Zeg, luister eens, het gaat niet goed, zoals het gaat. Neem mij nu: ik rook als een schoorsteen, voel me pas weer opknappen na mijn zoveelste glaasje. Mijn hand beeft soms al, teken, dat ik aan de drank verslaafd ga worden. Ik ijk altijd naar vrouwen, heb driftbui op driftbui; dat kan zo echt niet langer. Ik heb er eens over nagedacht. Het is een logische zaak, dat ik van al die dingen probeer af te komen. En: ik heb een logische weg ontdekt.
En wat wil je daarmee zeggen?
Zeggen, zeggen! Ik wou een voorstel doen: als we ons leven nu eens aan Jezus toevertrouwden. Ik kan het zelf niet meer aan: die overspannenheid en die infectie, mijn bitterheid en indolentie, mijn angst en al die pech, die me achtervolgt. Ik geloof, dat God het in zekere zin van mij eist om naar Hem toe te gaan.
Kom nou, laten we redelijk zijn, dat meen je toch niet echt, dat is toch helemaal uit de oude doos. Wat zeg ik: uit de oude doos, niet eens! Het was vroeger al oké als je maar bij iets goeds hoorde. Over bekeren tot God werd in die kerk van jou nooit gesproken. Bij ons in de sam dan nog wel, maar toch, het is zo ongrijpbaar.
Maar het laat mij niet los. Ik wil een bewust begin maken met God en Jezus. Je zegt zelf: Dat deden ze vroeger niet eens. Nu, dan is het niet ouderwets, dan is het modern om zon begin te maken. Je bent tegenwoordig helemaal in, als je een keus maakt voor wie of wat dan ook. Ik heb al voor alles en voor iedereen gekozen. Nu kies ik voor Jezus. Weet je nog, wat er vanavond gebeurde? Je was niet aardig tegen me. Ik probeerde, niet boos te worden. Ik zei alleen maar tegen Hem, dat het mij speet, dat ik zijn hulp niet durfde vragen. En alleen al, omdat ik dat eerlijk bekende, maakte Jezus alles in orde. Dat heeft me zo getroffen. Ik wil bij Hem horen. Het zal best wat moeite kosten, maar ik wil het.
Ik geloof toch, dat je wat over je toeren bent. Van roken kan je af, gewoon door te willen, van drank ook. Wat de vrouwen betreft, denk nu eens nuchter na: je moet een stap terug doen: jonge meiden vinden je onderhand al een oude vent; dat houd je niet tegen. Alleen bij Lien van onze leeftijd en haar soort maak je nog wat klaar. Die opvliegendheid; ach, dat komt door dat overspannen zijn. Voor al die conclusies heb je toch niet direct dat zware geschut van God en Jezus en bekering nodig. t Valt me nog mee, dat je er de Heilige Geest niet bijhaalt, zoals die zus van jou. Je wordt zweverig van het geloof, dat zie je aan haar. Vroeger een resolute meid, nu zo onzeker als wat. Joh, je bent nu zon beetje van de softdrugs af. Nu zou je geestelijk gezien aan de harddrugs beginnen. Onlangs zei je zelf: Godsdienst is de opium van het volk. Nou dan, je gaat toch niet aan de opium!
Dus jij denkt, dat ik mijzelf zit op te draaien en dat er niets aan de hand is! Het kan zijn hoor, dat het allemaal jeugdcomplexen zijn, die de kop opsteken. Maar moet ik het dan zelf klaren met dat vergrimde innerlijk van me en die rottige ziekte, die apathie, die tegenslagen en vooral die buien van panische angst. Weet jij eigenlijk wel, wat stapeldol makende, inktzwarte, rood gloeiende, krijsende angst is! Ik ben te moe of te lui, weet ik veel; maar ik wil niet meer zelf doormodderen. Ik stel het niet meer uit. Als jij dan niet wilt, laat mij dan naar Jezus gaan. Maar liever ging ik samen.
Ik wil je best laten gaan, maar houd er nu eens goed rekening mee: wil je heel die falderaldera terug? Als je gelovig wordt, moet je ook weer slikken, dat het waar en verdedigbaar is van al die zielige kinderen, die doodgemaakt werden, alleen omdat ze Elia najouwden (2 Kon. 2:24). Of van al die duizenden vossen, die zich door Simson lieten vangen en daarna gehoorzaam bleven wachten, tot hij hun staarten twee aan twee aan elkaar bond (Richt. 15:4). Moet je toch eens even bedenken, dat je daarmee voor de draad moet komen bij Joost en Tom en Jeroen! Begillen zullen ze zich! Bereken de kosten nu eens. Is bekering je nu zoveel waard?
Iemand zei eens tegen me: Van een vis kun je toch ook de graten laten liggen. Graten genoeg: Abraham offert Izaäk (Gen. 22:10); de botten van dode Eliza maken een andere dode weer levend (2 Kon. 13:21); Jezus loopt over het water (Matth. 14:26). Het kan me niet meer schelen; ik laat ze liggen. Ik wil het vlees van die vis eten. Later zijn die graten misschien ook vlees. Luister: hiernaast huilt dat kind weer. Niet door ons;wij praten zacht; haar ouders zijn gaan stappen. Je weet: dat ondier huilt dan uren. God is genadig. Hij wil vast en zeker helpen. Gideon vroeg tekenen: hij kreeg ze (Richt. 6:17-21, 36-40). God, als ik met mijn wil tot bekering op de goede weg ben, zult U ook mij een teken geven, doordat die baby binnen een minuut stil is.
Zeg Jan, die minuut is al weer vier minuten om. Het kind krijst bij het leven. Maar dat ligt niet aan God hoor. Weet jij iemand anders dan Gideon in de bijbel, die zo om tekenen vroeg? Die mensen zullen er wel zijn hoor, met goede of kwade bedoelingen, dat doet er niet toe (1 Sam. 14:10, Matth. 12:38,39, Matth. 16:1, Joh. 2:18, enz. enz.), maar ik ken ze in ieder geval niet. Het was een uitzondering, dat met Gideon, je mag daar niet van uitgaan. Het was stom van je om God daarop vast te willen pinnen. Maar ik ben nog dommer dan jij! Voordat jij wakker schrok en we gingen praten, had ik net tegen God gezegd: Als Jan me vraagt om ons samen te bekeren, doe ik mee. Ik kreeg mijn teken wel, jij niet. De stakker van hiernaast heeft nooit harder gebruld dan nu. Maar met het teken, dat ik wel kreeg, heb ik niets positiefs gedaan, dat heb je daarnet gehoord. Ik heb bekering net zo hard nodig als jij. Ik eet maar bonbons en gebakjes en paté en word alsmaar dikker. Ik roddel en word daardoor gehaat en eenzaam. Ik ben soms niet eerlijk. In de supermarkt vergiste Leontine zich met het geld teruggeven. Ik had het in de gaten, zij ook. Maar zij te laat. Die blik van dat kind, toen ik ontkende en ze wist, dat ik jokte. Als jij zegt, dat het logisch is om te proberen, vrij te worden, geldt dat ook voor mij.
Niets snap ik van jou, niets. Eerst maak je me tegen. En nu ik al niet meer over bekering prakkiseer dat geschreeuw van Kim doet voor mij de deur dicht begin jij uit een ander vaatje te tappen. Van zulke dingen word ik gewoon niet goed. Van zo iets word je toch helemaal gek!
Ik kan er inkomen, maar ik ben mezelf niet. Ik ben ziek, verzuurd, zenuwachtig en tot in mn tenen gespannen. Ik zit boordevol complexen en angsten. Ha, ha: van angsten dacht jij het monopolie te hebben; ik weet er ook over mee te praten: afgronden, leegten, die toch gevuld zijn met nameloze, donkere, vlammende, dreigende dingen. God heeft me laten zien, hoe ik eruit kan komen. Hij mag eisen, dat ik het ook doe!
Stommerdje, het is nu te laat. Eerst wou ik wel en jij niet, nu jij wel en ik niet. Wij komen niet meer op één lijn. Overigens maar goed ook. Wat wij gelukkig niet samen wilden of willen, is gewoon te gek; onbestaanbaar. Its not done, zeggen de Engelsen in zon geval. Het is niet eens iets uit de oude doos, wat had je daar gelijk in! Bekering, het werd nooit gedaan en het zal nooit gedaan worden. En, als er ooit eens iemand was, die zich zogenaamd bekeerde, dan was het nog flauwe kul O Kim!!! Hou je bek
Je zei daarnet, dat het best wat moeite mocht kosten. Nu kost het moeite, omdat we even niet gelijk zijn afgesteld. Maar juist op dit ogenblik doe ik een ontdekking: eerst zag ik alleen maar wanorde, net zon rommel als er is wanneer ze een huis gaan bouwen. Maar er is een plan. God en Jezus zijn met ons begonnen. Ze gaan door (Philipp. 1:6). Kunnen wij nu niet alsnog op één lijn komen? Sorry van zo even. Ik heb het verziekt. Doe jij dat nu niet. Ik weet, dat je het niet gaat verzieken; anders had je wel stommerd gezegd, in plaats van zo lief: stommerdje.
