgeven.
Ruttiens heeft mij zien aankomen en steekt zijn hoofd even binnen.
Waren ze nog op tijd in de school?, Vraagt hij.
Ja, ja , antwoord ik kleintjes en wil wegglippen.
Wacht eens. Hij komt naar mij toe.
Ik moet om twee uur naar de garage voor een groot onderhoud van de
wagen. Rijdt maar achter mij met de camionette dan kan je mij terug
naar hier brengen.
Goed mijnheer Ruttiens. Ik moet even slikken...
De voormiddag kruipt voorbij en lang vóór twee uur zit ik al klaar in
de camionette. Onderweg speur ik naar rook onder de Chevrolet, maar zie
niks verdachts.
Op de terugweg spreken we niet veel tegen mekaar want de baas is druk
bezig met bladeren in zijn agenda. Blijkbaar heeft hij niets abnormaals
gemerkt aan zijn auto.
s Avonds breng ik hem weer naar de garage maar de volgende ochtend
vraagt hij me, zo langs zijn neus weg, of ik geen probleem gehad heb
bij het parkeren op de steile oprit bij de school want volgens de
garagist was de handrem totaal versleten en de vervanging van de
remblokken heeft hem vijftien duizend frank gekost.
Ik doe alsof mijn neus bloed, maar toch heb ik de indruk dat hij wéét wat er gebeurd is.
Tijdens het weekend zullen zijn zonen hem wel vertellen over die trage
chauffeur en die blauwe rook die vanonder de Chevrolet uitkwam.
Toch heeft Ruttiens mij er nooit meer over gesproken en dat vind ik fijn van hem.
Uiteindelijk heb ik het maar vier maanden bij deze firma uitgehouden.
Het werk was vrij goed betaald maar toch hield ik elke dag mijn hart
vast want vroeg of laat zou er eens een fataal ongeluk gebeuren op de
werf, dat voelde ik.
De beslissing om niet langer te blijven kwam vrij vlug.
We moesten boven op de draagarm van een grote Pingon (draaiende hijskraan)
klimmen om een dikke lastkabel te vervangen. Er is geen ladder om naar
boven te klimmen en we moeten via de binnenkant van het ijzeren
geraamte van de liftkoker tot op de dwarsligger klauteren. Het is zeer
zwaar werk en we gebruikten dikke lederen handschoenen om ons niet te
kwetsen aan de ruwe stalen kabel.
Ik klauter achter Frans aan en de kabel trekken we tussen ons twee mee
naar boven.
Op een vijftal meter van de top vraagt Frans om daar te
blijven hangen, me met één hand goed vast te houden en met de vrije hand
de kabel door te geven zodat het gewicht voor hem wat minder is.
Hijzelf klimt tot op de zijarm om het geheel opnieuw te monteren.
Dit alles gebeurt op dertig meter boven de grond.
Boven mij hoor ik Frans zuchten en vloeken. De klus is moeilijker
dan gedacht en het lukt hem niet al te best om de kabel goed vast te
maken. Plots riep hij:
Lossen!!!
Het hele gewicht van de kabel wordt ineens onmenselijk zwaar en ik kan
me nog amper met één hand vastklampen aan het ijzeren geraamte van de
kraan. In een fractie van een seconde besef ik dat ik moet loslaten om
niet meegesleurd te worden in de diepte.
Roger! Loslaten! Loslaten! Schreeuwt Frans.
Ik moet wel. Het gedeelte van de kabel dat boven mij hangt komt met een
razende vaart naar beneden. Ik druk me zo dicht mogelijk in een hoek
van de kooi en houd mijn vrije arm als een schild boven mijn hoofd. De
stalen slang slaat en slingert tegen de binnenwand van de kooi en valt
met een ratelend gedonder naar beneden.
Gelukkig raakt hij me niet en kom ik er met de schrik vanaf.
Dat het geen proper werk is, weet ik. Maar ik zal tenminste werk hebben!
Mijn schoonvader knikt goedkeurend.
Ik ben blij dat ge er zo over denkt en dat ge niet bang zijt om uw handen vuil te maken, lacht hij.
Er zijn slechts twee kandidaten en ik krijg de job. Waarom? Heb ik nooit geweten.
Fonteinier bij de gemeentelijke waterdienst, het is de eerste keer dat
ik het woord 'fonteinier' hoor. Ze willen in elk geval een
loodgieter die kan buizen leggen.
En buizen leggen daar weet ik alles van want in de afgelopen achttien maanden heb ik bijna niks anders gedaan.
Lood, koper, zink, gietijzer! Alle soorten buizen die loodgieters in de
bouw gebruiken heb ik gelegd. Alleen gaat het hier uitsluitend om
buizen die 'in de grond' moeten worden gelegd.
Mijn maandwedde zal
vierduizend frank bedragen.
Omgerekend is dat ongeveer tweeëntwintig frank per uur. Niet erg vet
maar er zijn ook een paar kleine voordelen. Ik krijg gratis een stevige
fiets en thuis een telefoontoestel.
