Voor ouders, hulpverleners, en leerkrachten, die zich zorgen maken over kinderen, met Hechtingsprobleem, Hechtingsproblemen, hechtingsstoornis, hechting, gehechtheid, ouders, babys, kinderen, pleegkinderen, stiefkinderen,jeugd, volwassenen, hulpverleners, onderwijs, jeugdzorg
23-03-2008
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Hechtingsproblemen. Het herstellen van een verkeerde start
Vrijwel elk kind lokt van nature hechtingsgedrag uit. En in principe beantwoordt elke ouder die lokroep intuïtief. Zo groeit vertrouwen, wat essentieel is voor een stabiele ontwikkeling. Toch ontbreekt die veilige basis door uiteenlopende oorzaken bij één op de drie kinderen. Hoe bouw je zon band alsnog op?
Hoe herkent een ouder een onveilig gehecht kind? Beantwoord ?bijvoorbeeld eens de volgende vragen. Was uw kind een huilbaby? Apatisch of angstig? In zichzelf gekeerd als peuter of verschrikkelijk dwars als kleuter? Gaat het gebukt onder faalangst, of overschat het zichzelf op het gevaarlijke af? Kan het niet tegen frustraties? Concentreert het zich slecht? Is het manipulatief of leugenachtig? Verveelt het zich vaak of is het extreem goeiig tegen vriendjes?
Al deze eigenschappen zijn slechts enkele kenmerken van een hechtingsprobleem en waarschijnlijk heeft iedere vader of moeder er wel eens een paar bij zijn of haar kind gesignaleerd. In de meeste gevallen zal het om momentopnames gaan, om fases die voorbij gaan. Maar de ouder die langdurig het gevoel heeft: hier klopt iets niet, maakt zich misschien wel terecht zorgen.
Om dan te erkennen dat er sprake kan zijn van een hechtingsprobleem is niet gemakkelijk. Want het betekent in feite dat de relatie tussen ouder en kind niet in orde is. En dat leidt tot ontkenning of schuldgevoel. Wat in het eerste geval tot gevolg heeft dat de verwijdering tussen ouder en kind onherstelbaar groot wordt en in het tweede geval aanleiding kan zijn tot enorm verwennen. Bij kinderen met een hechtingsprobleem zijn volgens Truus Bakker, psychotherapeute en orthopedagoog bij een Riagg Kinder- en Jeugdzorg, onzekere ouders die zich vragen kunnen stellen over hun eigen gedrag, eigenlijk te prefereren boven starre ouders die het allemaal zeker weten: Twijfelende ouders voelen aan dat er iets niet in orde is met hun kind. Ze weten alleen niet wàt maar zijn wel in staat om hulp te zoeken. Rationaliserende ouders zijn daarvoor vaak te star, ze gaan te weinig op hun gevoel af. Voor meer lezen ga dan naar de bijgevoegde link: http://www.jmouders.nl/Nieuwsartikelpagina/Hechtingsproblemen.HetHerstellenVanEenVerkeerdeStart.htm
Separatieangst, separatieangststoornis of verlatingsangst is een psychische aandoening die zich bij kinderen (meestal tussen zeven en negen jaar oud) en soms jongvolwassenen (tot achttien jaar) kan ontwikkelen. In het DSM-IV is de aandoening ingedeeld bij de ontwikkelingsstoornissen.
Kinderen in de leeftijd van achttien maanden tot drie jaar ervaren meestal angst of spanning als hun ouders de kamer verlaten. Vaak zijn kinderen bang voor verlating als ze voor het eerst naar school gaan. Normaal gesproken verdwijnt deze angst snel als hun aandacht wordt verlegd of als ze hun omgeving gaan verkennen. Vanaf de leeftijd van vier hebben kinderen meestal geleerd om enige tijd alleen te zijn.
