Ook al meegemaakt waarschijnlijk. De grill zendt beloftes met kruidengeuren. De brochettes zullen mals en sappig zijn want aan het vuur staat iemand met kennis van zaken. Men heeft al een cavaatje op. Of twee. En sebiet komt er eten. Vanzelf. Ze brengen de borden. Kortom, de wereld is mooi en ze ruikt nog lekker ook.
En dan komen de brochettes op tafel. De spiesen zijn groter dan het bord. Daar moet men het vlees dan afrijgen. Zittend. Dat vraagt kracht. Maar zittend kan men geen kracht zetten. Met de moed der wanhoop dan maar. De twee onderste stukken laten zich nog tamelijk vlot afrijgen. Dan komt het derde stuk. Dat zit vast. Verbeten en met de tanden op mekaar krijgt men het derde stuk losgewrikt. Bij het laagste eind van de spies zoeft het stuk vlees naar beneden en petst in een lekje saus dat op het bord ligt. Spatjes op het tafelkleed van de gastvrouw, op de eigen bloes en op de mouw van de naaste tafelbuur. Die draagt een vest, dus dat wordt droogkuis.
Bij het derde stukje vlees was het feestelijk gevoel weg. Wég. Het tafelen is nu zwoegen geworden.
Ook al meegemaakt? Er is een oplossing. Er is nu een spies die wél in het bord past. Zo simpel dat het geniaal is : de krulspies.
Ze past in het bord, ze ligt dus niet te wentelen of te wiebelen. Deze spies ligt stabiel. Men kan het vlees er van los snijden ipv het los te rijgen. En ze oogt nog mooi ook.
te gast bij Wim Helsen, Brigitte Kaandorp met 'Zwerversliefde' van Adriaan Roland Holst
Laten wij zacht zijn voor elkander, kind - want, o de maatloze verlatenheden, die over onze moegezworven leden onder de sterren waaie' in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet het trotse hoge woord van liefde spreken, want hoeveel harten moesten daarom breken onder de wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in de wind ritselend langs de zoom van oude wouden, en alles is onzeker, en hoe zouden wij weten wat alleen de wind weet, kind -
En laten wij omdat wij eenzaam zijn nu onze hoofden bij elkander neigen, en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen binnen een laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in de wind, en wat de wind wil zullen wij nooit weten; en daarom - voor we elkander weer vergeten - laten wij zacht zijn voor elkander, kind. van Roland Holst (1888-1976)
Haar populariteit is voor een groot deel te danken aan haar absurdistische stijl. Ze wisselt hilarische stunts af met gevoelige liedjes. Zij vindt het niet haar missie de wereld te verbeteren, maar wel te entertainen, met hier en daar het raken van een gevoelige snaar. ~ maar dan wel knal er op !
een stukje persoonlijke nostalgie ‘k Was op zoek naar iets anders en ineens kwam ik onderstaand fragment tegen. Het nummer dateert van 1961. Toen was ik negen jaar en compleet van slag toen ik het voor het eerst hoorde. Dat weet ik nog heel goed. Tina was zes, Laura twee.
Waarschijnlijk zat ik enkel te luisteren, gebiologeerd door de ritmes. Tina stond op het middentapijt van de woonkamer te wippen als een zotteke, zozeer sprak het nummer haar aan. Laura was peuter en zat met open mond te kijken naar het gedoe van Tina. Zoiets zal het ongeveer geweest zijn.
Later heb ik het werk nog vaak gehoord en waarschijnlijk ook grijsgedraaid. Ooit las ik in een randartikel dat het nummer gebruikt werd in dansklassen, als concentratieoefening. Er zouden negen ritmes in verwerkt zijn in de choreografie (negen?) en elk van de dansers moet een eigen ritmelijn volgen. Opzij kijken helpt hen dus niet, ieder heeft een eigen ding te doen.
Het is de oorspronkelijke opname want op het einde, na het slotriedeltje, hoort men een lachje. Een tevreden lachje, omdat de opname in één keer foutloos tot een einde gebracht werd. Dat stond achter op de hoes van de plaat te lezen.
te gast bij Wim Helsen, Zwarte Piet met de Jommeke-strip 'De koningin van Onderland'
“Haa, hij is er nog, we zullen er gauw korte metten mee maken. Hahaha, je armen en benen zullen uit je lijf springen. Je zal ze nogal zien vliegen!” krijst de koningin.