Dit zijn winstpunten want nu kost de verplaatsing naar mijn werk niets meer en in de winkel hebben we telefoon.
De uitgaande gesprekken moeten we wel zelf betalen maar dat compenseert
Tineke handig door klanten drie frank aan te rekenen als ze willen
telefoneren.
Die gratis telefoonlijn is er omdat men mij thuis steeds wil
kunnen bereiken als er dringend moet ingegrepen worden bij een of ander
lek in de waterleidingen.
De fiets dient dan weer om snel ter plaatse te kunnen geraken.
In die
tijd hadden de gemeentediensten nog geen auto en werd alle materiaal
met de fiets of de stootkar getransporteerd.
De waterdienst wordt geleid door een bekende figuur uit de gemeente,
Henri Walraevens (Heinke). Hij is niet meer van de jongste en staat
bekend om zijn krachtige stem.
Vroeger had hij de leiding over alle
gemeentewerklieden maar hij werd vervangen door een jongere meestergast
van buiten de gemeente en daarmee kan Heinke zich maar moeilijk verzoenen.
De tweede man in onze dienst is Albert Vanderperre (Bère), en nu kom ik erbij.
Mijn eerste werkdag zal ik niet vlug vergeten. Om zeven uur dertig
staat onze chef al op mij te wachten in de houten barak die als atelier
dienst doet.
Albert komt dadelijk, zegt hij, pak alvast de stootkar dan kunnen
wij beginnen laden.
Buizen en koppelingen alsook spaden en houwelen
worden in geen tijd op de kar gesmeten en als Bère kuchend
arriveert zijn we al klaar om te vertrekken.
Na een éérste sigaret gaat het kuchen al beter maar toch moeten Heinke
en ik alleen de kar voortduwen. Bère hangt er zomaar wat aan en doet
alsof hij duwt.
Na zijn tweede sigaret krijgt hij precies meer adem en duwt hij stevig mee.
Vandaag maken we een aansluiting voor een nieuwbouw en dient er een aftakking gemaakt te worden
op de hoofdwaterleiding in de Burburelaan. Hiervoor zullen we de
straat moeten openbreken want de buizen van de waterleiding liggen één
meter diep onder de straat.
Aan beide straathoeken plaatst Heinke een bord Opgepast
Waterdienst en het verkeer mag slechts heel traag langs onze
werkplaats voorbijrijden.
Met het plaatsen van de verkeersborden zit onze chef zijn taak er voor
vandaag op want de rest van de dag zien we hem niet meer.
Albert geeft mij een spade en tekent de plaats af waar er moet gegraven worden.
Hijzelf begint met een zwaar puntijzer de straatstenen op te breken.
Daarna legt hij de stenen op een hoop en hakt met een houweel de harde
ondergrond los.
Een tranché graven heb ik nog nooit gedaan en Bère lacht me vierkant
uit als ik er langs de verkeerde kant aan begin. Gewillig toont hij me
daarna hoe het écht moet.
Van kuchen of hoesten is geen sprake meer en we werken door tot we een
put hebben van zes meter lang en zestig centimeter breed.
Het meest spectaculaire vind ik het boren in de moederbuis zonder de
waterdruk af te zetten. Slechts enkele deciliters water spuiten langs de
aangebrachte koppeling naar buiten, meer niet. Albert is een uitstekend
stielman en mijn achting voor hem stijgt met de minuut.
Vóór vijf uur 's avonds moet de straat weer dicht zijn en de kasseien netjes op hun plaats.
We moeten hard werken om tijdig klaar te geraken, maar het lukt.
Mijn handen doen vreselijk pijn en staan vol blaren. Die nacht slaap ik
slecht want mijn lichaam voelt aan alsof het op meerdere plaatsen
gebroken is.
De volgende ochtend kucht en hoest Albert net als de dag voordien maar zijn handen zijn ongeschonden gebleven.
Het is een gewoonte, zegt hij, meer niet.
Na twee maanden zitten mijn handen vol eelt en voel ik ook helemaal geen pijn meer.
Ook onze chef is er vandaag weer bij.
We moeten twaalf meter tranché maken want de hoofdleiding ligt aan de
andere kant van de straat, er is dus geen tijd te verliezen. Hij is nerveus en jaagt
ons op.
Je gaat ons dan toch weer niet in de steek laten, zegt Albert, en hij knipoogt naar mij.
Heinke bromt iets tussen zijn tanden en begint driftig de stootkar te laden.
De hele dag wijkt hij geen duimbreed van onze zijde en werkt zich te pletter.
Hij zweet en hijgt als een paard maar tegen de avond is onze tranché weer dicht en liggen de straatstenen netjes op hun plaats.
En nu gaan we een pint pakken! Zegt hij.
We stallen onze stootkar op de stoep van het café.
Van één pint komen er twee en drie, maar nadat ik ook mijn rondje betaald heb wil ik naar huis.
Albert is evenmin van plan om te blijven maar onze chef zijn dorst valt niet te lessen.