Als de angst of spanning echter niet op een normale manier verdwijnt, kan er sprake zijn van separatieangst. Het kind is dan overmatig gespannen of angstig als de ouders er niet zijn of heeft erg veel heimwee in een onbekende omgeving. Soms projecteren kinderen hun spanning en maken zich zorgen om het welzijn van hun ouders of verzorgers.
Separatieangst kan optreden tot het achttiende levensjaar. Als deze niet geheel is verwerkt, kan deze nog optreden als symptoom van bredere ziektebeelden, bijvoorbeeld bij de borderline-persoonlijkheidsstoornis.
In de fase van ontwikkeling ongepaste en overmatige angst over separatie van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat. Dit blijkt uit drie of meer van de volgende criteria:
herhaalde overmatige spanning bij (anticipatie van) verlating van huis of mensen waarmee een sterke binding bestaat.
aanhoudende en overmatige zorg over het verliezen van mensen waarmee een sterke binding bestaat of zorgen over hun welzijn.
aanhoudende en overmatige zorg dat een onverwachte gebeurtenis tot separatie leidt (bijvoorbeeld verdwalen of gekidnapt worden).
aanhoudende terughoudendheid of weigering om naar school of ergens anders heen te gaan uit angst voor separatie.
aanhoudende en overmatige angst of terughoudendheid om alleen te zijn of belangrijke mensen te thuis missen of belangrijke volwassen op andere plaatsen.
aanhoudende terughoudendheid of weigering om te gaan slapen zonder een belangrijk persoon in de buurt of om uit logeren te gaan.
herhaalde nachtmerries over vormen van separatie.
herhaalde fysiologische klachten (bijvoorbeeld hoofd- en maagpijn, misselijkheid, braken) als een belangrijke persoon weggaat of als dit wordt verwacht.
De duur van de stoornis is minimaal vier weken.
De stoornis treedt op voor het achttiende levensjaar.
De stoornis veroorzaakt klinisch duidelijk lijden in de sociale omgang, op school of op andere belangrijke terreinen.
Hechting is het gedrag van pasgeborenen en jonge baby?s gericht op het vinden van een veilige basis in het leven.. Dit basisgevoel van veiligheid ontwikkelt een kind in de eerste ervaringen met zijn moeder. Veiligheid betekent dat het kind een beroep kan doen, dat het zichzelf kan zijn zonder afgewezen te worden, weten waar het aan toe is doordat de ander voorspelbaar is. Veiligheid heeft dus in de eerste levensfase te maken met vertrouwen op een ander. Wanneer de ander die veiligheid kan geven kan het kind zelfvertrouwen ontwikkelen. Het pasgeboren kind kan signalen geven maar is voor de vervulling van fysieke en affectieve behoeften volledig overgeleverd aan de omgeving. Het repertoire van signalen van een jonge baby is nog zo beperkt, dat er gevoelige volwassenen nodig zijn om die signalen op te merken en te beantwoorden.
John Bowlby, die zich op het eind van de jaren veertig al verdiepte in gehechtheidsgedrag van jonge kinderen, heeft eens geschreven dat " mensen van alle leeftijden zich het gelukkigst voelen en het beste in staat zijn hun talenten te ontplooien wanneer zij zich verzekerd weten van de steun van een of meer vertrouwde personen bij wie ze in geval van moeilijkheden terechtkunnen?(Bowlby, 1983, pag.115). Deze vertrouwde personen kunnen beschouwd worden als personen die baby?s een veilige basis verschaffen van waaruit zij kunnen opereren?. Hierbij gaat Bowlby uit van? gehechtheid als een voorkeur voor bepaalde personen?.
