Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
03-04-2008
Autonomie Gehechtheids Schaal 30 nu beschikbaar in Datec Score Manager
Autonomie Gehechtheids Schaal 30 nu beschikbaar in Datec Score Manager
Hét instrument voor diagnostiek en therapie-evaluatie bij psychische afhankelijkheid en problematiek rond zelfstandigheid.
Datec nieuwsbrief augustus 2006
In samenwerking met Boom test uitgevers is de AGS 30 nu ook gecomputeriseerd in Datec Score Manager beschikbaar. U kunt de AGS 30 met het computerprogramma printen voor schriftelijke afname en/of direct via de computer laten afnemen. Datec Score Manager zorgt voor de scoring, normering en uitgebreide rapportage. De gedrukte versie wordt door Boom test uitgevers uitgebracht.
Doel
Autonomie & psychische afhankelijkheid. Met de AGS 30 kan het onderzoek naar autonomie, gehechtheid en psychopathologie verder worden verdiept. Ook kan de AGS 30 worden ingezet om therapie- of trainingseffecten te evalueren. Ga voor meer informatie naar de bijgevoegde link http://www.datec.nl/nieuws/nieuwsbrief06aug.htm
Het is van groot belang dat ouders open communiceren met hun adoptiekinderen. Als die zich van jongs af aan veilig genoeg voelen om onbevreesd te praten over hun verleden en herkomst, is de kans groot dat zij zich beter ontwikkelen. Dit boek helpt ouders die openheid te creëren.
De meeste adoptieboeken zijn geschreven door therapeuten en gaan over psychische problemen. Wereldkind is anders - het is optimistisch van toon, biedt tal van praktische handvatten en is zeer toegankelijk. Het beschrijft hoe ouders concreet kunnen omgaan met adoptievragen van hun kinderen en hoe zij met hen daarover in gesprek kunnen blijven. De schrijfster legt uit op welk moment een kind toe is aan welke informatie. In dit boek behandelt zij de peuter-, kleuter- en basisschoolleeftijd.
Nelleke Polderman, een van de meest ervaren adoptietherapeuten van Nederland, schreef het voorwoord.
Het model van de drugsbaby geeft een baby weer die tijdens de zwangerschap onder invloed is geweest van drugs. Het model is 46 cm groot en weegt 1600 gram. Deze anatomische gegevens zijn gebaseerd op een baby die daadwerkelijk tijdens de zwangerschap onder invloed is geweest van drugs. Ook het huilgeluid van de baby is afkomstig van een baby die tijdens de zwangerschap onder invloed was van drugs. Dit geluid is zeer realistisch en gaat door merg en been.
De alcohol en drugsbaby zijn ontwikkeld om (jong) volwassenen bewust te maken van de risicos van het gebruik van alcohol en drugs tijdens de zwangerschap. De modellen zijn geschikt voor het gebruik binnen consultatie, onderwijs en preventie.
Voor meer informatie kunt u contact met ons opnemen ga daarvoor naar bijgevoegde
De hechtingstheorie van Bowlby wordt in de hulpverlening toegepast om abnormaal gedrag te verklaren. In tegenstelling tot in de psychoanalyse, wordt er in de hechtingstheorie niet teruggeredeneerd, is er nadruk op de echte gebeurtenissen, wordt er van echte observaties uitgegaan en niet van verhalen van volwassenen en worden mensen vergeleken met dieren (ethologie). Hechting is volgens Bowlby genetisch vastgelegd en komt zowel bij mensen als bij dieren voor. Er is een kritieke periode voor hechting. Een slechte hechting uit zich als volgt: eerst is er protest, daarna terugtrekking en vervolgens onthechting. Stadia in hechting.
Het hechtingsproces:
- belang van moeder-kind interactie
- achtmaandsangst, eerste acht maanden angst voor vreemden
- volwassenen hebben aangeboren zorginstinct
- matching van signalen tussen verzorger en kind, attunement
- aangeboren gedragsrepertoire zoals huilen en lachen waarmee het kind interactie kan uitlokken. Dit garandeert veiligheid voor het kind en aanwezigheid van de volwassene.
- Slecht gehechte kinderen: apathie, boosheid, ambivalent gedrag. Goed gehechte kinderen: glimlachen, naar ouder toe gaan, begroeten
De hechting heeft gevolgen voor het emotionele gedrag van later, in relaties met anderen. Hechting kan belemmerd worden door hersenbeschadiging, door lichamelijke of psychische problemen bij de ouders, door het liggen in een couveuse, psychiatrische problemen bij de ouders (depressiviteit, verslaving). In deze hechtingstheorie wordt de nadruk gelegd op het mechanistisch denken. In de objectrelatie theorie (relaties met andere personen) ligt de nadruk op het personalistisch denken. De objectrelatie theorie richt zich niet op de fantasie zoals de psychoanalyse. De objectrelatie theorie veronderstelt ook geen aangeboren driften. In de objectrelatie theorie is er als eerste een symbiotische relatie tussen moeder en kind, in de volgende fase gaat het kind ook relaties aan met andere personen. Dit wordt het proces van separatie-individuatie genoemd, het kind krijgt een eigen identiteit en maakt zich als het ware los.Tijdens het proces van verinnerlijking worden beelden en herinneringen van de objecten (personen) uit de omgeving van het kind opgeslagen, deze beelden hoeven niet altijd waarheidsgetrouw te zijn. Gedeelten van personen worden opgeslagen, personen worden nog niet als een compleet geheel gezien. Transitionele objecten (zoals knuffelberen) kunnen de plaatsinnemen van bijvoorbeeld de moeder. Vanaf drie jaar ontstaat de emotionele objectconstantie (Piaget), kinderen kunnen nu beelden van personen vasthouden. De objectrelatie theorie benadrukt dat angst ook al bij jonge kinderen kan optreden, en niet alleen in de Oedipusfase zoals Freud beweerde. Onbewuste conflicten zijn hier conflicten tussen tegengestelde beelden van objecten.
De alcoholbaby laat een baby zien die tijdens de zwangerschap blootgesteld is aan alcohol. De gevolgen van het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap zijn duidelijk te zien aan dit model. Blootstelling aan alcohol tijdens de ontwikkeling van de foetus kan in het meest extreme geval leiden tot het Foetaal Alcohol Syndroom (FAS). De diagnosecriteria voor FAS zijn: groeiachterstand, afwijkende gelaatskenmerken en neurologische afwijkingen.
Alcoholgerelateerde aandoeningen zijn permanent van aard en kunnen de levenskwaliteit tot in het volwassen leven sterk aantasten. Effecten op de baby kunnen zich uiten in veel huilen, slaapstoornissen, het langzamer reageren op prikkels uit de omgeving en het minder snel kalmeren na een moment van opwinding. Na onderzoek blijkt dat ook op latere leeftijd bij het kind problemen van het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap te ondervinden zijn.
Eerst raakt het kind gehecht aan de moeder. Een kind dat altijd terecht kan bij zijn moeder, door haar verzorgd, getroost wordt, weet dat zij ongerust is als ze niet weet waar hij is. Hij weet dat zijn moeder om hem geeft. Kinderen krijgen zo een gevoel van "zelfvertrouwen" het kind komt goed op anderen over. Men reageert positief op hem, wat hem ook een stuk zelfvertrouwen geeft. Het kind leert vertrouwen krijgen in anderen.
Angst voor scheiding van de moeder vertoont een piek tussen 14 en 20 maanden. Angst voor scheiding van de moeder en angst voor vreemden zijn kenmerkende momenten in het eerste levensjaar. De meeste veilig gehechte kinderen zullen deze angsten vertonen.
Na 7 maanden gaan kinderen zich ook aan andere personen hechten die ze vaker zien zoals, vader, zusjes, broertjes. Tussen ouder een kind ontwikkelt zich een emotionele relatie die bepalend is voor de manier waarop later door het kind relaties aangegaan wordt.
Kinderen die onveilig gehecht zijn aan hun verzorger kunnen, wanneer er verandering in de situatie wordt gebracht, zich alsnog veilig gaan hechten aan hun verzorger.
Hechting is een duurzame liefdevolle relatie tussen een kind en een verzorger.
Er zijn 4 fasen van hechting: 0 tot 3 maanden De baby zendt al vrij snel na de geboorte signalen uit zoals lachen, huilen, uitdrukkingen van de ogen. Deze signalen richt de baby nog niet op een vaste persoon.
3 tot 6 maanden De baby reageert positiever op de aandacht van een specifieke persoon, maar deze voorkeur is niet erg duidelijk. In principe zou iedereen met enige moeite de rol van vaste opvoerder kunnen vervullen. 6 tot 8 maanden De eerste gehechtheid treedt in. Het kind geeft door middel van beweging en signalen aan de aandacht van een vaste persoon te willen en te houden. Het verlies van deze vaste persoon veroorzaakt een heftige scheidingsangst vanaf ongeveer 3 jaar In deze fase kan het kind zich inleven in de persoon waar het aan gehecht is en kan het hiermee rekening houden. Het kind kan nu doelen bijstellen of uitstellen omdat het een soort besef heeft van de band met deze persoon. Dit besef oefent op een abstracte manier invloed uit op de hechting.
Iedereen zegt het, iedereen weet het: de hechting tussen een kind en zijn ouders is belangrijk, de basis voor een gezonde emotionele, sociale, verstandelijke en zelfs motorische ontwikkeling. Maar wat is hechting? Hoe breng je een gezonde hechting tot stand? Gebeurt het niet gewoon vanzelf?
Met hechting wordt bedoeld de wederzijdse band tussen een kind en zijn ouders, eventueel verzorgers. Soms hoor je een moeder wel eens zeggen: ik zit met duizend touwtjes aan mijn kind vast. Die touwtjes, dat is hechting. De eerste twee jaren in het leven van een mens is de meest gevoelige periode om een veilige hechting op te bouwen.
In feite begint de hechting tussen moeder en kind natuurlijk niet bij de geboorte, maar al eerder. Wanneer? Bij de uitslag van de zwangerschapstest? Bij de eerste echo? De eerste keer horen van de hartslag? De eerste borrelingen in de baarmoeder?
Toch is de baby bij de geboorte een allemansvriend. Hij herkent weliswaar de stem en geur van zijn ouders, maar iedereen kan troosten en kalmeren, hij geniet van ieders aandacht. Maar in de loop van de tijd zal de baby de gewoontes van zijn vaste verzorgers (meestal de moeder/ouders) herkennen. Hij herkent geluiden, geuren, maar ook vormen en de manier van aanraken, en hij reageert daar positief op. Bij een heel klein kind zijn de reacties heel klein en moet je goed opletten , als het kind groter wordt zal het glimlachen, maar ook huilen kan een (re-)actie zijn. Als de ouder zich goed kan inleven in wat het kind nodig heeft en daarop (snel) reageert, krijgt het kind vertrouwen, het basisgevoel van veiligheid. Lichaamscontact is belangrijk, daarom zullen de verpleegkundigen in het ziekenhuis lichaamscontact stimuleren. Het is dus belangrijk dat er continuïteit is in de verzorging, dat er tenminste één vaste verzorger is van het kind, want voor hechting zijn er twee partijen nodig: de vaste verzorger (meestal de ouder) én het kind.
Een veilig gehecht kind is meestal niet dwars, gaat makkelijk om met vreemden maar zonder een allemansvriend te zijn. Als het kind en de ouder tijdelijk gescheiden zijn, kan het kind dat aan, omdat hij weet dat de ouder weer terugkomt. Veilig gehechte kinderen houden meestal van lichamelijk contact.
Fysieke hechting, hechting door aanraking en aangeraakt worden, ligt aan de basis van en is voorwaarde voor een gezonde ontwikkeling van de daaropvolgende fasen: emotionele hechting en de ontwikkeling van beheersingspatronen. Maar om fysiek te kunnen hechten, moet je wel overleven! Er kan - letterlijk of figuurlijk - nog geen 'ruimte' voor zijn: doordat het kind in de couveuse moet, of omdat het ziek is en bijvoorbeeld geopereerd moet worden. Als deze periode langer is dan ongeveer vijf dagen is het vertrouwen van het kind om op de aangeboden fysieke hechting in te gaan niet meer vanzelfsprekend.
Als er niet of onvoldoende wordt voldaan aan de behoeften van het kind, kan een onveilige hechting ontstaan. Een aantal kinderen bouwt geen veilige hechting op. Vaak wordt er dan gedacht aan bijvoorbeeld adoptie- of pleegkinderen, maar in de meeste gevallen gaat het om een eigen kind en was het zeer gewenst. Vaak is het wel zo dat het kind door omstandigheden een tijd gescheiden is van (een van) de ouders, bijv. door ziekenhuisopname. Je kunt uitgaan van twee verschillende vormen van onveilige hechting.
In de ene vorm zie je dat een kind onzeker is en zich vastklampt aan zijn ouder(s). Het kind huilt veel en is angstig. Je ziet dat het kind weinig vertrouwen heeft in de opvoeder, en twijfelt aan de betrouwbaarheid. Zo'n kind is angstig en geblokkeerd als het in een situatie komt die hij niet kent en hij is vaak maar moeilijk te troosten. Soms accepteert zo'n kind wel lichamelijk contact, maar niet altijd. Je ziet ook dat er niet veel direct oogcontact is.
