De prachtige St Veitskathedraal , gebouwd in 1893 tot 1929 inde jugendstilperiode van neogogotiek tot geometrische jugenstil. De architekt van dit kunstwerk was Karl Hilbert. De kunstenaars die eraan meewerkten waren Stanyzlas Sucharda, Cenek Vosmik en anderen van de jugendstil. In de eerste plaats zijn van bbijzondere waarde de glasramen, ontworpen en uitgevoerd door Max Svabinsky, Frantisek Kysela en vooral Alfons Mucha.
Een zeer mooi kruis is te bewonderen in de linkerbeuk achter de sacristie.Eveneens van Bilek kan men het gedenkteken van de gesneuvelden van de 1ste WO zien op de hoek van de kapel. Op dezelfde hoek staat een marmeren Christusbeeld van Cenek Vosmik.
Eveneens van Bilek kan men het gedenkteken van de gesneuvelden van de 1ste WO zien op de hoek van de kapel. Op dezelfde hoek staat een marmeren Christusbeeld van Cenek Vosmik.
Daarna komen we door de koninklijke tuin , langs het koninklijk slot . In het aangrenzend Chotek-park vindt men het gedenkteken van Julius Zeyer de dichter en vriend van beeldhouwer Frantisek Bikek. Aan het kruispunt van de Chotkov Sady / Mickicwiczova zien we het huis en het atelier van Bilek , meester van het symbolisme en de sesession (afscheidingsbeweging) ! Voor zijn huis staat de beeldengroep met daarop" Komenius neemt afscheid van zijn vaderland". Het buurthuis 234/3 werd ontworpen door Ladislav Prochaska in 1912 met erliëfbeelden van F Bilek.
Een weinig verder staat een huis van Jan Kotera 239/13 gebouwd in 1911 met een buste van Charlotte Maseryk van Votjech Sucharda. Rechtover bevindt zich een huis met een reliëf van Jan Hus .
We wandelen verder door de straat Na Baste Svate Ludmilly en kijken we naar de bezienswaardige familiehuizen, gebouwd in 1910/20. We houden links van de villa Bilek en na een tiental minuten komen we in de Badehnihostraat, verder wandelend over de kruising met de Trida Milady Horakove in de Majakoveskeho en gaan verder in de rustige Nazatorce. Hier zijn we reeds in het stadsdeel Bubenec en op de hoek van de Pod Kastany straat staan we voor het standbeeld van Karl Bendl , een beeeldhouwwerk van Stanyslaz Sucharda uit 1916. Op onze weg verder kijken we uit naar een huis in de Suchardovastraat 284/4 Dit werd gebouwd door de architekt Dusan Jurkovich en is een voorbeeld van Scandinavische bouwstijl rond 1900. Tegenover vinden we het huis van Stanyslaz Sucharda , gebouwd door Jan Kotera.
Aan de overzijde van de straat in de Slavivkovastraat staan we voor een Jugendstil-villa 196/7 gebouwd door Bohumil Weygant. Hier valt het reliëf " jonkvrouw met kind" op van Ludovic Wurzel. Iets verder zien we een villa van Gustav Papez in reine Jugendstil. De gevel is versierd met schilderingen, abstrakte bloemmotieven ( huis 173/9) . Weinig verder bouwde Jan Kotera in vroege art nouveau 151/15 met het opschrift " Bozetech de abt van Sassan" . gemaakt door de schilder Arnost Hofbauer , op kosten van Beeldhouwer Sucharda en diens vrouw Abba in 1895. Er zijn plastische schilderingen te zien die namen dragen van beroemde kunstenaars.
Naast dit huis bouwt in 1896 architekt Jan Koula een eigen familiehuis in folkloristische stijl 153/17
We wandelen terug via de Majakovskehostraat en de Badenihostraat tot aan de villa Bilek. Hier gaan we links de Basta Svatého Tomase in. Hier staan zeer interessante familiehuizen nr 232/2 van Aloïs Censcky en nr 231/5 van ardhitekt Rudolf Stockar . Nog een Jugendstilhuis nr 228/8 (arch ? )
Op het einde van de Gogolovostraat staat een neobarokhuis 1908 en een villa nr 225 van architekt Aloïs Censcky.Vanhier gaan we door het Letenske sady ( lètna-park) naar het Hanausky paviljoen. Vandaar hebben we een uitzonderlijk mooi uitzicht over Praag.
Dikwijls wordt dit paviljoen bestempeld als Jugenstil, maar dat is het niet, daar er reeds glas verwerkt met staal in een dekoratieve stijl . Het paviljoen stond vroeger op het tentoonstellingsterrein en werd hierheen verplaatst. Het is een uniek neo-barokgebouw ontworpen door architekt Heiser. De versieringen ontwierp Josef Herdik en de uitvoering is van Zdenek Fiala. Vandaag ( 1998) wordt het gebruikt als café-restaurant. Op het terras kan je uitrusten na een vermoeiende wandeling. Voor deze wandeling voorziet u best een gande dag. Het is de moeite waard.
We gaan iets dieper in op het bedrijf Michaël Thonet .
MICHAEL THONET , ambachtelijke revolutionair
Wanneer men in een tijdspanne van ongeveer 50 jaar méér dan 50.000.000 stoelen van hetzelfde type ( stoel nummer 14) verkoopt over de ganse wereld dan kan men stellen dat men gelaagd is in zijn opzet.
Stoel nummer 14 : het meest populaire meubel ooit !
Ik begin met dit huzarenstukje om aan te tonen dat we hier te maken hebben met iemand die de kunst verstond om kunst aan commercie te paren.
Maar er is veel meer:
Het buigen van hout is terug te brengen op praktisch één persoon: Michaél Thonet. In de 2de helft van de 19de eeuw raasde een golf van industrialisatie door europa. Dit gaf Thonet de gelegenheid om van deze metamorfose gebruik te maken om zijn succes te bewerkstelligen. Hij werd de voorloper van de massaproductie. Hij had gemerkt dat gebogen hout zeer in de smaak viel van het publiek en bovendien economisch zeer aantrekkelijk. Met speelse vanzelfsprekendheid smolten vorm en functie samen in zijn meubelen . Hij is degene die de brug heeft gelegd tussen de vrolijke Biedermeierstijl en de Jugendstil. Door de opkomst van de biedermeier stijl werd stilaan afstand genomen van het militante Empire.van de heersende klasse.
Echter had een zekere Oostenrijkse wagenmaker Melchior Fink een patent op het buigen van een volledig wielrand uit één stuk hout gekregen. Verder deed hij er niets mee, Een pittig detail: de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen bogen reeds hout. Maar daar werd weinig aandacht aan geschonken , waarschijnlijk omdat het voor hen een vanzelfsprekende techniek was .
In Engeland werd voor het eerst de “Windsorstoel” in omloop gebracht.
Eerst onder de lagere adel, daarna bij de gewone burger. Een weersbestendige stoel , licht en steun gevend aan alle kanten voor hen die erin plaats nam. In de rug zaten spaken verbonden door krom getrokken latten, met een massieve zitting.. Ook de Engelsman Gragg had reeds met gebogen hout gewerkt. Maar de documenten in het octrooibureau gingen verloren door brand. Eveneens deed in Engeland een zekere Isaac Sargent experimenten met het buigen van hout , maar bracht geen noemenswaardige vooruitgang. Of Thonet weet had van deze voorgangers is niet zeker, evenmin van Major Thew , die voor het buigen van hout een stoommachine had ontwikkeld in 1750.
In 1851 stelde Thonet in het Crystal Palace zijn handwerktafel tentoon en kende er een overdonderend succes . Hij kaapte er de eerste prijs weg . In 1830 paste hij in zijn meubelen gebogen fineer toe alleen als decoratief element, maar al snel ook bij complete hoofd- en voeteinden van bedden en sofa’s, opgebouwd uit lange stroken op elkaar gelijmd fineer. Hier werden mallen meerdere malen , wat de kostprijs drukte gebruikt en seriewerk toeliet
Tussen 1836 en 1840 wordt de “boppartstoel” in productie gebracht. Deze stoel past perfekt in de biedermeier-periode qua vorm en revolutionaire constructie. Nieuw is dat de 2 zijpanden uit louter fineer verbonden worden door een zitting. Alleen de voor- en achterregel van de zitting en soms de lenderegel in de rug zijn uit massief hout gesneden.
Op aandringen van Prins Metternich, die zijn tentoonstelling in Koblenz had bezocht , ging hij in 1842 naar Wenen waar hij aan het hof werd voorgesteld. In datzelfde jaar kreeg hij het patent van de keizer wat hij wilde namelijk: “ om te buigen iedere soort hout, zelfs de meest broze, langs mechanische en chemische wegen, ter verrijking van iedere gewenste kurve” ! Hij werd hierdoor voor een zekere periode de enige die ‘gebogen meubelen’ mocht op de markt brengen. Hij kon direkt na zijn aankomst in Wenen beschikken over de werkplaats van Franz List, een meubelmaker die op rust ging. Hij werkte eerst nog 1 jaar samen met List. Het eerste meubel dat Thonet in Wenen voor eigen rekening maakte was verguld. (voor het paleis van Lichtenstein)
In 1849 opent Thonet zijn eigen werkplaats in Wenen met steun van Desvignes. Samen met zijn zonen wil hij grote series gelamineerde meubelen produceren.