Jullie zullen de stootkar wel alleen naar 'de barak' brengen hé? Ik kom subiet...
Subiet duurt drie dagen... de vierde dag is hij weer op post, zegt bijna niets en werkt als voordien.
Het schijnt dat onze chef alle cafés van het dorp een bezoekje heeft gebracht.
Boze
tongen beweren zelfs dat hij één nachtje in het cachot heeft geslapen
nadat hij in het midden van de Mechelse steenweg door de politie werd
opgepakt omdat hij daar het verkeer regelde.
Het is een zware stiel. Vaak werken we tot een stuk in de nacht omdat
de straat weer toe gelegd moet zijn zodat het verkeer opnieuw kan doorrijden.
Menige keren staan we bij wind en regen tot onze knieën in het water en
de modder terwijl we proberen om een lekgeslagen buis te herstellen.
Na bijna twee jaar in de dienst te hebben gewerkt vind ik dat wij te
weinig betaald worden voor het zware werk en de vele overuren die we
doen. Ik trek mijn stoute schoenen aan en ga bij de gemeentesecretaris
om opslag vragen.
Hij lachte fijntjes als ik hem de vraag stel.
Roger jongen, je weet toch dat we in overheidsdienst met vaste
baremas werken en ik jullie onmogelijk opslag kán geven. De wet is de
wet, punt uit.
Anderzijds heb ik nooit begrepen waarom jij bij de waterdienst bent komen werken.
Waarom hij dat zegt weet ik niet, maar het maakt me wel een beetje
kwaad.
Ik heb enkel een diploma van lager onderwijs. Een betere baan
kan ik op dit ogenblik niet krijgen.
Toch besluit ik om - opnieuw - te gaan zoeken naar ander werk
.
- 1962 - 1965 -
Nee, ik heb mijn belofte niet
gehouden. Stiekem experimenteer ik verder maar pas wel op met
ontplofbare gassen, zoals watersof.
Door het lezen van een advertentie
voor briefwisseling onderwijs kom ik op de gedachte om een cursus
elektrotechniek te volgen bij International School uit Antwerpen. Voor
niet al te veel geld krijg ik elke week een pak lessen en huiswerk dat
ik moet terugsturen voor verbetering.
De leerstof is zeer interessant en ik behaal goede punten.
Ondertussen ben ik opnieuw het
slachtoffer geworden van de winterstop in de bouw. De grote building
bij place Madou is klaar en Van Elewyck dankt de laatst bijgekomen
loodgieters gewoon af.
Ik had dit echter tijdig zien
aankomen en mijn kandidatuur gesteld als loodgieter-fontenier in onze
gemeente, Wezembeek-Oppem. Zonder tussentijds te moeten stempelen dit
keer, kan ik daar dadelijk aan de slag.
Aanvankelijk ben ik niet van plan
om deze stiel lang uit te oefenen want zodra ik mijn diploma zal
hebben zoek ik wel ander werk, zeker weten!
Als ik in het bezit ben van dit
belangrijk document zie ik een aanplakbrief met een oproept om in te
schrijven voor deelname aan de vergelijkende examens voor
elektricien-automaticien bij de Regie van Telegraaf en Telefoon.
Omdat ik toch niet absoluut zeker
ben dat mijn diploma wel voldoet aan de voorschriften ga ik aankloppen
bij een goede kennis, mijnheer Theo Stoefs, die ingenieur is bij de R.T.T.
Wat nieuws van jou hier te zien? vraagt hij.
Ik wil deelnemen aan die examens,
zeg ik en toon mijn diploma van de briefwisseling school. Even bekijkt
hij het papier en schudt met zijn hoofd terwijl zijn mondhoeken omhoog
krullen.
Maar Roger, jongen toch lacht
hij, dit is niet geldig. Ze vragen een diploma van technicus A2 of B2.
Dit papier bewijst alleen dat je een cursus per brief gevolgd hebt,
meer niet.
Maar ik heb 92 procent behaald, probeer ik nog.
Dat kan allemaal wel zijn,
vervolgt hij, maar als je hogerop wil geraken, volg dan liever
avondonderwijs in een erkende school zoals Don Bosco of Kardinaal
Mercier.
Teleurgesteld druip ik af.
s Anderdaags ga ik naar Brussel en laat ik me inschrijven voor de avondcursussen aan het T.I. Kardinaal Mercier te Schaarbeek.
September 1962
Terug op de schoolbanken na twaalf
jaar afwezigheid geeft een eigenaardig gevoel. De eerste avond zitten
we met een twintigtal jongens in het klaslokaal bijeen, de meeste onder
hen zijn heel wat jonger dan ik.
De directeur, een aalmoezenier van de arbeid, heet ons welkom in het voorbereidend jaar van het technisch onderwijs.
Bij het woord voorbereidend spits
ik mijn oren en zeg dat ik verwachtte dat we dadelijk in het eerste
jaar zouden aanvangen, maar dat eerste jaar is echter alleen toegelaten
voor leerlingen met een humaniora diploma, en dat heb ik duidelijk
niet. Dus blijf ik rustig zitten en hou verder mijn mond.