“Oei, oei, oei, oei” kermt Jommeke.
“’t is niets, Jommeke, je moet maar denken dat je een elastiek bent. Het zal dan bijlange zo’n pijn niet doen” troost Flip, hem.
KRAK KRAK KRAK KRAK “Deksels, wat nu?” roept Jommeke.
“Jommeke, je bent los. Vlug, we zijn de pijp uit !” fladdert Flip.
“Vermaledijd. Alle donders en bliksems! Die touwen zijn nog rotter dan rot” gilt de koningin.
Op de achtergevel van een pompstation in Los Angeles was op een dag een muurschildering te zien van een meisje dat omhoog kijkt naar een bloem die een beveiligingscamera is.
Hier vertellen ze hoe men die muurschildering verplaatst heeft, want men laat een Banksy niet achter omdat men verhuist. klank aanzetten, https://www.youtube.com/watch?v=-wQ2767IXrc 04min44
“Banksy is het pseudoniem van een Britse kunstenaar. Hoewel er weinig zekerheid is over de ware identiteit van Banksy en de meeste bronnen aangeven dat zijn echte naam 'Robert' of 'Robin Banks' is, heet hij waarschijnlijk Robin Gunningham. Hij zou in 1974 geboren zijn in Bristol. Zijn kunstwerken zijn poëtisch, politiek en/of ironisch van aard. In zijn straatkunst combineert hij graffiti met de hem kenmerkende sjabloontechniek. (hij moet wel!) Zijn straatwerk is te vinden in verschillende Europese steden maar ook buiten Europa zoals in de Palestijnse gebieden en de Verenigde Staten.”
Hij was waarschijnlijk ooit in Antwerpen. Helemaal in de beginperiode. Nog voor 2008 denk ik. Herinnert iemand zich die nieuwsberichten? Toen verschenen in de binnenstad van Antwerpen plots sjabloontekeningen op gevels, ongeveer op kniehoogte. Op verschillende plaatsen. Elke dag een paar. Insecten van ongeveer 30 cm lang. Vriendelijke kevers die niemand kwaad deden. Maar ze moesten weg, mooi of niet. Nu zou een huis juist in waarde stíjgen als er een Banksy op een van de gevels stond. Maar de kevers zijn weggepoetst. Een historische flater. Als ’t maar proper is !
te gast bij Wim Helsen, Jeanne Devos met de Exodus uit het Oude Testament
3/05 Toen sprak Jahwe "Doe uw schoenen uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond 3/07 Ik heb de ellende van mijn volk gezien, de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord. Ik ken hun lijden en ik daal af om mijn volk te bevrijden. 3/10 Ga er dus heen, ik zend u. Gij moet mijn volk naar de vrijheid leiden." 3/11 Maar Mozes sprak tot God: "Wie ben ik dat ik naar Farao zou gaan en dat ik uw volk uit Egypte zou leiden?" God antwoordde: "Ik zal er zijn." 4/10 Maar Mozes sprak tot Jahwe: "Ik ben geen redenaar, ik ben dat nooit geweest en ik ben het ook nu niet. Ik spreek moeilijk en traag." 4/12 "Ga nu maar, ik zal u bijstaan als ge spreekt en u ingeven wat ge moet zeggen." Maar Mozes bracht hier tegenin: "Neem mij niet kwalijk Heer, zend liever iemand anders." 4/14 Jahwe sprak "Uw broer Aaron de Leviet is er toch nog? Ik weet dat hij een goed spreker is. Ik zal u beiden bijstaan als ge moet spreken en u ingeven wat ge moet doen. Hij zal uw mond zijn." Exodus – Oud Testament
sociale geplogenheden Nieuwe buren welkom gaan heten, gaan aanbellen, dat hebben LM & ik nog nooit gedaan. En voor ik LM kende heb ik het zelf ook nooit gedaan.
Gedeeltelijk uit schroom (willen die mensen dat wel?) en voor het overgrote deel omdat de nieuwkomers, die we van haar noch pluim kennen, niet van in het begin moesten weten dat onze woonst 12 maanden op de 24 onbewoond was vanwege contracten bij de koopvaardij. Want bij een kennismakingsgesprek komt ook de job ter sprake hé. Dus eerst gaan kennismaken om vervolgens te zeggen dat we de helft van de tijd afwezig waren, kweeni.