Gekkie van mij; weet je, wat het met jou is: je bent niet ziek of zenuwachtig; je redeneert immers puntgaaf. Je hoeft helemaal geen complexen of angsten te hebben; er is helemaal niets met jou aan de hand. En die kleine oneffenheidjes: er zijn toch clubs voor mensen, die moeite hebben met hun gewicht. Roddel en de boel verlinken: til er niet zo zwaar aan; dat doet iedereen toch. Wat dacht je, dat Leontien met die kas deed. Misschien keek ze wel zo vuil, omdat ze zelf daardoor een tientje minder achterover kon drukken. Nee, zulke dingen zonder reden zou ik niet meer zeggen of denken. Nu ja, hoe dan ook, zon paardenmiddel als bekering is toch niet nodig.
Pappen en nathouden; ik heb er geen geduld meer voor. Geen zachte methoden, alles wordt er steeds maar naarder door. Geen uitstel; dan maar een paardenmiddel. Maar ik durf niet alleen. Ga nou mee!
Schatje, heb je wel in de gaten, dat we precies om en om praten, elkaars argumenten lenen. Nu is het weer mijn beurt. Het is echt niet om te pesten hoor. Als Helma en Cobi en Saskia tegen je zeggen: Dus jij gelooft dat verhaal van dat brood, dat maar aanjongde (Matth. 14:19) en van die stok, die een slang werd (Ex. 4:3), dan moet je Ja zeggen, als je nu Ja gaat zeggen tegen God. Ik hoor het geproest al. Daar moet je toch wel mooi rekening mee houden! In de vrouwenpraatgroep heb je het dan echt wel gehad.
Ik kom met je eigen woorden over die visgraat. Ik weet ook nog wel voorbeelden: de stilstaande zon (Joz. 10:12,13); de moord op Eglon (Richt. 3:21); de opwekking van Lazarus (Joh. 11:43,44), Maar dat kan mij allemaal niet schelen. Ik hoef ook geen teken; laat Kim maar janken. Een voorstel: we bekeren ons nog niet, leggen gewoon alles aan Gods genade voor, vragen of Hij wil helpen: jij begint.
Goed, daar ga ik dan: God, Jezus, misschien zijn wij te slim of te stom ik weet het niet maar we zien er echt geen gat meer in. Als U iets kunt om ons uit de dalles te halen (Mark. 9:22), wilt U het dan doen? Ik vraag het niet brutaal; ik heb niets in te brengen dan lege briefjes. Als U niets doet, hebt U nog gelijk. Maar kijkt U althans eens. Nou jij.
Heer, alles is zo kapot. We kunnen ons niet eens zelf naar U toekeren (Jer. 31:1. Ik weet niet, wat ik zeggen moet, zegt U maar, wat ik zou willen zeggen (Rom. 8:26). Helpt U! Nu is Kim stil. Het teken komt, als de sfeer goed is.
En nu huilt ze weer.
Het kan me niets schelen, al huilde ze de hele nacht. Ik ben toch blij met God (Hab. 3:10). En dat, terwijl ik me nog niet eens helemaal naar Hem heb toegekeerd!
Ab en Nel komen thuis. Nel troetelt het wurm. Ja kunst! Nu wordt het stil. Maar had God dat nu niet wat royaler kunnen oplossen?
Stil nu maar, denkertje van mij. Het is op zichzelf al een wonder, dat ze zo vroeg zijn. Ga nu maar slapen!
Ik gloei helemaal van opwinding, kan weer niet slapen, lees maar in zon turf, waar je houvast aan hebt. Had ik maar houvast aan Jezus. Ik zie Hem gewoon voor me. Door Jeruzalem heen, over die ongelijke keien, zeulend tegen de heuvel Golgotha op. Ik hoor als het ware de hamer, die de spijkers door zijn handen en voeten slaat. Als ik God nu eens gewoon dankte voor dat werk van Jezus. Dan zou het ook voor mij gelden. Waarop wacht ik nu dan nog? O, ik weet het: als Jan nu eens wakker werd en me voorstelde om ons aan Jezus toe te vertrouwen. Dat zou een teken zijn. Dan zou ik meedoen (Luk. 16:30). Dan zou ik me laten schoonschrobben van alle vuil. Gelukkig wordt hij niet wakker, al woelt hij erg. Zon harde wenk zal God niet geven. Hij laat het bij zachte aanwijzingen. Dat is ook wel goed, bekering heeft geen haast. Nee, opeens komt het als een vloedgolf over me heen: het heeft wel haast. Ik wil geen uitstel meer. Ik wil de ernst van onze situatie niet meer weglachen. We zitten in de fuik, allebei. Wij hebben zo gek gesprongen, her en der, dat we verdwaald zijn. Ik ben niet veilig in Jezus armen als een teruggevonden schaap (Matth. 18:13). De duivel heeft mij in zijn houdgreep. Jan, ik wou, dat je wakker werd! Gunst, hij wordt nog wakker ook
Leuk, die grote tuin bij het kantoor, gaat gewoon over in het stadspark. Ideaal voor de middagpauze. Een half uur om te wandelen. Els wou mee. Wat zei de dokter? vroeg ze benieuwd. Stel je voor: zo iets vertellen, uitgerekend aan Els! Ik kon haar gelukkig kwijtraken, maar mijn zorgen, tobberijen, zenuwen, frustraties en complexen niet. Die wandelen mee. Ik ben mij er pijnlijk van bewust direct vanaf het opstaan (Ps. 73:14) hoe ik aan allerlei ongein vastzit met kettingen en touwen (Ps. 107:10). God, wat heb ik soms een zin om me naar U toe te keren, uit te huilen, om vergeving te vragen, zodat U en Jezus mijn zonden weg kunnen nemen (1 Joh. 1:9). Kwamen Jullie maar in mijn gedachten, in mijn denkwereld wonen (Rom. 8:9). De spanningen krampen gewoon in mijn benen. En waarom nou toch? Wel, om alles: Jan en die infectie, de ruzies, de nare meiden op zaal, het duffe werk en alle nutteloos geworden grote doelen. Daar heb je weer al dat geprakkiseer: t is toch onzin! Ik leef goed. Laatst was ik nog in de kerk bij een oratoriumuitvoering: ik had tranen in mijn ogen en heel mooie gevoelens. Zulke gedachten als ik nu heb, worden alleen maar ingegeven door angst! Nee, dat is het toch niet. Niemand fluistert mij in om bang te zijn en om me daarom te bekeren. Het is ook niet zo, dat nu opeens bovenkomt, wat mij vroeger aan angst zou zijn ingeprent. Zo waren paps en mams niet. Nee, die gedachten hangen samen met wat ik weet, nodig te hebben: gewoon een plek om te schuilen. Een kind, dat zich bezeerd heeft, holt naar zijn moeder, duwt zijn hoofd tegen haar jurk, huilt! Die moeder aait dat bolletje, zeg Och toch. Zo zou ik weg willen kruipen bij God. Ja, dit is wel gek: ieder heeft het over Hem als Vader (Deut. 32:6). Maar ik zou Hem ook als Moeder kunnen zien (Jes. 66:13). Zei Hij nu maar iets. Of misschien zegt Hij wel iets. Maar ik kan het niet horen (Ps. 66:1. Het enige, wat ik hoor, is zo hartstikke banaal: de zoemer. De middagpauze is dadelijk voorbij en ik zit nog in het park. Hollen maar. Fien zit al weer te loeren, denk ik, of ik te laat kom.
Supplementen bijwerken, balerig werk. Waarom doen die kerels dat zelf niet! Toch eigenlijk geen karweitje voor mij! Nu ja, het hoeft ook maar een enkele keer, als het slap is bij het beeldscherm. Goed, zon werkje om je hoogmoed in te leveren: Ik vind dit en ik vind dat en Mijn mening is en dan moet je als achtentwintigjarige zo iets doen. Als ik met mijn neus gedrukt word op de simpelste onderdelen van mijn baantje, kan ik wel eens een snuifje nederigheid opbrengen. Maar wat ik nodig heb, is echte, blijvende nederigheid ten opzichte van God. Misschien mis ik door mijn hoogmoed wel de genade, dat ik Hem kan horen spreken (Spr. 3:34). Wel zeker, preekt er niemand meer tegen je, doe je het zelf.