Gehechtheid vormt dus de basis voor vertrouwen in de omgeving, in de eerste plaats in de veiligheidbiedende moeder. Op basis van deze veiligheid kan het kind zich ontwikkelen, ontdekken hoe de wereld in elkaar zit en de eigen mogelijkheden exploreren. Het vertrouwen van / in zijn moeder dat het kind in de eerste periode ervaart, vormt de grondslag voor het zelfvertrouwen in het verdere leven. In de eerste ervaringen van een kind zijn er in principe twee mogelijkheden: veilig of onveilig. Dit zijn de eerste, fundamentele concepten die gevormd worden in het leven. Verder onderscheid van ervaringen is nog niet aan de orde. Tederheid draagt bij aan het beleven van een veilige ervaring. Dus een tedere moeder is een veilige moeder en een ongeïnteresseerde of bruuske moeder draagt bij aan een onveilige hechting.
De baby is in staat om signalen te geven als een behoefte onvervuld is. Er is een responsieve volwassene nodig die op de signalen ingaat. Voldoende en op het juiste moment de behoeften van het kind vervullen is een van de belangrijke taken van de vertrouwde gehechtheidspersoon. Voor ieder mens is de vervulling van fysieke behoeften primair en voor een baby betekent vervulling van fysieke behoeften gelijktijdig vervulling van de veiligheidsbehoefte. Want een onvervulde fysieke behoefte voor een baby is allesomvattend en een baby kan niet omgaan met uitstel. Uitstel is bedreigend, onveilig. Het enige zinvolle, veiligheid biedende, moment om te voeden is wanneer de baby aangeeft er behoefte aan te hebben. Moeten wachten, of ook: te vroeg gevoed worden, is onveilig, want het maakt dat de baby machteloos is overgeleverd aan anderen. En het voeden is ook direct lichamelijk contact met de moeder, wat het basisgevoel van veiligheid en geborgenheid versterkt.
Een andere fysieke behoefte van een kind in het eerste levensjaar is de behoefte aan rust, gelegenheid om indrukken te verwerken. Overstimulering, een te groot aanbod aan prikkels, leidt tot angst en afsluiting. Rust betekent in dit verband dus rust in samenzijn, rusten in de armen van mama. Wakker en alleen in bed is onbegrijpelijk, onveilig. De baby is in staat om zelf aan te geven wanneer hij behoefte heeft aan slaap. Een kind kan een zekere invloed op zijn gedrag wel verwerken, als er maar ingegaan wordt op de mogelijkheden van het kind van dat moment.
Nog een belangrijke taak van de gehechtheidspersoon, het accepteren van de gevoelens van het kind, is ook van essentieel belang voor de ontwikkeling van een veilige gehechtheid . Het accepteren van gevoelens staat los van beoordeling van de moeder, los van de opvatting of het positieve of negatieve gevoelens betreft, of ze prettig of onplezierig overkomen. Gevoelens leiden tot uitdrukking van een beleving. Het opkroppen van gevoelens leidt tot ontwikkeling van onecht gedrag. Acceptatie draagt bij tot een gezonde ontwikkeling van positief zelfbeeld. Om deze acceptatie mogelijk te maken wordt er veel gevraagd van de responsiviteit en zelfwaardering van de gehechtheidspersoon. Responsiviteit betekent dat de signalen van een kind worden opgemerkt, begrepen en beantwoord. Zelfwaardering wil zeggen dat de ouder met de gevoelens van het kind om kan gaan zonder aan zich zelf te gaan twijfelen, zonder zich afgewezen te voelen. Een moeder met een goed gevoel van eigenwaarde is niet bang voor de gevoelens van haar kind, want ze is in staat om met haar eigen gevoelens om te gaan.
Het ongeboren kind heeft gewaarwordingen . Het leert de stem van de moeder kennen, haar bewegingen en haar hartslag. Er bestaat een band tussen moeder en ongeborene. Het kind reageert op de moeder en zij reageert op haar beurt op het kind. Dit wordt het duidelijkste als het kindje begint te bewegen, maar ook in de periode daarvoor is er interactie. In de baarmoeder wordt de basis gelegd voor het latere bestaan van het kind. Hierbij valt onder andere te denken aan een basisgevoel van vertrouwen en veiligheid . Als de moeder zich gelukkig voelt met haar zwangerschap, zich goed voelt als vrouw, voor zichzelf een basisgevoel van veiligheid heeft, zich gesteund weet door een liefdevolle partner en familie, zal ze haar kind prenataal al een liefdevolle relatie met een veilige basis verschaffen. Deze relatie is eindeloos in die zin dat voor de ongeborene er geen besef is van begrenzing.