In 850 exposeert hij zijn Daum-stoel ( ook model 4 genaamd)
waar hij de aandacht trok van de eigenaar van het trendy café Daum en die een bestelling plaatste. Daarna volgde het hotel Boedapest met een bestelling van 400 stoelen .de kwaliteit bleek perfekt, want ze hielden bij café Daum 25 jaar uit op de terassenIn 1850 stelt Thonet tentoon in Londen “ Exhibition of the Industry of all nations” Hij verwierf daar weer de hoogste onderscheiding en talloze orders volgden. De stoel van deze tentoonstelling is weerom vernieuwend. Hij maakte een stevigere en tegelijkertijd sierlijkere versie dan de daum-stoel te maken door simpelweg de delen samen te nemen in één laminaat Het sierlijke hartvormige middenstuk in de rug maakte de versie wel iets duurder. stoel nr 14 Volgens sommigen is dit de meest verkochte houten VOORWERP aller tijden. Het biedermeier summum van eenvoud, gratie in plasticiteit en functie. Er werden er voor het einde van de eeuw al 40 miljoen van verkocht. Hij kon zowel gebruikt worden in de salons als in de café’s. Hij was gericht op massaproductie en duurzaamheid. De uiteindelijke versie is een eenvoudig bouwpakket , bestaande uit een zitting, vijf stukken hout, tien schroeven, 2 moertjes en er passen 36 stuks in 1m3..Het bedrijf telde na 2 jaar Wenen reeds ongeveer 50 werknemers. Mattenvlechten werd in onderaanneming uitbesteed. In 1853 kocht M.THonet een krachtige stoommachine en zette hij zijn zonen op weg als overnemers van het bedrijf dat van dan af Gebroeders Thonet zal heten. Hierdoor kreeg hij meer ruimte om na te denken over de verdere ontwikkeling van de “houtbuigkunst” Hij lost het probleem op dat zich stelde om meubelen te leveren naar de andere kant van de oceaan . . Daar maakte de lamineertechniek van fineer op fineer zelf tot een acuut probleem, want de lijm werd week in vochtige tropenlucht. De oplossing diende zich in 1856 aan als een metalen strip. Thonet was niet de eerste die op dat idee kwam, maar het succes was wel voor hem. Thonet koos voor de massaproductie voor beukzennhout . Licht van gewicht, regelmatig van structuur, ruim voorhanden , gemakkelijk te bewerken en af te lakken en zeer elastisch !
In 1856 zoekt hij een plaats in de bossen rond Koritschan in het gebergte van Moravié (tcjechié) waar een fabriek zou komen en een speciaal aangelegde spoorlijn speciaal voor de stoel nummer 14. Het hout wordt uit de omgeving gehaald. Eveneens ongeschoolde werkkrachten uit de streek.
In 1856 kreeg Thonet de laatste keer het alleenrecht om gebogen meubelen te maken. In 1857 wordt de standplaats in Wenen opgedoekt . Er blijft alleen een warenhuis. Later dat jaar bouwt T. een fabriek in Bistritz-am-holstein , 50 km van Koritschan vandaan. In 1869 komt hij in concurrentie met vooral Jacob & Josef Kohn. De familie T. echter vindt steeds nieuwe technische en artistieke snufjes.
Thonet verscheen in 1862 op de International Exhibition in Londen voor het eerst in europa met zijn nieuw ontwerp “rocker nr . 1
Op de expositie van Parijs pakt T. uit met een experiment. ! Een stoel uit één stuk van 8 meter lengte. Het ging hem hier enkel om de artistieke expressie
Uit diezelfde tijd stamt de stoel nummer 18 , die wedijvert met nummer 14. Door vertikale spaken in de rug leunt hij nog gemakkelijker dan 14, oogt nog ranker bovendien.
1871:
In dat jaar sterft Michaél Thonet. De zonen zetten het bedrijf met veel bravour verder. In 1911 maakte het bedrijf zo’n 1400 artikelen . Met tienduizenden werknemers in honderden fabrieken wordt het bedrijf onderhevig aan krachten die met het meubelmaken niets meer vandoen hebben. De Thonet’s vestigen zich in 1938 als directie van de fabrieken in West-Duitsland en nOostenrijk, los van het Amerikaans bedrijf Thonay-industries
In 1888 vindt T. de theaterstoel uit ,met een klapzitting, die in Europa overal gevraagd werd,. Een jaar later werden reeds meer dan 100 zalen met deze stoelen uitgerust.
Zo was Thonet van uitzonderlijke waarde voor de techniek, de economie en de kunst. Zelfs het fameuze “ Bauhaus” heeft in hem heel wat inspiratie gevonden.( o.a. Marcel Breuer) Maar dat is een ander verhaal .
Sinds de explosie van mogelijkheid in 20st eeuw na de opkomst van halffabrikaten ( schroeven ,moeren , ophang- en vasthechtsystemen) in allerlei materialen is men meer en meer aangewezen op het genie van ontwerpers, die bijna allemaal op de een of andere manier met Thonet hebben samengewerkt .
In 2006 werd een tentoonstelling ge-organiseerd te Brussel in het kader van de 20ste Europalia en gewijd aan Rusland en o.a. de grootste juwelier uit de 19de eeuw ; Carl FABERGE.
Zijn juwelenkunst werd ons getoond in ongeveer 200 topstukken , gemaakt in de kunstaterliers van Fabergé en zijn medewerkers. Zijn naam is onlosmakelijk verbonden aan het keizerlijke Rusland van de Tsaren, maar eveneens aan de europese hoven in het begin van de 20ste eeuw. Iedereen kent Fabergé , wier naam onmiddellijk, zijn schitterende " keizelijke eieren" oproept. Maar niet alleen deze pareltjes maar ook andere technieken getuigen van zijn enorme vaardigheid, goede smaak en vooral originaliteit.
Het was vooral dankzij de medewerking van Mevrouw Titiana Muntian, conservatrice van het Kremlin Museum en de energie van mevrouw De Peuter van de bank ING dat deze tentoonstelling is kunnen tot stand komen. Ook de vereniging " the link of times" heeft een grote bijdrage geleverd aan dit schitterend gebeuren door haar collectie ter beschikking te stellen.
De tentoonstellijg bevatte 13 meesterlijke " keierlijke eieren" en 5 stuks van het éminente clienteel van Fabergé. De tentoonstelling nam een enorme vlucht na de toezegging van het britse en deense hof. Voeg daarbij de private collecties van verscheidene Amerikanen en europeanen en het succes was verzekerd. De organisatoren hebben eraan gehouden alle facetten van de kunst van Fabergé tentoon te stellen en dat was écht wel meer dan de " keizelijke eireren". Dank zij Mevrouw Muntian konden we prachtige sculpturen in steen bewonderen. De tentoonstelling gaf ons een beeld van de omvang van de realisaties van de kunstateliers van Fabergé, filialen en medewerkers. We kunnen rustig stellen dat het hier ging om een tentoonstelling van topformaat. Het was de bedoeling van deze tentoonstelling om 2 landen Rusland/België dichter bij elkaar te brengen wat toen zeer zeker was geslaagd. Jammer is deze toenadering vandaag om politieke redenen teniet gedaan. Het is niet mijn bedoeling om op dit blog aan politiek te doen . Maar de grote schuldige is de europese unie, duitsland op kop. Daar laat ik het bij.
Met een stukje geschiedenis over het " huis FABERGE" zal ik trachten duidelijk te maken hoe deze familie erin geslaagd is tot de echte wereldtop te zijn doorgedrongen in de loop van 2 eeuwen.
Het huis werd gesticht in 1842 door GUSTAVE FABERGE , afkomstig uit Parnu en begon in een bescheiden huis in Sint Petersburg De familie Fabergé is protestants en verliet la Picardie in de 17de eeuw. Na zich eerst in Duitsland te hebben gevestigd , verhuizen ze naar Sint Petersburg. Daar installeert vader Gustave Fabergé zich definitief in zijn juwelierszaak , eerst in de Bolshaya Morskayastraat om daarna een statige gebouw te betrekken elders in Sint Petersburg. Carl volgt intussen les in een duitse school in Sint Petersburg , daarna in Dresden in de handelsschool. Zijn basisopleiding juwelier krijgt hij van een vriend van Gustave F.., Peter Hiskias Pendin, om vervolgens te vervolmaken bij Josif Friedman. Vader Fabergé beseft zeer goed dat Carl later de zaak zal overnemen en stuurt hem samen met een gerenomeerd juwelier door gans europa om kennis op te doen. Al vlug bleek dat Carl in ontwerpen , restauraties en ideeën zeer talentrijk te zijn. In 1872 neemt hij het roer over. Al vlug bleek het huis Fabergé tot de top van de russische juweliers te behoren. Hij werkte samen met de grootste kunstenaars en in enkelejaren tijd telde het bedrijf meer dan 500 werknemers-medewerkers in eigen atelier en filialen in Moskou, Odessa, Kiev en Londen. In 1900 laat hij door Karl Schmitt ( zoon van zijn neef) een statig gebouw ontwerpen in de Bolshaya Moekayastraat . Hierin werden de studio's voor de ontwerpen gevestigd , zijn eigen appartement en het voornaamste kunstatelier, waarvan Carl de productie persoonlijk kontroleert .
