Hoor,
hoe de eik sprak tot het riet:
"Jij bent gering van waarde!
De wind die door het luchtruim speelt, die zachtjes langs mijn takken streelt,
buigt jou al plat ter aarde. Ik sta. De wereld is mijn tuin en ik heb niets te
vrezen.
Al slaat de bliksem om mijn kruin, ik sta! Maar jij hangt bang en schuin, een
klein en nietig wezen!
Wanneer ik dichter bij je was, zou ik je kunnen stutten. Maar nee, het riet in
zak en as, staat altijd aan de waterplas. Ik kan het niet beschutten."
Het
riet zei zachtjes tot de eik:
"Jouw zorg ontroert me hevig, maar wees gerust. 't Blijft mij gelijk of ik
moet buigen in het slijk. 'k Ben dun, maar ook heel stevig. Pas jij maar op
voor de orkaan die opsteekt in het noorden. wie niet kan buigen, gaat eraan! Jij
arme eik, het is gedaan met al jouw mooie woorden!"
De eik
stond recht en stijf en stram, trotseerde elk geweld. Totdat de storm een
aanloop nam en rukte aan zijn dikke stam. Toen werd de eik geveld.
De eik,
die van geen buigen wist, had zich toch in zijn kracht vergist: al raakt je
hoofd de hemel aan, wie weet hoe zwak je voeten staan?
|