Wanneer er geen verstoringen zijn ervaart het ongeboren kind de ideale omstandigheid van bescherming, veiligheid en behoeftebevrediging. Als de moeder zich voor haar ongeboren kind afsluit leidt dit tot het uitblijven van de noodzakelijke prenatale hechting. De kwaliteit van de interactie is ook dan reeds bepalend voor de kwaliteit van het contact.
Gehechtheid en gehechtheidsproblemen bij mensen met een verstandelijke beperking.
Gehechtheid en gehechtheidsproblemen bij mensen met een verstandelijke beperking.
E. De Belie & F. Morisse (Red.)
Over het boek: De ontwikkeling van een veilige gehechtheid staat bij personen met een verstandelijke beperking onder druk. Dit is een ernstige situatie, want onveilige gehechtheid kan leiden tot gedrags- en relationele problemen als aantrekken en afstoten, het leegzuigen van de begeleiding, het vermijden van (dieper) contact, impulsief en agressief gedrag enz. Dit belast de kwaliteit van hun leven en maakt het hulpverleners en familie vaak moeilijk.
Het boek wil met theoretische situering en concrete casussen een kader bieden om de problemen te plaatsen en een houvast om ermee om te gaan.
De eerste hoofdstukken bespreken het ontstaan van gehechtheidsrelaties en gehechtheid-onder-druk.
Dan volgen casussen omtrent levensverhaal, symptomen, beeldvorming en dynamiek, behandeling en ondersteuning.
De laatste hoofdstukken gaan over de impact van al deze problemen op de hulpverleningsrelaties en teamwerking en over de organisatorische voorwaarden om duurzame zorg te realiseren.
Een professionele dialooggericht aanbod voor ambulante werkers in de jeugdzorg en ouder
Giel Vaessen
Als hechten moeilijk is gaat over kinderen met hechtings-problemen. Het boek is geschreven voor ambulante werkers in de jeugdzorg zoals IOG, IAG, ITB, Familys first, MFA, HEO, deeltijdbehandeling, semi-residentiële behandeling, gezins(dag)behandeling, Boddaert-centra, bureau jeugdzorg, pleeggezinnen .
Jongeren met hechtingsproblemen worden met grote regelmaat opgenomen in residentiële indelingen. Daar krijgen zij regelmatig bevestigd dat hun visies op relaties juist zijn, omdat ze onophoudelijk van de ene instelling naar de andere, van het ene pleeggezin naar het andere verhuizen. De kans is groot dat het hechtingsprobleem zo evolueert tot een hechtings- of persoonlijkheidsstoornis.
Giel Vaessen beschrijft stap voor stap een professionele en dialooggerichte methodiek voor het begeleiden van jongeren met hechtingsproblemen, en voor hun ouders, in hun eigen thuissituatie of pleeggezin. Hij benadrukt: - psycho-educatie over hechtingsproblemen; - het in kaart brengen van de gezonde en de minder florissante ontwikkeling van het kind; - het in kaart brengen van de krachten en de zwakten van het kind en van het gezinssysteem en - het maken en het uitvoeren van een begeleidingsplan, in dialoog met de ouders en de jeugdigen.