En weer die wekkerradio. Het getuut van het tijdsein, daarna de gladde stem van de nieuwslezer. Weg er mee: die lui zijn altijd eender. Zouden zij nu nooit eens zon nare nacht hebben als ik. Wakker liggen met het weten: morgen om zeven uur op. Nu heb ik nog maar zes uur om te slapen en vijf en: nou ja; toen was ik dan vertrokken. Ik kan soms zo verlangen naar lekker diep pitten. Ik kan het geheim ervan maar niet vinden (Ps. 4:9).
Kom Jo: geen geklaag. Ik laat Jan maar liggen. Mn bordje pap, even zitten, kalm zijn, er zal best een wegwijzer zijn naar een begaanbaar pad. Daar ben ik hard aan toe. Ik heb nu genoeg met zwikkende voeten over een ongelijke weg gelopen. En maar naar de grond kijken naar takken, stenen, hobbels en kuilen.
Als ik nu eens gewoon tegen Jezus zei, dat ik berouw heb; wat haal ik nu in mijn hoofd? Berouw? Waarvoor? Hij daar, die me besmet heeft, hij, vrouwengek, die hij is: hij moet berouw hebben en hij heeft het niet. Maar met mij is er niets aan de hand (Luk. 18:11,12) op die infectie na dan, maar dat is zijn schuld.
Nu ja, laat ik niet alles van hem door een vergrootglas zien en van mijzelf door een verkleinglas (Matth. 7:3). Ik zit ook verkeerd; wat ben ik nu eigenlijk; wat heb ik nog voor een positieve inbreng? Laatst zag ik op de t.v. een meisje van mijn leeftijd: runde een kinderhuis ergens in de tropen; getuide van haar geloof in Jezus. Ze was een persoonlijkheid. Ik ben als je het goed beschouwt een niemand, terwijl ik met God een iemand zou kunnen zijn. Ik moet van die vervelende, onbenullige weg af. Maar eerst moet ik nu toch op het fietsje naar kantoor. Kijk, dat is toch weer positief. Het zou best een brommer kunnen lijden. Ik kan ook Jan zn auto pakken, die staat toch maar te staan. Maar ter wille van het milieu offer ik gemak op; ik neem de fiets. Ik een niemand? Onzin. Zo zie je maar, als een ander je geen mico aanpraat, doe je het zelf.
t Is maar goed, dat de straat zo rustig is, want daar is het galbittere denken weer aan dat gebeuren jaren terug, één van mijn dwaasheden. O, ik knijp in het stuur, t laat me nooit meer helemaal los. Kon ik maar eens genezen worden van die verwoestende herinnering aan die kliniek, die felle lampen, al dat nare. Zou Jezus dat niet voor me kunnen doen? Ik probeer soms op te staan, maar de wroeging en de spijt sabelen me weer neer. Als ik nu eens een streep haalde door de hele toestand. Dat huis vermijden met die eerst nieuwsgierig en later gek makende séances. Als ik nu eens Ho, ik ben er al.
Zo, even toilet maken, op de zaal moet ik er goed uitzien. O ja, nog zo iets: ik wou, dat ik het lezen van allerlei flutblaadjes af kon wennen. Wat kan het mij per saldo schelen, wie met wie is. Maar het gekke is, ik grijp er altijd weer naar. Als ik nu eens niet meer elke vrijdagavond en nacht ging stappen met Ilona. Toen ik laatst om vier uur in de morgen thuis kwam, zei Jan, wakker wordend: Hé, overjarige tiener, die tijd om heel laat uit de disco te durven komen, moest toch voorbij zijn! Ik zei, dat ik een geëmancipeerde vrouw was, die recht had op dr eigen avondje uit. Ik vertelde, dat we in een vrouwencafé eerst heel diepe problematieken hadden besproken, voor we lol gingen maken. Hij narde: t Zal wel zo zijn of anders, en sliep alweer. t Is zon leuke broek.
Overigens is het toch wel zo, dat ik Ilona beter kwijt kon zijn dan rijk. Ergens in mijn agenda staat nog een adres van een groep christenen, dat Lotty me laatst gaf. Zij is wel zo veranderd en zo druk met haar nieuwe vrienden! Ze nemen daar je hele leven in de revisie, vertelde ze. Nou, dat had zij wel nodig ook! Met mij is het niet zo bar als met haar. Maar sommige van mijn gewoonten zouden best een kritisch bekeken kunnen worden. Al was het alleen maar dat altijd jurken willen kopen. Een overvolle kleerkast en een overleeg banksaldo zijn het resultaat. Of neem nou die occulte praktijken, waaraan ik meedoe. Vroeger heb ik geleerd, dat zulk gedoe je ver van God afbrengt. De voorganger thuis waren het samenkomst mensen en daar heet een dominee voorganger de voorganger dan hè, zei een keer: God is liefde (1 Joh. 4:, dat zeg ik honderdmaal. Maar laat ik nu eens eenmaal zeggen, dat het vreselijk is om in zijn handen te vallen, als Hij toornig op je is (Matth. 22:7). En heus: getover brengt je in de kortste keren in de gevarenzone (Mal. 3:5). Nou, dan sta ik er mooi op. Vooruit, de zoemer gaat. De anderen hebben al ingeschakeld. De cheffin kijkt mijn kant uit. Ja mens, ik kom al, ik zit al.
Joke leest nog wat. Haar bedlampje heeft me een tijdlang niet gehinderd om te slapen, maar nu ben ik toch weer wakker geworden. Ik denk al weer aan Jezus. Hij hielp zo fijn vanavond. En ik weet het nog allemaal haarscherp uit mijn christelijke jeugd, zo zeiden ze dat: Hij gaf zijn leven om ons te redden. Hij strompelde voort in die brandende zon, verzwakt door bloedverlies (Matth. 27:30), uitgedaagd door spot (26:6, gesard door vijanden (27:48,49), met een zwaar stuk hout, deel van een kruis, op zijn schouder. Hij deed dat om ons sterk te maken en onkwetsbaar. Hij liet zich vastspijkeren aan het kruis, kreeg daarbij verschrikkelijke wonden. Hij liet die zich toebrengen, om de wonden in ons zielenleven te genezen. Hij leed dorst (Joh. 19:2 om onze dorst te lessen (6:35). Hij gloeide van koorts om ons vrij te maken van de koorts van alle verkeerde dingen. Als wij God danken voor onze redding door Jezus, dan is dat al het begin van onze redding (Mark. 11:24).
Ach, ik ben zo goed over alles ingelicht. Voor mij is niets meer een verrassing. Voor Karel wel. Die was altijd puur onkerkelijk en is na zijn bekering nog altijd in blijde verwachting van telkens weer nieuwe dingen. Maar ik overweeg nog maar om weer met God en Jezus te beginnen en de oude verveling waarmee dat gepraat me vroeger vervulde, komt weer opzetten. Terug naar dat duffe gedoe. Neen, in ieder geval niet direct. Van nu af aan ga ik wat voorzichtiger leven, wat beter opletten. Er is geen gevaar. Ik ben niet in een fuik gezwommen. Ik heb goede medicijn voor die lastige infectie. De overspannenheid gaat best weer over. Ik bén niet innerlijk vervuild, er ís geen haast bij een andere aanpak.
Wat is dat? Speelt God het opeens hard, nu de zachte aanpak niet helpt? Angst golft door mij heen (Ps. 116:3). Ik ben vuil, ziek, ontregeld. De duivel houdt me in de wurggreep, ik zit in de val. Ik moet iets doen! Ik mag dit niet uitstellen. Er is gevaar. Ik moet met Joke spreken.
