Er is een plek op aarde die niemand gauw vergeet. En die voor alle mensen de ouderwoning heet. Zolang men er mag wonen moet men zich voelen ‘thuis.’ Als dat niet altijd waar is, is ’t ook geen ouderhuis.
Na jaren ken je daar nog de slagen van de klok het zingen van de vogel en vaders rommelhok. De afgelopen drempels, de oude lampekap. En wat je nooit vergeten zult, de havermoutse pap.
Je weet nog van de dozen, die stonden in een hoek, met poppen, bal en paljas en ’t kleurenprentenboek Je speelde ‘moe en vader’ Je speelde ‘ziekenhuis’ Je speelde ‘postkantoortje’ en voelde je echt thuis.
Maar wat je ’t meeste nu vervult zijn vader, moeder samen, hun zorg, hun liefde en geduld moet je nu zelf beamen. Want in de vreugde en de nood, was ’t veilig bij hen thuis. Bij hen daar was geborgenheid in ’t ouderlijke huis.
|