Veel van deze ouders hebben in hun eigen jeugd een moeilijke relatie met hun ouders gekend. Uitvoerig beschrijft de auteur het vakkundig begeleiden van deze ouders, zodat zij meer adequaat sensitief gaan opvoeden en de geschiedenis zich niet meer herhaalt. Grote delen van het boek zijn zo geschreven dat ze aan de ouders kunnen meegegeven worden. Dit helpt de ambulante werker in het geven van de ingewikkelde psycho-educatie over veilige hechting, onveilige hechting en het opvoeden vanuit onveilige hechtingsherinneringen van de ouder zelf.
Giel Vaessen is behandelcoördinator en gezinstherapeut in de kinder- en jeugdpsychiatrie van de Mondriaan Zorggroep in Heerlen, waar hij veel werkte met ouders en jongeren met hechtingsproblemen. Daarnaast doceert hij post-HBO-opleidingen aan de Hogeschool-Zuyd in Maastricht.
Hoofdstuk 4 Hechtingsherinneringen 4.1 Ouders met veilige hechtingsherinneringen 4.2 Ouders met ambivalente hechtingsherinneringen 4.3 Ouders met gereserveerde hechtingsherinneringen
Hoofdstuk 5 Systeemdenken 5.1 De contextuele visie van Nagy 5.2 De cognitieve relatie en gezinstherapie 5.3 De structurele visie van Minuchin
Hoofdstuk 6 Het doorbreken van de homeostase
Hoofdstuk 7 Een professioneel en dialooggericht aanbod 7.1 De professionaliteit 7.2 De dialoog
Hoofdstuk 8 De probleemanamnese en de hulpvraag 8.1 De voorbereidende condities 8.2 De probleemanamnese
Hoofdstuk 9 De individuele taxatie
Hoofdstuk 10 De ontwikkeling in kaart brengen 10.1 Voorwaarden om de ontwikkeling in kaart te brengen 10.2 De ontwikkelingsanamnese
Hoofdstuk 11 Het gezinsfunctioneren in kaart brengen 11.1 De overeenkomsten en de verschillen tussen de kinderen en de beleving hiervan 11.2 De interacties tussen de kinderen onderling 11.3 De opvoedingsstijl 11.4 De gezinsstructuur 11.5 De herinnering van het stamgezin en de effecten op de huidige opvoeding 11.6 Het netwerk van de ouders en de kinderen 11.7 De interacties tijdens het gesprek 11.8 De mening van de kinderen over hun ouders als ouder
Hoofdstuk 12 Het dialooggestuurde begeleidingsplan 12.1 Het dialoogmodel (ID-model), de algemene uitleg voor de ouders 12.2 De bevindingen uit de probleemanamnese, de individuele taxatie en de ontwikkelingsanamnese 12.3 De aanpak van de emotionele en de relationele zwaktes bij kinderen met hechtingsproblemen 12.4 De aanpak op gedragsniveau 12.4.1 De B&L-aanpak 12.4.2 De definities van belangrijke en lastige problemen 12.5 De aanpak op lichamelijk en cognitief niveau 12.5.1 De aanpak op lichamelijk niveau 12.5.2 De aanpak op cognitief niveau 12.6 De aanpak op relationeel en emotioneel niveau
Hoofdstuk 13 De begeleiding van de ouders 13.1 Meerzijdige partijdigheid 13.2 De begeleiding van de ouder met de ambivalente opvoedingsstijl 13.2.1 De begeleiding bij belangrijke problemen 13.2.2 De begeleiding bij lastige problemen 13.3 Het herstel van de gezinsstructuur 13.4 Hulp bij het ontwikkelen van sensitieve responsiviteit 13.5 Het genogram 13.6 Nieuw samengestelde gezinnen en eenoudergezinnen 13.6.1 Het nieuw samengestelde gezin 13.6.2 Het eenoudergezin
Een gewoon leven: gezin, familie, vrienden, werk. Toch kun je, volkomen onverwacht, het spoor in je leven helemaal bijster raken. En wat je ook probeert, het lijkt of niets helpt, of niets meer lukt. De auteur van dit boek kwam in zo'n situatie terecht. Haar zoektocht naar herstel bracht haar na enige tijd tot de conclusie dat er een onderliggend probleem was, dat haar hele leven op de achtergrond een rol had gespeeld, en dat nu opeens op de voorgrond was beland: een primaire hechtingsstoornis, ook wel geen-bodem-syndroom genoemd.