Kijk mij nou: zit met een studieboek voor me. Niet, dat ik studeer, maar het is toch tekenend; ik kom daar nog wel op. Maar eerst Lien. Het viel alles bij alles nog mee. Eigenlijk heel gek, dat ik m zo kneep. Al heb ik het ook zelf aangehaald, al het water van de zee wist niet uit, dat zij mij besmet heeft, niet ik haar. Ze begon direct te schelden: Jij beest; wil je mij vertellen, dat je me weer komt mishandelen? Nooit, nooit meer wil ik je zien. Huilen. Daarna: Waar bel je voor? Mijn enige inbreng: Lientje, je hebt mij met de sief opgeknapt. Daarna alleen nog maar zij: Weet ik, weet ik nu. Maar toen wist ik het echt niet. Ik ben onder behandeling. Ik moest van de dokter jou waarschuwen. Ik heb het niet gedaan. Ik kon de gedachte niet verdragen, om alleen maar je stem te horen. En ik gunde het je: het was je straf. Nou had je niets meer, dan hang ik maar op. Ik hoop nooit meer iets van je te horen. Nou, dat was het dan. Toen naar de dokter. Achteraf blij, dat ik eerst Lien had gebeld, want de dokter hield een slag om de arm: Eerst wat onderzoek doen, over een week uitslag. Maar hij wist het al bijna zeker, gaf zelfs medicijn mee. Kijk; en dat geval met Lien was achter de rug, daar hoef ik geen week meer tegenaan te kijken. Toen ik thuiskwam, bleek Joke redelijk aanspreekbaar. Ik vertelde van Lien en van de dokter. Ze zei: Je hebt in ieder geval wat gedaan. Valt me niet tegen van je! Streek over mn haar!! Ik vatte toch opeens zon moed: Vanavond begin ik weer met die studie voor mn staatspraktijkdiploma, beloofde ik. Ik heb nu toch alle tijd. En vandaar, dat ik hier nu als een brave jongen met een leerboek voor me zit!
Daar zit je dan; maar de gedachten gaan door: terugkeer naar God en Jezus; zou ik niet beter wat kunnen wachten? Eerst die studie verder afmaken. Met een jaar kan ik klaar zijn voor het eerste deel. Maar dan moet ik me niet laten afleiden. Maar neem nu dat geval Lien. Ik heb haar opgebeld. Niets heerlijker dan een feit. t Zit er op. t Was niet leuk; maar t is klaar. Als ik me nu eens omkeerde? Die boeken; daar kan ik altijd naar grijpen, maar die gouden kans op schoonmaak is er misschien alleen maar nu (Matth. 26:11). Ik ben nu nog jong, al voel ik me soms niet zo. Moet ik wachten, tot ik een oude vent ben? t Restje is voor U, Heer!
Hoor mij nou: elke keer, als ik de motor afzet, drijft mijn levensbootje weer naar Jezus toe. Kom Jan, die motor aan; maak van je gedachten althans een duet, geen solo. ik ben al godsdienstig genoeg; er zijn er hopen slechter dan ik; o ja; ik zou niet meer zo tevreden zijn met mezelf en neerzien op anderen, had ik besloten. Ik zou wat warmer worden, niet alleen maar verstandsmens, had ik mij voorgenomen vanmorgen.
Ha, daar is de koffie, even een liefkozend klapje voor mijn schat. Ze reageert wat terughoudend: Wat ben jij lollig. Als je nu maar niet gauw doodgaat. Ze vult aan: t Is met jou: of gek, of chagrijnig.
Nu niet kwaad worden; tot tien tellen; dat helpt net zo goed als bidden. Ik wou, dat ik maar eens durfde bidden, dat ik maar eens durfde erkennen, dat al mijn goede eigenschappen nog niet voldoende zijn om de poort naar de betere toekomst binnen te gaan. Hé, mijn boosheid ebt weg. Joke zet een spritskoek voor me neer. Ik verwen je maar eens, zegt ze wat onbeholpen, het weer goed willende maken. De zon schijnt weer, wat is alles gauw opgeklaard. Zou ik toch gebeden hebben; zou Jezus zo naar me zijn toegekomen, alleen al op mijn innerlijke klacht, dat ik niet durfde bidden? (Jes. 65:24). Als dat zo is, wat is Hij dan zorgzaam. Hoe zei Hij dat ook weer? Bij gevaar zou Ik jullie wel allemaal onder mijn vleugels willen beschermen, maar jullie willen niet (Matth. 23:37). Wil ik echt niet meer? Een beetje misschien toch wel: alleen is maar alleen. Maar ik weiger me met huid en haar aan Hem over te leveren.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
2.3.7 Wat Jan en Joke deden, toen ze merkten, dat ze in de fuik zaten
Overwegingen: Jan s morgens (2.3.7.1); Jan s middags (2.3.7.2); Jan s avonds (2.3.7.3); Jan s nachts (2.3.7.4); Joke s morgens (2.3.7.5); Joke s middags (2.3.7.6); Joke s avonds (2.3.7.7); Joke s nachts (2.3.7.; gedachtewisseling tussen Jan en Joke (2.3.7.9).
2.3.7.1 Jan s morgens
O, mn hoofd: t lijkt wel van hout. Wat heb ik geslapen op die ene pil. Maar wat ben ik nog katterig. Half tien. Ik heb Joke niet eens horen weggaan. Wat was dat vannacht nu toch? O ja, ik weet het al weer en nu schiet alles me opeens te binnen. Ziekte en ruzie en de hele verder troep (Ps. 73:14). Laat ik nu eens even niet jammeren over misschien maar bijkomstigheden (Klaagl. 3:39). Ik zit in een doodlopende straat. Ik moet op zoek naar een andere, betere motivatie. Maar wat; ik heb toch alles al geprobeerd: transcendente meditatie en de Baghwan en een mantra. Zou ik het nu toch maar eens proberen met het geloof in Jezus. Onzin, dat heb ik al wel tienmaal geprobeerd. Ik heb God zelfs eens een ultimatum gesteld: als U nu niet binnen een dag antwoordt, is het uit tussen ons. En: Hij antwoordde niet (Micha 3:4). Maar: heb ik zijn boodschap ooit echt ernstig genomen; heb ik Hem ooit aangesproken niet in de sfeer van jongens onder elkaar, maar om vergeving vragend, om reiniging smekend, van alle onuitwisbare vlekken. Het begint al weer te malen. Eerst maar wat eten en kijken, of er wat op de radio is.
Daar wandel ik dan maar weer. Heb ik nu een wat vrolijker kijk op de hele situatie? Nee, ik blijf maar de idee houden, dat ik bezig ben te verloederen en te mislukken. Ik moest eigenlijk niet meer naar Pandora gaan. Daar zit het altijd stampvol met vrienden, die meer ramp zijn dan raad.
In plaats daarvan zou ik eens naar de bijeenkomst kunnen gaan, die Karel me laatst noemde. Of, ik zou me kunnen abonneren op het blad dat hij zo aanprees. Ach nee, de idee de vrienden aan de tap ruilen voor Karel! Beste jongen, maar zo uit de toon vallend; zo persoonlijk in zijn gesprek; zo onrustig makend door zijn ongewone argumentatie. En dan dat blije weetjewel, zo van: Laat ons juichen! En die reebruine, argeloze ogen. En dan tenslotte die zweverig aandoende algemene levenshouding: toch geen figuur om mee om te gaan. k Weet wel: iedereen is gek. Maar ieder ander is het op een thuis te brengen manier. Hem breng je nergens onder.
Pfff t zweet breekt me uit. Bekeren tot God en tot Jezus; weer dat hardnekkige idee. Laat ik die gedachte nu eens gewoon durven te overwegen. Ik kan nooit loskomen van die twee. t Is of ze me roepen (Spr. 1:20), of ze op me wachten. Ik zal wel zo gemanipuleerd zijn in mijn jeugd, dat de indoctrinatie van toen onuitroeibaar is (Spr. 22:6). Hoe het ook zij, ik zou me wel willen keren naar God en Jezus, maar dat doe je toch niet zo maar; of je even een kopje koffie drinkt. t Houdt toch in het afzweren van je driftbuien, schuldbelijdenis aan God, je Rechter. Ik ben een eind heen, ook al lijkt het naar buiten toe nog heel wat: een mooie leren jas aan; een prima middenklasser in de garage, maar innerlijk is het huilen met de pet op. Mij is vroeger geleerd, dat God vergeeft, hoe ver je ook weg bent, hoe diep je ook in de put bent gezakt met waarzeggerij en zo.
Zo, nu heb ik die gedachte doelbewust even aangehaald; nu doe ik hem even weloverwogen weer weg. t Is geen haalbare kaart. t Was goed om even de kosten te berekenen van bekering (Luk. 14:2. Ze zijn te hoog. Prijsgeven van vrienden, jezelf uitleveren, je ongelijk erkennen, een heel andere levenssfeer binnengaan met misschien allemaal enge mensen en omstandigheden. En waarvoor allemaal: voor noppes. Wat is er nu feitelijk aan de hand? Als ik niet eerlijk even had nagedacht, zou ik dat nooit zo scherp hebben gezien. Dus basta!
