Daar sta je dan, heel alleen.
Geen mens wil meer van je weten.
Verloren kijk je om je heen,
Geen gelach, alleen maar geween.
Je had het niet verwacht,
op handen werd jij gedragen.
Het kwam zo onverwacht
koud zijn nu je dagen.
Trots steeg je naar de top,
hoe diep ben je nu gevallen.
Die mooie dagen zijn nu op,
nu wijzen ze met z'n allen.
Hoe raar kan het gaan in het leven,
hoe groot het succes ook lijkt.
Vaak duurt geluk maar even,
waarbij het je tijdelijk verrijkt.
Als je eenmaal bent gevallen,
dan raapt geen mens je meer op.
Dan vertrappen ze je met z'n allen,
en reizen ze zelf naar de top.
Hoe goed je ook doet voor de mensen,
hoe groot ook jouw hart,
al dat ze doen is verwensen
en jij zit dan met de smart.
Ach je wist dat het zou komen,
maar waarom toch zo vlug.
Nog eventjes dromen,
had jij het maar terug.
Daar sta je dan, alleen en verslagen,
vertrapt als een schurftige hond.
Zoveel nog te vragen,
maar ze snoeren je mond.
Al je vrienden verdwenen,
eenzaam bleef je achter met smart.
Ze trapten je op je tenen,
op je ziel en op je hart.
Hoe hoger de berg,
hoe dieper het dal.
Het gaat door been en door merg
de gil van jouw val.
Je gaat nu je eigen weg,
Waar ga je heen?
Ik zie je verdwijnen achter de heg,
Daar ga je dan, alleen!
|