In ons geval heeft de job een duidelijk merkbare stempel gedrukt op ons sociaal leven. Maar dat wisten we van in het begin, dat maakt deel uit van de neveneffecten.
‘k Zal de nieuwe buren wel aanspreken, bij gelegenheid en we doen dan een babbeltje op de stoep, op het tuinpad, op de inrit, op het pleintje tussen de garages, bij de vuilnisbakken, op weg naar de bushalte, op weg naar de supermarkt …
Maar gaan aanbellen om hen te verwelkomen? Nee. Liever niet, ‘k zou mezelf opdringerig vinden.
uit de reeks keukenblunders : de elastiekjes Het was de dag na vertrek uit haven en we hadden verse proviand aan boord. De chef-kok had ongeveer de hele voormiddag in de koelkamers doorgebracht om de marchandise te herschikken tot alle artikelen op hun eigen plaats gestouwd waren. De tweede kok/bakker had voor de lunch gezorgd en na de middagservice konden we van 13h tot 15h gaan siësten. (service coupé, heette dat toen)
Behalve de koksmaat, hij mocht die zondag overuren doen. Peterselie hakken. Niet één bosje, het waren een paar bakken vol bosjes. Die moesten allemaal fijngehakt worden en ingepakt worden, klaar voor de diepvriezers. Dat zijn de koelkamers op -20°C De chef zei in het buitengaan "De steeltjes moogt ge in de grosse caisse doen".
De grosse caisse is de allergrootste kookpot van de keukenbatterij. Ik denk een 80L inhoud. Hij wordt nooit vol gebruikt natuurlijk. Wel halfvol, om bouillon te trekken. Dus 40L bouillon per keer, goed voor ongeveer vier à vijf dagen. En daar mochten al de steeltjes van al de bosjes peterselie bij. De pot bouillon was het troetelkindje van die chef.
’s Anderendaags neemt de chef de nodige bouillon om aan de soep te beginnen. Dat gaat met pollepels van een liter. Op hoog vuur begon de soep vreemd te ruiken. Naar rubber. Soep die naar rubber ruikt …? Misschien lag er ergens een paar keukenhandschoenen op een te warme plek ?
Wat was er gebeurd: de koksmaat had voor hij de peterselie begon te hakken alle steeltjes van de bosjes gesneden en die pakjes met steeltjes in de bouillon gekiept, met de elastiekjes er nog aan. Met de elastiekjes er nog aan! Op laag vuur in de bouillon gaven de elastiekjes geen merkbare geur af. En wanneer een keuken in bedrijf is zijn er zoveel aroma’s die een geur kunnen maskeren. Maar ’s anderendaags in de voormiddag op hoog vuur begonnen die elastiekjes wél merkbare geur af te geven. Ramp³.
Hoe had de chef die elastiekjes niet zien liggen in de liter-pollepels? Toen waren ze nog beige. Nu zijn elastiekjes in de voeding blauw. Toen nog niet.
Ongeveer 40 L bouillon was verkorven. En er was weer 24hrs of langer nodig om opnieuw bouillon te trekken.
De soep van die dag mocht overboord, de bouillon mocht overboord en als het aan de chef gelegen had ging de koksmaat ook overboord.
40+, niet de meest rustige periode in een mens haar leven. De kinderen zijn aan het puberen, de echtgenoot heeft een midlife en Pa & Ma leven alweer lang genoeg alleen om hun eigen eigenaardigheden óók tot volle bloei gebracht te hebben. Kortom, de fleur van het leven, de leeftijd van 40+.
Pa had jaren geleden de oude tuinroller weggedaan en vervangen door het model dat voor gebruik met water gevuld wordt om gewicht te maken en na gebruik, voor gemakkelijk transport, weer kan worden geleegd.
Een concept waarin hij zich toen kon vinden. Zijn dochters hadden ook moestuinen en die roller kon licht & vlot & handig van tuin naar tuin vervoerd worden. Het toestel zou overwinteren bij de oudste dochter in de garage, daar was meer plaats dan in zijn tuinhuis. Vandaag kwam ze de roller ophalen.
Na het koffietje met Ma stond het toestel al gereed naast haar wagen. "Da's echt onze Pa hé, zo zorgzaam", dacht ze met een glimlach.