De 4 zonen komen stilaan in zicht om mee te werken aan de verdere opbouw van het huis Fabergé. De 2 oudste beheren samen met Carl Fabergé het filiaal te Sint Petersburg . Zij onderhouden de contacten met het keizerlijk hof voor verdere bestellingen. Alexandre houdt het filiaal in Moskou en ontwerpt eveneens tal van juwelen. Hierna ontwerp Alexandre Fabergé
Vanaf 1905 beheert de jongste zoon Nicolas, het filiaal in Londen en is eveneens zeer bedreven in het ontwerpen van schitterende juwelen.
gesigneerd door Nicolas Fabergé als gift aan de Romanov's
Carl Fabergé kan dus zonder meer bogen op de naam " familiebedrijf" Intussen werkten de beste juweliers voor het huis F. De palm verdient echter Michael Perkin , een jonge kunstenaar uit Olenets die tot 1903 " de keizelijke eieren" realiseert. Hendrik Wigström neemt daarna die taak over . Julius Rapoport is de zilversmid van het huis.Tal van anderen nemen de "kleinere stukken" voor hun rekening . Ook architekten met faam werken mee aan de glorie. Overal wordt hij onderscheiden met ereprijzen, meestal met gouden médailles. In 1885 krijgt hij de titel van leverancier van het Keizelijk hof wat hem de vrije toegang verleent. Vriend en vijand erkennen dat hij geen gelijke kent, noch in Rusland, noch in Europa. Hij stelt éénmalig tentoon in Parijs en krijgt er de hoogste onderscheiding " Croix de la légion d' honneur"
Fabergé legt zich ook toe op de restauratie van beschadigde juwelen voor het gekende museum " L' Ermitage" Hij bestudeert nieuwe technieken voor de moeilijk te herstellen kunstwerken van het museum. In 1910 krijgt Carl de titel van " industrieel expert" dankzij de enorme inspanning welke hij leverde voor het museum " l' Ermitage".
De groten der aarde willen allemaal een juweel met de stempel K.Fabergé ! Van het keizerlijk hof , tot Bangkok, koning Christian en de koning van Denemarken , de tsaar van Bulgarije, het hof van Groot Brittanië Deze laatste bezit een enorme collectie gebeeldhouwde dieren en bloemen in edelstenen , goud in emaille belegd.
Daarbuiten produceert het huis ook seriewerk op algemene aanvraag van de bevolking. Maar dan vooral voor huishoudelijke gebruik voor de betere klasse Vooral eetserviezen in porselein, glazen enz..Ook en enkel op vraag worden juwelen ontworpen in de stijl Lodewijk 15 en 16 , met renaissance motieven, in Régence en Empire stijl.Veel artikels werden in het " nationaal romantisme" ontworpen.Maar elk ontwerp droeg de stempel van de precisie van het huis Fabergé. Van de unieke stukken tot het seriewerk.
De erfenis van Fabergé is immens. Daar hij alle types van deze kunst heeft beoefend ; goud, zilver , edelstenen. De eieren zijn slechts een onderdeel van de produktie , maar onmiskenbaar de kroon op het werk . Ze beslaan dan ook 30 jaar van zijn schitterende loopbaan als " de JUWELIER VAN DE ROMANOVS "
Om te besluiten één van de topstukken , geschonken aan de keizerin ter gelegenheid van haar intrede in Moscou. De koets is in miniatuur tot in de kleinste details uitgewerkt met dezelfde materialen. Een mooier voorbeeld om Carl Fabergé in al zijn glorie te tonen, kon ik niet vinden !
ALPHONSE MUCHA werd geboren in het midden van de 19de eeuw tijdens het Habsburgse keizerrijk. Onbekend tot zijn 35ste en plots een sensatie in Parijs in de wereld van de art nouveau. Men vond hem terug in de eerste plaats in de affiche, daarna in boek- en tijdschriftillustratie , in de kamerschermen, gebrandschilderd glas, sieraden theaterdecors , beeldhouwkunst..Overal werd hij gecopieeërd, en kreeg buitensporig veel aandacht van het publiek en de media
Toch verging zijn roem bijna even plots als ze was gekomen. Na een kort verblijf in Amerika komt hij terug naar zijn land waar hij nog nog 29 jaar actief is Daar maakte hij zijn belangrijkste werken , o.a " Het Slavische epos" De verdwijning uit het collecief geheugen was het gevolg van de verschuiving van de kunst. De aandacht ging meer naar " les fauves" in frankrijk, naar de kubisten , het expressionisme en andere takken van de kunst. Mucha's Madonna en zelfs Gustav Klimt's spookbeelden leken naieve echo's uit het verleden.
Mucha kwam terug naar Praag tijdens de bouw van het stadhuis ' Obecni dum" waarin hij schitterende plafondschilderingen heeft gerealiseerd. . Maar vooral zijn " Het Slavvisch Epos" was zijn grootste uitdaging ! Dit werk bestaat uit 20 delen die worstelingen en de aspiraties moeten uitbeelden.
Mucha was een prominente vrijmetselaar, joodsgezind en voorvechter van een vrij Tjechië.Tijdens de oorlog was zijn werk verboden en verborgen voor de duitsers.Na de oorlog koos Tjechië in 1948 voor het communisme. Mucha's werk werd dus terug verboden en als décadent bestempeld, nu door het eigen regime. Het gevolg was dat veel van zijn werk verloren ging of vernietigd. Pas in de jaren 1960 mocht Mucha zijn "werk epos" tentoon stellen in Muravsky Krumlov. Een klein dorp.Zijn eigen werk werd tot 1998 miskend. Nochtans was zijn tentoonstelling in 1920 in New York en Chicago een enorm succes. Er kwamen 600.000 bezoekers op af. Ook te Parijs in de " Jeu de Paume" kende de tentoonstelling een enorm succes.Intussen is het kleine dorp Moravsky Krumlov een bedevaartsoord geworden met zijn Slavisch Epos.
Stilaan zijn we tot het besef gekomen dat de kunst van Alfons Mucha onmiskenbaar tot de grootste uit die tijd behoort. Dat ze een volksverbondene idealistische boodschap uitdraagt . Om dit een beetje nader toe te lichten zal ik trachten via deze weg u mee te voeren naar enkele van zijn schitterende realisaties
Reeds 7 jaar in Parijs wees niets erop; dat hij als kunstenaar zou doorbreken. Toen plots als bij wonder hij het geschenk uit de hemel kreeg " GISMONDA " een affiche voor een toneelstuk waarin de wereldberoemde Sarah Bernard de hoofdrol speelde !
De parijse theaterwereld stond in vuur en vlam voor deze plotse verschijning. Alphons Mucha was een wereldberoemdheid geworden.De affiche verscheen rond nieuwjaar 1895.De affichekunst had in Parijs ingang gevond rond 1880 door toedoen van Jules Cheret. In 1890 kwam Toulouse Lautrec met zijn gewaagde en felgekleurde "Moulin Rouge". De affiche van Mucha is in niets met zijn voorgangers te vergelijken. Hij beeldde Sarah levensgroot uit op ooghoogte van de Parijzenaar. Het was een geïdealiseerd , fijn gedetailleerd portret, gedempt van kleur , het hoofd omlijst door een aureool. Sarah Bernard bood hem onmiddellijk een 5-jarig kontrakt aan. Het publiek was zodanig enthousiast dat er een verkoopmarkt voor affiches ontstond
Mucha streefde ernaar zijn kunst betaalbaar te houden voor de gewone burger. Hij trachtte ze te brengen in de wereld van de consumptie en de gebruiksartikelen. Daarom produceerde hij affiche van consumttiegoederen van de meest uiteenlopende aard . Bij Mucha komt het er in de eerste plaats niet op aan om leuke beelden te brengen, maar eerder een morele les over te brengen via een direkte inprenting van zowel expleciete als verborgen symbolische boodschappen.In deze visie belichaamt Mucha de vrouw in menselijke gedaante als de grote wereldziel en brengt zij ons tot het inzicht dat het leven goed is en het geluk binnen bereik ligt van wie het wil nemen. Met dat inzicht tracht Mucha via zoveel mogelijk gebruiksartikelen ons die boodschap te brengen
Mucha was een eeuwige vitale optimist . Hij weigerde mee te gaan in de decadentie van zijn tijd, die meestal de vrouw uitbeeldde als " la femme fatale" . Dit is duidelijk te zien in zijn werk " de natuur"
U hoeft van mij geen wandelingen te verwachten tussen en naar de klassiekers. Daarvan zijn honderd of meer schitterende boeken geschreven en beelden getoond. In het begin van mijn waagstuk heb ik U verteld dat ik een tiental keer Praag en randgemeenten heb bezocht ( en uiteraard het ganse land heb doorkruist) . Natuurlijk heb ik het gouden straatje, het beroemde uurwerk en het meridiaanplein gezien . Over de Karlzbrug ben ik verscheidene keren gewandeld en dus heel wat klassieke gebouwen bewonderd waar de doorsnee toerist voor naar Praag gaat. Ik niet. Maar nogmaals honderden mooie klassieke gebouwen. Maar ik ging voor de art nouveau, de secessiongebouwen en de neo-stijlen . Voor mij 13 wandelingen waard...voor mij !
