1972. De jonge Odran Yates gaat in het klooster, omdat zijn moeder hem ervan overtuigd heeft dat het priesterschap zijn roeping is. Hij begint vol ambitie en hoop aan zijn nieuwe leven, toegewijd aan zijn studie en open voor nieuwe vriendschappen.
Veertig jaar later staat zijn vertrouwen in de Kerk onder grote druk door de vele onthullingen over misbruik. Vrienden van hem zijn voor het gerecht gesleept, collega’s zijn gevangengezet en vele jonge parochianen zijn getekend voor het leven. Odran vermijdt contact met de buitenwereld uit angst voor afkeurende blikken en beledigende opmerkingen. Tot hij gedwongen wordt zijn eigen voetsporen in deze geschiedenis terug te volgen.
Waarschijnlijk één van zijn belangrijkste boeken. Met deze roman gaat Boyne de polemiek die er rond priesterschap is (was) niet uit de weg. De pijnlijke situatie waarin de Kerk de laatste jaren is in verzeild geraakt wordt door op Boyne op een subtiele manier vermeesterlijkt. Via zijn hoofdpersonage (Yates) krijgen we een beeld vanuit een ander perspectief dan bijvoorbeeld; de media. Boyne houdt zich aan zijn door de lezer geliefde vertelstijl en zijn gekende humor, wat dit boek een aangename toets geeft. Zelfs de plotse dood van Johannes-Paulus I, of deze verdacht is of niet, wordt niet geschuwd.
|