Joke, hé, je bent toch nog niet in slaap? Wat , hè , k was net onder zeil! En ik hoorde je bed kraken! Dat was straks. Ik had een tabletje genomen en sukkelde net weg. Maar nu ben ik klaarwakker. Bedankt maar vast! Nou zeg. Je hoeft niet direct te bekken. Ik heb het benauwd, voel me ziek, ik heb een tikje koorts, ik heb hoofdpijn en spierpijn. Ik zoek naar troost, maar t vrouwtje moet slapen. s Morgens ruzie, s avonds ruzie, nu ook nog s nachts! Wie heeft het nou over ruzie! Jij zoekt ruzie door die hoge bloeddruk van jou; oudemensenkwaaltje nog voor je dertigste. Daar is me dat kind van hiernaast ook nog wakker geworden door jouw getier. Hoor haar blèren. En haar vader bonkt alweer tegen het tussenschot. En ziek; oudemensenkwaal Wie is er hier zo erg overwerkt? Let jij liever op je lijn. Ik laat jou onverschillig, anders zou je dat niet zo uit de hand laten lopen. En jij strooit met cadeautjes; wat Lien jou gaf, moest je zo nodig doorgeven. Ik snap je niet. Wat zeg je nou toch allemaal? Zij had de sief, jij kreeg m van haar. Je hebt er mij mee opgeknapt. Allebei hebben we knobbeltjes daar en een drukkend gevoel in onze buik. Jij hebt er dan nog extra dingen bij, die je zo net noemde. Zal wel komen, omdat je al langer besmet bent dan ik. Wat ? Wie zegt dat van die sief? De dokter. En je moet Lien maar gauw waarschuwen. Ze zal het al wel aan jan-en-alleman hebben uitgedeeld. Hè, hè, dat kon er nou nog net bij! Daar is hij weer met zn zelfbeklag. Wie ging er vreemd? Jij! Zij wou niet eens. Heb je zelf verteld! En wie dwong haar? Jij! En nu: nu maar weer jammeren; niet over mij, maar over jezelf. Waar zijn die slaappillen. Ik neem ze allemaal. Toe nou zeg; hou je kalm. Ik moest het toch één keer zeggen? Maar net nu; en zó! Nou ja, sorry hoor. De baby van de buren is al weer stil. Ik probeer nog even te slapen., neem nu één pilletje, niet meer: beloof me dat. Morgen moeten we het nog maar eens bekijken. Goed, één tablet. Wel te rusten dan maar. Daag. En ik ben al niet zo boos meer.
Ik lig met wijdopen ogen in het logeerbed. Vanavond had ik Jan moeten inlichten over die syfilis. Ik ben maar blij, dat ik het niet gedaan heb. Er was al ruzie. Het zou alleen nog maar erger zijn geworden. Wat is er toch fout gegaan? Ik werk hard en doe niet al te gekke dingen. Ik heb veel fouten vermeden en toch heb ik ergens een verkeerde beslissing genomen. Ik wou, dat ik een pad wist uit het donker, een hand om mij te leiden. Overal liggen keien, waarover ik struikel. Er is geen bloempje, er zingt geen vogel. Wat heeft het leven nog voor zin; voor mij hoeft het echt niet meer; ik ben verkleumd tot op mn botten door alle koude regen. En dan nog, als de klap op de vuurpijl die boodschap vanmiddag.
Wat heb ik nu toch voor pestbui, ik ben gewoon een en al klaaglied. Ik lig maar te dreinen, dat mijn leven wegzakt, tot het muurvast in de prut zit. Joke, kop op, morgen is alles weer anders; ga nou slapen Hé, het lukt, het tabletje werkt, nu al. Morgen ga ik met Jan praten morgen zal ik zal ik , zzzz
Wat moet ik nu toch. Ik zit voor de t.v., maar ik zie niets. Jan zit aan de tafel, vijf meter van mij vandaan, achter zn koffie, nors te zwijgen, na de zoveelste ruzie. Jan , Jantje , ik heb je zo nodig. Ik heb het je willen laten merken, door in al mn zenuwen heel erg mijn best te doen op het eten. Ik had je zo graag nu naast me gehad.
Wat gloeit mn hoofd. Die dokter! Hij zei: Ja mevrouw (altijd hoffelijk) Niet zon beste boodschap: een syfilis-infectie, dat hebt u. Maar schrikt u nu toch niet zo. Het is zo recent. U bent er zo vlug bij. Er is geen gevaar! En zo praatte hij maar door, sloot tenslotte: Wilt u al de personen inlichten, met wie u de laatste tijd intieme contacten hebt gehad? Eén van hen kan de haard zijn geweest voor u. Natuurlijk kunt u ook andere personen hebben besmet. Die zakelijke woorden kwamen zo uiterst vernederend op mij over. Waar zag hij mij voor aan! Ik ontwaakte uit mijn schrikverstijving: Ik heb al twee jaar één vaste vriend. Ik zal hem bijlichten! Met het recept en een afspraak over injecties of zo klaar, zei hij nog één keer, heel afstandelijk: Waarschuwt u uw duurzame relatie als het kan vanavond nog.
Nu, daar zit ik dan. De beelden op het scherm dwarrelen voorbij. Ik zie niets, de koekjes staan klaar, ik heb geen trek. Twee namen flitsen door me heen: Margo! Lien! Ik weet het!
Jan heeft een zus, Margo. Die kwam op een avond een paar weken geleden bij ons. Ik ben altijd bang voor haar geweest. t Is zon superieure griet. En een tong als een mes. Maar die avond vertelde ze, dat ze God en Jezus en de Heilige Geest had gevonden. Ik was helemaal van mijn stuk, zat te wachten op een van dr hatelijkheden over mn lijn, mn jurk, mn teint: keus was er genoeg. Ik was die avond juist niet op mn best. Maar er kwam niets. Ze pakte Jan aan, tot die het gewoon benauwd kreeg en mijn hulp vroeg. Maar mijn tong leek wel verlamd. Ik zat daar maar en luisterde en dacht: Zonder dat ze het weet, heeft ze het, via Jan, tegen mij. Ik ben niet zo braaf, kijk naar andere mannen. Ook al hebben we een open verhouding, ik ben er toch niet rustig onder. Ik ben niet eerlijk, knoei wel eens met aanvraagformulieren. Maar ik wil me niet omkeren, niet toekeren naar God. Dit is mijn laatste kans. Ik zou die willen gebruiken. Ik kan niet, ik lijk wel aan een ketting te liggen. God, geef me nog één keer een aanwijzing. Nee, doe het maar niet ook. Ik volg die toch niet op. Ik kan het niet. Neen, niet er omheen draaien. Ik wil niet.
Toen knalde er een deur. Het werd stil. Margo keek me bedremmeld en onzeker aan: Hij is weg, zei ze verbluft: Ik bedoelde het zo goed, maar hij werd kwaad. Het was voor het eerst, dat ik haar min of meer zwak zag. Dat vertederde mij of misschien gaf het mij een gevoel van opluchting om te merken, dat ook zij minder sterke ogenblikken had. Ik schonk koffie in, begon zelf te vertellen. Het was net, of ze een vriendin was. Idioot, die rotmeid: alles vertelde ik. Belachelijk. Misschien kwam er ook lafheid van mijn kant bij om in dit moment van ontspanning haar sympathie te kopen. Hoe dan ook, ik heb er nog geen spijt van. Ik begon met te zeggen, hoe ik soms het idee had, dat ik net zo morsdood was als mijn idealen over emancipatie en pacifisme en noem maar op. Ik biechtte zonder iets achter te houden dat ik mijzelf soms zag als iemand, die steeds harder een berg afholde en dadelijk een smak zou gaan maken. Ik beleed mijn zwakheid, dat ik Jan in gedachten niet trouw was en iets heel anders dat ik mijn eetlust niet in de hand had. Ik vertelde, dat ik een hekel had aan mijn buren, ze soms stiekem plaagde met kleine pesterijen bij het buitenzetten van de vuilniszakken bijvoorbeeld of met hard de radio aanzetten. En tenslotte onder tranen kwam het er ook uit, dat ik naar séances ging, waar occulte dingen gebeurden. Toen ik uitgesproken was, werd het even heel stil. Margo vatte daarna alles bondig samen: Dus: jij holde achter elk nieuw ideaal aan. Je ruilde het in, als het versleten was, niet meer voldeed. Je wist op het laatst al van te voren, dat elk nog weer nieuwer ideaal ook weer zou gaan teleurstellen. Je hebt geprobeerd, naar buiten iets te betekenen, zonder dat je eigen leven op orde was. Nu probeer je zelfs naar buiten niets meer en je hebt eigenlijk een hekel aan alles en iedereen: wat heb jij Jezus nodig!