Aan de andere kant zie je dat de betreffende ouder voor het kind onvoorspelbaar reageert, en de reacties zijn voor het kind niet duidelijk, ze reageren op het verkeerde moment, of op de verkeerde manier (bijvoorbeeld een glimlach of een boos geluid van de ouder) of de ouder stopt met reageren, of reageert helemaal niet terwijl het kind dat wel verwacht had. De ouder is onhandig en onduidelijk naar het kind toe.
Bij de andere vorm vraag je je soms af of er wel sprake is van hechting. Je ziet dan dat het kind ieder aanhankelijkheid afweert en geen contact maakt. Het lijkt of het kind een negatieve reactie wil voorkomen. Hij vraagt niet (meer) om zorg en bescherming, hij wil niet worden getroost. Zo'n kind gedraagt zich als een allemansvriend: gaat op schoot zitten bij vreemden en heeft geen moeite met kusjes geven aan iedereen. Het kind lijkt onverschillig en vlak, is ongedurig, snel geïrriteerd en agressief, ongeduldig en trekt zich weinig van anderen aan. Echte vriendjes zijn er meestal niet.
Van de kant van de ouder zie je dat het kind wordt afgewezen. Ouders die zich niet in hun kind kunnen of willen inleven en dus niet reageren op zijn behoeftes. De ouder past zich niet aan, aan het ritme van het kind, accepteert soms niet dat het krijgen van een kind zijn leven veranderd. Vaak zie je ook dat de ouder een afkeer heeft van lichamelijk contact - soms omdat zij/hij zelf ook onveilig gehecht is.
Er kunnen door de situatie ook spanningen optreden in de relatie tussen ouders die weer hun weerslag hebben op het kind.
Ontstaan
Hechtingsstoornissen kunnen ontstaan bijvoorbeeld door te veel wisseling van de vaste verzorgers van een kind, zoals bijvoorbeeld bij langdurige ziekenhuisopname, maar ook bij adoptie. Het kind heeft geen kans zijn verzorger goed te leren kennen zodat hij weet dat de reacties van de verzorger betrouwbaar zijn. Ook andere zaken, zoals bijvoorbeeld traumatische ervaringen kunnen een veilige hechting in de weg staan. Kinderen die onveilig gehecht zijn kunnen later sociale en emotionele problemen krijgen, die zelfs op volwassen leeftijd nog merkbaar zijn. Veiligheid en geborgenheid blijken fundamenteel te zijn voor groei en ontwikkeling.
Een hechtingsachterstand, opgelopen in de gevoelige eerste twee jaar, kan gedeeltelijk of geheel worden ingehaald. Het is daarbij vooral nodig dat de opvoeders het basisvertrouwen aan het kind kunnen geven. Daardoor kan het kind de veiligheid en geborgenheid die het in de beginperiode heeft gemist, alsnog ervaren. Vanuit deze ervaring kan het kind zich dan verder ontwikkelen. Soms kun je dat als ouder niet zonder hulp. Dan is begeleiding door een deskundige nodig - bijv een orthopedagoog. Ouders leren daarbij goed te kijken naar het kind en adequaat te reageren op het gedrag van het kind. Hierbij wordt tegenwoordig vaak gebruik gemaakt van video-opnamen om zelf met hulp van een therapeut te analyseren wat het kind in zijn gedrag aangeeft, hoe jij als ouder reageert en wat de reactie van het kind daarop dan weer is.
De laatste jaren is er meer aandacht voor de gevolgen van onveilige hechting, en daarom is er ook vraag naar onderzoek en voorlichting. Specialisten en ervaringsdeskundigen (ouders) verzamelen gegevens hierover. Zo worden verhalen geregistreerd van ouders van kinderen tussen de 2 en 24 jaar. Vaak zijn het treurige verhalen over ernstig verstoorde relaties binnen en buiten het gezin waar niemand raad mee weet. Hulpverleners pikken de signalen van ouders vaak niet goed op, misleidt door het vaak voorbeeldig gedrag van het kind (schijnaanpassing). De meeste ouders zijn niet op het spoor van een hechtingsstoornis gebracht, ondanks vaak veelvuldige hulpverleningscontacten.
Bij gericht doorvragen bij ouders hoor je vaak verhalen van allerlei traumatische ervaringen rond de geboorte, zoals complicaties rond de geboorte, het kind is direct na de geboorte bij de moeder (bijvoorbeeld voor adoptie) weggehaald, er vonden medische ingrepen plaats, de baby had erg veel energie nodig om te overleven enz.
Wij zijn uiteraard blij dat hulpverleners die met pasgeborenen en hun ouders werken zich steeds bewuster worden van het belang van een goede hechting tussen ouders en kind, en dus ook hun best doen om dat te stimuleren. De ontwikkelingsgerichte zorg, zoals die in opkomst is in een aantal ziekenhuizen speelt een belangrijke rol om te komen tot een goede interactie tussen de ouders en het kind in de stressvolle en moeilijke couveuseperiode.
Symptomen van hechtingsstoornissen (De Lange)Babyleeftijd:
- veel huilen, onrust, niet geknuffeld willen worden, niet willen aankijken, niet aan moeders borst willen drinken, verstijven als het wordt opgepakt
Peuterleeftijd:
- De actieve peuter: zich niets aantrekken van de ouders, gevoel- en emotieloze indruk, niet bereikbaar voor de ouders (geen gevoel van wederkerigheid), chaotisch
- De passieve peuter: nooit aandacht vragen, niet huilen, zich laten verzorgen en meespelen, zonder plezier te hebben.
Basisschoolleeftijd: a. het driftenkind laat zich leiden door eigen wensen, doet wat er in hem opkomt
b. het schijnbaar aangepaste kind: o ontkent eigen wensen en past zich in schijn aan o wil sterke controle hebben over omgeving. o maakt met 'alles en iedereen' contact (allemansvriend). c. Het kind met twee gezichten: is thuis onhandelbaar en buitenshuis zeer aangepast (of omgekeerd) . d. Het agressieve kind daagt uit, scheldt, schopt, pest, vernielt enz. e. Het kind dat het laat afweten, trekt zich terug in zichzelf en zou het liefste dood willen zijn. f. Het kind dat nergens raad mee weet en een chaotische indruk maakt. g. Het kind dat zich richt op leren en presteren en zijn gevoelens van onveiligheid en ongeborgenheid onderdrukt.
Bronnen:
G. Baan, 'Niet alle banden binden even vast' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde 4 - 99
B. Wester, 'Hechtingsstoornissen' Tijdschrift voor Kinderverpleegkunde, 1 - 2001
* Dr. G. De Lange 1991, Hechtingsstoornissen, - orthopedische behandelstrategieën, Van Gorcum.
* Boek: Bodemloos bestaan, Greetje van Egmond (1987)
Met dank aan Zita van der Heyden, Vereniging van Ouders van Couveusekinderen - Nederland www.vvoc.be/hechting.htm
·Wat ziet men? Een volwassen persoon, die zich vrij zelfstandig gedraagt, een goede babbel kan hebben etc.
·Wat is de werkelijkheid? Een volwassen persoon met een laag emotioneel niveau en een hogere cognitieve ontwikkeling. De leeftijd komt niet overeen met de ontwikkeling.
·Wat ziet men nog meer? Men ziet imponeergedrag waarvan de persoon zelf de consequenties niet goed overziet. Het gedrag biedt aanleiding dat de persoon door zijn omgeving wordt overschat. Daardoor worden zij regelmatig geconfronteerd met hun falen en de teleurstelling die dit teweeg brengt bij henzelf en bij anderen. Personen met een verstandelijke beperking overschatten vaak ook hun eigen. Mogelijkheden en ontwikkelen een negatief zelfbeeld: ik kan niks, ik doe altijd alles fout, Niemand vindt mij aardig etc.
·Zij zijn bij voorbaat negatief gestemd (dat lukt mij nooit, ik kan dat niet en begin er niet aan). Zij zijn nooit tevreden over hun prestaties zodat zij hun verrichtingen naar beneden halen en werkstukken vernielen.
·Zij zijn in hoge mate achterdochtig en wantrouwend ten opzichte van anderen. Zij verwachten dubbele bodems, niet haalbare eisen en alsnog geconfronteerd te worden met hun beperkingen. Een voor hen gebruikelijke manier om dit te voorkomen is de ander zo snel mogelijk het initiatief te ontnemen of zo te irriteren dat het stellen van opdrachten voorkomen wordt.
·Een andere mogelijkheid is dat zij in hoge mate hun tekortkomingen verbloemen of camoufleren door dit te ontvluchten (weglopen van school, thuis en andere door hen als moeilijk ervaren situaties) en/of te compenseren op andere terreinen (een overdosis lef en bravoure).
·Een vierde mogelijkheid is door het bovengenoemde ongewenste gedragsrepertoire hun tekorten te overschreeuwen.
·De verschillende alternatieven hebben met elkaar gemeen dat zij op allerlei manieren ernstig in de problemen gebracht worden. Als de jongere zichzelf niet accepteert zoals hij is heeft hij veel energie nodig om bij voorbeeld onvredegevoelens, schuld- en schaamtegevoelens te onderdrukken. Die energie gaat ten koste van het ontdekken en gebruiken van allerlei andere mogelijkheden in het adequaat omgaan met zichzelf en anderen. Een negatief zelfbeeld belemmert de jongere ernstig in zijn functioneren in tal van situaties. Te denken valt hierbij aan het zich handhaven op school, omgevingsverkenning, het leggen van contacten met leeftijdsgenoten en een zinvolle besteding van de vrije tijd.
·Bij een gezonde ontwikkeling van het zelfbeeld gaat het erom dat de jeugdige zichzelf leert zien als een zelfstandig individu en leert zichzelf te accepteren met alle mogelijkheden en zwakheden, zonder dat dit laatste tot minderwaardigheidsgevoelens leidt.
Sociale vaardigheden krijg je niet bij je geboorte mee. Dit moet men zich eigen zien te maken in de ontwikkeling van baby tot volwassene.
Het is dus belangrijk om de negatieve ontwikkelingen bij deze jongeren te stoppen. Dit met behulp van een goed doordacht begeleidingsprogramma om te buigen in de richting van een juiste en gewenste omgang met anderen.
·De opvoeding dient dus gericht te zijn om de jongere de juiste vaardigheden aan te leren en deze zich eigen te laten maken zodat er een gewenst sociaal gedrag ontstaat en het ongewenste en storende gedrag niet meer gebruikt hoeft te worden.
Baby's die al vóór de geboorte worden aangemeld bij jeugdzorg. Het kan en het gebeurt. Maar volgens artsen en rechters niet vaak genoeg.
Het gaat onder meer om vrouwen met een verslaving, een psychiatrische stoornis of een verstandelijke handicap, vrouwen waarvan wordt verwacht dat ze niet in staat zullen zijn om voor hun kind te zorgen. In het Medisch Centrum Rijnmond Zuid hebben artsen steeds vaker te maken met dit soort risicozwangerschappen.
Net even anders over gezinnen met biologisch eigen en adoptiekinderen
Zal ik straks net zo veel houden van mijn geadopteerde kind als van mijn biologisch eigen kind? Kan ik beide kinderen op dezelfde manier opvoeden? Het zijn vragen van ouders in een gemengd gezin: een gezin dat bestaat uit biologisch eigen én adoptiekinderen. Antwoorden op deze vragen zijn te vinden in Net even anders, het eerste boek voor gezinnen met biologisch eigen én adoptiekinderen.
Jaarlijks verschijnen nieuwe boeken met adoptie als thema; van naslagwerken over het adoptieproces en handboeken over opvoedkundige zaken, tot ervaringsverhalen van adoptieouders. Het onderwerp lijkt van haver tot gort en in de meest uiteenlopende vormen besproken. Líjkt. Want waar zijn de boeken waarin het gemengde gezin centraal staat? Net even anders vult die leemte op.
Een gemengd gezin biedt zowel mogelijkheden als drempels en valkuilen. Welke zijn dat? Hoe ga je ermee om? Als ouder, adoptiekind en biologisch eigen kind. Of als opa of oma. In Net even anders komen ervaringsdeskundigen aan het woord: de gezinsleden zelf. Zo krijgt de lezer een beeld van het leven in een gemengd gezin. Zowel ouders als biologisch eigen en adoptiekinderen vertellen openhartig over hun ervaringen en geven persoonlijke tips.
De verhalen van de ervaringsdeskundigen in Net even anders worden afgewisseld met gesprekken met deskundigen uit het werkveld, zoals de Stichting Adoptievoorzieningen, de Raad voor de Kinderbescherming, Wereldkinderen, René Hoksbergen, de Stichting Ambulante Fiom en Basic Trust. Het voorwoord is geschreven door bijzonder hoogleraar Adoptie prof. dr. Femmie Juffer.
In Net even anders staan foto's van gemengde gezinnen of gezinsleden die in het boek aan het woord komen.
Net even anders is zowel bedoeld voor mensen die nadenken over of bezig zijn met de vorming van een gemengd gezin, als voor bestaande gemengde gezinnen. Daarnaast is het boek interessant voor iedereen die met adoptie te maken heeft of erin geïnteresseerd is, zowel privé als beroepsmatig.