Toen ze de roller in de kofferbak wou heffen bewoog het ding geen millimeter. Zij ging terug naar de keuken en vroeg waar ergens ze de roller mocht legen. Waarop Pa, tamelijk tevreden over zichzelf met zijn oplossing van eigen vinding: "Die moet ge niet meer legen, meiske, nooit meer. Daar zijt ge van af. Uw zuster zei dat het water daarin zo vreselijk-rot gaat stinken, daarom heb ik hem gevuld met cement."
oma heeft een scooter ! De Steenstraat is afgezet. Er zijn ingrepen gepland. Het verkeer wordt omgeleid langs bij ons.
Daardoor zijn wij sinds een week of wat een drukke straat. Tijdens de spitsuren dan. En ’t is dorpsdrukte, niet echt storend. 16h : schoolkinderen, bussen & busjes en gisteren ook een Oma met een seniorenscooter. Een tamelijk jonge Oma voor zo’n scooter.
Op de stoep hier rechtover zag ik tussen de kinderwagens en de fietsjes de scooter behoedzaam naar voor wielen. De oma had zo’n ouderwets plastic regenkapje aan. Nog van háár Oma? En op haar schoot zat een kostbare vracht in een sjaal gebonden : een kleuter.
Dat moet zalig zijn, op de schoot bij Oma in een scooter naar huis rijden. Veel gezelliger dan helemaal alleen achterop de fiets vastgesnoerd zitten in een plastic kuip waar enkel zijdelings iets te bekijken valt. Of moeten meerijden in zo’n kinderbak op de hoogte van de uitlaatpijpen van de auto’s. Dan liever op de schoot bij Oma!
Het drizzelt een beetje, maar dat maakt niet uit. Seffes zijn ze thuis daar is het droog. Daar zijn warme handdoeken. En misschien is er een pannekoek. Met choco.
‘k Kan me voorstellen dat de Oma echt blij was toen haar scooter geleverd werd : nu kan ze terug de kleine gaan afhalen van school en haar kabouter een uurtje of wat bijhouden.
m Ja, met choco, 'k ben er bijna zeker van. EZW-06/2012, HiH-12/2014, herzien
de Tuinstoel van haar Oma Kort na de zomer was hij bij haar ingetrokken. Hij was mécanicien en hij hij kon overweg met metalen, lassen en zo … Dat zal van pas komen ook, dacht ze, een Handige Harry in huis.
Ze had als eens iets over een barbecue laten horen, maar dat was er nog niet van gekomen. Ze had zo’n uitgesneden metalen ton in gedachten, met daarin een rooster. En met een onderstel. De werkwijze staat uitgelegd op het Net. Maar er was geen haast bij.
En op een dag, ongeveer zes maanden later, stond er een verrassing voor haar klaar. Mevrouw had een barbecue gevraagd? Mevrouw kreeg een barbecue!
Ze kon nog net een gil bedwingen. Dat meubel was vintage! Die stoel had ze nog gekregen van haar grootmoeder! Die stoel stond klaar om opgeknapt te worden …
En ze moest het hoofd buigen voor een feit : in denkwerk is hij een knoeierd. Maar zijn goed hart is een realiteit, dus houdt ze hem, want hij is een goeierd.
aquagym ~ een poging Mijn zus doet sinds kort aquagym en dat ik ab-so-lúút mee moet! 'k Ben helemaal overtuigd van het nut en de heilzame werking van aquagym maar ik vind zwembaden akelig.
Het galmt er.
Als kind vond ik dat niet erg, integendeel, het gejoel dat men al hoorde bij het binnenkomen maakte deel uit van de sfeer, was een deel van de voorpret. Later heette dat gejoel lawaai en kreeg ik er hoofdpijn van.
Er hangt chloor in de lucht.
Vroeger vond ik dat ook de chloorgeur erbij hoorde, tot de dag dat die geur me de ademhaling bemoeilijkte. Met bleekwater voor huishoudelijk gebruik heb ik geen moeite. Die geur vult niet de hele ruimte en die geur is ook zo weer weg. Maar als alle beschikbare ademlucht chloor bevat wordt het ineens iets anders. Dan moet ík daar weg. 'k Denk dat het van '86 of '88 geleden is dat ik nog in een overdekt zwembad geweest ben.