Het werd weer stil. Toen zei ze: Zal ik je helpen om naar Jezus te gaan? Ik wou zeggen: Ja. Maar toen schoten me opeens herinneringen aan vroeger thuis te binnen. Paps en mams hadden altijd toestanden met zogenaamde medegelovigen. t Kan zijn, dat zij een soort talent hadden om de slechtste exemplaren eruit te zoeken. Maar wat was er altijd sprake van gezeur, geklaag en geroddel bij die mensen en wat bezorgden zij mijn goedwillende ouders teleurstelling op teleurstelling. Ik was toch zo blij geweest dag-met-het-handje te kunnen doen tegen de hele troep. Terug in dat milieu met die vreemde, vage, buitenissige figuren: nooit! Ik verstarde, beet haar toe: Nee, en ga nou weg met al dat gepraat. Ze ging, stilletjes en verslagen (1 Corinthe 15:29; maar t is een doordenkertje), na mijn koud: Je komt er wel uit hè?
Pal daarop kwam Jan thuis, vroeg opgewonden waarom ik zo stil was. Ik kon geen woorden vinden. Hij werd steeds meer ongenietbaar, begon te roepen, dat ik me had laten ompraten, liep voor de tweede keer die avond kwaad het huis uit. En daarna is hij dagen lang bij Lien geweest!! Dat heeft hij me zelf verteld. Hij was voordien zeker een jaar lang niet vreemd gegaan en nadien ook nooit. Dat weet ik zeker. Maar die dagen en nachten wel. Toen bij Lien moet hij die sief hebben opgelopen!
Toch altijd gezellig; de middagpauze in de kantine. Ik bof wel, dat alles tegen kostprijs of zelfs daar beneden gaat, want ik heb altijd geldgebrek tegenwoordig. Het lijkt wel, of mijn loonzakje lek is (Haggaï 1:6). Gek gezegd natuurlijk, want alles komt over de giro binnen, maar toch: t lijkt wel, of ik een gat in mn hand heb! k Weet wel, hoe het komt, k had al lang cheffin van de zaal moeten zijn. Dan had ik in een veel hogere groep gezeten. Laatst heb ik daarover heel eerlijk met meneer De Jong zelf gesproken. Wat zei hij? Kijk, Jopie De schat, hij zegt nooit: Joke k Zou je graag voordragen bij de directie, maar je bent te veel ziek, je bent te nerveus, je hebt geen overwicht. Zet het uit je hoofd. Blijf toch achter je terminal. Het zou een sof worden. Dit kun je aan... en maar net. Want Jopie; wat ben je gespannen! Kan ik nu echt niets voor je doen? Ik keek verrast-geschokt op. Zou zelfs hij, de vader van de hoofdafdeling, iets van mij willen? Maar hij keek me alleen maar aan met die diepe, blauwe ogen van hem en ik zag, dat hij niets wou. Ik loog: Neen, er is niets. Alles is fijn! Ben weggegaan, heb later gehuild op het toilet, omdat ik geen verweer heb tegen alles, wat me onzeker, bang en schichtig maakt. Toen heb ik me wat bijgewerkt, een glimlach opgeplakt en ik heb tegen mijzelf gezegd: Lach dan paljas Vreselijk melodramatisch, maar ja, ik ben de laatste tijd gewoon mijzelf niet.
Zo, even bij Hendriks, de afdelingschef geweest. Een uurtje verlof gevraagd voor de dokter. Alweer, begon hij direct te zuigen: Je bent me een krakende wagen. We zullen maar denken: die lopen het langst, hahaha. O, wat is het toch een kwal! En t is nog zon onzin ook. Er is een tijd geweest, dat ik heel veel onder dokterhanden was. Ik heb heel stom gedaan, een paar jaar terug. Met de injectienaald de wereld van de roes gezocht maar het eindigde in panische angst. Ik heb die angsten als aandenken aan de drugperiode overgehouden, hoewel ik van die vuiligheid zelf af ben. Nu ben ik geen geregelde doktersklant. Hendriks overdrijft, maar ik wou, dat ik er nog veel minder kwam.
Jouw reactie: ja ruzie met joke, ik mag niet oordelen , maar toch denk ik dat joke het erg vind . dat je toch iets te veel borreltjes neemd. je bent zeker geen mislukkeling zoals je het beschrijft. maar misschien een tip toch iets minder. het meest waard is natuurlijk een fijn leven met joke. groetjes ria53
Ria!!!, Watr vind ik dat nu leuk....dat je zo geïnteresseerd reageert op 'Jan en Joke'.
De wekker; zeven uur s morgens. Buiten tikt de regen, ik zie de boom in het plantsoentje schudden in de wind. Wat is oktober toch een feestmaand; donkere luchten, weinig zon, en dat gaat nu zo door tot maart. Eerst maar even op de weegschaal: ai, weer bijgekomen. Gisteravond wat koekjes, petit fours, borrelhapjes; ik word te dik, maar ik kan mn snoepzucht niet de baas. Op kantoor; Loes: zegt met dat onuitstaanbare air van haar: Kind . Zoals zij dat kan zeggen: Kind, je moet willen. Waar is je wil? Als ik s avonds niet wil knabbelen, nou, dan knabbel ik niet. Ik haat die meid, heb lekker over haar geroddeld, probeerde zo mijn geërgerdheid kwijt te raken. Maar, t lukte niet. Kom nou, ik sta maar wat te suffen, t animeert ook niet. Dat Jan maar ligt te ronken, nu hij niet naar kantoor hoeft. Meneer heeft zenuwtjes, loopt in de ziektewet. t Is zon heel andere jongen dan toen ik met hem ging samenwonen, twee jaar geleden. Ik was gek op m: de wereldverbeteraar: zag er goed uit, had zn babbel terdege bij zich. En nu: teveel drinken, zitten dubben. Niet meer zelfbewust, maar onzeker. Niet meer opgewekt, maar chagrijnig. Ik kan voor deze tobber heel moeilijk liefde of zelfs maar verliefdheid opbrengen.
Zo, hij is er uit, de eerste heibel zit er weer op. Stond zich verongelijkt uit te rekken, toen ik er al weer op uit moest; met de fiets in de rukwinden naar kantoor. Te denken, dat hij die uitkering min of meer aan mij te danken heeft. Hij liet mij de aanvraag invullen. Alles laat hij over. Ik heb hier en daar wat weggelaten. Omdat ikzelf ook bij zon soort dienst werk, weet ik, hoe die regelaars lezen, waar je iets kunt aandikken met soms maar één woord. Het werd een knoeierig gedoe. Maar, ze tippelden erin. Jan opgetogen: Moet je zien zeg: het maximum! O, daar is die pijn weer, dat rare branderige gevoel. Blij, dat ik vanmiddag op spreekuur ga voor de uitslag van het onderzoek. Trouwens toch gek voor een jonge meid: ik heb meer kwaaltjes: hoge bloeddruk, moest toch niet mogen voor iemand van achtentwintig! En ook zo vatbaar voor verkoudheid.
Fiets in de stalling. Lift. Tussen alle andere zwijgers zeven hoog. Corrie komt op de afdeling opgewonden naar me toe: Er is ruzie tussen de chefs. Hendriks heeft me uitgelegd, waar het om gaat. Ik vind, dat hij gelijk heeft. Kind, zeg ik wel verdraaid, nu zeg ik het zelf: Neem van mij aan, dat je bij al die opgeschroefde verhalen meestal maar moet denken: t Zal wel zo zijn of anders. Corrie is geen kwade meid, jong, dus meestal dom, maar soms, bij vlagen, wel pienter. Ze zegt verwonderd: Ik vind je zo negatief de laatste tijd. Weet je nog, hoe je vroeger helemaal vol was van die actie tegen de bio-industrie. En nu, het is niet alleen je lauw reageren van nu, het is helemaal zo: een kistkalf of een legbatterijkip doen je niets meer, geloof ik. We praten nog wat door. Even later zitten we allebei achter onze terminal.