De diagnose alleen bood nog geen perspectief op genezing. Hechtingsstoornissen lijken, zeker bij volwassenen, zeer moeilijk te behandelen. Mariëtte merkte dat er voor hen eigenlijk geen therapie bekend is. Noodgedwongen ging ze dus haar eigen weg. Het lukte haar om via nieuwe liefdevolle relaties en met behulp van de haptonomie, alsnog een bodem in haar bestaan te leggen. Deze zoektocht naar genezing bracht haar in contact met de meest basale emoties in het leven van een mens: geborgenheid, liefde, vertrouwen, wederkerigheid, autonomie. Het lukt haar relaties alsnog op een gezonde manier in te vullen.
Het verslag van het genezingsproces geeft inzicht in de wereld van iemand met een hechtingsstoornis en is daarom interessant voor ieder die te maken heeft met mensen bij wie de eerste levensfase niet harmonieus verlopen is, zoals bij couveusekinderen, adoptiekinderen, of kinderen van verslaafde ouders. Het boek werpt tevens een ander licht op sommige "etiketten in de hulpverlening, zoals depressief, te weinig assertief, borderline, etc. in plaats van "hechtingsstoornis". Daarmee wordt de achterliggende oorzaak van het gedrag, en de daarbij behorende noodzakelijke behandelingsrichting, vaak niet onderkend.
De bedoeling van het boek is vooral lotgenoten richting te geven aan hun eigen zoektocht. Bovendien hoopt Mariëtte dat het boek zal leiden tot erkenning van de problematiek door de mensen die om volwassenen met een hechtingstoornis heen staan, zoals hulpverleners, familie en vrienden.
Niet geborgen geboren - genezen van een hechtingsstoornis - Mariette van Assen 1e druk september 2005 Uitgave in eigen beheer, informatie per e-mail: nietgeborgengeboren(ED)home.nl
1 In de meeste situaties opmerkelijk verstoorde en niet aan de ontwikkeling aangepaste sociale relatievormen, optredend voor het 5e jaar en duidelijk zichtbaar in: * een voortdurend mislukken om op een aan de leeftijd aangepaste wijze sociale interacties te stellen of erop te antwoorden, zoals duidelijk door overdreven geremde, overalerte of erg ambivalente en tegenstrijdige reacties; * een gebrek aan duidelijke bindingen, wat blijkt uit en onvermogen om in sociale relaties een onderscheid des persoons te maken, met een duidelijk onvermogen om op die verschillende personen passend te reageren.
2 De stoornis mag niet te wijten zijn aan een algemene ontwikkelingsstoornis zoals een mentale handicap, of een symptoom zijn van een pervasieve ontwikkelingsstoornis zoals het autisme.
3 Er moeten sporen zijn van een vroegkinderlijke verwaarlozing:
* voortdurende veronachtzaming van emotionele basisbehoeften (koestering, troost, aanmoediging van het kleine kind); * verwaarlozing van de fysieke basisbehoeften (verzorging, voeding); * herhaaldelijke wisseling van basisverzorgers, waardoor geen stabiele hechtingen mogelijk waren.
4 Men mag veronderstellen dat de verwaarlozing onder punt 3 verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag, dat ook volgde op die verwaarlozing.