Een openluchtzwembad dan? Daar is de lucht oké ... Nee, daar is op warme zomerdagen teveel volk & ook herrie soms. Ik heb geen zin om aan de ingang rechtsomkeer te maken en onverrichter zake naar huis te komen. Daarom ga ik gewoon niet.
Een zwemvijver? Nee ook niet. Liever niet. Eigenlijk helemaal niet. In vijvers zitten beesten. Ik ben dan wel het grootste beest in die poel, maar ik moet niet hebben van dat klein gekrioel in stilstaand water. Dus blijf ik eruit.
Een meer dan? Daar zit zowat stroming in en dat beweegt dan toch. Nee ook niet. Ik ben bang van groot stilstaand water want de onderliggende stromingen betrouw ik niet. En die zoetwaterbewoners ook niet. Ooit ben ik eens samen met mijn zus Laura en haar 4 kinderen naar een meer geweest en ik heb heel de namiddag op de uitkijk gestaan of niet een of ander monster de kinderen zou meesleuren naar donkere koude diepten. Ja, iémand moet toch met die onwaarschijnlijkheden rekening houden hé. En dan die moddergeur...
De zee! Dat is geen stilstaand water. Welke zee? In de Noordzee zitten kwallen, de Middellandse zee is een open riool/beerput en in nog zuidelijker wateren zitten haaien.
Het enige wat me rest is een privé openluchtzwembadje : geen galm, geen chloorlucht, geen beestjes, monsters, riooltoestanden, kwallen of haaien. Maar een zwembadje zal hier op het terras (2 hoog) moeilijk worden. Jammer. 'k Had graag iets over water geschreven vandaag, maar dat lukt dus niet. m EZW-12/2011, HiH-12/2014, bijgewerkt
een achtergelaten boodschappenlijstje 1 flesje tabasco 1 pak water keukenpapier
En dat is het. Op een stukje karton van 4 op 4 cm. Een keurig handschrift, goed leesbaar, men heeft de tijd genomen om het te schrijven. Vermoedelijk een oudere persoon. Denkelijk een man. Hij heeft het zelf opgeschreven, op een stukje karton omdat niks bruikbaars weggegooid wordt. Misschien heeft hij in een atelier gewerkt? Daar wordt ook op van alles geschreven, op hout, lei, karton, het hoeft geen papier te zijn.
Zijn echtgenote heeft het gedicteerd. Of zijn dochter. Die twee vrouwen waken er over dat ze hem bezig houden en in beweging houden en zijn ego onderhouden. Daarom moet Pa het zelf opschrijven.
Omdat de dochter paprika’s aan het spoelen is : schrijft gij dat efkes Pa? Mijn handen zijn nat. Omdat haar moeder ‘haar bril niet vindt’: schrijf gij dat eens, Jean. Hem vooral bezig houden, had de dokter gezegd. En Jean schreef dus zorgvuldig op wat de vrouwen in zijn leven vonden dat hij nog aankon:
- een flesje tabasco Pa, voor bij de spaghetti. - een pak water Jean, ’t is de laatste fles. (6 x 1,5L = 9kg) Zo’n pak water van 9 kg kan hij na een leven van fysieke arbeid nog zeker heffen. Daarover waren de moeder, de dochter en de huisarts het eens. - een pak keukenrollen, dat weegt niks, maar het maakt wel de caddie vol. Dan heeft hij het gevoel dat hij met een volle kar naar huis komt, dat hij het zwaar werk doet en aankan, voor de vrouwen in het huis.
het lijstje bevat iets voor fysieke kracht : 9 kg aan water, iets voor het ego, de caddie vol maken en iets voor de focus, een flesje/doosje tabasco vinden in de afdeling kruiderijen en tafelzuren.
Jean gaat niet om boodschappen, hij is op missie. En de vrouwen in zijn leven zien hem graag:
- Ma, zou hij nog weten dat het groene tabasco moet zijn? - Laat maar zo meiske ..., laat maar zo.
Het eist zijn tol, iemand graag zien voor wie de wereld nog 4cm op 4 is.
te gast bij Wim Helsen, Herr Seele met De avonturen van Pa Pinkelman & Tante Pollewop van Godfried Bomans
Tante Pollewop zoekt Pa Pinkelman
Reeds gedurende vijf maanden leeft Tante Pollewop in het Tehuis voor Corpulente Dames en kwijnt daar gestadig weg. Zij wordt steeds neerslachtiger en steeds dikker. Dit nu is aldus gekomen.