De auteurs, Machteld Stilting en Gerard Keijsers, vormen binnenkort een gemengd gezin. Samen met hun biologisch eigen dochter Kaj zullen zij begin 2007 een adoptiekind uit China in hun gezin opnemen.
Het zelfregulerend vermogen van het primair proces in de jeugdzorg.
door: Frans Kauffman
ISBN: 978-90-75129-73-1
Doornhaag dankzij de 12e fee Doornroosje is honderd jaar in slaap gevallen met haar vader (de koning), haar moeder en de gehele hofhouding. En dat allemaal vanwege de 13e fee, die niet uitgenodigd mocht worden en voorspelde dat Doornroosje op haar 15e jaar ge- stoken zou worden door een weefspoel en dood zou neervallen. Gelukkig had de 12e fee nog niet haar wens gedaan en kon haar dood worden voorkomen, maar ze zou wel honderd jaar slapen. Zo kon de doornhaag rond het kasteel groeien en ondoordringbaar worden voor de prins om Doornroosje te bevrijden.
Hebben en zijn De metafoor van dit sprookje is wonderwel van toepassing op de problemen in de jeugdzorg. De doornhaag is de dominantie van de systeemwereld in de jeugd- zorg, dwz. de overheersing van prestatie-indicatoren, resultaatmeting, protocollen, registratie-eisen, kwaliteitscertificering, etc. (het hebben). Doornroosje zelf, de in- houd van de jeugdzorg (de primaire sector, het zijn) is onderbelicht en krijgt geen structurele aandacht. De prinsen die Doornroosje willen bevrijden zijn de Task Force werkgroepen, steeds hogere budgetten om de wachtlijsten weg te werken, oprichten van Centra voor jeugd en Gezin, etc. en zij komen jammerlijk om in de doornhaag. Dat is de bureaucratie van de jeugdzorg.
Balans tussen primair en secundair proces Er waren bijvoorbeeld vele instanties die zich bemoeiden met het gezin van Savanne. En toch vond Savanne de dood. De auteur pleit voor het in evenwicht brengen van de verstoorde balans tussen hebben en zijn in de jeugdzorg. Hij ontwerpt daartoe een theoretisch model dat gebouwd is op vier pijlers (deter- minanten) van de jeugdzorg: het kind/de cliënt en de professional, de uitvoer- der van de zorg. Zij vormen het primaire proces. De twee andere pijlers zijn de organisatie en haar leiderschap en de interventie, de zorgprogrammering. Elke determinant wordt uitvoerig beschreven in de diverse hoofdstukken en getoetst aan recente literatuur en onderzoek. Betoogd wordt dat er een balans moet zijn tussen het primaire proces (het zijn) en het secundaire proces (het hebben). Voor het zichtbaar maken van deze verhouding ontwerpt de auteur een praktisch toe te passen instrument. Daarmee kan de balans hersteld worden. Hoe dat te werk gaat staat in deel 2 het praktisch concept. Dit instrument richt zich op de inhoud van het hulpverleningsproces en wordt een procesgestuurd instrument genoemd. Dit in tegenstelling tot veel onderzoeksinstrumenten die de output, de prestatie meten. Opvallend voor de verstoorde balans in de jeugdzorg is dat toepassing van een dergelijk instrument in de jeugdzorg niet bekend is. Er kan niet verwezen worden naar uitgevoerd onderzoek. Het hebben domineert te veel het zijn in de jeugdzorg en elke stapeling van het hebben, nu weer 200 miljoen euro om de wachtlijsten weg te werken, zal niet veel effect hebben als het systeem van de jeugdzorg niet verandert.
Lees daarover verder in het voorwoord van Prof.dr. Micha De Winter.
Heel lang werd gedacht dat babys als een onbeschreven blad ter wereld komen. Pasgeborenen hebben een onvolgroeid zenuwstelsel en dus werd aangenomen dat ze geen ervaringen opdoen tijdens de zwangerschap of tijdens de geboorte. Er werd ook aangenomen dat babys geen geheugen hebben en dus geen prenatale en perinatale ervaringen kunnen vasthouden of herinneren. Niets blijkt minder waar: het prenatale kind blijkt sensitiever, reactiever en communicatiever dan ooit werd gedacht. Het blijkt vormen van bewustzijn te hebben, te kunnen leren en over vormen van geheugen te beschikken. Steeds meer wetenschappelijk onderzoek bevestigt dit nieuwe beeld van de competente foetus en van de competente baby. Alhoewel deze nieuwe inzichten nog te veel en te vaak worden genegeerd, vooral door artsen, hebben ze toch belangrijke consequenties. Zo kunnen traumatische geboortes tot heel wat emotionele problemen leiden tussen moeder en kind. Deze problemen kunnen voorkomen of opgevangen worden als ze vroegtijdig worden onderkend.
Een casus.
In onze praktijk meldde zich een koppel aan met hun vier maanden oude baby Jonas. Jonas werd vier weken te vroeg geboren. Zijn tweelingbroertje is vlak voor de geboorte gestorven en ook zijn leven heeft aan een zijden draadje gehangen. Er was sprake van een placenta-loslating. Hij is met een spoed keizersnede geboren en zijn leven kon gered worden na een reanimatie. Hij verbleef nog één week in een couveuse. Zijn moeder en vader waren emotioneel in verwarring: blij om de geboorte van Jonas, verdrietig om de dood van hun zoontje Ward. Baby Jonas was hyperalert en snel overprikkeld; hij kon zich moeilijk overgeven aan slapen; hij kende periodes van intens en langdurig huilen, waar zijn ouders geen raad mee wisten; zijn bewegingen straalden een grote mate van onrust uit; zijn moeder vertelde dat hij alleen maar in haar lijfelijke aanwezigheid tot rust kwam. Haar eigen emotionele problemen en die van baby Jonas ondermijnden haar draagkracht en verstoorden daardoor de relatie met haar overlevende baby.
Gelukkig had de geconsulteerde osteopaat de emotionele problemen van Jonas en zijn ouders snel onderkend en doorverwezen naar onze praktijk voor babypsychotherapie. Jonas had een traumatische geboorte achter de rug: zijn eigen leven was in gevaar, hij heeft zijn broertje verloren, en hij is via een keizersnede op de wereld gekomen. Na zijn geboorte heeft hij het lichaam van zijn moeder een week lang moeten missen door zijn verblijf in de couveuse. Bovendien is zijn moeder emotioneel in verwarring.
Hun relatie dreigt te ontsporen.
Kunnen pasgeborenen getraumatiseerd zijn?
Over het prenatale leven bestaan nog steeds twee grote misvattingen. Vaak wordt gezegd dat de baarmoeder een paradijs is met zeer sterke geluksgevoelens, waar alle negatieve invloeden buiten gehouden worden door de placenta. Onderzoek aan de universiteit van Utrecht toont bijvoorbeeld aan, dat stress van de moeder tijdens de zwangerschap wel degelijk een invloed heeft op de foetus. Bij gestresste moeders is de kans op vroeggeboorte met lager geboortegewicht en met meer complicaties aanzienlijk hoger. Foetussen en babys kunnen dus al vroeg in hun leven stress opgelopen hebben. De tweede misvatting is dat de pasgeborene zich niets kan herinneren van zijn prenataal leven noch van zijn geboorte. Een baby kan echter zijn verhaal vertellen. Er bestaat een lichaamsgeheugen, waarmee de baby kan onthouden wat er is gebeurd. Hoe dit lichaamsgeheugen precies werkt is nog niet volledig bekend, maar dat het bestaat is een vaststaand feit. Ingrijpende ervaringen kunnen worden opgeslagen in het geheugen van het lichaam en worden gecommuniceerd via lichaamstaal of via orgaantaal. Zo kunnen een slechte vertering, krampjes of reflux signalen zijn van emotioneel belaste organen. Ook hoge koorts, zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak, kan duiden op een stressreactie van de baby. De baby gebruikt geen woorden, maar zijn lichaam spreekt over zijn ervaringen. Er zijn verschillende aspecten van zijn lichaamstaal die ons samen een beeld kunnen geven van de vroegste ervaringen van de baby. Via zijn motoriek en houding, via mimiek, alertheid, hechtingsgedrag en oogcontact of communicatie door huilen kan de baby signalen geven over zijn gevoelsleven. De opdracht voor de babypsychotherapeut is om de taal van de baby te begrijpen ener empathisch op te reageren. Om met de bekende Franse kinderpsychiater Françoise Dolto te spreken: de therapeut luistert naar de pijn van de baby. Een belangrijke valkuil voor de babypsychotherapeut is dat hij vervalt in sympathie voor de baby, terwijl zijn opdracht is om met empathie in te gaan op zijn pijn.
Voor een baby kan de geboorte traumatisch zijn. Een geboorte kan zon ingrijpende ervaring zijn dat deze sterke gevoelens oproept welke moeilijk te verwerken zijn. Omdat de mogelijkheden van een baby nog beperkt zijn om te reageren op overweldigende situaties, loopt hij meer risico dat een ingrijpende gebeurtenis traumatisch wordt, met blijvende emotionele schade tot gevolg. Ogenschijnlijk routinematige medische ingrepen, als het inleiden van de bevalling of een tangverlossing, kunnen voor de baby dramatische gevolgen hebben. Ook geboortes die te lang duren (vastzitten) of die juist veel te snel verlopen (stortgeboorte) kunnen door de baby ervaren worden als een inbreuk op het biologisch geprogrammeerd verloop van zijn geboorteproces. Dergelijke inbreuken op het subtiele verloop van de geboorte kunnen, in min of meerdere mate, traumatisch zijn. Zo is een keizersnede,als andere uitganguit de baarmoeder, niet voorzien in de biologische programmas van de menselijke soort. Een keizersnede kan levensreddend zijn, maar heeft ook ingrijpende emotionele gevolgen. Babys die via een keizersnede geboren zijn vertonen vaak een overprikkeld zijn, een hyperalertheid, en een ambivalente verhouding tot aangeraakt worden. Ze kunnen het ook moeilijk hebben als een activiteit (zoals borstvoeding krijgen) plotseling wordt afgebroken; dit kan tot intens huilen leiden.
Geboortetraumas leiden tot drie clusters van emotionele problemen: de ervaring van een overweldigende shock, het verlies aan hechting met de moeder, én het verlies van grenzen en controle. De behandeling van babys in psychotherapie richt zich dan ook op het ontladen van de lijfelijke spanning die zich heeft vastgezet op bepaalde plaatsen, afhankelijk van waar het trauma lijfelijk voelbaar is geweest. Daarnaast wordt er gewerkt aan het herstel van de hechtingsrelatie met de moeder en aan het herstel van grenzen en controle over het eigen lichaam.
Trauma-huilen.
Huilen is misschien wel een van de krachtigste manieren om te communiceren waarover een baby beschikt. Als een baby huilt dan huilt hij met heel zijn lichaampje en geeft hij krachtige signalen aan zijn omgeving. De Amerikaanse babytherapeut William Emerson heeft een onderscheid gemaakt tussen behoefte-huilen en trauma-huilen. Veel ouders gaan ervan uit dat als een baby huilt, hij uitsluitend een fysiologische behoefte kenbaar maakt. Dit is een belangrijke vergissing van ouders, maar ook van hulpverleners. Naast het kenbaar maken van noodzakelijke levensbehoeften, kan een baby via zijn huilen ook aangeven dat hij pijn heeft. Niet omdat hem pijn wordt gedaan, maar omdat hij zich via het huilen wil bevrijden van zijn opgelopen pijn. Deze vorm van huilen wordt door William Emerson trauma-huilen genoemd. Het is de ontlading van emotionele pijn die de baby in zijn verleden heeft opgelopen. Trauma-huilen is een vorm van loslaten van innerlijke spanning, van verwerken van opgelopen belastingen of traumas. Deze vorm van huilen is veel krachtiger en krijsender dan behoefte-huilen en gaat gepaard met angst en paniek, die goed in de oogjes van de baby te zien zijn. Bij trauma-huilen heeft de baby meer spanning in zijn lichaam, de neiging om zich te overstrekken; zijn vuistjes zijn vaak gebald en de bewegingen van armpjes en beentjes nemen sterk toe.
Dit trauma-huilen kan, als de onderliggende emotionele problematiek niet behandeld wordt, soms maandenlang duren, vaak vele uren per dag. Dit is een poging van de baby om de emotionele pijn van de traumatische ervaring tot ontlading te brengen en zich zo te bevrijden van deze pijn. Echter, deze ontlading kan pas echt optreden als de baby zich gesteund en gedragen voelt door een omgeving die zijn trauma onderkent en hem de veiligheid en containment (houvast) biedt die hij nodig heeft om zijn pijn toe te laten. Een baby in trauma-huilen mag nooit alleen gelaten worden. Als dit wel gebeurt dan zal zijn huilen sneller verstommen en stopt de baby met huilen, misschien voorgoed! Het beleven van zijn pijn wordt dan onmogelijk, met als gevolg dat elke pijn in de rest van zijn leven afgeweerd moet worden.
Terug naar Jonas.