⢠onder te verdelen in: * het geremde type * het ontremde type
De afkorting DSM-IV staat voor: -Diagnostic -Statistical -Manual (of mental disorders) -IV, vierde versie
Historische achtergrond De DSM is een publikatie van de American Psychiatric Association. De eerste versie verscheen in 1952; de tweede in 1968 en de derde versie in 1980. Van de derde versie kwam in 1987 een herziene versie uit: de DSM-III-R. Een vierde, huidige versie verscheen in 1994. In 2000 verscheen een text revision de DSM-IV TR. De doelstellingen van waaruit het handboek werd samen gesteld waren de volgende: -een diagnostisch model dat niet gebaseerd is op een (etiologisch) verklaringsmodel -eenduidige en betrouwbare diagnostische categorieën Het diagnostisch systeem is inmiddels internationaal aanvaard, ondanks de (terechte) kritiek die op een aantal punten mogelijk is.
De werkwijze De DSM-IV is een diagnostisch systeem waarbij patiënt op vijf assen beoordeeld wordt en op grond van deze beoordeling een code of een score op desbetreffende as krijgt. As I: Klinische syndromen en/of andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn As II: Persoonlijkheidsstoornissen; Zwakzinnigheid; zwakbegaafdheid As III: Lichaamlijke ziekten of aandoeningen As IV: Psychosociale en omgevingsfactoren As V: Algemene beoordeling van functioneren Toelichtingen bij de assen. As I - klinische syndromen en/of andere aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn. Deze bevat de classificatie van psychi(atri)sche stoornissen Het systeem werkt met: -insluitingscriteria -uitsluitingscriteria -in een aantal gevallen duur en/of beloop van de verschijnselen Tevens worden op As-I aandoeningen en problemen die een reden voor zorg kunnen zijn gecodeerd, behoudens zwakegaafdheid(As-II).
As II - Zwakzinnigheid, zwakbegaafdheid en persoonlijkheidsstoornissen Met persoonlijkheid bedoelen we een voor elke persoon kenmerkend ('karakter')patroon van interactie met de wereld en zichzelf (een soort ' levensstijl'). Gezien de uitgebreide variëteit aan persoonlijkheidstrekken en hun diverse accentueringen, mede gekleurd door socioculturele factoren, is het moeilijk hier een beperkende ordening aan te brengen en normaliteit van stoornis te scheiden. Vandaar dat deze as het meest ter discussie staat. Persoonlijkheidstrekken en afweermechanismen kunnen ook op deze as vermeld worden (geen code) As III - lichamelijke stoornissen en aandoeningen Deze as biedt de mogelijkheid een lichamelijke stoornis (ziekte, aandoening, handicap; gecodeerde volgens de ICD-9`CM indeling van somatische stoornissen) te vermelden wanneer deze belangrijk wordt geacht voor het gestoord functioneren en/of de behandeling van de patiënt. Het kan dan gaan om een aandoening (b.v. een neurologische ziekte) die oorzakelijk samenhangt met de psychische stoornis (b.v. dementie, vermeld op as I). In andere gevallen heeft de lichamelijke aandoening geen etiologische betekenis, maar wel een therapeutisch belang (b.v. suikerziekte bij een kind met een gedragsstoornis). As IV -Psychosociale en omgevingsfactoren Op de As-IV worden psychosociale en omgevingsfactoren vermeld, die van invloed zijn op de behandeling van een as I of as II-stoornis. Ook positieve gebeurtenissen (nieuwe baan, verhuizing e.d.),die een stress factor vormen die van invloed zijn op de behandeling van AS-I en/of As-II kunnen hier vermeld worden. As V - globale beoordeling van het functioneren. Men gebruikt hiervoor de GAF-schaal. Hier wordt het psychisch, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren globaal beoordeeld volgens een hypothetisch continuum, gaande van geestelijke gezondheid (heeft men slechts alledaagse probleempjes, dan krijgt men een cijfer tussen 81 en 90) tot ernstige stoornis (een suïcidepoging met duidelijke bedoeling van zelfdoding wordt gecodeerd tussen 1 en 10). Men kijkt enerzijds naar hoe patient sociaal functioneert anderzijds naar zijn symptomatologie. De laagste score in een van beide is de GAF-score Naast een niveau van functioneren op het tijdstip van beoordeling moet men ook een schatting maken van het hoogste niveau in het afgelopen jaar. Ook hier kan men kritiek uiten op het gebruik van een schaalcodering. Toch is (de basisgedachte toe te juichen: het laat toe (samen met as IV) beoordeling in een ruimer kader en tijdsperspectief te plaatsen en rekening te houden met 'gezonde' aspecten in het psychosociaal functioneren. Zo krijgt een bepaalde stoornis op as I (b.v. een depressie) meer genuanceerde betekenis of vorm, wanneer men deze 'figuur' plaatst tegen de 'achtergrond' van het dagelijks leven in het afgelopen jaar assen IV en V).