Wim De Gruyter is onze leraar voor
technisch tekenen. Hij gaat vooraan in de klas staan, steekt een
potlood in de lucht en zegt plechtig: Dit is een potlood!
Een klein kind kan zien dat hij een
potlood vasthoudt. Gaat dat hier zo beginnen? Ik besluit om nog wat
geduld te hebben en af te wachten.
De Gruyter begint in het lang en
het breed uit te leggen welke de juiste manier is om een punt aan je
potlood te slijpen. Na een uur les zijn we nog niet verder dan de
verschillende soorten hardheid bij potloden...
In de pauze na het tweede lesuur ga ik even bij hem.
Mijnheer, zeg ik aarzelend, ik
heb al één jaar cursus per briefwisseling achter de rug en denk dat ik
wel rijp ben voor het eerste jaar.
Hij kijkt me onderzoekend aan en
vraagt welke vakken ik zoal gezien heb.
Ik overdrijf lichtjes en zeg dat
technisch tekenen en wiskunde geen probleem voor me zijn. Blijkbaar is
hij in een goede bui en doet me een voorstel.
Misschien ben je wel een
beetje te oud om tussen deze snotneuzen te blijven zitten, en daarom,
als de directeur het goed vindt, wil ik je in B2 elektronica laten
beginnen. Maar er is één voorwaarde.
En die is? Zeg ik gretig.
Dat je met Kerstmis minstens 75% haalt op je examens, zo niet kom je terug naar deze klas. Akkoord?
Akkoord! - We trekken dadelijk naar de directeur die aanvankelijk wat tegenstribbelt maar uiteindelijk zijn zegen geeft.
Een dag later zit ik op de eerste
rij in de klas van het eerste jaar elektronica.
Wim De Gruyter is titularis van dit jaar en we kunnen heel goed met mekaar
opschieten. Hij is een fijne leraar die me steeds helpt en aanmoedigt.
Omdat ik na Kerstmis absoluut niet terug wil naar de voorbereidende
klas haal ik uiteindelijk negentig procent. De leerstof is zó
interessant dat de drie jaren voorbij vliegen en ik bijna nooit afwezig
ben.
Regen en koude kunnen mij niet
tegenhouden. Met mijn Vespa scooter trotseer ik zelfs ijzel en sneeuw
om toch maar niets te moeten missen van de les.
Na drie jaar blijven er nog slechts
vier leerlingen over van de zestien die in het eerste jaar begonnen
zijn. Wij zijn zo fier als een gieter wanneer we uiteindelijk ons
diploma in ontvangst mogen nemen uit de handen van minister Paul
Vandenboeynants.
Het diploma maakt zeer veel indruk
op mijn schoonvader die me altijd fel gesteund en aangemoedigd heeft.
Bij mijn ouders daarentegen moet ik op niet veel waardering rekenen.
Als ze vernemen dat ik nu technicus in de elektronica ben, hoor ik hen
zeggen: Een man van bijna dertig die al
twee kinderen heeft en het derde op komst, zou beter s avonds wat gaan
bijverdienen om zijn gezin te onderhouden in de plaats van zijn broek
te gaan verslijten op de schoolbanken.
Haast je wat, zegt mijn vrouwtje, Om 10 uur begint de mis en ze worden al om kwart vóór in de kerk verwacht.
Greta, de dochter van Bert - mijn
kersverse schoonbroer - doet vandaag haar Plechtige Communie en ik heb
beloofd om zijn gezin naar de kerk te brengen met de voiture van mijn
vader.
Ik heb mijn paasbeste kleren aan, mijn trouwkostuum, een nieuw wit hemd met bijpassende das en nieuwe schoenen.
Vinnig stap ik naar het huis van mijn ouders om de Borgward op te gaan halen.
Pa was niet erg happig om mij zijn nieuwe auto uit te lenen maar stemde uiteindelijk toch toe.
Een beetje buiten adem kom ik de
hoek om en zie dat de auto al uit de garage is gereden en klaar staat
om te vertrekken. Mijn vader veegt nog even met een vod over het chroom
van het koetswerk en overhandigt me dan plechtig de autosleutels.
Al goed dat het voor je
schoonfamilie is, mompelde hij, en wanneer ik instap drukt hij me
nogmaals op het hart; Wees maar voorzichtig hé, en maak geen brokken
...
Nee pa, ik zal wel oppassen.
Oef, eindelijk weg. Nu niet
overhaasten, zeg ik tegen mezelf, het is amper negen uur en alles bij
mekaar is het slechts twee kilometer rijden.
Bert heeft me zien aankomen en spoort zijn vrouw, zoon en dochter aan tot spoed.
Ik parkeer de auto met twee wielen op het voetpad, leg de motor stil en zeg met een plechtig gebaar naar de blinkende auto;
A votre service monsieur!
Bert lacht dankbaar.