In de behandeling lag de nadruk op zijn verdriet over het verlies van zijn tweelingbroertje, op het gemis van niet door het geboortekanaal te zijn gegaan als gevolg van de keizersnede, en op zijn ontreddering als gevolg van het gemis van zijn moeder in de eerste week van zijn leven, en dat na zijn levensbedreigende traumatische ervaring. Bovendien is het noodzakelijk om duidelijkheid te creëren in de relatie met zijn moeder. De behandeling duurde 8 sessies van telkens 1,5 uur. Met zachte technieken werd de emotionele pijn van Jonas naar boven gehaald en dit in een veilig en houvastbiedend klimaat. Door de therapeuten wordt aan zijn verhaal woorden gegeven, omdat een baby onze taal zeer goed kan begrijpen lang voordat ze kunnen spreken. Uiteraard spreken de therapeuten mét de baby en niet óver de baby. Voor Jonas was het belangrijk te weten, of beter te ervaren, dat zijn moeder niet verdrietig was omdat hij in haar leven is gekomen. Ze liet hem voelen dat ze blij was met hem en voor hem, maar verdrietig over de dood van zijn broertje Ward.
Tot slot.
Voor het onderkennen van vroege traumas bij pasgeborenen is het van belang dat de kennis van de prenatale psychologie meer verspreid wordt onder hulpverleners en ouders. Achterhaalde ideeën over babys moeten vervangen worden door empathie met het mogelijke lijden van pasgeborenen door prenatale belastingen of door geboortetraumas. Babypsychotherapie is volop in ontwikkeling, vooral in landen als de USA, Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. Er worden volop nieuwe methoden ontwikkeld om babys vroeg in hun leven te helpen. Dit vereist een grondige kennis over de psychologie van de vroegste ontwikkeling van het kind, inclusief zijn prenataal leven. Het vereist van de hulpverleners ook een grote mate van sensitiviteit en empathie. Misschien is nog wel de belangrijkste voorwaarde dat de hulpverlener zijn eigen prenatale traumas en geboortetraumas heeft herbeleefd en verwerkt. Babypsychotherapie is geen hype, geen overbodige luxe; babypsychotherapie kan veel latere problemen voorkomen door een vroege interventie. Zowel de baby als zijn ouders kunnen er wel bij varen.
Rien Verdult is ontwikkelingspsycholoog en prenataal psychotherapeut voor volwassenen en babys. Samen met zijn partner Gaby Stroecken behandelt hij babys met prenatale- en geboortetraumas. Hij heeft hiervoor een opleiding gevolgd in Zwitserland bij William Emerson en Karlton Terry. Hij werkt in zijn eigen praktijk in Borgloon (B), niet ver van Maastricht. Hij geeft voordrachten en bijscholingen over de vroegste ontwikkeling van het kind.
Correspondentie: Opeeuwstraat 59, B 3840 Gors-Opleeuw (Borgloon)
Moeder-baby unit in het RGC Apeldoorn vanaf 1 april 2008
GGNet De moeder-baby unit is een initiatief van GGNet waarbij het mogelijk is om een moeder die psychiatrisch ziek is samen met haar baby (tot 7 maanden) op te nemen.
De moeder-baby unit is tot stand gekomen in samenwerking met het Gelre ziekenhuis en Verian. Deze mogelijkheid om een moeder samen met haar baby op te nemen is nieuw in Apeldoorn, wel zijn er op dit moment opnameplekken elders die erg goed lopen (Woerden en Rotterdam).
Eén op de tien moeders krijgt na de geboorte van hun kind te maken met een depressie (en 6-8% een ander psychiatrisch probleem). In enkele gevallen kunnen de psychiatrische problemen van moeder zo ernstig zijn dat opname op een psychiatrische afdeling noodzakelijk is. Voor deze moeders is de moeder-baby unit bedoeld.
Veilige hechting
Het opnemen van de moeder met haar baby zorgt ervoor dat deze moeder haar moederrol kan blijven vervullen. De moeder wordt tijdens en na de opname deskundig begeleid bij het vervullen van deze moederrol. Goed contact tussen moeder en kind en het bieden van veiligheid staan hierbij voorop omdat dit een goede band ofwel veilige hechting bevordert. Een veilige hechting is namelijk belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het kind. Wanneer een kind veilig gehecht is, is de kans op het ontwikkelen van latere psychosociale problemen kleiner.
Organisatie
De moeder-baby unit bevindt zich op de Kliniek Open Volwassenen van het RGC. De coördinatie ligt bij team Preventie. De zorg voor moeder en kind ligt primair bij de verpleegkundigen van de afdeling (Kliniek Open) waarbij er samengewerkt wordt met een preventiemedewerker. De verantwoordelijkheid ligt bij de afdelingspsychiater. Daarnaast wordt samengewerkt met het Gelre ziekenhuis en Verian wat betreft verwijzing, overdracht en ondersteuning.
Opening RGC Apeldoorn
Aanstaande vrijdag vindt de officiële opening van het RGC in Apeldoorn plaats. Tijdens het symposium voorafgaand aan de openingshandeling zal onder andere ook een presentatie over de Moeder-Baby unit gehouden worden door Nel Petilon, teamleider Preventie Apeldoorn & Zutphen en Marieke Paarlberg (Gelre). Wil je bij het symposium aanwezig zijn? Meld je dan aan via v.leeuwe@gelre.nl
Meer informatie over Moeder-Baby unit
Voor meer informatie over de moeder-baby unit kun je contact opnemen met Annemiek Wilbrink via het secretariaat team Preventie, GGNet, locatie Apeldoorn, telefoon: (055) 368 64 80.
Barbara Nicholson, Attachment Parenting International
Kijken naar onze vroege hechtingsrelatie met onze ouders kan ons inzicht geven in onze eigen relaties als volwassene, en dan vooral in onze echtelijke relaties. Het laat tevens zien hoe de koesterende relatie waar we nu met onze kinderen naar streven, helpt bij het scheppen van een solide basis in hun toekomstige relaties als volwassene.
Deze 'hechtingscyclus' is onder de aandacht gebracht door twee schrijvers die een samenhang laten zien tussen patronen in volwassen relaties met de vroegste relatie die we aan gaan: die van baby en ouder. In het artikel "Zal uw kind gelukkig worden in de liefde?" dat verscheen in het februarinummer 1995 van Child Magazine, stelt Robert Karen, kinderarts, klinisch psycholoog en schrijver van "Becoming Attached", dat de hechtingstheorie antwoorden biedt op deze vraag. Hij zegt: "Onderzoekers weten nu dat 'veilige hechting' tussen zuigeling en moeder (of vader, of vaste verzorger) van cruciaal belang is bij de psychologische ontwikkeling van het kind, en dat de zorg gericht op openheid, warmte en betrokkenheid de sleutel daartoe is".
Wat is veilige hechting? Voor een kind is dat het gevoel van vertrouwen dat er op een consequente, gevoelige en liefdevolle manier aan zijn behoeften wordt tegemoet gekomen. Hij weet dat hij wordt gewaardeerd om wie hij is, niet vanwege goed gedrag of andere voorwaarden.
In de meeste gezinnen is de moeder de eerste figuur aan wie het kleine kind zich hecht, maar ook de vader speelt een belangrijke rol. Kinderen die veilig gehecht zijn aan beide ouders groeien op met een voorsprong op emotioneel gebied in hun relaties die ze als volwassenen met anderen aangaan. De vader is een rolmodel voor zijn zoon, en op een onschuldige manier de eerste romantische figuur voor zijn dochter. Hij is de eerste brug naar de buitenwereld voor zijn kind, en zijn relatie met de moeder zal een krachtig voorbeeld zijn bij de keuzes die het kind zal maken bij het uitkiezen van een echtgenoot. Karen geeft in zijn artikel aan dat het waarschijnlijk is dat kinderen die veilig gehecht zijn als volwassenen in staat zijn hun partners lief te hebben en hen open en met vertrouwen tegemoet te treden. Ze kunnen zich afhankelijk opstellen en anderen van hen afhankelijk laten zijn, zonder dat ze zich er ongemakkelijk bij voelen. Ze beschikken over een hele reeks aan gevoelens en herinneringen, zowel positieve als negatieve.
Susan Johnson, Ed.D. schrijft over dit onderwerp in het mrt/apr nummer 1994 van het blad Psychology Today in het artikel: "Liefde, het onveranderlijk verlangen naar contact". Als therapeut is ze gaan geloven dat "hechting een lens is om de volwassen liefde door te bekijken". De theorie van de hechting verklaart voor een groot deel wat er mis gaat in relaties en wat je er aan kunt doen. Ze vindt dat onze behoeften in volwassen relaties vergelijkbaar zijn met die in onze kindertijd. De behoefte aan oogcontact, aanraken, strelen en vasthouden geven dezelfde gevoelens van veiligheid en troost die we bij onze ouders zochten. Ze legt uit: onze persoonlijkheid ontwikkelt zich in samenhang met contact met anderen; het komt niet gewoonweg van binnenuit. "Onze behoefte aan hechting maakt afhankelijkheid van een ander mens tot een integraal deel van ons mens zijn. Zelfstandigheid is een leugen." Ze waarschuwt ervoor dat het stereotiepe beeld van een op zichzelf staande man die niemand nodig heeft, zoals bijv. John Wayne, een mythe is. De essentie van intiem contact is kwetsbaar zijn, en contact vóór zelfbescherming kunnen stellen. In echtelijke perikelen gebeurt het tegenovergestelde: zelfbescherming komt vóór contact.
Beide schrijvers zijn hoopvol gestemd. Ook al hebben we niet de beste relatie met onze ouders, we zijn niet gedoemd het verleden te herhalen. Als we nieuwe ervaringen opdoen, en veilige relaties opbouwen als volwassenen, kunnen we groeien en veranderen. Zoals de meesten van ons weten, kan ons eigen ouderschap een zeer helende stimulans zijn in het veranderen van oude patronen. We zien vaak dat attachment parenting een verbazingwekkende diepte geeft aan onze echtelijke relatie. Als we leren over de lange termijn effecten van attachment parenting, worden we als echtpaar gemotiveerd om de korte termijn ongemakken te overwinnen die soms optreden als we deze stijl van ouderschap gaan uitvoeren. Dan groeien we in ons huwelijk door het delen van tegenspoed en beproevingen, maar ook door onze liefde en begrip.
De competente foetus en baby: op weg naar hechting
Rien Verdult is ontwikkelingspsycholoog/psychotherapeut
Inleiding.
Het beeld van de foetus en van de baby verandert snel op dit moment. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat de foetus en de baby meer mogelijkheden hebben om te reageren op hun omgeving, dan ooit voor mogelijk werd gehouden. De foetus blijkt een heel actief, sensitief en communicatief wezen te zijn.
De ontwikkeling van de foetus heeft een doel, namelijk het veilig stellen van zijn overleving, en dit niet alleen in biologische zin, maar ook in psychologische zin. Grofweg staat de biologische groei in het eerste trimester in het teken van de aanleg van organen en in de volgende twee trimesters in het teken van verdere groei. Om bijvoorbeeld de opbouw van de hersenen niet te verstoren beschikt de foetus over een mechanisme dat er voor zorgt dat voldoende zuurstof naar de snel groeiende hersenen gaat, ook als de zuurstof vermindert; andere organen, zoals de lever of de huid krijgen dan minder zuurstof. Zo beschermt de foetus de snelle groei van zijn hersenen (Nathanielsz, 1994).
De foetus beschikt ook over psychologische beschermingsmechanismen. David Chamberlain (1990), die als een van de eerste psychologen met systematische foetus-observatie begon, rapporteert dat foetussen met defensieve agressie kunnen reageren op inbreuken in de baarmoeder, zoals bijvoorbeeld bij vruchtwaterpuncties. De foetus beschikt dus ook over mechanismen die ook zijn psychologisch overleven moeten beschermen.
Er moet meteen bijgezegd worden en dit is belangrijk om te benadrukken, dat de kwetsbaarheid van de foetus en de pasgeborene nog erg groot is. Zijn groei en ontwikkeling kunnen ernstig verstoord geraken, door wat in onze ogen kleinigheden zijn. De beschermingsmechanismen functioneren nog binnen zeer beperkte limieten en de foetus zal een prijs betalen als deze limieten worden overschreden.
De prenatale fase is een voorbereiding op het postnatale leven. Wil een baby kunnen overleven na zijn geboorte dan zullen zijn longen zich ontwikkeld moeten zijn zijn zuigreflexen geoefend of zijn bloedcirculatie voorbereid zijn om autonoom te kunnen functioneren (Lipson, 1994). Maar ook zal hij in staat moeten zijn om met zijn omgeving te kunnen communiceren. Zo zal hij zijn moeder signalen moeten kunnen geven over wat hij nodig heeft. Hij zal haar aandacht moeten kunnen trekken, haar liefde en geborgenheid moeten kunnen oproepen of haar zorgzaamheid moeten kunnen aansporen. De onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995) naar bondingprocessen hebben aangetoond dat
zowel de moeder als de baby over een heel repertoire aan communicatieve signalen beschikken om onmiddellijk na de geboorte met elkaar in contact te komen: door oogcontact, door stemherkenning, door het ritmisch op elkaar afstemmen van het patroon van spreken door de moeder en het bewegen van de baby, door herkenning van het hartritme of van de geur van haar lichaam. Naast hun communicatieve vaardigheden ontwikkelen foetussen ook een emotionele radar, waarmee ze de stemming en gevoelens van hun moeder kunnen scannen, wat hen in staat stelt om daarop te anticiperen.
Prenatale programmering.
