Roosje was een stoute meid
bij de minste kleinigheid
maakte zij zich vreselijk kwaad
wist van woede soms geen raad
keek heel nijdig in het rond
stampte driftig op de grond
zelfs haar oren werden rood
en haar ogen eens zo groot
Moeder dacht
met welke straf
leer ik mijn Roos dat af
Eens dat Roos weer woedend was
bracht haar moe een spiegelglas
Kijk, zei ze, lieve meid
hoe ge nu uzelf wel vindt
Roosje sloot haar ogen dicht
wat een lelijk naar gezicht
Foei dacht Roos ik lijk zowaar
een oude tovenaar
Werd ze later nog eens boos
dan riep moeder:
ginder hangt de spiegel meid,
ga er nog maar eens naartoe.
Dan riep ze: thoeft niet moe
ik ben niet boos meer,
Kijk maar moe,
ik lach alweer!
Voorgedragen bij uitvader vader.
|