De communicant mag vooraan plaats
nemen, achteraan zullen ze wel met zijn drieën zitten. Gaby houdt het
kleed van haar dochter omhoog zodat het niet teveel over de grond
sleept en helpt haar bij het instappen.
Bert en Jos zitten al achteraan in de auto. Vlug slaat Gaby het autoportier met een klap dicht.
Pas op ma! Mijn kleed zit er
tussen! - Te laat. Als haar moeder de deur weer haastig openrukt ziet
Greta een zwarte streep dwars over de onderkant van haar wit kleed. Ze
kan wel huilen van woede en spijt.
Zie nu eens wat je gedaan hebt! Zo kan ik toch de kerk niet binnenkomen?
Wacht, ik haal vlug wat water en
zeep ... Nerveus trippelt Gaby op haar hoge hakken naar de voordeur
maar keert zich bruusk om.
De sleutel, kirt ze.
Bert zoekt koortsachtig zijn zakken af en vindt hem uiteindelijk.
Hier, haast je!
Een minuut later is ze bezig met het behandelen van de catastrofe.
Maar, je maakt die vlek alleen
maar groter! Zegt Bert die zich nu ook met de zaak gaat bemoeien.
Laat dat nu, seffens komen we nog te laat!
Voilà, ge ziet het bijna niet meer. Gaby loopt vlug naar binnen om doek en zeep weer op te bergen.
Haast je mama, roept haar zoon en maakt het portier al open.
Hier! Je sleutels. Gaby werpt de sleutels naar Bert, propt zich op de achterbank en trekt voorzichtig de deur dicht.
Ze is niet goed gesloten... Probeer ik uit te leggen.
Een luide knal. Bang!
Nu wel!
Voorzichtig rijd ik van het voetpad en als we vijftig meter verder zijn, slaat Gaby een hand voor haar mond.
God! Mijn sjakosch! Die heb ik op de keukentafel laten staan.
Nog voor de auto helemaal stilstaat is ze er al uit, doet twee stappen en,.. De sleutel!
Bert tast in zijn vestzak; Hier! Maak voort!
Trippel, trippel. Op haar stelten huppelt ze naar de voordeur en glipt naar binnen.
Waar blijft ze nu? Bert kijkt geïrriteerd op zijn horloge en door de achterruit.
Trippel, trippel. Daar is ze terug; met handtas. De auto in. - Bang!
Rijden maar!
We hebben alle tijd, zeg ik geruststellend. Het is nog maar twintig na negen.
Als we de hoek omdraaien horen we een scherp sissend gefluit.
Plots helt de Borgward een beetje over naar links.
Wat was dat? Vraagt Bert ongerust.
Ik stop, ga kijken en voel het koude zweet in mijn nek. Platte band!
Zeg dat het niet waar is! kermt mijn schoonbroer.
Allemaal uitstappen! Sorry.
We zullen moeten lopen. Nu komen
we zeker te laat. Bert bekijkt me met een boze blik en de familie
marcheert haastig in de richting van het dorp.
Hier sta ik nu. Een ogenblik aan de
grond genageld, maar dan schiet ik in actie, haal de krik en het
reservewiel uit de koffer en in geen tijd is het wiel vervangen.
De band is wel niet helemaal goed opgeblazen, maar dat kan wachten.
Zowat driehonderd meter vóór de kerk haal ik hen in.
Instappen! Zeg ik triomfantelijk en in geen tijd zitten ze weer allemaal in de auto.
Nog nahijgend maar tevreden en met
een stralende glimlach stappen ze twee minuten later uit de Borgward.
Iedereen heeft zag met welke dikke voiture ze naar de kerk werden gebracht.; Opdracht volbracht!
Diezelfde namiddag op het feest wordt er hartelijk gelachen met onze pech.
Het heeft me wel wat moeite gekost om mijn handen opnieuw proper te krijgen.
En mijn trouwkostuum? Dat heeft Tineke naar de droogkuis gebracht zeker?
Ik durf er niet aan denken dat er misschien elk jaar opnieuw een
periode zonder werk komt en ik zal moeten gaan stempelen.
Negen maand geleden zijn we getrouwd en nu al wordt ik door mijn nieuwe
werkgever (nonkel Fik) bij de eerste vrieskoude voor onbepaalde tijd op
den dop gezet.
Vorstverlet noemen ze dat in de bouw.
Er wordt beloofd dat ze zullen verwittigen als we opnieuw aan de slag
kunnen maar ondertussen moet iedereen wel elke dag een stempel halen op
het gemeentehuis.
Dit is de eerste keer dat we van de werklozensteun zullen moeten leven.
Tien jaar lang heb ik bij mijn vader gewerkt, zonder één dag verlet, hoe kan dat nu?
Gelukkig hebben we nog een beetje extra inkomen van het kruidenierswinkeltje dat Tineke van haar moeder heeft overgenomen.
Ik schaam me om iedere dag, met mijn dopkaart, te moeten aanschuiven in
de lange rij stempelaars. Na drie weken kan ik het niet langer
uithouden en zoek ander werk.