Na Kareltje en Flop in Bussum te hebben achtergelaten, is zij met Pa Pinkelman in haar eigen huisje getrokken en daar onmiddellijk thee gaan zetten. U herinnert zich dat toch wel? Maar reeds de volgende dag is er een ambtenaar gekomen om te informeren ‘hoe het eigenlijk zat’. Pa Pinkelman haalde uit de broodtrommel alle formulieren, die hij in zijn lange leven niet had weg gegooid, maar er ontbraken er acht en dertig.
Tante Pollewop vond er toen in haar naaidoosje nog drie, waaronder een verklaring dat zij geboren was en een oud schoolrapport. Maar het was lang niet genoeg voor de ambtenaar. Hij wilde met dertig formulieren genoegen nemen, maar daaronder ging hij niet. Hij liet niet met zich spelen, zei hij. Hij was niet gek.
klompen & de slippers van mijn leven platijn / plattijn : Benaming van zeker schoeisel, dat in verschillende tijden een verschillenden vorm had; inzonderheid een schoeisel, bestaande uit een houten onderstuk, met van boven een riem om het onder den voet te bevestigen.
Trip, muil op houten blok. Eertijds soms ook van een ijzeren beslag voorzien.
De platijnen dienden om den voet in te steken als men dezen bij het gaan niet vuil of nat wilde maken, of om des winters niet met den kouden vloer in aanraking te komen.
‘een schoen met houten zool en lederen bovenbekleding’.
-------
Ziezo, dat weten we ook weeral.
De beschrijvingen doen me denken aan de Zweedse klompen. Zo rond ’81 waren ze nog overal te verkrijgen. Men zag ze ook overal. Ze werden veel gedragen door mensen met staande beroepen. Verpleegkundigen, de mensen van de bakkerij, de mensen van de keuken… Ik wou ook zo’n paar. Witte. Om te dragen aan boord. Klompen met ingebouwde steunzolen! Gedaan met de vermoeide benen en de pijnlijke enkels ’s avonds.
En klompen zijn niet open aan de teen. Dat is een groot voordeel wanneer het schip bulk vervoert en het kolengruis of de bauxiet of het ammoniumsulfaat door de deuren komt binnenwaaien en zich in hoeken en spleten nestelt.
De kok en de bakker droegen ze toch ook, waarom ik dan niet? Kermille, dat ik daar niet eerder aan gedacht had. En ik kocht gelijk twee paar. Witte voor tijdens de service-uren, zwarte voor de uren van onderhoud.
Waar ik niet aan gedacht had, was dat aan boord de vloerbekleding op een stalen plaat ligt en dat daardoor het geluid van de klompen in het kasteel (de bewoning) veel verder draagt dan in een gebouw aan de wal. En aan boord is er altijd wel iémand die slaapt of moet gaan slapen, omdat er de klok rond gevaren, dus gewerkt wordt.
Van de klompen van de kok en de bakker had men zo geen last, onder de keuken liggen geen cabines, daar liggen het magazijn en de koelkamers. En de keuken heeft een betegelde vloer, daar ligt een dikkere chape dan in de andere ruimtes en op alle andere decks, waar een lichtere vloerbekleding ligt. De derde dag werd ik verzocht mijn klompen uit te laten. Oók in de mess, want daaronder lagen de cabines van de bemanning.
Iedereen werd er oren-dol van, van die houten zolen, behalve de keukencollega’s en ik. Ik zweefde op mijn klompjes, maar ik kon ze dus niet meer dragen. Daar ging mijn goed idee. De klompen konden al terug de valies in en het contract zou nog zes maanden duren. ‘k Had wel ander schoeisel bij, maar dat was de bedoeling niet hé. Dat waren trouwens geen werkschoenen.
