Ze
hingen samen aan een takje.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Eén
en al oog voor elkaar.
Twee
druppels water in de vroege morgen.
Onverwacht
geboren in de lentenacht en vlug volwassen
hadden
ze elkaar ontdekt bij het opkomen van de zon.
Wat
ben jij mooi, zei de een.
En
jij, zei de ander, zo helder. Jij lijkt wel de zonneschijn.
En
jij, je straalt.
De
dauwdruppels beefden even van ontroering.
Heel
even...
Toen
werd daaronder een zwerver wakker uit zijn slaap.
Ik
heb dorst, kreunde hij, God, ik heb dorst.
De
twee druppels keken elkaar aan.
Jij
hangt het dichtste bij, zei de een, jij zou...
Maar
de ander had zichzelf al losgelaten.
Hij
verdween in de koortsachtige mond,
wijd
open, daaronder.
De
dauwdruppel hing alleen.
Er
kwam een wolk voor de zon
en
hij werd helemaal zwart.
Hij
huiverde en voelde zich eenzaam en koud.
Toen
schudde een windvlaag hem los.
Hij
viel te pletter op een steen.
Niets
is ervan overgebleven.
Niets!
De
Graankorrel. Hemels is de aarde, p. 40.
|