Wanneer de vrieskou voorbij is en we opnieuw mogen beginnen, bedank ik
mijn nonkel en zeg dat ik al een week, als halve gast loodgieter, aan
het werk ben bij de firma Van Elewyck te Brussel.
In de weken en maanden die nu volgen dub ik me suf over hoe ik in de
toekomst zou kunnen vermijden om nog zonder werk te geraken.
Dan gebeurt er iets waar ik nu nog altijd dankbaar voor ben.
Ondanks het feit dat we krap bij kas zitten koopt Tineke voor mijn
verjaardag een boek dat grotendeels mijn leven zal veranderen...
Meulenhoff geïllustreerde elementaire encyclopedie: Natuurwetenschap.
Doordat ik slechts lagere school heb gelopen weet ik bijna niets over
al hetgeen daar in staat. De leer der atomen, de moleculen, energie, de
kracht van elektriciteit en magnetisme, onderzoek van het heelal enz.
het is een openbaring!
Bovendien koopt Tineke me voor Nieuwjaar nog een kleine microscoop
omdat ik daar zo zot van ben en dingen die in mijn boek beschreven
staan wil onderzoeken.
Plots vind ik alles fantastisch en wil allerlei proeven doen. Mijn interesse gaat vooral uit naar elektriciteit en elektronica.
Achter het huis in het fietsenhok van mijn schoonvader ga ik nu eens
onderzoeken hoe het mogelijk is dat men door elektrolyse, water in twee
soorten gas kan splitsen. Waterstof en zuurstof. Het lijkt me
ongelooflijk.
Met zelfgemaakte elektrodes uit koperplaatjes en een oude autobatterij bouw ik mijn elektrolyse toestelletje.
Groot is mijn verbazing als ik aan de twee polen in het water de
gasbelletjes zie opstijgen. Met behulp van twee omgedraaide lege
limonadeflesjes vang ik de gassen op.
Zuurstof ken ik al maar waterstof? Het schijnt zelfs dat het brandbaar is!
Een gas dat uit water komt brandbaar?
Dat wil ik wel eens zien!
Voorzichtig houd ik de brandende lucifer bij de opening van het omgedraaide limonadeflesje
PANG!!!
Als mijn schoonpa me van de grond opraapt en verschrikt vraagt of ik niet gewond ben weet ik nog niet goed wat er gebeurd is.
Gelukkig heb ik enkel maar een paar schrammen op mijn handen.
Als ik uitleg hoe alles gegaan is, schudt mijn vrouwtje met haar hoofd.
Ongelovige Thomas toch!
Ik moet haar beloven dat ik vanaf nu alles geloof wat er in dat boek staat en niet meer zal experimenteren.
Nog meer dan tijdens onze lange
verloving zijn mijn schoonouders in de weer voor ons. Terwijl mijn
vrouwtje in het kruidenierswinkeltje werkt schilt schoonmoeder, Julia,
de aardappels of snijdt de groenten voor de soep.
Als schoonvader 's avonds van zijn
werk thuiskomt eten we met zijn allen in dezelfde eetkamer en na het
afruimen vouwt Richard zijn krant open en bedekt er de halve tafel mee.
Gedurende de acht jaren die we bij hen inwonen is er nooit één woord ruzie of wordt er geen minuut gepruild.
Het is bij Richard en Julia altijd
'de zoeten inval' en bijna elke zondagavond komen hun kinderen en
schoonkinderen met hun gezin en wordt er in de grote eetplaats taart
gegeten, koffie en bier gedronken en daarna met de kaarten gespeeld en
vooral veel, héél veel gelachen.
Het eetmaal met kerstnacht is nog zo één van de tradities die absoluut in ere moet worden gehouden.
Al vanaf negen uur 'valt' iedereen
binnen en drinkt een paar glazen vooraleer zich naar de
middernachtmis te begeven. Na de mis - rond één uur - begint het
uitgebreide feestmaal en dit duurt meestal tot iedereen gaat slapen,
want blijven slapen is een must. Het is wel kamperen met matrassen en
kussens op de grond, zelfs tot in de keuken toe, maar het is vreselijk
gezellig en we lachen tot we in slaap vallen.
Onze schoonzus Margriet, de vrouw van Willy, komt met een idee aandraven.
'Op het werk zeggen ze dat kalkoen niet meer zo duur is en dat het toch héél wat beter is dan die traditionele kip altijd.'
'Ja maar, waar kunnen we zo 'n
beest gaan kopen? Ik heb die nog nooit bij onze beenhouwer gezien
hoor.' Zeg ik een beetje ongelovig.
'In de Grand Bazar, dat nieuw grootwarenhuis, daar zullen er wel zijn.'
'En als jij ze gaat kopen maken wij ze klaar hé, Clementine?'
Mijn vrouw knikt instemmend en ik begeef me op pad.
Stokkel is eigenlijk een
deelgemeente van Brussel en in de Grand Bazar de Stockel sprak men
toen (1960) nog bijna uitsluitend Frans, terwijl wij op school nooit
veel Frans hadden geleerd en hoe kalkoen in het Frans genoemd wordt
wist ik toen helemaal niet.