1. Door het centrum van de grootstad ; een wandeling tussen de secessiongebouwen van het Wenceslasplein . Een laan van 800 m lang en 60 m breed. Tot 1848 werd deze laan, de " paardemarkt" genoemd omwille van de handel die er gedreven werd. Het nationaal museum hetwelke de laan beheerst is gebouwd in de neo-renaissance stijl.
Even een raad mocht u eraan denken die wandelingen ook eens te maken. Praag , heb ik reeds gezegd, beschikt over een fantastisch openbaar vervoer. Ik ben met met al mijn " wandelingen" begonnen in het metrostation aan het museum en me vandaar uit gericht op alle bezienswaardigheden. (zie telkens bijgevoegd kaartje) Op die manier kan U op een redelijke termijn de (voor mij) 13 bezienswaardige punten in Praag op een dag of 3à 4 grondig bekeken hebben...einde goede raad)
Op het Wenceslasplein staat een ruiterstandbeeld uitgevoerd door Josef Myslbek. De ganse laan is versierd door neo-barokke huizen van onder andere Antonin Wiehl en op het eind op de hoek van de laan en Jidrinskastraat eveneens een neo-barok-paleis van dezelfde archtitekt gebouwd in 1900 ! Ook op het eind van de laan vinden we het eerste art nouveau-huis van architekt Jan Kotera , genaamd " Huis Peterka" De beelden op de gevel zijn van STANISLAZ SUCHARDA. Het meest opvallend Jugenstilgebouw op het wenceslasplein is vast en zeker " Hotel Europe" De oorspronkelijke benaming was " bij Aartshertog Stephan" De toenmalige eigenaar liet het gebouw oprichten door architekt " QUIDON BELSKY. De verbouwingen om zich aan de 'moderne' tijd aan te passen werden uitgevoerd door 2 architekten : BEDRICH BENDELMAIER en ALOÎS DRYAK. Het glasmozaiek is een uitvoering van schilder JAN FORSTER. De beeldengroep op de gevel door niemand minder dan de beroemste beeldhouwer LADISLAV SALOUN ! Verscheidene kunstenaars werkten mee aan het interieur. Een interieur wat ik zeer aanbeveel al kostte mijn laatste ingangsticket 1,5 euro . De wandbeschildering is van Lada Novak en de wondermooie belichting van FRANTA ANYZ . Heden is de sfeer en de staat van het gebouw bewaard gebleven ; rust en gezelligheid. Ook dat kwartiertje wachten in de file om een koffie te drinken schijnt volgens mijn laatst informatie van een vriend nog steeds tot de wandeling te behoren. Tegenover het hotel kan het kontrast niet groter zijn. Daar is het eerste betonnen gebouw opgetrokken door aannemer Vaclav Havel met de naam " Lucerna" Daarnaast een rijkversierde NEO_BAROKKE gevel van architekt BENDRICH BENDELMAYER. Op de hoek van het wenceslasplein en de Vidickova staat een huis van de beroemde architekt ANTONIN WIEHL met beschilderingen van NICOLAZ ARLES en kunstwerken van Jozef Fanta. Het grootste gebouw (paleis) op de laan vindt u op de hoek van het wenceslasplein en Vidickova gebouwd 1911/1914 , een huis van de neo-renaissance grootmeester-architekt ANTONIN PFEIFFER . De beelden zijn van SUCHARDA en JAN STURZA. Einde Wenceslasplein.
We wandelen verder en buigen af naar links in de 28 Octoberstraat. Eerst zien we het barok-classicistisch huis " UL" Een interessanter huis is het nummer 377/13* ontworpen door architekt OSWALD POLIVKA, gebouwd door aannemer Blecha en versierd door CELDA KLOUCEK . Het is een vermenging van stijlen, nl Jugendstil en neo-barok. Hoewel de jugendstil overheerst . De binnenhuisinrichting is van KAREL NOVAK . De hoek van de 28 octoberstraat en de Jungmannplaats wordt beheerst door het grootwarenhuis " Obchodnu Dum" in de zuivere jugenstil door architekt JOSEF KANDERT.Het is vooral interessant voor zijn zelfdragende stuckornamenten.
Op terugweg naar het Wenceslasplein bemerken we nog enkele interessante gebouwen : "U Pinkasu" restaurant . Verder zien we we nr 775/8 " U Zlatého Noha " een postsecessiongebouw . Het buurthuis, het meest interessante , 776/10 " U Trojice " gebouwd in de historiserende stijl door architekt ALOÏS DLABAC en versierd door de beroemdste beeldhouwers van tjechië ; LADISLAV SALOUN, FRANTISEK ROUS en VILEM AMORT.
Hier heb ik mijn eerste wandeling gestopt om alles een beetje te laten bezinken in " hotel europa" met een koffietje.
* dat ben ik u nog schuldig: ik heb aan een paar gidsen gevraagd vanwaar die rare nummering op de huizen. Geen van de drie kon me daar een antwoord op geven . Als ik wat tijd heb zoek ik het zelf wel op !
O ja de kaartjes volgen als mijn fotografe wat tijd heeft.
dat had u nog tegoed uit de reeks " Brussel keramiek"
HUIS VERMEREN-COCHE
Vele kunstenaars hebben met dit huis samengewerkt , gesticht door CHARLES WINDISH IN 1830.In het begin "DE AUBERGE CABARET" met als zaakvoerder Jacques Coché-Mommens. Hernomen in 1852 door EMILE THEODORE VERMEREN - COCHE. Om in het kort de geschiedenis te schetsen vinden we verscheidene katalogen , brieven en kalenders van het bedrijf in het begin van de 20 ste eeuw, volgende tekst ; De belgische manufactuur , Vermeren-Coché dateert van 1832 en kent een bescheiden start. Het was een oud werknemer van de fabriek ' Sèvre' , die als eerste een vergunning kreeg, om een porseleinfabriek te bouwen. Sindsdien is deze industrie dusdanig uitgebreid , dat ze de oppervlakte tussen de CH. De Waverstraat en de Milaanstraat en de Conseilstraat in beslag nam.
De kalender, in een inleidende tekst tekst voegt eraan toe dat ; het huis V-C onderscheidt zich vooral door zijn goede smaak die ze vooral in haar afdeling " decoratie" beoogt. Sinds enkele jaren houdt de manufactuur zich vooral bezig met keramisch aardewerk, bestemd voor architekturale doeleinden.
De verscheidene bestellingen die de overheid aan het bedrijf heeft willen gunnen, bevestigen de waarde van het produkt die werden geleverd door de directie om tot een produkt te komen dat de weersomstandigheden trotseerde en kleurvastheid garandeerde. Vanaf het bestuur van weduwe Coché in 1891 tot 1901 en haar neef Louis De MEULDRE-COCHE tussen 1901 en 1933 ,produceert men "keramisch aardewerk" . De hoofdzetel met expositieruimte en magazijnen zijn gelegen aan de Waverse Steenweg 141, maar de fabriek heeft intussen ook 3 bijhuizen : 1. Madeleinestraat, 56 Antwerpen 2. De tanneurstraat, 49, Oostende en Vlaanderenstraar, 11.
Door het feit dat Mevr. VC geen kinderen had hechtte ze zich vooral aan de dochter van haar broer , Marthe Coché , die ze in haar nabijheid opvoedde . Deze huwde in 1895 met Louis Robert De Meuldre, afkomstig uit een militaire familie. Deze nam na het huwelijk ontslag bij het leger om de zaken verder te behartigen die vanaf 1869 waren geleid door wedeuwe CH. V-C .
Een verkoopscataloog van 1898 met betrekking tot keramisch aardewerk maakt gewag van enkele merkwaardige producten gemaakt door één van de talentrijkste kunstenaars uit die tijd, ISIDOOR DE RUDDER, In de tekst wordt de kwaliteit, de weersbestendigheid en de waarde van het produkt benadrukt. Zelfs wordt de vergelijking gemaakt met buitenlandse profukten waar, in dit geval, de kwaliteit hoger wordt geprezen qua duurzaamheid. Men geeft daarbij volgende voorbeelden: men geeft daarbij de volgende voorbeelden : de panelen van het provinciaal gouvernement van Gent, station van Peruwelz en Jemappes, Old England brussel ( nù museum van musiekinstrument door architekt Paul Saintenoy. Men richt eveneens een uitnodiging aan de architekten en bouwheren voor een bezoek aan de fabriek, waar werken te zien zijn van o.a. Isidoor De Rudder, De tombay, Jacobs, Van Hove, Vandenbosch, ....Mevrouw Coché schrikt er niet voor terug om samen te werken met de beste modeleurs , perfekte tekenaars, en gerenomeerde kunstenaars-schilders. Onder de kunstenaars die er tijdens de art nouveau-periode werkten dienen we zeker Adolphe DE MOL te vermelden, zoon van Jean Martin De Mol, auteur van een prachtig paneel welke vrouw met hond voorstelt. Edmond Van Hove welke een médaillon ontwierp genaamd " la libellule" eveneens bewaard in de familiearchieven. De decorateur JEAN ANTOINE MERTEL . De keramiekschilder " EMILE DE VALORIA" waarvan 3 generaties elkaar zullen opvolgen aan het hoofd van de ateliers V.C. . Verder nog CHARLES AUGIST FRAIKIN, de keramist en chemist M SETTE, de beeldhouwer JULES LAGAE, ALFRED CRICK en vanzelfsprekend ISIDOOR DE RUDDER , ontwerper van 3 wondermooie muzen ; "la musique, la couleur en architecture" . Op de muren van de zetel , vandaag omgebouwd tot verkoopsruimte voor geschenken " DE MEULDRE " OP DE WAVERSE STEENWEG 141, Ixelles .