Kinderbeschermingsmaatregelen kunnen diep ingrijpen in het leven van kinderen en ouders, zeker als er sprake is van plaatsing in een pleeggezin of een tehuis. Maar waarop zijn deze ingrepen gefundeerd? Beschikken kinderbeschermers en kinderrechters over genoeg informatie om de gevolgen van maatregelen die leiden tot verbrekingen van gehechtheidsrelaties te overzien? Is er duidelijkheid te krijgen over gehechtheid van kinderen aan (pleeg)ouders? Hoe kan in het begeleiden van pleegouders en in het beleid van tehuizen het beste rekening gehouden worden met de gehechtheid van kinderen aan hun ouders, met het ontstaan van gehechtheid aan nieuwe opvoeders, en met de onvermijdelijke verbrekingen van nieuw aangegane gehechtheidrelaties? Praktijk en onderzoek leren (van) elkaar de goede vragen te stellen en kritisch te zijn op elkaars antwoorden. Deze bundel is van beide een voorbeeld.
Deze bundel probeert bij te dragen aan een eenduidig en actueel begrippenkader waarin vraagstellingen worden geformuleerd voor diagnose, indicatiestelling, interventie en beleid. Ook komen concrete aandachtspunten naar voren voor interventie en beleid, gebaseerd op Nederlands en buitenlands onderzoek. De bundel is interessant voor werkers binnen de kinderbescherming, maar ook voor juristen, beleidsbepalers en studenten (ortho-)pedagogiek.
De samenstellers Carlo Schuengel, Wim Slot en Ruud Bullens zijn als hoogleraar verbonden aan het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies (ACK) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Het ACK is een interfacultair onderzoeksinstituut voor psychologen, pedagogen, juristen en psychiaters
Dit boek is een geactualiseerde en sterk uitgebreide versie van het eerder bij Van Gorcum verschenen Hechtingsstoornissen. Orthopedagogische behandelingsstrategieën van Dr. G. de Lange. De titel van het boek is gewijzigd om het relationele aspect van de hechtingsstoornis te benadrukken. De auteur heeft als orthopedagoog jarenlang met fundamenteel relatiegestoorde kinderen gewerkt. Op basis van zijn ervaringen heeft hij de in dit boek beschreven opvoedingswijzen ontwikkeld om ouders, onderwijsgevenden en hulpverleners toe te rusten om deze kinderen te helpen uit hun isolement te komen. De eerder door de auteur geïntroduceerde opvoedingswijzen zijn inmiddels toegepast en in dit boek wordt daarvan verslag gedaan.
Relatiegestoorde kinderen is onder meer bedoeld voor medewerkers van de eerstelijnsgezondheidszorg, voor diagnostici en voor hulpverleners die kinderen met gedragsproblemen in hun praktijk krijgen. Ook is het bedoeld voor onderwijsinstellingen, zowel basis- als speciaal onderwijs, waar het van groot belang is dat fundamenteel relatiegestoorde kinderen adequate begeleiding krijgen. Tevens is het boek belangrijk voor iedereen die met de pleegzorg of de adoptie van deze kinderen te maken krijgt en voor diegenen die verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van deze kinderen in tehuizen en inrichtingen.