Peter Nathanielsz, gynaecoloog en wetenschapper aan de universiteit van Cambridge en van Cornell Universiteit in Amerika, doet onderzoek naar prenatale programmering van gezondheid en ziektes (Nathanielsz, 1994, 1999). Met epidemiologische onderzoeken, met experimenteel dieronderzoek en met klinische bevindingen probeert hij aan te tonen dat prenatale ervaringen van grote betekenis zijn voor de latere gezondheid. Zijn adagio is een aanpassing van het oude gezegde: je bent wat je eet.
Voor Nathanielsz wordt dit: je bent wat je moeder heeft gegeten, en wel toen jij in haar lijf woonde. Hij draagt veel overtuigend bewijs aan dat gezondheid en ziekte van de foetus, van de baby en van de latere volwassene in sterke mate bepaald worden door de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel dat de vrouw eet tijdens haar zwangerschap.
Zo is bijvoorbeeld gebleken dat tijdens de Nederlandse Hongerwinter, de laatste winter tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral foetussen in het derde trimester van de zwangerschap ernstige groeibeperkingen vertoonden als gevolg van het gebrek aan voldoende en goed voedsel waaraan hun moeders leden. Verder bleek, dat als deze babys later zelf weer kinderen baarden, dat ook deze tweede generatie babys nog leed onder de gevolgen van de Hongerwinter. Deze tweede generatie babys was ook weer kleiner. Natuurlijk zegt grootte niet alles, maar het is wel een indicatie voor niet optimale condities in de zwangerschap, zoals ook met dieronderzoek is aangetoond. Op grond van deze bevindingen komt Nathaliensz (1999) tot tien principes in de prenatale programmering van de gezondheid van de mens:
1° Tijdens de ontwikkeling zijn er kritische periodes van verhoogde kwetsbaarheid voor
niet-optimale condities.
2° Prenatale programmering heeft permanente effecten die reacties veranderen in het latere
leven en die de vatbaarheid voor ziektes kunnen beïnvloeden.
3° Foetale ontwikkeling is afhankelijk van activiteit.
4° Prenatale programmering omvat structurele veranderingen in belangrijke organen.
5° De placenta speelt een hoofdrol in prenatale programmering.
6° Voor compensatie van niet-optimale condities wordt een prijs betaald.
7° Pogingen na de geboorte om consequenties van prenatale programmering terug te draaien
kunnen op zichzelf negatieve effecten hebben.
8° Foetale celmechanismen wijken vaak af van volwassen celmechanismen.
9° De effecten van prenatale programmering kunnen van generatie op generatie worden
overgedragen.
10° Prenatale programmering heeft vaak een verschillend effect bij mannen en vrouwen.
Tijdens de prenatale ontwikkeling worden genetisch bepaalde processen beïnvloed door de
beschikbare hoeveelheid voedsel, de toevoer van bloed, veranderingen in het functioneren van de placenta en andere omgevingsinvloeden. Dit laatste is relevant, want wat is de omgeving van de foetus? Dat is het lichaam én de daarmee onlosmakelijk verbonden geest van zijn moeder. Want in de symbiotische fase van zijn ontwikkeling leeft de baby niet alleen in het lichaam van zijn moeder, maar ook in haar geest, in haar psyché.
Een voorbeeld uit mijn eigen praktijk kan dit verhelderen: een jonge moeder met een baby van enkele maanden zoekt psychotherapeutische hulp omdat ze geen gevoel heeft bij haar baby, ze zich heel gespannen voelt en zowel zijzelf als de baby regelmatig koorts maken, waarvoor de huisarts geen verklaring vindt.
De baby huilt ook veel.
In de therapeutische behandeling van de moeder bleek dat de geboorte van haar eigen baby een intens schuldgevoel had losgemaakt waarvan ze zich aanvankelijk niet bewust was. Haar eigen moeder was gestorven kort na haar geboorte en de geboorte van haar eigen kind had dit oude trauma geactiveerd.
Ik heb geen recht van leven als mijn moeder hiervoor moet sterven. Eenmaal zij zich bewust was van haar eigen traumatisch verleden en het verwerkingsproces kon beginnen, verdwenen de koortsaanvallen bij haar én bij haar baby. Het huilen verminderde tot gewone proporties.
Prenatale programmering van hechting.
Er zijn tal van bevindingen die duiden op de onlosmakelijke verbondenheid tussen moeder en foetus. Ik heb me de vraag gesteld: kunnen we Peter Nathanielszs principes van prenatale programmering van lichamelijke gezondheid en ziekte ook toepassen op de psychologische ontwikkeling van de mens? Het antwoord lijkt Ja te zijn. Lichaam en geest zijn één. Hoe vertaalt zich dit dan naar de programmering van de menselijke (foetale) psyché?
Nathaliensz geeft aan dat de twee meest fundamentele concepten van prenatale programmering zijn:
de kritische perioden en de blijvende invloed. In deze bijdrage worden deze twee hoofdprincipes verder uitgewerkt en dat voor het thema van de prenatale hechting.
1° In de ontwikkeling van de foetale psyché zijn er kritische periodes van verhoogde
kwetsbaarheid voor niet-optimale condities te onderscheiden.
Voor verschillende psychologische themas treden deze kwetsbare periodes op in
verschillende fases van de foetale ontwikkeling.
Onder hechting wordt verstaan: een universele behoefte om een hechte affectieve band aan te gaan. Er worden door Mary Ainsworth (in Cassidy, 1999), de kroonprinses van de hechtingstheorie, zes kriteria onderscheiden voor deze hechte band:
- een affectieve band is blijvend, niet tijdelijk
- een affectieve band betreft een specifieke persoon, die niet inwisselbaar is met andere
personen
- de relatie is emotioneel betekenisvol
- het individu streeft naar het handhaven van de nabijheid of het contact met deze unieke
persoon;
- het individu ervaart stress bij onvrijwillige scheiding van deze persoon
- en voor de hechtingsband het meest essentiële: de persoon zoekt veiligheid en comfort bij
deze hechtingspersoon.
Voor de relatie tussen foetus en zijn moeder betekent dit: dat de prenatale band tussen foetus en moeder niet tijdelijk is, maar blijvend en zich in het postnatale leven zal verder zetten; dat de moeder in de symbiotische fase niet inwisselbaar is voor een ander persoon; dat de relatie emotioneel betekenis vol is voor de ontplooiing van de foetus; dat de foetus de nabijheid en betrokkenheid van zijn moeder wil bewaren; dat de foetus gestresseerd geraakt als hij het contact met zijn moeder verliest én dat de foetus verwacht dat zijn moeder hem emotionele veiligheid en comfort biedt.
Er kunnen vijf kwetsbare periodes in de programmering van prenatale hechting worden aangegeven:
de conceptie, de implantatie, de ontdekkingsfase, de geboorte zelf en de eerste minuten/uren na de geboorte.
Conceptie
De conceptie is niet alleen een biologische proces van samensmelting van zaadcel en eicel. De
bevruchting vindt plaats in een biochemisch milieu en dit milieu zal zijn sporen nalaten in de
bevruchte eicel. De biochemie van de man en de vrouw die een kind verwekken is een neerslag van hun psyche, van hun gevoelsleven. De emotionele omstandigheden van conceptie lijken van belang.
De conceptie is een eerste ontmoeting en het verloop van deze ontmoeting leidt tot de vorming van een rudimentaire vorm van bewustzijn, welke de voorloper wordt van latere sensaties, emoties en zelfs van de persoonlijkheid. Conceptie is een eerste en zeer fundamenteel stap in het proces van hechting.
Dergelijke beweringen roepen de vraag op naar het hoe van deze ervaringen. Kan er wel sprake zijn
van bewustzijn voor dat de hersenen zich ontwikkeld hebben, ja zelfs nog niet in aanleg aanwezig zijn? De hersenstructuren voor leren en bewustzijn zijn toch pas ontwikkeld tegen de vijfde/zesde maand van de zwangerschap en hersenactiviteit wordt toch pas vastgesteld in het laatste kwartaal? De celbiologie heeft echter aangetoond dat individuele cellen een ervaringsgericht geheugen vormen (accumulate experience based memory), lang voordat de hersenen zich ontwikkelen. De diepste sporen van onze pijn, angst en strijd, maar ook van geluk en plezier ontstaan in de eerste dagen van ons bestaan. Volgens Bruce Lipton (2001) vormt de celmembraan en niet de celkern, de hersenen van een cel. Deze celmembraan is een organische informatieprocessor: ze neemt de omgeving waar en vertaalt dit bewustzijn in informatie die de activiteiten van proteïnen beïnvloeden en de expressie van genen controleert.
Implantatie.
Na een reis van 6 à 10 dagen komt de bevruchte eicel aan in de baarmoeder. De energie van het embryo dreigt op te geraken en het wordt tijd om zich van nieuwe zuurstof en voeding te voorzien. De reis op leven en dood zit erop. Het grote moment van het samenvoegen van twee levens staat te gebeuren: de implantatie. Het is de tweede grote uitdaging van de zwangerschap. Er moet een plaatsje gevonden worden waar het embryo zich kan hechten aan de baarmoederwand. Het baarmoederslijmvlies moet hormonen vrij maken die het afweersysteem van de vrouw onderdrukken door de vorming van proteïne EPF (early pregnanacy factor), waardoor het genetisch deels lichaamsvreemde embryo zich kan innestelen en niet wordt afgewezen. De symbiose kan tot stand komen. Dit is het tweede fundamentele hechtingsmoment uit onze geschiedenis: de eerste kennismaking met het lichaam van de moeder. Zoals in elk hechtingsproces kan het ook de ervaring
van onthechting, van afwijzing en verwerping in zich houden. Het is niet omdat de implantatie van het embryo slaagt en de zwangerschap verder kan ontwikkelen, dat er geen rudimentaire sporen van onthechting in het embryo geregistreerd zouden kunnen worden.
Ontdekkingsfase.
William Emerson (1994) heeft gewezen op het belang van de ontdekkingsfase, dit is het moment dat de vrouw ontdekt dat ze zwanger is. In deze periode krijgt een aanvankelijk vermoeden meer zekerheid, en een eenvoudige zwangerschapstest kan uitsluitsel geven. Hoe reageert de vrouw op haar zwanger zijn? Haar eerste reacties op haar zwanger zijn creëren een klimaat van verwelkoming, of juist niet. Is de implantatie een verwelkoming door haar lichaam en de in haar lichaam opgeslagen onbewuste ervaringen, dan is de ontdekkingsfase een verwelkoming door de psyché van de vrouw, waarbij zowel bewuste als onbewuste motieven een rol spelen. Haar instelling ten aanzien van haar zwangerschap zal het embryo een gevoel van welkom zijn of een gevoel van afwijzing geven.
Het zal zijn hechting aan het lichaam van zijn moeder en aan haar psyche verder versterken of ondermijnen; het zal zijn affectieve veiligheid vergroten of verkleinen. Uiteraard is hier sprake van twee polen op een continuüm. Ergens tussen de positieve en negatieve pool zal de ervaring van het embryo zich bevinden, tussen hechting en onthechting, tussen bevestiging of afwijzing, tussen contact of isolement, zit een heel scala aan ervaringsmogelijkheden.
Geboorte
De geboorte is misschien wel, samen met de dood, de belangrijkste overgang die we ooit in ons leven meemaken. Alhoewel de baby het initiatief neemt en vanuit zijn hypofyse signalen uitstuurt naar de baarmoeder, blijft de geboorte een belangrijk samenspel tussen moeder en kind. Synchroniciteit is van belang, en dit geldt niet alleen voor de biomechanica van de geboorte, maar ook voor de communicatieve aspecten. Sterke gevoelens van extatische verbondenheid kunnen door de foetus ervaren worden alsook overspoelende gevoelens van volledige verlatenheid. Dergelijke existentiële gevoelens worden ingeprent in het geheugen, in ons lichaam. Thomas Verny (2002) noemt in zijn recent boek Tomorrows baby de geboorte een transformerende psychologische gebeurtenis: hoe we in de wereld komen speelt een cruciale rol in hoe we in die wereld leven. De ervaringen tijdens onze geboorte vormen een soort geboortescript, een neerslag in onze persoonlijkheid.
Toekomstige ouders staan nu voor de keuze: hoe kunnen we ons kind in de wereld verwelkomen met de minste belasting en de minste stress, zodat er zo weinig mogelijk fysieke en psychologische schade wordt aangericht?; zodat er zo weinig mogelijk inbreuken ontstaan op de hechtingsrelatie? Het risico op traumatisering tijdens de geboorte is erg groot, omdat de foetus op dat moment in een zeer kritische fase van zijn leven bevindt (Emmerson, 1998).
Doorheen de evolutie is er een precieze cascade van hormonen ontstaan, zegt Michel Odent(2002) , waardoor er zowel bij de moeder als bij de baby een complex hormonale balans ontstaat, die niet lang aanhoudt, maar wel een diepe band kan creëren. Helaas verandert de high tech-low touch verloskunde deze subtiele hormonale mix, welke door de evolutie was voorzien om primaire hechting te bevorderen.