De beroemste onder hen is zonder twijfel De Rudder ( 1855/1943), leerling van Stallaert en Simonis. IDR behaalde de tweede prijs van Rome in 1882 .Hij was professor aan de koninkllijke Academie van 1911 tot 1927 en was zeker één van de grondleggers van de AN in Brussel. De produktie van keramiek AN was in die tijd noch voor De Rudder noch voor de andere kunstenaars hun hoofdbezigheid. Zij maakten meestal bustes, maskers of gebruiksvoorwerpen allerlei. De Rudder werkte samen met zijn vrouw HELENE MENIL, veelal aan borduurwerk. Aldus kregen ze de opdracht voor de trouwzaal van de stad brussel en van Sint Gillis, alsook die van de erezaal van de tentoonstelling te Tervuren in 1887. In 1892 komt De Rudder werken in de ateliers van mevr wed Coché , die openstaat voor nieuwigheden, zoals trouwens later haar neef, Louis Demeuldre. Zo werd aan tal van kunstenaars de kans geboden tot realisaties van een commerciële productie. Voor de kleurbepaling van zijn werken liet IDR zich bijstaan door Emile De Valeriola, die op dat ogenblik de leiding had van het atelier-schilders. De rudder is op dat ogenblik de enige kunstenaar die zich interesseert in dat domein en geeft zijn ondervinding door in een opmerkelijke toespraak , gehouden ter gelegenheid van het internationaal Congres voor Volkskunde, met betrekking tot " KERAMIEK IN OPEN LUCHT"
De rudder bleef bij de fabriek tot 1914 waar hij o.a. verschillende maskers ontwierp zowel in aardewerk als porcelein, geïnspireerd op legendarische figuren van de literatuur als van de opera. Eveneens maakte hij panelen zoals " les 4 arts" waarvan er slechts 3 bewaard zijn gebleven en waarvan het vierde verdween tijdens de tweede wereldoorlog.
Onder de voornaamste werken van het bedrijf VC vermelden we :
Conraetstraat, 56, St Gillis . ( realisatie rond 1895) die veel gelijkenis veroont met deze van het atelier op de waverse steenweg 141. Verschillende antiquairs en aannemers van herstellingen bevestigen ons dat deze figuren regelmatig voorkwamen in grote Brusselse huizen maar werden vernietigdtussen 1960 en 1970. Diezelfde heren hebben er zelfs veel afgebroken om door te verkopenaan buitenlanders vooral japanners. We (B Verbrugge / M Baeck) waren zelf getuige van een verkoop van panelen aan buitenlanders waarvan we de bestemming niet kennen . Bovenvernoemde panelen zijn de enkele overgeblevene kunstwerken waarvoor we bijzonder veel zorg moeten dragen en bewaren voor het nageslacht. Het warenhuis ( nu muziekinstrumenten meuseum) " Old England" Hofberg Brussel van architekt Paul Saintenoy verkoos de combinatie van staalstructuur van de gevel versierd met keramiektegels uit het bedrijf VC, welke hij zeer goed kende . De gevel van dit gebouw werd met prachtige medaillons uit het atelier afgewerk. Saintenoy maakte er eveneens gebruik van op de gevels van de Kroonstraat nummers 88 / 90 / 188.
Een grote fries is te zien onder de dakgoot op de Generaal Jacqueslaan, 31, Ixelles . Men ziet er witte waterlelies. Recht daar tegenover op nr 36 ziet u 3 panelen met wit/rozige bloemen op een blauw/groene achtergrond.
Eén van de mooist uitgevoerde werken van IDR is te bewonderen op het bedrijf zelf genaamd " le printemps" uitgevoerd in polychroom aardewerk. Eventjes terug naar het werk van IDR waarvan een paneel is verdwenen. Het wordt als het topwerk van De Rudder beschouwd en is te bewonderen in de zetel van VERMEEREN-COCHE !
Mijn oprechte dank gaat nogmaals naar allen die het mogelijk hebben gemaakt deze schitterende tentoonstelling in te richten en er een kataloog hebben aan toegevoegd welke ik vrij heb vertaald .
Ik kan niets beloven maar zal trachten van de drie fabrikanten enkele schitterende werken te tonen. Ik hang af van iemand die mooie foto's kan maken , alleen de tijd ontbreekt haar!
....ter afwisseling voor Praag wat we vast verder zullen behandelen. We worden anders te eentonig en dat willen we vermijden.
Floater specimen of two Cerussite crystal on a grey matrix covered by irridescent blue and gold micro sulfide crystals. Central crystal is a 1.6cm twin. Top crystal is somewhat hidden behind the matrix, with the individual crystals sticking out from behind the matrix.
A stunning, brilliantly lustrous azurite specimen which came out right at the beginning of the pocket which produced this style in November of 2013. We widely refer to this pocket as the "floater pocket" or "elegant pocket" because of the aesthetics of these interconnected, sharp azurite crystals, which are totally unique in all the world. This piece, like most from the pocket, has a bright luster and wonderful intense blue color.
Ik stel me de vraag of sommige architecten niet het humoristisch verhaal van Svatopluk Cech hebben gelezen waarin een meneer Broucek na een cafebezoek op de maan beland. Een verhaal dat geschreven werd in 1888 ! Stomverbaasd staart hij naar de gebouwen op de maan . Voor zijn ogen ontplooit zich een fantastische collage van ronde en hoekige onderdelen met gedurfde overkragingen in de vorm van draken en andere beesten, hangende galerijen en scheve dakvensters , een dak in de omgekeerde klok en nog van dat. Het lijkt wel of de auteur de stijlwissel in de europese architectuur van rond 1900 beschrijft ( gaudi voorop) ! Gordon Schauer hield er een tegengestelde visie op na. Voor hem moest architectuur, vormgeven en sober zijn en vooral functioneel. De twee tegenpolen tonen aan waarbinnen de tjechische archituur zich bewoog in de jaren 1890 . Op de jubileumtentoonstelling bouwden in 1891 de architekten Berich Munzberger en Frantisek Prasil het nijverheidspaleis ; een metaal/glasconstructie die grote indruk maakte op de bezoekers. In tegenstelling tot Antonin Wiehl met zijn neo-renaissance paviljoen dat kritiek uitlokte omdat men het te sober vond. Toch werden de nieuwe constructies als attractie voorgesteld. Men zocht naar een "nationale stijl". Dit werd een zaak van Antonin Wiehl. Hij verrijkt zijn 'neo-renaissancegebouwen met typisch nationale elementen als geveltoppen, sgraffito's en fresco's. Dit kwam echter uitsluitend voor op particuliere gebouwen. De laatste realisatie was zijn eigen woning aan het Wenzeslazplein.
De openbare gebouwen werden opgetrokken in een kosmopolitische neo-renaissancestijl waarvan Jozef Schulz de behoeder was. Voor het museum voor sierkunsten moest hij echter ook afwijken van deze stijl .
De neo-gothiek kwam enkel voor kerken in aanmerking. De voornaamste architect op dit gebied was zonder twijfel Josef Mocker (St Vituskathedraal)
Op het eind van de 19de eeuw kwam de neo-barok op.De behoefte aan een nationale stijl was hieraan zeker niet vreemd. Deze stijl moest beantwoorden aan de stijl van het volk. De Tjechische bouwkunst van de 17de en 18de eeuw blonk uit door ongehoorde vormen en rijkdom. De vreugdevolle barok was de belangrijkste en meest universele ontwikkeling van de bouwkunst , waarin zich ambachten en kunst voordelen konden doen. Aanvankelijk was neo-barok in het centrum van Praag te vinden. Onder druk van de publieke opinie werden hiervoor de architecten veelal verplicht . Bijvoorbeeld het huis " SCHIER" op de hoek van het oude stadsplein en de Parijsstraat , een ontwerp van Rudolf Krizenecky. Voor de vormgeving van de decoratie kon hij zich steunen op archiefmateriaal en overgebleven gipsmodellen. De voornaamste architekten waren hijzelf en Fedrich Ohmann. Nadien volgden Jan Koula en Antonin Wiehl.