De beenhouwer van dienst vraagt nogal onvriendelijk.
'Qu'est-ce que tu veux, jeune homme?'
'Een kalkoen alstublieft ...' probeer ik schuchter.
'Un quoi?'
Ik slik even en zeg met gedempte stem: ' Un Kalkon ...s' il vous plait.'
'Quel poids?'
'Euh, Cinq kilos.' en ik steek vijf vingers in de lucht.
De man grijpt een beest en legt het op de weegschaal.
'Celui-ci pese 3 kilo, ca va?'
Door mijn handen te spreiden wil ik hem aan het verstand brengen dat ik een dikker exemplaar wil.
'Plus grand? Ca, je n'ai pas ... Deux alors?' vraagt hij, omdat ik blijft aarzelen.
'Euh, oui ... zeker?'
Hij grijpt een tweede vogel en legt hem bij de andere.
'Cinq kilos et demi. Voilà!' Hij pakt ze in, ik betaal en begeef me op weg naar huis.
Daar staan de twee jonge vrouwen al op mij te wachten.
'Laat eens zien hoe ze er uit ziet.' Zegt Tineke.
'Ik heb er zelfs twee' zeg ik fier.
'TWEE!' Schrikt mijn schoonzus. 'Wie gaat dat allemaal opeten?'
Griet grijpt de boodschappentas uit mij handen en legt het pak op tafel.
Haar mond valt open van verbazing.
'Maar ... maar, dat is geen kalkoen!'
Tineke beaamt dit en fronst haar wenkbrauwen - 'Wat heb je gevraagd?'
'Un kalkon ...' stotter ik en voel al dadelijk dat er iets mis is.
Griet proest het uit. ( ze werkt in Brussel en spreekt veel beter Frans dan ik. )
'Maar dat zijn twee eenden die je hebt!'
'Hoezo?' Ik moet haar schaapachtig hebben aangekeken want ze krijgt de slappe lach.
'Kalkoen, in het Frans, is niet 'kalkon' maar 'dinde'!
'Wat je hier hebt noemt men canard of canneton (eendenkuiken)!
Nu begint mijn vrouw ook te lachen en het 'kuiken' beseft plots zijn blunder en lacht hartelijk mee.
'Ja zeg, kalkON of cannetON, 't rijmt alle twee op -ON, hé?'
'Wat nu?' 'Het is te laat om nog terug te gaan, dus vandaag maken we eend, ook al verwacht iedereen kalkoen.'
'Weet je wat? We zeggen niks en maken die eenden klaar in de oven, misschien merken ze het niet eens ...'
Gabby mijn tweede schoonzus - een
struise boerendochter - komt, samen met haar kroost, langs de
achterkeuken binnen en snuift heel diep de braadlucht op.
'Mmm, dat ruikt hier al lekker naar kalkoen! Mag ik eens kijken?'
'Nee!' de twee kokkinnen springen
gelijktijdig voor de oven.
'Gaan jullie al maar aan tafel zitten,
het eten is bijna klaar.'
Iedereen heeft lekker gegeten en is vol lof over 'de kalkoen'.
Niemand heeft iets gemerkt en ze vinden het veel lekkerder dan kip.
'Het was een goed idee om eens iets
anders te eten dit jaar,' zegt Gabby,terwijl ze het laatste beentje
afknaagt. 'Ik wist niet dat kalkoen zo lekker is.'
'Weet je wat we volgend jaar zouden kunnen eten? Het schijnt dat het ook zeer lekker is; 'canard à l'orange'
En toen ging het licht uit ...
Twee dagen later komt de vrouw van de melkboer in de winkel.
Ze vertelt in geuren en kleuren dat
ze met kerstnacht bij haar pas gehuwde dochter mocht gaan dineren en
dat de kalkoen héél lekker was.
'Ja ons Christiane heeft eens iets nieuw uitgeprobeerd.'
'In 'Het Rijk der Vrouw' stond een recept van gevulde Kalkoen met truffels.'
'Het was allemaal héél lekker hoor, alleen, ... de saus was nogal zoet.'
'Ze zal volgende keer slechts 250 gram truffels van Leonidas gebruiken.'
- 16 mei 1959 -
Het is zover!
De hele nacht heb ik liggen
woelen in bed maar vanavond,... slaap ik bij haar,... en laat ik met
plezier ons dubbelbed aan mijn broer die voortaan alléén zal moeten
slapen.
Ik kijk op de wekker en zie dat het half vier is. Met een vlugge
beweging spring ik uit bed en ga me aankleden. Daarna rijd ik met de
auto van pa naar de vroege markt in Brussel om te halen wat
Marie-van-de-consièrge - de kokkin - mij op een papiertje heeft
geschreven.
Prinsessenboontjes, wortelen, erwten, tomaten, sla, etc. etc.