In Brasil ben ik dan geschikte werkschoenen gaan zoeken. Van het plaatselijk aanbod kwamen enkel slippers in aanmerking. De solide versie van het strandschoeisel, op stevige rubber plateau’s van ongeveer 2cm dik. Antislip-slippers, met onder de zool ribbels tegen de aquaplaning. Heel stille en stevige, veerkrachtige, heel bruikbare en comfortabele werkslippers, gevonden in een onooglijk winkeltje in een havenbuurt. ‘k Mis ze soms nog, ze liepen zo mals! ‘k Had toen drie paar moeten kopen. Of 30 paar, van ’81 tot nu.
te gast bij Wim Helsen, Johan Braeckman met 'De Elementen' van Euclides
Algemeenheden
Dingen die aan een ander ding gelijk zijn, zijn ook aan elkaar gelijk. Als men aan gelijke dingen, gelijke dingen toevoegt, zijn de totalen ook gelijk. Als men van gelijke dingen gelijke dingen afneemt, zijn de resten ook gelijk. Dingen die met elkaar overeen komen zijn gelijk. Het geheel is groter dan het deel. De Elementen, Euclides
De invloed van de Elementen is enorm groot, het bleef een basiswerk in het onderwijs en de meetkunde tot in de twintigste eeuw. De strikte methode om met behulp van de rede vanuit slechts enkele axioma's verscheidene theorema's te bewijzen bleef van belang in de ontwikkeling van de wetenschap en de wiskunde. Het beïnvloedde ook het werk van wetenschappers - zoals Nicolaus Copernicus en Isaac Newton, wiskundigen en logici - bijvoorbeeld Bertrand Russell en Alfred North Whitehead en filosofen als René Descartes en Baruch Spinoza.
‘k Ben geen arachnofoob die wild begint rond te stampen bij het zien van een spin, maar ik ben evenmin een arachnofiel die de diertjes in saaie bakjes verzamelt.
‘k Wil gewoon eerst laten horen dat ik die twee moeilijke woorden opgezocht heb.
Dood maken doe ik niet, spinnen eten insecten. Ik niet. Dus zijn spinnen nuttiger diertjes. Volgens mij is er genoeg plaats op deze planeet en ook in ons appartement voor, buiten ons twee, nog een aantal wezens.
Behalve in de douche. Douchen doe ik liefst alleen. Sommige spinsoorten hebben vier paar ogen. Dan voelt een mens zich toch bekeken zeker.
Spinnen hebben af en toe water nodig voor het een of ander, iets met chitine, als ik het goed begrepen heb. Er zit al eens een spin in de douche. Die schep ik er dan uit met een stukje karton van de geurstaaltjes. Er zitten genoeg kartonnetjes in dat mandje voor een heel spinnenseizoen. En dan wip ik de spin boven op de kast. Uit het raam gaat niet, we hebben zo’n hoge reep kipraam in de badkamer, ik krijg de spin langs daar niet buiten.
Toen we hier pas woonden, zette ik de spin in de wastafel, maar dat doe ik nu niet meer.
Er zat eens een spin in de douche, op weg naar water. Ik nam haar op een kartonnetje, en ik had geen zin om mijn badjas weer aan te trekken en naar het raam van de slaapkamer te stappen om de spin buiten te zetten. Daarbij, het beestje moest niet in de slaapkamer zijn, het was opzoek naar water. Dus dropte ik de spin in de wastafel. Dat leek me een logisch alternatief voor de douche.
Toen ik uit de douche stapte was ze niet meer te zien. ‘k Was ze eigenlijk al vergeten. Uit het oog, uit het hart.
Toen den echtgenoot de badkamer in gebruik nam begon hij met tandenpoetsen en ging dan over op gebrul. Ik sprong de badkamer binnen klaar om hem alle mogelijke eerste hulp te verstrekken, maar het was de spin die hulp nodig had. Het beestje was uit de afvoer tevoorschijn gekomen en voor LM was het een territoriumkwestie, een van de twee moest wijken.
Aangezien LM de grootste van ons drie was, ordonneerde hij mij de spin weg te maken. Ik opnieuw met een kartonneke in de weer en vermits Spinnekop waarschijnlijk voldoende waterdruppels gevonden had in de afvoerbuis, bracht ik haar naar de vensterbank van de slaapkamer.
Dus nooit nog spinnen in de wastafel. Altijd bovenop de kast. Daar kunnen ze hun beurt afwachten. Daar zitten ze dan in zijn nek te kijken tot hij weg is. Maar dat weet hij niet.
te gast bij Wim Helsen, Koen Fillet met een tekst van Maarten Boudry
Er is een gegevenheid in het talig geschrevene, althans voor zover het zich aandient in inscripties van betekenaars, dat zich ten enenmale onttrekt aan elke betrachting tot aanschouwelijk-worden, als ware het een verdwijnpunt van herme(nue)tische verdichting. Precies dat nu, wat zich aandient als het elusieve/allusieve in elke taligheid (cf. Derrida) verhult een zeker manco (Lacans ‘objet petit a’), de verknoping in het web van betekenaars. Het on-denkbare kan zich niet laten schrijven zonder zichzelf op te heffen, zonder zich als het ware te ver-denken.
over zon en zeep en bloedgeven Bloed geven vond ik een plicht maar ik ben bang van naalden. En dat bang zijn beterde niet met de leeftijd. Echt niet. In de zomer van '88 kreeg ik de kans om komaf te maken met die naaldenfobie.