De goochelexpert met stijlen was zonder twijfel de architekt Oswald Polivka . Hij vermengde als geen ander de oude en nieuwe elementen. Een was volgens zijn opvatting 'origineel' als het mooi oogde.
Kotera, Madl, Koula gingen uit van het 'tijdloze beginsel' en men moest verder bouwen op vormen die sinds mensenheugnis voor evenwicht hadden gezorgd. Het kwam erop aan om een eigentijdse architecturale uitdrukkingsvorm te vinden zonder de traditie en de eeuwige schoonheidsvorm geweld aan te doen.
Deze basis stelde de architect zijn eigen fantasie de vrije loop te laten . Er ontstonden fantastische gevels met behulp van beeldhouwers als Saloon, Preisler, Masek...
De volgende generatie keek in de richting van Wenen met zijn sobere stijl, vooral Adolf Loos en Josef Hoffmann.
Op het eind van de 19de eeuw kwam de neo-barok op.De behoefte aan een nationale stijl was hieraan zeker niet vreemd. Deze stijl moest beantwoorden aan de stijl van het volk. De Tjechische bouwkunst van de 17de en 18de eeuw blonk uit door ongehoorde vormen en rijkdom. De vreugdevolle barok was de belangrijkste en meest universele ontwikkeling van de bouwkunst , waarin zich ambachten en kunst voordelen konden doen. Aanvankelijk was neo-barok in het centrum van Praag te vinden. Onder druk van de publieke opinie werden hiervoor de architecten veelal verplicht . Bijvoorbeeld het huis " SCHIER" op de hoek van het oude stadsplein en de Parijsstraat , een ontwerp van Rudolf Krizenecky. Voor de vormgeving van de decoratie kon hij zich steunen op archiefmateriaal en overgebleven gipsmodellen. De voornaamste architekten waren hijzelf en Fedrich Ohmann. Nadien volgden Jan Koula en Antonin Wiehl.
De goochelexpert met stijlen was zonder twijfel de architekt Oswald Polivka . Hij vermengde als geen ander de oude en nieuwe elementen. Een was volgens zijn opvatting 'origineel' als het mooi oogde.
Kotera, Madl, Koula gingen uit van het 'tijdloze beginsel' en men moest verder bouwen op vormen die sinds mensenheugnis voor evenwicht hadden gezorgd. Het kwam erop aan om een eigentijdse architecturale uitdrukkingsvorm te vinden zonder de traditie en de eeuwige schoonheidsvorm geweld aan te doen.
Deze basis stelde de architect zijn eigen fantasie de vrije loop te laten . Er ontstonden fantastische gevels met behulp van beeldhouwers als Saloon, Preisler, Masek...
De volgende generatie keek in de richting van Wenen met zijn sobere stijl, vooral Adolf Loos en Josef Hoffmann.
Op het eind van de 19de eeuw kwam de neo-barok op.De behoefte aan een nationale stijl was hieraan zeker niet vreemd. Deze stijl moest beantwoorden aan de stijl van het volk. De Tjechische bouwkunst van de 17de en 18de eeuw blonk uit door ongehoorde vormen en rijkdom. De vreugdevolle barok was de belangrijkste en meest universele ontwikkeling van de bouwkunst , waarin zich ambachten en kunst voordelen konden doen. Aanvankelijk was neo-barok in het centrum van Praag te vinden. Onder druk van de publieke opinie werden hiervoor de architecten veelal verplicht . Bijvoorbeeld het huis " SCHIER" op de hoek van het oude stadsplein en de Parijsstraat , een ontwerp van Rudolf Krizenecky. Voor de vormgeving van de decoratie kon hij zich steunen op archiefmateriaal en overgebleven gipsmodellen. De voornaamste architekten waren hijzelf en Fedrich Ohmann. Nadien volgden Jan Koula en Antonin Wiehl.
De goochelexpert met stijlen was zonder twijfel de architekt Oswald Polivka . Hij vermengde als geen ander de oude en nieuwe elementen. Een was volgens zijn opvatting 'origineel' als het mooi oogde.
Kotera, Madl, Koula gingen uit van het 'tijdloze beginsel' en men moest verder bouwen op vormen die sinds mensenheugnis voor evenwicht hadden gezorgd. Het kwam erop aan om een eigentijdse architecturale uitdrukkingsvorm te vinden zonder de traditie en de eeuwige schoonheidsvorm geweld aan te doen.
Deze basis stelde de architect zijn eigen fantasie de vrije loop te laten . Er ontstonden fantastische gevels met behulp van beeldhouwers als Saloon, Preisler, Masek...
De volgende generatie keek in de richting van Wenen met zijn sobere stijl, vooral Adolf Loos en Josef Hoffmann.
Op het eind van de 19de eeuw kwam de neo-barok op.De behoefte aan een nationale stijl was hieraan zeker niet vreemd. Deze stijl moest beantwoorden aan de stijl van het volk. De Tjechische bouwkunst van de 17de en 18de eeuw blonk uit door ongehoorde vormen en rijkdom. De vreugdevolle barok was de belangrijkste en meest universele ontwikkeling van de bouwkunst , waarin zich ambachten en kunst voordelen konden doen. Aanvankelijk was neo-barok in het centrum van Praag te vinden. Onder druk van de publieke opinie werden hiervoor de architecten veelal verplicht . Bijvoorbeeld het huis " SCHIER" op de hoek van het oude stadsplein en de Parijsstraat , een ontwerp van Rudolf Krizenecky. Voor de vormgeving van de decoratie kon hij zich steunen op archiefmateriaal en overgebleven gipsmodellen. De voornaamste architekten waren hijzelf en Fedrich Ohmann. Nadien volgden Jan Koula en Antonin Wiehl.
De goochelexpert met stijlen was zonder twijfel de architekt Oswald Polivka . Hij vermengde als geen ander de oude en nieuwe elementen. Een was volgens zijn opvatting 'origineel' als het mooi oogde. ( stadhuis van Praag bv)
Kotera, Madl, Koula gingen uit van het 'tijdloze beginsel' en men moest verder bouwen op vormen die sinds mensenheugnis voor evenwicht hadden gezorgd. Het kwam erop aan om een eigentijdse architecturale uitdrukkingsvorm te vinden zonder de traditie en de eeuwige schoonheidsvorm geweld aan te doen.
Deze basis stelde de architect zijn eigen fantasie de vrije loop te laten . Er ontstonden fantastische gevels met behulp van beeldhouwers als Saloon, Preisler, Masek...
De volgende generatie keek in de richting van Wenen met zijn sobere stijl, vooral Adolf Loos en Josef Hoffmann. (die laatste 2 behandelen we misschien wel eens in de Weense Jugendstil)
Eerst even vertellen ; Praag is de stad waar ik 8 keer ben geweest om de art-noveau en de neo-stijlen te gaan bekijken en er voor mezelf een tiental wandelingen heb beschreven. Dat was vanaf het eerste jaar dat de muur was 'gevallen' tot ongeveer 2007.Ik heb Praag in de steigers gezien en grotendeels hersteld en schitterend in de zon . De stad Praag niet alleen, vooral de buitenwijken zijn interessant voor de liefhebber van de kunst rond 1900 ! In Brussel is er een biënnale geweest nu ook al een twintigtal jaar geleden waarvan ik een deel van de kataloog zal brengen.
PRAAG ROND DE EEUWWISSELING
Praag ligt in het hart van europa. Gotische, renaissance en barokke gebouwen bepalen tot vandaag het stadsbeeld. Doch ook de ingrepen rond de woelige tijden van 1900 bepalen mede het uitzicht van de huidige stad met zijn voorsteden. Rond die tijd werd Praag omgevormd tot een "moderne" stad, die de kunst verstond om het historische aan het moderne te paren. Het tjechische volk begon binnen de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, voor zijn rechten op te komen. Op het einde van WO1 verwierf tjechoslovakije zijn onafhankelijkheid. De universiteitsprofessor Thomas Masseryk beïnvloedt een ganse generatie jonge mensen en stelt de rol van de intellectuelen in vraag. Deze dienen zich onvoorwaardelijk ten dienste te stellen van de nationale idee.
Volgens Masseryk moet iedereen zijn eigen morele en spirituele ontwikkeling in handen nemen en zo het fatalisme van die tijd trachten te overwinnen. Dit werd bij de intelectuelen goed onthaald, o.a bij culturelen zoals Machar, Gova, Brezina en nog een aantal. Het manifest van het Tjechisch Modernisme onderschreef Masseryk's idee. Toch ontplooide het modernisme zich ingewikkelder. In 1894 verscheen het tijdschrift " Moderni Revue" uitgegeven door Prochacska en Kracek. Het spitste zich toe op het symbolisme en decadentie en volgde van dichtbij de evolutie van nieuwe stromingen en toonaangevende denkers in het Westen. Hun voornaamste tegenstander was Salda.Deze bepleitte een nieuwe synthese tussen kunst en leven, wat veel bijval oogstte bij de beeldende kunstenaars. De decadenten onder andere Hlavacek publiceerden in de jaren 1890 "Moderni Revue" een aantal bijdragen van Aubrey Beardsley, Odilon Redon, Félicien Rops en vooral Edvard Munch. De weg naar het modernisme ging open vooral door toedoen van het kunstenaarsgenootschap Manes.