Ik moet zo vlug mogelijk alle koopwaar naar huis brengen want ze wil
dadelijk al beginnen met koken. Daarna moet ik me wassen en
scheren want om acht uur verwacht de pastoor ons in de kerk om te
biechten zodat we 'vrij van zonden' in onze trouwmis de communie kunnen
ontvangen.
Tweeënveertig genodigden zullen aan het feestmaal deelnemen,
hoofdzakelijk familie van Tineke. Van mijn moeders kant komen haar drie
zusters met hun man, maar van mijn vaders familie komt er niemand.
Nochtans zijn we de twee broers en drie zussen van pa persoonlijk bij
hen thuis gaan uitnodigen, maar ze vinden ons zeker niet belangrijk
genoeg om naar het trouwfeest te komen.
'Ach, als ze niet komen kost het je minder.' Zeg ik luchtig tegen mijn
schoonvader, maar ik weet dat hij het zich aantrekt en die weigering
opvat als een affront.
Vier jaar nadat we mekaar voor het eerst hebben gekust gaan we
uiteindelijk trouwen.
Mijn meisje is pas twintig en ik amper twee jaar ouder, maar het
wachten heeft lang genoeg geduurd en we willen eindelijk, ... kindjes
gaan maken.
Het feest zal doorgaan in het huis van haar oudste broer Bert. Hij is
de enige van de familie wiens woning groot genoeg is om alle genodigden
te kunnen ontvangen. Bovendien is het een nieuw huis en de familie uit
de Vlaanderen zal hun oogjes nogal opentrekken.
Richard is in zijn nopjes. Zijn enige dochter gaat trouwen met een
kerel die hem wel aanstaat en waarmee hij goed kan opschieten.
Aanvankelijk zal het jonge paar, net als zijn twee zonen eerder, bij
hem komen inwonen en zodoende kunnen ze de huishuur uitsparen.
De dag voordien is hij al naar het gemeentehuis geweest om te gaan tekenen voor zijn minderjarige dochter.
De ziekte van Parkinson belet hem om op de dag zelf, terwijl iedereen toekijkt, het trouwregister te ondertekenen.
Het is een drukke dag en ik ren van hier naar ginder, maar om 9u30 sta
ik met mijn bruidsboeket in de hand aan de voordeur van mijn
toekomstige schoonouders.
Met een brede glimlach komt Tineke opendoen. Ze is gekleed in haar
zelfgemaakt wit kleedje en mijn bruidje ziet er stralend uit.
Haar blauwe ogen schitteren zoals ik ze nog nooit heb weten schitteren
en als ik haar een zoen wil geven trekt ze zich verschrikt terug.
'Pas toch op Roger, mijn lippen zijn pas geverfd!'
Maar het is al te laat, een rode streep ontsiert de kol van mijn wit hemd.
'Zie nu eens. Gij toch altijd met uw wild gedrag.' Zegt ze met een
gespeelde boze blik, maar dadelijk herpakt ze zich en roept haar moeder
die me komt helpen om opnieuw toonbaar te worden.
Het euvel is vlug verholpen en in de allerbeste stemming stappen we in
de gehuurde autocar en rijden naar het gemeentehuis voor het burgerlijk
huwelijk. De burgemeester heeft zich laten vervangen door de eerste
schepen en deze is blijkbaar gehaast om terug naar zijn paarden en
koeien op de boerderij te gaan want de plechtigheid is zeer kort.
Hierdoor komen we veel te vroeg aan in de kerk en moeten nog wat
wachten.
Het wordt een prachtige huwelijksmis en de kerk is mooi versierd met
veel bloemen, kaarsen en witte linten. Het lijkt wel een sprookje.
Alles verloopt perfect en met een brede glimlach en een ring aan de
vinger stappen we fier door de poort naar buiten waar enkele kinderen
de weg afspannen met een dikke koord.
Hierop ben ik echter voorbereid en grijp in mijn vestzak naar een
handvol éénfrankstukken en gooi ze kwistig over de hoofden van de
bengels die uit elkaar stuiven om ze op te gaan rapen. De weg is nu
vrij en we rijden naar Jezus-Eik waar mijn vader nog absoluut een kriek
wil betalen voordat we naar het feest afzakken.
Bij het binnenkomen stijgen de dampen al uit de keuken en ruiken we de
verse tomatensoep met balletjes. Het is wel krap zitten aan de
geïmproviseerde tafels maar uiteindelijk vindt iedereen zijn plaats. Er
wordt gegeten en gedronken en vooral heel veel gelachen en plezier
gemaakt tot laat in de nacht...
De traditie wil dat het bruidspaar moet blijven tot de laatste
feestgangers vertrokken zijn en enkele nonkels blijven expres 'plakken'
om ons een beetje te pesten.
Pas rond vier uur kunnen mijn kersvers bruidje en ik naar huis
wandelen. De nacht is mooi en onderweg maken we plannen voor de
toekomst. We zijn echter doodmoe en wanneer we uiteindelijk in
ons bedje belanden besluiten we om met de uitvoering van die plannen
maar te wachten tot de volgende ochtend