Een jonge moeder vertelde mij het volgende verhaal over de geboorte van haar dochtertje Anja. Op het moment dat de voorweeën zich aankondigden kreeg ze een enorme nesteldrang: Ik moest iets doen Toen de weeën intenser werden raakte ze in paniek: Ik probeerde met mijn hoofd kalm te blijven en in het proces mee te gaan, maar in mijn gevoel lukte dat niet. Het leek wel alsof alles in mij tegenwerkte. Het klikte niet met de verloskundige; ze voelde geen steun. Ik had het gevoel dat ik heel de tijd mijn weeën heb lopen inhouden, bang om over te geven aan mijn eigen kracht, bang om nog meer te paniekeren. De synchroniciteit, het subtiele samenspel tussen moeder en boreling, leek ver zoek, zeker emotioneel. In het ziekenhuis vorderde de ontsluiting niet. Er werd een infuus aangelegd. Op het moment dat ik eindelijk mocht persen voelde het heel goed; ik had weer contact met de kracht in mijn lichaam. Maar dan ging het voor haar helemaal fout. De uitdrijving stagneerde,
de gynaecoloog knipte in en besloot uiteindelijk tot een vacuümverlossing. Plots ging het voor mij veel te snel; ik voelde me uiteen gereten. Ik zag die metalen klok en de gynaecoloog trok daar met alle macht aan. En toen ben ik volledig geflipt. Ik raakte helemaal buiten mezelf. Toen de baby op mijn buik werd gelegd, wist ik niet meer wat ik moest doen. Zij zag helemaal paars. Toen zij weggehaald werd hoorde ik haar huilen, maar ik had geen gevoel meer voor Anja. Ik was afgesloten, in mijn hoofd, niet meer bij enig gevoel. Ik heb het gevoel dat ik haar volledig in de steek heb gelaten. Ze wordt gehecht en naar een ziekenhuiskamer gebracht. Toen ik boven kwam wist ik niet eens welk kind ik gebaard had; ik wist niet of het een jongen of meisje was. Drie dagen na de geboorte van Anja heeft deze vrouw een ernstige shock-ervaring doorgemaakt. Ze heeft me dit verhaal in diepe pijn en met veel tranen verteld en dat voor het eerst na 4,5 jaar.
Onmiddellijk na de geboorte
Uit de onderzoeken van Klaus, Kennell en Klaus (1995, 1998) over hechting onmiddellijk na de geboorte, blijkt dat hoe meer de vrouw zich gesteund voelt tijdens de arbeid, des te beter kan ze zich volledig laten gaan in het geboorteproces, des te beter zal ze in contact blijven met haar eigen lijf en daardoor met haar kind, des te beter zal ze zich kunnen hechten aan haar kind onmiddellijk na de geboorte. Interventies, hoe noodzakelijk soms ook, verstoren dit proces en leiden tot een onthechting.
Er kan een geweldige kracht uitgaan van het eerste contact tussen moeder en baby. Zonder
tussenkomst van buitenaf zal de baby, teruggeplaatst op de buik van zijn moeder, onmiddellijk zijn weg zoeken naar haar borst en met zuigen beginnen. Dit wordt self-attachment-behavior genoemd en blijkt reeds prenataal, in onderdelen, geoefend te zijn. Hun onderzoeken tonen ook aan dat dit moment direct na de geboorte, met recht een kritische periode genoemd kan worden, want hun vervolgonderzoek toonde aan dat deze eerste minuten en uren samen voor zowel de moeder als voor het kind bepalend zijn voor hun hechtingsrelatie. Dit moment, dat ook wel het inprentingsmoment wordt genoemd, is het cumulatie moment van de opgebouwde prenatale hechtingsrelatie. Geen wonder dat het echtpaar Klaus en hun collega Kennell zich verzetten tegen het routinematig weghalen van de
pasgeboren baby bij de moeder.
Dit brengt ons bij het tweede punt van de prenatale programmering van de psyche:
2° Prenatale ervaringen hebben een blijvend effect op de menselijke psyché
De ontwikkeling van prenatale hechting in vijf kritische fasen roept de vraag op: hoe kunnen
dergelijke vroege hechtingservaringen onthouden worden? Nieuwe bevindingen uit de
neurowetenschappen, de celbiologie en de prenatale psychologie tonen aan dat de mens beschikt over meerdere vormen van geheugen. Naast het expliciete bewuste geheugen beschikken we ook over een celgeheugen, dat zich cumuleert in een lichaamsgeheugen.
Het voor ons meest vertrouwde geheugen is het corticale geheugen, waarin de hippocampus een sleutelrol vervuld. Dat is het geheugen waarmee we herinneringen kunnen ophalen, terug tot ongeveer ons tweede levensjaar (Schacter, 1997).
Daarnaast zijn we ook in staat om op andere niveaus van de hersenen informatie op te slaan. Het proces van imprinting kan plaats vinden op het niveau van de hersenstam, van het limbisch systeem en van de cortex. Zogenaamde primitieve informatie, die opgeslagen wordt in lagere hersengebieden, speelt altijd een rol in ons geheugen. Sterker nog primitieve sensaties en emoties domineren onze gedachten. Lang voordat we op het idee komen Oei dat is een gevaarlijke hond want het is een pitbull, heeft ons emotionele brein ons al gealarmeerd via de amygdala en is ons lichaam al geactiveerd door stresshormonen.We slaan al op de vlucht voordat we het ons goed en wel beseffen (Ledoux, 1998). We moeten ons goed realiseren, dat het meest ontwikkelde deel van onze hersenen, de cortex of hersenschors, vaak het minst weet over onszelf en anderen. Bovendien zijn onze emoties
ouder dan onze gedachten én gedachten kunnen onze gevoelens niet veranderen. Ook in de
psychotherapeutische praktijk wordt dit zichtbaar: inzicht brengt geen heling (Janov, 2000).
Imprints, als neerslag van belangrijke ervaringen, kunnen dus op verschillende niveaus in de hersenen worden opgeslagen, afhankelijk van het gewicht van de ervaring en van het moment waarop ze optreden. Prenatale ervaringen worden hoofdzakelijk in de hersenstam opgeslagen en geboorte- ervaringen meer in de hersenstam en het limbisch systeem; latere ervaringen in het limbisch systeem en de cortex. We kunnen de evolutie van de menselijke soort niet ontkennen; onze hersenen zouden dat niet toestaan. Indrukken worden van beneden naar boven verwerkt: van de hersenstam over het limbisch systeem naar de cortex. Idealiter werken deze drie systemen goed samen, maar bij traumas worden de verbindingen tussen deze drie systemen geblokkeerd.
Vroege traumas leiden tot een blokkade van het ene niveau naar het andere om te voorkomen dat de hogere niveaus overspoeld worden. Helaas treedt hier een diabolisch aspect op: traumas, ook in de baarmoeder, die hoge niveaus van inhiberende neurohormonen vragen om de emotionele pijn draaglijk te houden, leiden tegelijkertijd juist tot een vermindering van die inhiberende hormonen. Dat wil dus zeggen: vroege traumas kunnen zon sterke invloed hebben dat ze het onderdrukkende systeem levenslang kunnen beschadigen. Daardoor kan de cortex belemmerd worden om zijn werk te doen in het plannen, regelen, controleren en uitvoeren van ons dagelijkse leven. Imprints van een laagniveau kunnen zo sterk zijn dat ze door de beschermende grenzen heen breken en dan angst geven.
In het algemeen geldt: hoe ouder de ervaringen die in het geheugen wordt opgeslagen, des te ouder is de betrokken hersenstructuur. De conclusie kan niet anders zijn dan dat er een vorm van prenataal geheugen bestaat en dat we als mens in staat zijn om heel vroege ervaringen, reeds vanaf de conceptie, in een of andere vorm op te slaan in ons lichaamsgeheugen. Hoe deze mechanismen allemaal precies werken moet nog nader uitgeklaard worden, maar het prenataal geheugen bestaat.
Wat betekent dit voor het thema van de prenatale hechting?
Hechtingservaringen worden prenataal geregistreerd, op verschillende niveaus in de hersenen.
Daarmee vormen ze een rudimentair basispatroon voor hechting, waarop latere hechtingservaringen voortborduren. Is het prenatale hechtingspatroon een veilig patroon dan zullen latere hechtingservaringen zich ook eerder in deze richting ontwikkelen. Is het hechtingspatroon onveilig dan zullen latere hechtingservaringen ook eerder als onveilig geïnterpreteerd worden. De hechtingservaringen zoals die in de lagere hersenstructuren zitten opgeslagen geven blijvend richting aan latere affectieve relaties. Of om het technischer te zeggen: de prenatale hechtingservaringen leiden tot wat Bowlby, de geestelijke vader van de hechtingstheorie, heeft genoemd interne werkmodellen, waarmee naar alle relaties kijken.
Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Een zwangere vrouw zoekt contact met onze praktijk omdat ze gehoord heeft over ons werk rond prenatale hechting. Ze is in blijde verwachting, opgetogen over haar zwangerschap. Tegelijkertijd voelt ze iets knagen, iets dat heel diep zit en ongrijpbaar is. Na enkele sessies komen we op een spoor: ze begint steeds meer op te zien tegen de bevalling, al hoewel ze met haar verstand weet dat ze dit gaat aankunnen. Elke sessie eindigen we met een kort gesprekje met haar baby: Het is niet omdat ik bang ben dat jij er niet mag zijn, dat jij niet mag groeien en dat jij er niet mag uitkomen als je er klaar voor bent.
Zo worden haar angstgevoelens gedifferentieerd van de baby; het is haar angst, niet die van de baby. Zo hopen we dat de baby niet belast met haar emoties.
Haar angst lijkt samen te hangen met haar eigen geboorte, die niet zonder complicaties bleek te zijn verlopen. Haar eigen geboorte-ervaringen hadden een levensscript gevormd met ongeveer de volgende onbewuste inhoud: stressvolle gebeurtenissen zijn altijd gevaarlijk, ze ondermijnen je kracht, bedreigen je leven en er is niemand die je erbij helpt, je bent dan aan je lot overgelaten. Haar eigen hechtingservaringen tijdens het geboorteproces waren opgeslagen in haar lichaam en ze werden geactiveerd door de op handen zijnde geboorte van haar baby-tje. Door contact te maken met deze ervaringen en deze door te werken voelde ze zich een stuk bevrijd van haar angst. Ze voelde zich sterker worden.
De geboorte van haar kindje verliep vlot, zonder ogenschijnlijke complicaties. Ze kon goed in haar kracht blijven, blijven vertrouwen op haar lichaam en in contact blijven met haar kindje. De eerste minuten en uren waren voor haar en haar kindje magische momenten van intens geluk.
De conclusie uit verschillende onderzoeken op dit gebied is: de emotionele toestand van de moeder tijdens het prenatale leven van haar kind is van grotere betekenis dan haar emotionele toestand in het eerste jaar na de geboorte. De hechtingsrelatie tussen moeder en foetus is van grote invloed op de ontwikkeling van de hersenen en daarmee op het later functioneren van haar kind. De emotionele afstemming tussen moeder en baby, alsook de verstoringen in deze afstemming leiden tot een woordenloze blauwdruk van het emotionele leven van de baby. Liefde, warmte, betrokkenheid, verbondenheid, kortom veilige affectieve hechting, bevorderen de ontwikkeling van de hersenen, en daarmee van het emotionele leven en van de persoonlijkheid. Andersom geldt helaas ook, vroege traumas en een gebrek aan liefde zet de ontwikkeling van de hersenen onder druk en dit kan leiden tot emotionele problematiek in het latere leven.
Prenatale programmering van hechting heeft dus een blijvend effect.
Aanbevelingen: bewust ouderschap Het mag duidelijk zijn: de bevindingen van de neurowetenschappen, de celbiologie en de ontwikkelingspsychologie maken het (toekomstige) ouders niet gemakkelijk. Als we het beste willen voor toekomstige kinderen en voor de toekomst van onze planeet, dan moeten we optimale condities voor prenatale ontwikkeling durven benoemen en ouders ondersteunen in bewust ouderschap.
In navolging van Verny (2002) kunnen vijf aanbevelingen geformuleerd worden voor bewust
ouderschap.
Ten eerste, kijk als ouder naar het kind in jezelf.
Ideale ouders bestaan niet, wel ouders met heel veel goede bedoelingen. Er is echter een fundamenteel probleem in opvoeding, namelijk de wonden die ouders zelf opgelopen hebben in hun kindertijd zullen onvermijdelijk doorwerken. Ons kindbewust zijn is een krachtige factor, zeker in een emotioneel kwetsbare periode als zwangerschap is. Eerste aanbeveling is dan: kijk naar het kind in jezelf als je verantwoordelijkheid draagt of gaat dragen voor een kwetsbaar kind (Stroecken,2001) .
Ten tweede, verwerk oude innerlijke conflicten.
Zwangerschap en geboorte zijn voor de vrouw en de man emotionele ervaringen, waardoor oude onverwerkte problemen geactiveerd kunnen worden. Deze negeren heeft geen zin. Besteed er aandacht aan en probeer ze te verwerken. Gevoelens die niet geuit en gedeeld kunnen worden gaan woekeren in ons onbewuste.
Ten derde, maak keuzes.
De keuze voor een baby zal het leven van ouders voorgoed veranderen. Keuzes maken betekent ook verantwoordelijkheid opnemen. Zoals roken en zwangerschap niet samengaan, zo gaan stress en zwangerschap ook niet samen. Zoals je een pasgeborene niet zonder eten kunt laten, zo kun je hem ook niet zonder liefde laten (Stroecken, 2003).