Het verlangen naar kunst en leven deed zich evengoed voelen in andere sectoren dan de beeldende kunst , nl. de ambachten en in de architectuur. In het laatste geval werd gezocht naar een vervanger voor het electische historisme. Men kwam uit bij een 'moderne stijl' en vormgeving : na enige aarzeling werd de naam " art nouveau" aangenomen . De omstandigheden en de sfeer leenden er zich uitstekend toe. Ganse delen van de stad waren aan vernieuwing toe. Niet alleen particuliere woningen , ook de officiële gebouwen werden in de nieuwe stijl gebouwd. Het verlangen van de architekten en de progressieve leden van de stad Praag vonden zich in eenzelfde positieve synthe. Zelfs in de monumenten deed men beroep op deze nieuwe stijl. De art nouveau werd méér dan een modeverschijnsel. Hij groeide uit tot een levensstijl en maakte deel uit van de sociale werkelijkheid van de Tjechen.
Vanzelfsprekend deed Wenen zijn invloed gelden en vindt men geometrische sporen (jugendstil) in de architectuur. Jan Kotera , leerling van Otto Wagner(Weens architekt) spande zich in om zijn bouwwerken als één geheel op elkaar af te stemmen wat constructie, functie en decoratie betrof. Zijn werken zijn goede voorbeelden van synthetische stijl waar Salda voor stond en kunnen gerust de kroon op het werk van de generatie uit de 1890-er jaren worden genoemd. Toch riepen zijn werken reactie op . We belanden terug bij de " decadentie" . In 1905 werd in het kunstenaarsgenootschap een tentoonstelling gehouden met de werken van Edvard Munch . Het "spook Munch" werd aldus binnengehaald in de trempel van het Tjechische Modernisme , zeer tegen de zin van Salda, want Munch beantwoordde niet aan zijn synthese-programma..
Niet alleen Munch, ook Van Gogh hebben schilders als Filla, Proschazka beïnvloed . Toch bleef in Tjechië het kubisme de bovenhand houden. Daar kreeg het de naam "kubo-expressionisme" . In Praag werd het kubisme begrepen als een artistieke taal van de moderne tijd , als eindpunt van een gevecht om een nieuwe stijl. Hier neemt het Tjechisch kubisme een aparte plaats in binnen de europese avant-garde.
Misschien zijn er onder de bezoekers ( als die er al zijn) van dit blog een tiental jaren geleden naar een expositie geweest van Ferdinand Khnopff . Daar werd hij tentoon gesteld ter vergelijking van de laat pré-rafaëlieten. Firdinand Khnopff is een typische symbolist , die als kunstenaar naast Klimt kan staan. Beiden op hun eigen manier grootmeesters in het symbolisme. FK (1858/1921) was zeer goed bevriend met de laat-prerafaëlieten .
uittreksel:
Zichtbare invloed van het Preraphaëlisme, met name vanuit de tweede golf, ging aan het einde van de negentiende eeuw uit op de kunststromingen van de Jugendstil en op de direct aan de prerafaëlitische school gelieerde de Arts-and-craftsbeweging. Zo hadden Walter Crane en William Morris een aanwijsbare invloed op de Brusselse Arts and Crafts-groepering 'Les Vingt' (De Twintig): de leden ondertekenden in 1883 een manifest ter bundeling van hun progressieve krachten en refereerden daarbij rechtstreeks aan de prerafaëlieten.[(een zeer interessant onderwerp om eens appart te behandelen)6] De esthetische idealen van de prerafaëlieten kwamen in de decoratieve kunstvormen van de Jugendstil en Art-and-crafts optimaal tot uiting: mooie vormen, aandacht voor decoratie, afgewogen, gearrangeerd lijngebruik.
De meest directe invloed werd echter uitgeoefend op de eind negentiende eeuw in opkomst zijnde beweging van het Symbolisme. Belangrijke wegbereiders van het symbolisme als Pierre Puvis de Chavannes, Louis Welden Hawkins en Gustave Moreau spraken onomwonden hun sympathie uit voor de prerafaëlieten, een enthousiasme dat in België navolging vond bij Fernand Khnopff. Met name hun verbeelding van mystiek en fatale vrouwen werd duidelijk overgenomen van de prerafaëlieten. Meer in algemene zin is de symbolistische beweging aan de prerafaëlieten schatplichtig in de aandacht voor symboliek, als verwijzing naar een hogere werkelijkheid. Een andere parallel is te trekken waar het gaat om het aan elkaar knopen van de tegengestelde idealen van trouw aan de natuur versus verbeelding, dromen, legenden en fantasie. De gerichtheid van veel Europese symbolisten op thema’s als angst en gevaar is de prerafaëlieten echter vreemd.
FERDINAND KHNOPFF
dit is afgebeeld op de cover van "ver sacrum"*
het meest gezocht blad in oostenrijk .
4 jaar uitgegeven met litho's van de meest beroemde kunstenaars uit die tijd.
Mag bij de franse grootmeesters gerekend worden van het symbolisme. Eigenaardig maar Georges Rouault , een expressionist-fauve is bij hem in de leer geweest . Moreau heeft tal van schilders opgeleid.
Het symbolisme was een stroming in de beeldende kunst, muziek en literatuur die in het fin de siècle opgang maakte, in eerste instantie in Frankrijk, maar spoedig daarna ook elders in Europa. Het ontstaan van het symbolisme is te zien als een reactie op het rond 1850 dominante realisme en naturalisme in de kunst. Verbeeldingskracht, fantasie en intuïtie werden centraal gesteld. Het symbolisme kenmerkt zich door een sterke hang naar het verleden en een gerichtheid op het onderbewuste, het ongewone en het onverklaarbare. Het symbool stond daarbij centraal, en wordt een zintuiglijk waarneembaar teken dat verwijst naar een poort naar de niet-zintuiglijke wereld. De innerlijke, irrationele ervaringen worden belangrijk, met de nadruk op droombeelden en de dood. Vormen van machteloosheid, loomheid en decadentie roepen een sfeer op van onheilsverwachting en dreiging.(wiki)
Redon spreekt tot de verbeelding door zijn monsterachtige figuren. Door velen gesmaakt anderen weer niet . Mooi ? Niet altijd maar wel grote kunst ( voor mij dan)
De grootmrrdter van het symbolisme, maar dat weet iedereen, is Gustav Klimt. Daar ga ik het dus niet over hebben. Misschien kent u deze niet . Een totaal andere opvatting over symbolisme . Een kunst waar u zelf uw verbeelding mag laten gaan . In tegenstelling tot het duits expressionisme ; recht op de kijker af met kleur en lijnen en feiten.
Op vraag van Marnix ben ik in mijn katacomben gedoken en er nog een en ander vanonder het stof kunnen halen. Het gebouw is dan wel niet direkt mijn dada , de art nouveau of deco maar bevat mooie tegelpanelen . (En toch zou er in dat gebouw een tikkeltje art nouveau moeten zitten.)
En tegelpanelen is dan weer wél iets waar ik van hou. Daar heb je schitterende monument(jes) bij. Ik moet de reeks waaraan ik begonnen was nog volledig maken met de derde fabrikant " Vermeren-Coché" , komt nog als ik ooit eens 5 minuten....!
Waarschijnlijk ook in café Harmonie. Maar die komen uit La Louvière / Boch waar ik toevallig aan een serie bezig ben die misschien ooit afgeraakt . Want Villeroy & Boch dat is geen klein bier . Wel zeer interessant.
Maar hier gaat het om café Harmonie en een beetje uitleg.
Omdat gij het zijt zulle Marnix !
Het imposante neoclassicistische gebouw Harmonie (voormalige Liberale Werkmanskring) met café en zaal op de bovenverdieping is gelegen aan de noordzijde van de Grote Markt. De behouden tegenpanelen in het interieur zijn gesigneerd van één van de belangrijkste Belgische producenten van bouwkeramiek uit het begin van de 20ste eeuw, "Boch Frères, La Louvière".