Het was een zeer zonnige ochtend en ik stapte naar de bakker in het centrum van de gemeente, de berg af. De deur van het café stond open en Josiane (de bazinne) was daarbinnen aan het schrobben dat het schuim tot halverwege de stoep kwamen gezweefd. Gezwoven. Het rook fris naar propereteit en bruine zeep en de vlokken schuim twinkelden in de ochtendzon. De wereld blonk.
- Ge zijt al zo vroeg bezig, Joske, andere openingsuren? - Neenee, ik ga sebiet bloed geven, dus doe nu ik de kuis hé. Straks zal dat niet meer gaan.
En of ik mee ging.
Bloed geven … ikke. Met een naald. In mijn vel. Zelfs tot helemaal in mijn ader. Op slag blonk de wereld vele minder.
Mijn andere hersenhelft hield het rationeel: Josiane had een drukke job, een gezin en was 26j. Ik was 36j, weeral eens met verlof, en ik had buiten de job geen noemenswaardige verplichtingen. Wie van de twee zou er eigenlijk bloed moeten geven. Juist ja. En ik voelde de schaamte van mijn kippevel naar mijn binnenste kruipen. Dus ging ik mee. We moesten verder bergaf en met mijn gemoedsrust ging het ook zo.
In het paviljoentje werd Josiane begroet als een oude bekende en ze stelde mij voor als kandidaat-bloedgeefster. Dat deed ze zó opgetogen dat ik heel efkes dacht dat bloedgevers een premie ontvangen per nieuwe rekruut.
Zij mocht doorlopen, ik moest een vragenlijst invullen. Op die vragenlijst werd ik afgekeurd: ik kwam te vaak in malariagebieden. 'k Mocht geen bloed geven. 'k Ging buiten op het bankje zitten wachten. Ik had geen naald gezien en geen bloed gezien en de zon scheen. Ik was opgelucht. En tegelijk gegeneerd dat ik zo opgelucht was.
- Awel? Waar waart gij nu ? vroeg Josiane toen ze buiten kwam. - Awel, ik ben afgekeurd vanwege de koopvaardij. 'k Ben te vaak in malariagebieden. - Ah. En hébt gij malaria? - Niet dat ik weet ... - Tiens.
Nu nog, wanneer ik aankondigingen zie dat er bloedinzameling georganiseerd wordt en hoewel ik qua leeftijd zelfs niet meer in aanmerking kom, ruik ik zon op vlokken zeep en voel ik een mengeling van opluchting en schaamte.
te gast bij Wim Helsen, Siska Schoeters met 'De romantische komedie' van Stephanie Coorevits
Reeds als kind zag ik opvallende discrepanties tussen de familie Tanner en de familie Coorevits. Tot op de dag van vandaag heb ik bijvoorbeeld nooit tegen mijn ouders, zussen of broer gezegd dat ik van hen hou. Wij zeggen zulke dingen niet tegen elkaar. Niet omdat we elkaar niet graag zien, integendeel – gewoon omdat het nu eenmaal niet in onze aard ligt om kwistig met emoties te sproeien. Mocht ik het ooit in mijn bolle hoofd krijgen om mijn liefde uit te spreken ten aanzien van mijn familie dan zouden ze 1. Wegkijken 2. Ietwat ongemakkelijk op hun stoel beginnen draaien en 3. In het beste geval iets mompelen in de zin van ’dat is goed, kind’ – maar waarschijnlijker is dat ze me keihard zouden uitlachen. Ik vind dat niet erg. Grote emoties geven me een ongemakkelijk gevoel en ik ben van mening dat als je na dertig jaar intensief contact nog steeds blij bent om de ander te zien, dat meer zegt dan drie onnozele woordjes die zo vaak gebruikt worden dat ze hun betekenis volledig hebben verloren.