Onder het invoeren van nieuwe gegevens malen mijn gedachten door. Ik heb zo genoeg van al die dingen, waarover ik mij ooit eens opwond. Mams zei vroeger: Eenmaal zul je beu zijn van alle pleziertjes, die je niet kunnen vullen en dan zul je zeker terugdenken aan Jezus. Ik blijf voor je in gebed, want ik wil zo graag, dat je naar Hem terug gaat dááág (want toen reed de trein weg). Ons laatste gesprek, voor ik op kamers ging. Toegegeven, ik was heel oppervlakkig in die tijd. Maar ik raakte die oppervlakkigheid kwijt. Mijn pleziertjes het tot vier uur s morgens dansen in de rocktent gingen over. Daarvoor in de plaats kwam maatschappelijk-sociaal geëngageerd bezig zijn. Dat is toch veel hoger dan alleen aan eigen amusement denken. Mams had toen toch tevreden moeten zijn! Of zij tevreden is, weet ik niet; we hebben te weinig contact. Maar ik ben het in ieder geval niet! Ik heb in die activiteiten al mijn energie verbruikt, lijkt het wel. Ik merk het daaraan, dat ik niet eens de fut meer heb om op God af te stemmen. Ik zou dat wel weer eens willen. Mijn idealen, waarvoor ik vocht, waren achteraf bekeken zo blikkerig. Ze zouden waardevoller zijn geweest, als ik er meer in had kunnen leggen van God, van zijn heerlijkheid (zo zou paps dat zeggen). Maar ik weet niet, hoe ik dat aan moet pakken. Ik heb er geen oog en geen oor meer voor. Dat is voorbij
Kijk nu zon afdeling eens rond: al die meisjes aan hun beeldscherm. Is er wel één, waar je wat aan hebt, kan er ook maar één steun geven? Corrie gaat dan nog, maar ze heeft geen inhoud. En Carla? Laatst bijvoorbeeld wou ik iets aan haar kwijt van mijn zorg over Jan. Maar nog voor ik beginnen kon, zei ze zelf, heel ontgoocheld: Ik ga van Kees weg. En toen kwam er een lang verhaal van haar ouders, van wie ze vervreemd was; te veel drank, waardoor ze ontredderd was; een geloof, dat ze losgelaten had, zodat ze zich nu nergens meer aan kon vasthechten; en toen vroeg ze, nota bene aan mij: Wat denk jij nou? Ik heb maar wat gezegd, maar het hielp haar niet. Met een teleurgesteld gezichtje ging ze weg. Ik bleef achter; zo leeg; zag in ieder geval wel, dat vriendinnenhulp ook maar drijfzand is. Met mn bitter geheim, dat Jan me gewoon ordinair slaat en dat ik dat nog neem ook, durfde ik niet voor de dag te komen. Goed, het gebeurt nog maar zo af en toe. Maar dat ik het pik! Onbestaanbaar voor een vrije vrouw. Maar, het bestaat!
Even een toelichting: dit bericht zou wat meer naar onder moeten staan. Ná: Jan 's morgens en vóor Jan 's avonds. Door wat gehannes mijnerzijds staat het even wat fout. Sorry hoor. Ger
2.2.8.2 Jan s middags
Nu maar weer in een andere eettent geweest. Anders leren ze je zo kennen. Terwijl ik daar zat, gebeurden er twee dingen, die mijn basta van vanmorgen weer overstemden. Eerst drensde voortdurend een wijsje door mijn hoofd: This is my life and I do what I want. Ik zong dat eens lekker uitdagend als twintigjarige. Een oudere man zei toen tegen me: Moet je vooral doen. Later zul je merken, dat je daar niet op gebouwd bent. Even stond ik verbluft, toen haalde ik mijn schouders op over die oude zak, die het zo helemaal had gehad. Goed; ik heb met mijn leven gedaan, wat ik wilde. Ik kon er inderdaad niet tegen: t was té slijtend. Ik ben overspannen en ik heb syfilis. Jan: haal uit je winst. Daarna iets heel vervelends; laat ik nou net voor het raam langs Nancy zien lopen, die Dick uit kleuterschool had gehaald. Ze merkte mij niet op. Ik bestudeerde haar gezicht, toen ze Dicky in het fietszitje zwaaide. Andere moeders reden weg met autootjes; zij trapte tegen de bolle wind in naar haar flatje, waar ze zit te leven van haar bijstandsuitkering en mijn piepkleine alimentatie. Dat gezicht; die verdrietige ogen; lijnen rond haar mond. Mooi gedaan Jan, om haar zo op te knappen. Dicky keek nog even om; zonder erg natuurlijk: een paar van zijn prachtige, blonde krullen kwamen onder zijn capuchon uit, wapperden in de wind. Toen slokte een aangierende windvlaag hen tweeën op.
t Was bepaald een streek van God. Hij weet, dat alles me niet zo lekker zit en nu laat Hij mij de gevolgen van een miskleun zien op deze ruwe, tactloze manier. Zeker in het kader van een zenuwenoorlog. God doet zo moeilijk en het evangelie kan zo gemakkelijk zijn. Laatst was ik op een lezing. Inleiding van een dominee. t Ging over de machtsbeluste multinationals en de door en door slechte apartheidspolitiek. Hij haalde er de profeet Amos nog bij, die toch ook maatschappijkritiek had (Amos 2:6-. Mijn buurman fluisterde me toe: Maar Amos had meer dan alleen dat (9:11-15). Och, je hebt altijd wel lui, die ergens op weten te vitten. Ik liet er mijn stemming niet door bederven. Je kunt zo lekker rustig zitten bij zulke toespraken, met het plezierige weten, dat ook jij die structuren allemaal doorziet. Je kunt je zo intens nobel voelen, wanneer het voor je vaststaat, dat jij nooit dergelijke gemene dingen zou doen. Zulke mensen als die dominee bouwen je. Maar s morgens luister ik nog wel eens naar een pastoor of zo iemand, door de radio Ja, zo ver kom je als je in de ziektewet loopt! En soms breken die je weer af. Laatst weer zo één. Begon over de visioenen van Amos (die moeten ze wel hebben tegenwoordig). God is toornig op mensen, die zich niet bekeren, laat zich een tijd lang ompraten om ze niet te straffen (7:1-6), maar tenslotte, als ze maar dwars blijven, gebeurt het toch (7:8,9). Kijk, dat was nu dwars tegen de haren in. En dan dat bidden op het eind: over Jezus, die alle zonden op zich neemt (Openb. 1:5); over God, die je tegemoet komt (Luk. 15:20); als jij althans iets positiefs doet (:1; weer over Jezus en God, die je niet alleen laten modderen (Ps. 68:21), die je bemoedigend toelachen, als je maar hun kant uitkijkt (Ps. 25:15). Ik heb de knop omgedraaid, heb gepreveld: Jullie moeten mij hebben. Hersenspoeling is het, anders niet.
Daar zit ik toch weer in hetzelfde straatje als vanmorgen. Toen liet ik die gedachten bewust even toe. Nu komen ze als vanzelf. Dat is een vervelende ontwikkeling. Tegengas Jan! het is onzin, dat een goede verhouding met God duur zou moeten worden gekocht, dat het je als het ware bloed zou kosten (Hebr. 12:4). God heeft de goede verhouding met ons ook duur gekocht (1 Cor. 6:20) Weg, onrustig makende gedachte; ik geef ieder mens het zijne of het hare (Luk. 18:11,12). Je hoort Nans en Lien en Joke juichen... Weg toch, stem van het geweten ; ik zit in het steunfonds voor de Midden-Amerikaanse bevrijdingsbeweging. Op debatteeravonden wordt er geluisterd, als ik opsta en zeg, dat het zus en zo moet. Ik leef; ik blaas mijn partijtje mee! Met mn dertig voel ik me zo moe en zo oud. Ik blaas geen enkel partijtje, zit naar lucht te happen (Rom. 2:9). Laat ik maar ophouden met mn tegengas. Ik zie er tegen op om Lien te bellen, dat is een realiteit. God: U krijgt me misschien wel klein. Ik heb zon zin om bij U uit te huilen. Ik heb altijd zo hoog van de toren geblazen, ik zou echt wel een toontje lager willen zingen. Ik heb zoveel mensen geminacht en beschadigd. Ik zou ze eigenlijk liever hoogachten en beter maken. Iedereen kent mijn hooghartigheid en sarcasme. Ik zou zo graag bescheiden en vriendelijk zijn (Philipp. 4:5).
Wat doe ik toch; wat denk ik toch; wat is er met mij aan de hand. Laat ik in ieder geval een kerel zijn en nu Lien opbellen. Daarna naar het middagspreekuur van de dokter. Of zal ik het omgekeerd doen? Nee, eerst Lien O, wat een zure appel om doorheen te bijten. Hier heb ik haar telefoonnummer. Tussen de middag is ze even thuis uit kantoor, weet ik.