Op 26 juli 1899 werd in Ronse de "Jeune Garde Liberale Démocratique" gesticht. Ze hadden hun eerste locatie in een gehuurd pand, de oude Harmonie, op de Kleine Markt. In 1900 stichtten een aantal progressieve leden een Liberale Werkmanskring met als doel de arbeiders te steunen bij ziekte, werkloosheid en stakingen. De noodzaak groeide echter om een eigen lokaal te bezitten waar de verschillende activiteiten van liberale organisaties konden plaatsvinden. Hiervoor werd in 1908 een coöperatie opgericht, "L’Harmonie, société Cooperative" of "De Coöperatieve Harmonie" onder het voorzitterschap van Gomar Vandewiele (1864-1947), industrieel, gemeente- en provincieraadslid van Ronse. Het doel van deze instelling was het uitbaten van een lokaal, waar alle liberale verenigingen hun zetel zouden hebben en alle activiteiten zouden doorgaan. Er werd een nieuwe locatie gezocht op de Grote Markt dicht bij het stadhuis waar de markt, feestelijkheden en kermissen plaats vonden. In 1908 kon een huis met tuin en achteruitgang naar de Sint-Martensstraat aangekocht worden, gefinancierd door de gefortuneerde liberale nijveraars. Het bestaande gebouw was echter niet geschikt voor de nieuwe functie en werd gesloopt. Een nieuw complex met café en feestzaal werd, volgens literatuur, gebouwd naar plannen van architect Marchand en werd met veel luister geopend op 30 juli 1911 Dit ging gepaard met de inhuldiging van het nieuwe vaandel van de Liberale Jonge Wacht. Een 120 verenigingen en maatschappijen vanuit heel België en 5.000 mensen namen deel aan de openingsfeestelijkheden met stoet, banket en bal in de feestzaal. De achterin gelegen feestzaal werd uitgebreid met de cinema Harmonie en een dancing en later verkocht aan de stad en gebruikt als stadsfeestzaal. De poort aan de Grote Markt werd verbreed in 1956. In 1977 werd de Société Cooperative in vereffening gesteld. De liquidatie duurde tot 1988. De gebouwen werden aangekocht door brouwerij Artois, anno 2009 InBev.
Het imposante neoclassicistische gebouw met café en zaal op de bovenverdieping is gelegen aan de noordzijde van de Grote Markt, sinds de middeleeuwen al het handelscentrum van Ronse. Het gebouw wordt links geflankeerd door het in 1950 vernieuwde stadhuis en rechts door een rij neoclassicistische huizen, allen met horecafunctie.
Volgens literatuur werd het gebouw opgetrokken naar de plannen van architect Marchand in 1910, oorspronkelijk samen met de feestzaal in achterbouw. De neoclassicistische gevel verraadt vooral in het smeedwerk van het balkon en de luifel en in de afwerking van de consoles en de attiek een lichte art-nouveau-invloed. De anno 2009 gecementeerde en grijs geschilderde voorgevel telt vier traveeën en twee bouwlagen onder laag zadeldak (pannen). De drie rechter traveeën vormen een breed zijrisaliet begrensd door kolossale pilasters die een klassiek hoofdgestel dragen en boven de kroonlijst bekroond is met een blinde attiek. Een spiegel op de fries is voorzien van huisnaam "Harmonie". De begane grond is afgewerkt met imitatiebanden boven de hoge arduinen plint. Drie rechthoekige deurvensters met geometrische glas-in-loodmotieven in de bovenlichten geven toegang tot het café en zijn overluifeld dooreen glas en ijzeren afdak, op de schoorstukken gemerkt "H. Van Coppenolle, constructeur, Renaix" .De bovenverdieping is gemarkeerd door drie rondbogige deurvensters onder booglijst op imposten en een fraai gesmeed ijzeren balkon op hardstenen plaat en uitgelengde geschilderde hardstenen voluutconsoles, in de zijkanten voorzien van een schildje met ingekerfde letter H.
Links geeft een rechthoekige verbrede doorrit (poort verdwenen) toegang tot de vroegere feestzaal, thans de verbouwde en in onbruik geraakte stadsfeestzaal. Erboven, rechthoekig omlijst venster onder kroonlijst. Een houten kroon- en tandlijst lijnen de gevel af. De achtergevel werd uitgebouwd met een gevelbrede veranda met zes hoge steekboogvormige vensters, onder zinken tentdak. Een haakse aanbouw rechts telt twee en één bouwlaag met trappenhuis en keuken. Het café-interieur werd in de traditie van de grote Parijse en Brusselse brasseries, restaurants en grand cafés van circa 1900 ingericht. De grote rechthoekige ruimte is in het midden gestut door twee gietijzeren zuilen op geprofileerde basis en met een composietkapiteel. De volledig behouden inrichting met kwaliteitsvolle houten lambriseringen met ingewerkte spiegels tussen pilasters met composietkapiteel en friezen bevat vier figuratieve tegeltableaus speciaal op maat gemaakt door de firma Boch. De drie jachttaferelen zijn onderaan rechts gesigneerd "Boch. Frères / La Louviére", het paneel rechts vooraan is bovendien gesigneerd "E. Tondeur pt". De firma Boch, oorspronkelijk opgericht in Duitsland, sinds 1841 ook gevestigd te Sint-Vaast in de wijk die zal uitgroeien tot het zelfstandige La Louvière, start een faiencefabriek onder de naam Boch Frères Kéramis, in 1844. In de tweede helft van de 19de eeuw startte men daar met de productie van wandtegels die eerst in interieurs en vanaf circa 1896 ook in de gevelarchitectuur grote bijval hadden. Uit bewaarde catalogi zijn talrijke motieven en voorbeelden bekend die op maat konden aangepast worden.
Uitzonderlijk, zoals hier te Ronse in de Harmonie is het tegelpaneel gesigneerd. De schilder Furcy Ernest Tondeur (°Houdeng-Goegnies 1865 - + La Louvière 1933) werd, volgens de bedrijfsarchieven, voor het eerst als ontwerper en uitvoerder voor Boch Frères vermeld in 1885. Hij was een uitstekende portrettist en decorateur en maakte ook verschillende grote decoratieve panelen met polychrome tegels waaronder jachtscènes. Het ensemble van Ronse grijpt duidelijk terug op een ontwerp uit de handelscatalogus, dat minstens 26 jaar in de catalogus aangeboden bleef en door het bedrijf zelf toegeschreven wordt aan Georges François De Geetere (° Amiens 1859 - + Halle 1929). De Geetere was als schilder en ontwerper werkzaam bij Boch, zeker vanaf 1891. Hij ontwierp onder meer grote decoratieve panelen van polychrome tegels met historische, religieuze of romantische inslag waaronder genretaferelen, panoramische zichten en jachtscènes. Het ensemble in de Harmonie is van een onberispelijke en technisch zeer hoogstaande uitvoeringskwaliteit. De panelen zijn deels uitgevoerd in cloisonnétechniek met zwarte barbotinelijnen, deels virtuoos geschilderd in onderglazuur. Naast de drie grote tableaus met jachttaferelen (2,17 meter hoog en wisselende lengte) flankeren twee middeleeuwse figuren met valk of kaketoe een vroegere deur naar de doorrit, thans bibliotheek. Het tweede paneel links vanaf de straat toont een jachttafereel waarop onder meer een edelknaap en een edelvrouw met valken is afgebeeld. Dit tafereel grijpt duidelijk terug op een ontwerp uit de handelscatalogus van Boch van 1896. Onder het nummer 694 wordt een jachttafereel aangebonden met twee ruiters waarvan één met valk, een edelvrouw te paard en een jonge valkenier te voet. Verschillende van deze elementen vinden we hier terug. Om het tafereel meer zwier te geven werd de valk bij de uitvoering voor de Harmonie op de opgeheven arm van de vrouw geplaatst. Het eerste paneel rechts toont een jachtscène met drie ruiters waaronder één met hoog opgestoken jachthoorn, het tweede paneel toont een jachtscène met galopperende ruiter met jachthoorn. Een paneel met vogel in duikvlucht bekroont de deur rechts achter de vernieuwde toog in L-vorm. Het is een licht aangepaste uitsnede uit een ontwerp voor een groter tafereel dat als modelnummer 693 werd opgenomen in een handelscatalogus van Boch van 1896. Een fries met panelen van blauwe standaardtegels met een bloemmotief in reliëf met majolicaglazuur loopt omheen het hele café. Deze tegels komen voor op "planche 55" van de Boch-catalogus. Een gelijkaardige fries van gele bloemen zoomt de figuratieve tegelpanelen af. De middenpilasters worden versierd met een langwerpig tegelpaneel met centrale bloemenkorf en twee panelen met roosmotief en bladranken in polychrome reliëftegels. Het stucplafond is ingedeeld in panelen door zware moerbalken met omlopende geprofileerde lijsten en centrale rozetten met ventilators. De monumentale gasluchters zijn verdwenen. De zware gietijzeren radiators bleven behouden. Bij de laatste renovatiewerken werd een nieuwe plankenvloer op de vroegere beschadigde tegelvloer geplaatst. Een dubbele beglaasde deur leidt naar de traphal met brede bordestrap naar de bovenverdieping. Vooraan bevindt zich een gevelbrede ruim verlichte harmoniezaal die nu groengeschilderd is met bewaard stucplafond met moerbalken en centrale rozetjes, plankenvloer en marmeren schouwmantel. Een dubbele beglaasde deur geeft toegang tot de zaal; een tweede deur met geëtst glas in de rechter hoek van de zaal geeft toegang tot een vroeger bureau.
Kontent Marnix ? Links typische Thonet café-barkrukjes ! Ook de moeite om er eens een verslag van te maken. Ik zal hier eens een paar secretaressen aanwerven. Dan verschijnt er niets meer
Super fine specimen of crystalline Native Silver with white Calcite! This specimen is crystalline dendritic form in all its wonder and glory. It's incredibly aesthetic and the sharp crystal dendrites are some of the best I've seen recently from this classic locality. From the White Pine Mine, Ontonagon County, Michigan. Measures 3.5 cm by 4 cm by .8 cm in total size.