Ten vierde, hou er rekening mee dat je kinderen weten wat je voelt.
Het symbiotische kind leeft niet alleen in sterke verbondenheid met het lichaam van zijn moeder, maar ook met haar geest. Het heeft een emotionele radar om haar gevoelens te scannen. Haar gevoelens worden zijn gevoelens.
Ten vijfde, je kinderen zijn uniek.
Of er een hechte band tot stand komt tussen ouders en kind hangt ook sterk samen met de
verwachtingen die ouders hebben. Het kind zichzelf laten zijn en geloven in zijn eigen
ontwikkelingsmogelijkheden is beter dan vooruit gestippelde verwachtingen proberen op te dringen .
Conclusie.
Naast de prenatale programmering van gezondheid bestaat er ook een prenatale
programmering van hechting. Deze programmering is gebaseerd op concrete ervaringen in de baarmoeder, die we in ons lichaam kunnen opslaan en die daardoor een blijvende invloed op ons leven hebben. Een veilige, onbelaste hechting is de beste garantie voor een goede ontwikkeling van de foetus en de baby. Een veilige hechtingsrelatie is belangrijk voor een gezonde ontwikkeling van onze hersenen, voor onze relaties, en misschien wel het allerbelangrijkste, voor onszelf.
Geraadpleegde literatuur.
Cassidy, J., The nature of the childs ties. In: Cassidy, J. en Shaver, Ph., The handbook of attachment. Guilford Press, Londen, 1999.
Chamberlain, D., Goed geboren worden. Ankh-Hermes, Deventer, 1990.
Emerson, W. R., The vulnerable prenate. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and
Health, 3, 1994.
Emerson, W. R., Birth trauma: the psychological effects of obstetrical interventions. In: Journal of Prenatal and Perinatal Psychology and Health, 3, 1998.
Janov, A., The biology of love.Prometheus Books, New York, 2000.
Klaus, M., Klaus, Ph. En Kennell, J., Bonding. Addison-Wesley, Reading, 1995.
Klaus, M. en Klaus, Ph., Your amazing newborn. Perseus books, Massachusetts, 1998.
Lipson, T., From conception to birth. Millenium Books, Newtown, Australië, 1994.
Lipton, B., Nature, nurture and human development. In:Journal of prenatal and perinatal psychology and health, 16, 2001.
Ledoux, J., The emotional brain. Simon and Schuster, New York, 1998.
Nathaliensz, P., Leven voor de geboorte.Forum, Amsterdam, 1994.
Nathaliensz, P., Life in the womb. Promethean Press, New York, 1999.
Odent, M., Primal health. Clairview, Londen, 2002.
Schacter, D., De kunst van het geheugen. Anthos, Amsterdam, 1997.
Stroecken, G., Het miskende kind in onszelf; invloeden van de kindertijd op het latere leven. MOM, 2001.
Stroecken, G., De stem van het jonge kind. MOM, 2003.
Verny, Th., Tomorrows baby. Simon&Schuster, New York, 2002.
In zijn werk als behandelingscoördinator bij een jeugdhulpverleningsinstelling heeft Ben van Berkel veel te maken met ouders die opvoedingsproblemen hebben. In de loop der jaren zijn behandelaars steeds meer gaan onderkennen dat veel van die opvoedingsproblemen voortkomen uit een niet - of onvoldoende tot stand gekomen - hechtingsrelatie tussen ouders en kind. Hechtingsproblemen hebben te maken met een breuk in de relatie tussen moeder/ouder(s) en kind, meestal ontstaan in de eerste jaren van het leven. Ben van Berkel geeft in dit uitgebreide artikel achtergrondinformatie over deze stoornis, maar ook tips met betrekking tot contact en leren.
De theorie In de gehechtheidstheorie van Bowlby (1988) en Ainsworth (1978) wordt onderscheid gemaakt tussen veilige en onveilige gehechtheid.Veilig gehechte kinderen laten een goede balans zien tussen exploratiegedrag (het onderzoeken van de omgeving of speelgoed) en gehechtheidsgedrag (het naar de ouder toegaan voor troost of hulp). Bij onveilig vermijdend gehechte kinderen is de balans doorgeslagen naar exploratiegedrag: zij zoeken te weinig steun bij de ouders, ook in situaties waarin dat wel zou moeten. Bij onveilig ambivalent gehechte kinderen is de balans juist doorgeslagen naar gehechtheidsgedrag: zij klampen zich vast aan hun ouders en durven (te) weinig te ondernemen. Een veilige gehechtheid in de eerste kinderjaren is belangrijk voor een goede sociaal-emotionele ontwikkeling, ook ná de eerste kinderjaren (Van IJzendoorn 1994).
Onderzoek van IJzendoorn c.s. wijst uit dat 25-30% van de Nederlandse kinderen in feite meer of minder onveilig gehecht is. Mijn visie is dan ook dat heel veel gedragsproblemen van kinderen in feite voortkomen uit het feit dat deze kinderen een hechtingsrelatie met hun ouders hebben ontwikkeld die onvoldoende tot niet veilig is (was). In plaats van van het geven van opvoedingsadviezen richten we ons in onze behandeling op het werken aan herstel van de relatie tussen ouders en kind(eren) waardoor, als de relatie weer hersteld is, opvoeden weer vanzelf gaat.
Het belang van hechting De "Moedertaal" van de baby begint bij de geboorte. Als het kind huilt dan communiceert het, stelt het een vraag, namelijk "Ben ik belangrijk?" Daar begint het.
De meeste baby's vormen een gehechtheidband in eerste instantie met, laten we zeggen, de moederfiguur. Deze band heeft in de eerste plaats de biologische functie om bescherming te bieden tegen de gevaren die het nieuwe leven bedreigen maar ook de emotionele functie om vanuit vertrouwen de wereld te kunnen verkennen.
Van de moeder uit is het gedrag complementair aan dat wat de baby vraagt, dus verzorgend en beschermend. De aard van de interactie bepaalt of de gehechtheid het kind geborgenheid geeft. Geborgenheid kan slechts tot ontwikkeling komen als het kind de moederfiguur ervaart als werkelijk beschikbaar. Dat houdt in dat de moeder bereikbaar is en dat zij bereid en in staat is om op een adequate manier op de fundamentele behoeften van het kind in te gaan.
De mate van beschikbaarheid van de moeder bepaalt of het kind zichzelf gaat zien als iemand die de moeite waard is of niet. Een veilig gehecht kind heeft geleerd dat die opvoeder te vertrouwen is, dat zij er is als je haar nodig hebt en dat zij je spanningen kan verlichten. Het voornaamste kenmerk van deze opvoeder is haar responsiviteit. Zij reageert snel en adequaat op de signalen die het kind uitzendt.
Werkmodel en hechting In het zoeken naar verbanden tussen de problematiek van kinderen en de jeugdervaringen van hun ouders zien we ook het verband tussen de levenservaringen van ouders en de gehechtheidontwikkeling van hun kinderen. De representatie van jeugdervaringen van ouders (dus de manier waarop ze nu nog denken en voelen over die jeugdervaringen) is van invloed op de manier waarop ze hun kinderen benaderen en dus van invloed op de gehechtheid van hun kinderen. Een veilige hechting vormt de basis van een evenwichtige uitgroei naar volwassenheid. Voor een veilige hechting is nodig dat belangrijke hechtingsfiguren (meestal de ouders) gevoelig zijn voor de fundamentele behoeften (geborgenheid, veiligheid) die het kind heeft en de signalen die deze behoeften vertegenwoordigen adequaat weten te beantwoorden. Op deze manier verwerft het kind op zijn beurt, als toekomstige ouder, een referentiekader (WERKMODEL) dat hem of haar in staat stelt een al dan niet veilige hechtingsfiguur te zijn voor zijn of haar kinderen.
Uit de anamnestische gegevens van bij ons aangemelde kinderen blijkt dat in de zwangerschap en/of de baby- of peutertijd van het kind heel vaak gebeurtenissen voorkwamen die een responsieve benadering door de ouders bemoeilijkten of belemmerden. Ook kan het zijn dat het hechtingsgedrag van het kind zo onduidelijk is dat ouders hier geen raad mee weten. Bijvoorbeeld, een kind dat veel huilt en, als de ouders hem proberen te troosten, zich overstrekt, lijkt te vragen: "laat me los" terwijl dit allerminst de eigenlijke vraag is. Ook de mate van veilige of onveilige hechting van ouders met hun ouders (de grootouders dus) heeft grote invloed op het WERKMODEL van waaruit ouders een relatie met elkaar en met hun kind aangaan. Immers, een mens leert in principe relaties te leggen op de manier waarop hij als kind geleerd heeft relaties te leggen en te onderhouden. Een chronisch tekort aan responsiviteit mondt uit in een ernstig hechtingsprobleem.
In ons behandelingsprogramma wordt gewerkt aan herstel van de hechtingsrelatie als die relatie verstoord is. Daarbij wordt altijd aandacht besteed aan twee wezenlijke, onlosmakelijk aan elkaar verbonden, factoren, namelijk:
a. herstel van de lichamelijke en emotionele aansluiting tussen moeder (ouders) en kind, d.m.v. Ouder-kindtherapie. Dit is een vorm van regressieve therapie waarin, om de relatie tussen ouders en kind te herstellen, feitelijk teruggegaan wordt naar de fase van lichamelijke aansluiting.
b. beïnvloeding van het werkmodel van de ouders d.m.v. gezinsbehandeling. Hierin komen, voor zover nodig, de volgende onderwerpen aan de orde: - geven van informatie en advies over gehechtheid en de implicaties voor de aanpak van een onveilig kind, - verwerking van "oude pijn" die de ouders als kind hebben opgedaan in hun relatie met hun ouders, - bevorderen van ouderlijke samenwerking/communicatie en - indien mogelijk, herstel van de relatie tussen ouders en grootouders.
Naast deze intensieve behandeling van het gezin bieden we meestal ook ondersteuning of coaching aan de leerkracht op school. Immers het problematische gedrag in de thuissituatie komt meestal ook voor op school.
I. Hoe manifesteert onveilige gehechtheid zich in een kind? Het kind: * voelt zich van binnen onrustig en onveilig * heeft geen vertrouwen in zichzelf en in de mensen om zich heen * heeft het gevoel nergens bij te horen * heeft het gevoel waardeloos te zijn * heeft gedragspatronen ontwikkeld om zichzelf te handhaven (zie kenmerkend gedrag). * heeft nooit ervaren dat je je naar bepaalde regels kunt gedragen omdat degene die om jou geeft dat fijn vindt. Daardoor heeft het zich waarden en normen niet eigen gemaakt. Daar kun je als leerkracht dus ook niet op terugvallen.
Doordat het kind niet of onvoldoende is gehecht is het volgende niet of te weinig ontwikkeld: * een gevoel van waardevol te zijn als mens, * een gevoel van trots zijn op wat je kunt, * een gevoel van vertrouwen in jezelf, in je eigen mogelijkheden, * een gevoel van vertrouwen in de mensen om je heen, dat ze het beste met je voor hebben en om je geven, * patronen van 'normaal' gedrag, bijvoorbeeld hoe je omgaat met je eigen lijf, hoe je omgaat met anderen, hoe je om gaat met je eigen gevoelens van boosheid en angst. Daardoor lijkt ook besef van waarden en normen, van wat goed en niet goed is, te ontbreken. Vaak blijkt dat besef er wel te zijn, maar is het niet geïnternaliseerd en handelt het kind er niet naar. Voor hem is relevant om het hoofd boven water te houden, niet om zich aan regels te houden.
Handhavingspatronen Een kind met te weinig gevoel van basisveiligheid of zonder gevoel van basisveiligheid heeft zich gedrag eigen gemaakt om zich te kunnen handhaven met de angst, het wantrouwen en de afweer die in hem zit. Het kind rent bijvoorbeeld weg voor contact om niet nog eens gekwetst te worden. Het kind houdt geen rekening met de leerkracht en andere leerlingen, omdat het zich geen positieve waarden en normen heeft eigen gemaakt. Het kind weet niet hoe het op volwassenen kan vertrouwen en nog minder hoe het vertrouwen in zichzelf, in eigen vaardigheden en capaciteiten kan krijgen.
Leerontwikkeling De emotionele spanning die dit alles met zich meebrengt belemmert ook de cognitieve ontwikkeling van het kind. Vaak is het door de spanning ongeconcentreerd, heeft moeite met opletten, moeite met bijvoorbeeld rekenen en andere taken waarbij in een bepaalde volgorde een aantal deeltaken moet worden volbracht. Alle energie wordt 'verbruikt' voor de zelfhandhaving; het kind is bijvoorbeeld steeds alert op wat er om hem heen gebeurt of een kind is steeds bezig zich te bewijzen in de groep door clownesk gedrag.
Verschillende gradaties Vaak zie je bij kinderen een combinatie van verschillende type gedragingen (zie 'kenmerkend gedrag') en het gedrag kan voorkomen in verschillende gradaties. Er is sprake van kinderen die niet voldoende gehecht zijn tot kinderen met een ernstig hechtingsprobleem. Met een weloverwogen pedagogische aanpak en veel inzet van de leerkracht kan het kind wellicht voldoende veiligheid geboden worden om op school tot bevredigende sociale contacten en tot leren te komen.