Ik lig alleen, ruzie met Joke: ik wilde dat ze nog een borreltje schonk. Zij: Nee, je hebt er al genoeg gehad; waarom heb je nu niet eens gewoon genoeg aan koffie. Wel, de poppen waren al weer aan het dansen. Nu ligt ze op t logeer, wou niet in één bed met mij. Ik kan niet slapen, dat is het gevolg. Trouwens, ik hoor ook haar bed kraken. Wat gaat er toch zo gruwelijk mis; ik ben geen drugslaaf, eet niet overmatig, heb t op kantoor toch altijd redelijk gedaan. Tientallen kuilen, waarin ik anderen zag vallen, heb ik vermeden. Ik ben geen uitgesproken alcoholist, rook nog niet het meeste, ben niet altijd op de been met vuile moppen: en toch heb ik het idee, dat ik ook in een kuil ben gevallen. Hoeveel zijn er dan wel niet!? k Wou, dat er eens een hand kwam om me uit die put van mismoedigheid te halen en me uit die kuil van zelfbeklag te helpen. Groene weiden met vlinders erboven; ik heb er altijd naar verlangd. Maar ik zit op een vuilstortplaats, die krioelt van kakkerlakken. Dat is nu mn dank. Ik heb zoveel overgehad voor anderen. Vrijwillige medewerker in het buurthuis; heb ik ook nog gedaan! Eigenlijk een prima kerel toch; en nu: verbannen van wat blij maakt, ontredderd. Ik heb het idee, dat ik nog een ziekte heb ook, los van die overspanning. Alles is zo donker; al zo lang eigenlijk, als ik die occulte boeken lees (Jesaja 8:22). Jan jongen, je bent mislukt: o, daar is die paniek weer; dat grote, rode beest: je máákt het niet; je máákt het niet
Jullie bezoeken al regelmatig: - geloofsaangelegenheden - Bijbelstudie - Jan en Joke - Mijn boeken.
Nu kan ik de geboorte aankondigen van mijn vijfde blog: - Mijn leven.
Daarin ga ik in vele afleveringen vertellen van momenten in mijn leven, waarop ik -achteraf- duidelijk de invloed van God en- helaas helaas- ook wel van de duivel ervaarde.
Aanstaande zaterdag komt mijn eerste vertelling en zo wekelijks.
Joke kookt best; en ze praatte weer tegen me; t liep eerst weer zowat. Maar toen ging ze voor de t.v. zitten. Ze houdt van die lange series. Ze riep: Kom gezellig bij me zitten. Doe het voor mij! Laten we nu eens één keer samen iets meemaken! Heel onredelijk. Waarom zou ik dat nu moeten doen. Ik ben een vrij man. Waarom zou ik mij voor het fijn houden van de sfeer moeten laten dwingen tot iets, wat ik niet wil! Dat heb ik haar duidelijk en logisch verteld. Ze riep onlogische dingen terug. En weer bonje . Met de t.v.-geluiden op de achtergrond en een kop koffie voor me viel me toch nog mee van haar maar weer prakkiseren.
Heb ik God nu verlaten? Misschien de God, zoals die bestond in de gedachtewereld van pa. Hij is zo ondergesneeuwd door tradities, zit zo vast aan de heersende orde gebonden . Maar ik draag de diepere zin van het leven toch uit op een nieuwe manier! En dat is toch een eigentijdse manier van Godsbeleving? Wat heb ik geijverd voor het milieu en voor de terreurslachtoffers in Zuid-Amerika en tegen de atoomcentrales. Maar toen ik een poos geleden tegen mijn zus zei: Ik heb meer voor God gedaan, dan jullie allemaal, reactionaire troep, dat jullie zijn, wat zei ze toen: Eigenwillige godsdienst Echt zon ouderwetse dooddoener. En ze ging verder: Je bent vroom op jouw manier, maar je komt om van de honger en je bent in gevaar. Ik schrok!!! Niet om die stuntelige woorden, maar omdat ze ziet, wat ik zelf dacht. Zogenaamd gekscherend, maar in feite om hulp roepend, haalde ik Joke erbij: Hoor je nu de dingen, die mijn eigen zus beweert. Zeg jij nu eens wat. Maar ze zat daar maar en zweeg. Toen Joke het haar niet belette, ging Margo verder: Je bent echt niet zon brave! Daarmee doelde ze op al die toestanden met vrouwen. Gelukkig hield ze verder daarover haar kiezen op elkaar, want daarmee heeft Joke niets te maken boven al wat ze al weet. Maar ergens wil je wel goed, je bent actief genoeg . Maar dat is over . Toch heb je één ding steeds vergeten: omkeer naar God. Je bent veel te druk met jezelf bezig. Je bent ook niet eerlijk. Je dacht: Ik moet me kunnen uitleven met allerlei gezellige dingen; wat geknoei in allerlei formulieren voor subsidie en zo, me eens lekker bedrinken.
Ik heb de rest niet afgewacht, ben kwaad weggelopen, heb in n café lekker mn gal zitten spuwen op de maatschappij en de bewapening en de multinationals. Toen ik terugkwam, was Margo nog maar net weg. Ze had blijkbaar nog een hele tijd tegen Joke aan zitten praten. Nou is dat een harde; komt uit een christelijk nestje, net als ik; die praat je niet zo gauw daarheen terug. Maar het gesprek had haar toch wel wat gedaan. Ze was stil, zei niet veel; ik werd weer woest. Daarna heb ik toch wel zó gek gedaan. Ik ben weer naar buiten gehold, heb als de eerste de beste vandaal een deuk in een auto getrapt. Toen ben ik naar Lien, een vroegere vriendin gegaan, waar ik wist wel te kunnen slapen. Ik heb me tegen haar erg bruut gedragen, de hele geschiedenis kon je geen avontuurtje meer noemen, het was eigenlijk verkrachting. Maar ook in dit geval zeg ik: De ruwe aanpak van de holbewoner hoort ook tot onze biologische erfenis. Die aard mag je niet altijd wegdrukken. Zo bezien heb ik er geen spijt van. Ik ben daar gewoon een paar dagen gebleven, meldde me ziek op kantoor. Dagdieverij, noemen de fatsoenrakkers dat. Bah, wat een term. Je moet eens helemaal vrij kunnen zijn. Bewuste, zelfstandige naturen hebben dat nodig.
Toch is er iets vreemds. Na dat gesprek met Margo en na die totale afwijzing van mijn kant is alles misgegaan. Toen zijn al die tegenslagen gekomen. Ma zei ooit: Eens zal God tot je spreken. Moet ik nu aannemen, dat God tot mij sprak, uitgerekend door Margo! Als Hij werkelijk bestond en iemand kon kiezen, dan had Hij vast haar niet gekozen! Beste bewijs, dat hij niet bestaat. Margo is de laatste, van wie ik ooit maar iets aan zou nemen. Die griet heeft nou totaal geen goodwill bij me. Vals, onbetrouwbaar, gemeen, zo heb ik haar altijd gekend. Een mooie poes, dat moet gezegd, maar zo een, die je heel onverwachts met haar klauwen een haal geeft. Nu dus bekeerd. Nou word ik al obstinaat, als de een of andere zalf Jezus aanwijst als redder, maar uit haar mond hard en direct is dat helemaal niet te verdragen. Goed beschouwd is zij degene, die mij die avond en die nacht zo uit de band liet springen. Het is allemaal haar schuld. En dat ik in de kroegjool ook geen zin meer heb, is ook haar schuld. Laatst nog: slaat er één op mn schouder: En Jan... is het nog: leve de lol? Ik zwetste: Lateme drinke drinke drinke, totteme zinke zinke zinke, maar ik dacht: Barst vent. Kijk, dat heeft Margo me aangedaan. En Joke heeft ze ook verknoeid.
Daar is dan het vierde van de vijf door mij geplande blogs.
In dit blog geef ik een steeds maar voortschrijdende verklaring van bijbelteksten . Ik heb daarbij de bedoeling om u stap voor stap in te leiden in mijn gedachtewereld met betrekking tot 'de goede wereld van God'.
Achtereenvolgens zal ik met u behandelen: - bekering - wedergeboorte - ...en alle verdere belangrijke zaken, het koninkrijk Gods betreffende.
U zou kunnen zeggen: "Ja...maar we hebben 'bijbelstudie' toch al.
Dat is waar. Maar dit is meer uitgebreid en meer eenvoudig. Ach; u ziet wel.
Aanstaande zaterdag begin ik met het ingeven van het eerste artikel.