Behandeling Behandeling van hechtingsproblematiek moet in het gezin plaatsvinden. Daar moet gewerkt worden aan het herstel van de band tussen ouders en kind. Als de behandeling succesvol is dan zal dat zeker in de klas te merken zijn. Anderzijds zal het bieden van veiligheid en structuur in de klas de behandeling thuis natuurlijk sterk ondersteunen. Voor leerkrachten die te maken krijgen met - meer of minder - onveilig gehechte kinderen op school (en die zal je elk jaar wel tegenkomen) wil ik hier kort een aantal kenmerken en tips geven om ze in de benadering van deze kinderen te ondersteunen.
II. Benadering van kinderen die niet veilig gehecht zijn Algemene opmerkingen Als er sprake is van een hechtingsprobleem dan is er bij het kind veel wantrouwen naar volwassenen en er is angst om gekwetst te worden. Het kind schrikt terug voor het praten over gevoelens, voor het maken van contact. Ook kan het zijn dat het gedrag van het kind bij jou negatieve emoties oproept omdat het kind je kwetst of omdat je je, door wat hij zegt of doet, afgewezen voelt. Probeer te voorkomen dat je het gedrag ervaart als tegen jou, als persoon, gericht maar zie het gedrag als voortkomend uit handhavingspatronen.
Kenmerkend gedrag Een kind dat onveilig gehecht is en dus een gevoel van basisveiligheid mist: * Vertoont zelfbepalend gedrag * Probeert alles in de gaten te houden * Maakt slecht contact * Doet vaak stoer * Is snel boos en verongelijkt * Vindt aanval de beste verdediging * Kan moeilijk stil zitten, is beweeglijk * Is druk en onrustig * Maakt een gespannen, soms zenuwachtige indruk * Heeft angstige fantasieën * Faalt vaak bij taakjes
Achter dit zelfbepalende, stoere gedrag zit een onzeker, angstig en zich onveilig voelend kind, dat met dit gedrag zijn gevoelens probeert te overbluffen. Het rent weg voor contact om niet nog meer gekwetst te worden. Het faalt voortdurend, terwijl het wel zijn best doet om dingen goed te doen. Het weet niet hoe je op volwassenen moet vertrouwen en nog minder hoe je vertrouwen in jezelf moet krijgen. De spanning die dit met zich meebrengt belemmert zijn ontwikkeling.
Tips Plaats in de klas Probeer bedreigende situaties te voorkomen of te verminderen, zodat het kind zich beter kan ontspannen en daardoor meer gewenst gedrag kan laten zien. * Houd hem dicht bij je, bijvoorbeeld naast je * Zet hem in de buurt van rustige kinderen * Geef hem een eigen tafel en stoel (bijvoorbeeld met een sticker erop) * Plaats zo mogelijk geen kinderen achter hem (bijvoorbeeld met zijn rug richting muur)
Contact Het is heel belangrijk dat het onveilig gehechte kind zich begrepen voelt en dat het ervaart 'gehoord' te worden. Positieve interactie met hem is dan ook essentieel. Schenk hem vertrouwen, opdat hij ook vertrouwen in zichzelf kan krijgen. Wijs het kind niet af als persoon, maar benoem zijn ongewenste gedrag en bied daarvoor een alternatief aan. Bouw een relatie met hem op en versterk die. Geef hem het gevoel: 'jij bent belangrijk voor mij. Ik wil dat het goed gaat met ons en dat jij je prettig voelt in de klas'. Verwoord dit bijvoorbeeld door: * 'Ik wil je helpen, daar ben ik voor' * 'Grote mensen zijn er om kinderen te helpen met grootgroeien, dus roep maar als je me nodig hebt' * 'Je hoeft niet alles te kunnen of alleen te doen'
Het is belangrijk om actief naar het kind te luisteren en zijn gevoelens te verwoorden. Als het hoort dat het best bang, boos of verdrietig mag zijn, voelt het zich begrepen en zal de spanning van hem af vallen. * 'Je vindt het moeilijk hè' * 'Je wilt het zo graag goed doen en dan lukt het toch niet, ook niet als je zo je best doet' * 'Je hoeft nog niet alles te kunnen, grote mensen kunnen ook niet alles'
Vertel ook de andere kinderen waarom het kind soms moeilijk doet, bijvoorbeeld: 'Hij vindt het erg spannend en wordt daardoor druk en giechelig'.
Leren Probeer het leren voor het kind weer leuk te maken door: * Lage eisen te stellen (onder zijn niveau) * Veel complimenten te geven * Waar mogelijk visuele ondersteuning te bieden * Zitten en bewegen af te wisselen (zoals bij heel jonge kleuters) * Bij overgangssituaties te helpen, zodat hij niet overspoeld wordt * Eventueel een beloningsysteem in te voeren (uiteraard met opdrachtjes die haalbaar voor hem zijn) * Extra 'leuke' taakjes te geven (bijvoorbeeld planten water geven e.d.) * Zijn gevoelens te verwoorden * Actief naar hem te luisteren
Probeer de dag altijd positief af te sluiten met het kind, zo mogelijk met hem alleen. 'Het ging goed met ons hè. Fijn dat je morgen weer komt'.
Het kan nodig zijn hulp te vragen van iemand die jouw aanpak observeert en je zonodig coacht in deze benadering. Schakel daar een VIB-er (video-interactie-begeleider) voor in met ervaring op het gebied van hechting of informeer bij mij over de mogelijkheden!
Als we leerkrachten, die te maken hebben met problematische onveilig gehechte kinderen, begeleiden of coachen horen we van hen vaak terug dat deze manier van werken ook voor de andere kinderen goed werkt. Vaak ontstaat er veel meer rust en een beter werkklimaat in de klas en dit is logisch. Immers: een onveilig gehecht kind heeft behoefte aan een klimaat van veiligheid en geborgenheid en hebben niet alle kinderen behoefte aan een dergelijk klimaat? Ben van Berkel Behandelingscoördinator : IAK de Molenhorst te Utrecht (Intensieve Ambulante Kind- en Gezinsbehandeling). Contactpersoon voor: Bebeth, praktijk voor kinderen met gedrags- en/of hechtingsproblemen
In dit artikel heb ik, met toestemming van de auteurs, gebruik gemaakt van informatie uit de brochures: Omgaan met kinderen met een hechtingsstoornis van drs. C. Penninga-de Lange, Grote mond - Klein hartje van Betty Smit, Ouder-kindtherapeut.
Drs. C. Penninga-de Lange is adviseur van 'De Knoop'. 'De Knoop' is een algemene landelijke vereniging voor ouders/verzorgers en (jong)volwassene met hechtingsstoornissen/Geen-Bodem-Syndroom. Tel.: 0527-614504 / Website: http://www.deknoop.org
Emoties bevatten een irrationele component waarop wetenschappers en opvoeders slechts moeizaam greep krijgen. Dat neemt niet weg dat de menselijke interactie altijd op een samenspel tussen denken en gevoel gebaseerd is. Een gebrek aan aandacht voor de emotionele component kan daarom verstrekkende gevolgen hebben. Dit boek verschaft de lezer een theoretisch perspectief op de emotionele ontwikkeling (en de daarmee samenhangende morele ontwikkeling) van kinderen en adolescenten. Maar daarnaast wordt vooral ook aandacht geschonken aan een aantal kenmerkende problemen die tot afwijkend gedrag leiden. Ook de rol van de opvoeder binnen en buiten het gezin wordt expliciet in deze beschouwing opgenomen. Met deze opzet is het boek niet alleen belangwekkend voor wetenschappers en studenten, maar ook voor hulpverleners of beleidsmedewerkers binnen de jeugdzorg en geïnteresseerde leken. Mark Meerum Terwogt is universitair hoofddocent aan de afdeling Ontwikkelingspsychologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam en Hans-Joachim Schulze is als hoogleraar verbonden aan de afdeling Pedagogiek van dezelfde universiteit. Ook voor de overige auteurs geldt dat ze allen op de een of andere wijze aan deze twee afdelingen verbonden zijn. Al decennia lang neemt het onderzoek naar emoties binnen dit cluster een centrale positie in.
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Vrijwel elk kind lokt van nature hechtingsgedrag uit. En in principe beantwoordt elke ouder die lokroep intuïtief. Zo groeit vertrouwen, wat essentieel is voor een stabiele ontwikkeling. Toch ontbreekt die veilige basis door uiteenlopende oorzaken bij één op de drie kinderen. Hoe bouw je zon band alsnog op?
Hoe herkent een ouder een onveilig gehecht kind? Beantwoord ?bijvoorbeeld eens de volgende vragen. Was uw kind een huilbaby? Apatisch of angstig? In zichzelf gekeerd als peuter of verschrikkelijk dwars als kleuter? Gaat het gebukt onder faalangst, of overschat het zichzelf op het gevaarlijke af? Kan het niet tegen frustraties? Concentreert het zich slecht? Is het manipulatief of leugenachtig? Verveelt het zich vaak of is het extreem goeiig tegen vriendjes?
Al deze eigenschappen zijn slechts enkele kenmerken van een hechtingsprobleem en waarschijnlijk heeft iedere vader of moeder er wel eens een paar bij zijn of haar kind gesignaleerd. In de meeste gevallen zal het om momentopnames gaan, om fases die voorbij gaan. Maar de ouder die langdurig het gevoel heeft: hier klopt iets niet, maakt zich misschien wel terecht zorgen.
Om dan te erkennen dat er sprake kan zijn van een hechtingsprobleem is niet gemakkelijk. Want het betekent in feite dat de relatie tussen ouder en kind niet in orde is. En dat leidt tot ontkenning of schuldgevoel. Wat in het eerste geval tot gevolg heeft dat de verwijdering tussen ouder en kind onherstelbaar groot wordt en in het tweede geval aanleiding kan zijn tot enorm verwennen. Bij kinderen met een hechtingsprobleem zijn volgens Truus Bakker, psychotherapeute en orthopedagoog bij een Riagg Kinder- en Jeugdzorg, onzekere ouders die zich vragen kunnen stellen over hun eigen gedrag, eigenlijk te prefereren boven starre ouders die het allemaal zeker weten: Twijfelende ouders voelen aan dat er iets niet in orde is met hun kind. Ze weten alleen niet wàt maar zijn wel in staat om hulp te zoeken. Rationaliserende ouders zijn daarvoor vaak te star, ze gaan te weinig op hun gevoel af. Voor meer lezen ga dan naar de bijgevoegde link: http://www.jmouders.nl/Nieuwsartikelpagina/Hechtingsproblemen.HetHerstellenVanEenVerkeerdeStart.htm
Separatieangst, separatieangststoornis of verlatingsangst is een psychische aandoening die zich bij kinderen (meestal tussen zeven en negen jaar oud) en soms jongvolwassenen (tot achttien jaar) kan ontwikkelen. In het DSM-IV is de aandoening ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen.
Kinderen in de leeftijd van achttien maanden tot drie jaar ervaren meestal angst of spanning als hun ouders de kamer verlaten. Vaak zijn kinderen bang voor verlating als ze voor het eerst naar school gaan. Normaal gesproken verdwijnt deze angst snel als hun aandacht wordt verlegd of als ze hun omgeving gaan verkennen. Vanaf de leeftijd van vier hebben kinderen meestal geleerd om enige tijd alleen te zijn.
Als de angst of spanning echter niet op een normale manier verdwijnt, kan er sprake zijn van separatieangst. Het kind is dan overmatig gespannen of angstig als de ouders er niet zijn of heeft erg veel heimwee in een onbekende omgeving. Soms projecteren kinderen hun spanning en maken zich zorgen om het welzijn van hun ouders of verzorgers.
Separatieangst kan optreden tot het achttiende levensjaar. Als deze niet geheel is verwerkt, kan deze nog optreden als symptoom van bredere ziektebeelden, bijvoorbeeld bij de borderline-persoonlijkheidsstoornis.
In de fase van ontwikkeling ongepaste en overmatige angst over separatie van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat. Dit blijkt uit drie of meer van de volgende criteria:
herhaalde overmatige spanning bij (anticipatie van) verlating van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat.
aanhoudende en overmatige zorg over het verliezen van mensen waarmee een sterke binding bestaat of zorgen over hun welzijn.
aanhoudende en overmatige zorg dat een onverwachte gebeurtenis tot separatie leidt (bijvoorbeeld verdwalen of gekidnapt worden).
aanhoudende terughoudendheid of weigering om naar school of ergens anders heen te gaan uit angst voor separatie.
aanhoudende en overmatige angst of terughoudendheid om alleen te zijn of belangrijke mensen te thuis missen of belangrijke volwassen op andere plaatsen.
aanhoudende terughoudendheid of weigering om te gaan slapen zonder een belangrijk persoon in de buurt of om uit logeren te gaan.
herhaalde nachtmerries over vormen van separatie.
herhaalde fysiologische klachten (bijvoorbeeld hoofd- en maagpijn, misselijkheid, braken) als een belangrijke persoon weggaat of als dit wordt verwacht.
De duur van de stoornis is minimaal vier weken.
De stoornis treedt op voor het achttiende levensjaar.
De stoornis veroorzaakt klinisch duidelijk lijden in de sociale omgang, op school of op andere belangrijke terreinen.