Directie : OPZOEKINGEN, DOCUMENTATIE EN OVERLIJDEN.
MIJNHEER DE BURGEMEESTER.
Het Ministerie van Wederopbouw heeft U, in de loop der maand Oktober 1947 en 1948 twee brochures toegezonden betreffende personen, door oorlogsfeiten overleden en waarvan het een overlijdensakte bezat zonder nochtans, bij gebrek aan voldoende gegevens, de gemeentebesturen of de familiën daarvan te kunnen op de hoogte brengen. Bedoelde overlijdensakten immers vermeldden geen woon- of geboorteplaats of gaven de naam van de overledene weer onder een verkeerde schrijfwijze.
De medewerking der HH. Burgemeesters van het Koninkrijk heeft het mogelijk gemaakt meer dan 600 van de ongeveer 2400 gevallen der beide brochures, het zij 25%, een oplossing te geven. Het departement betuigt hen daarvoor langs deze weg zijn erkentelijkheid.
Bij het voortzetten van zijn arbeid heeft de opzoekingsdienst in Duitsland, sinds Oktober 1947, veel documenten verzameld die, al zijn het geen akten van de burgerlijke stand, toch de overlijdensdatum en plaats, de familienaam, voornamen en geboortedatum vermelden, zonder nochtans te gewagen van de geboorte- of woonplaats der overledenen. Het is ons aldus niet mogelijk deze te identificeren terwijl het een groot aantal dossiers, die hangend blijven, gegevens bevatten die de bevoegde diensten zouden toelaten een verklaring van vermoedelijk overlijden uit te spreken.
De belangrijkheid dezer taak, Mijnheer de Burgemeester, zal U niet ontgaan zijn. Daarom is het Ministerie van Wederopbouw zo vrij U een nieuwe brochure te laten geworden met 6.000 gevallen waarvan het departement geen andere gegevens bezit dan deze in de brochure vermeld.
Het departement ware U zeer dankbaar, deze gegevens in de mate van het mogelijke, te vergelijken met de aanduidingen vermeld in het register van de burgerlijke stand en van de bevolking van uw gemeente en uw bevindingen aan de Directie ´Opzoekingen, Documentatie en Overlijden¡ kenbaar te maken.
Aanvaard, Mijnheer de Burgemeester, de betuiging mijner hoogachting.
NAMENS DE MINISTER : DE DIRECTEUR. (get.) F.ERAUW.
Naamlijst van Overlijdensberichten die, wegens het ontbreken van een adres, aan de gemeentebesturen niet konden worden bekendgemaakt. Er zij opgemerkt dat de gegevens van deze lijst uit oorspronkelijke Duitse stukken zijn overgenomen en dat dienvolgens in veel gevallen in de spelling der namen en in de geboortedata vergissingen voorkomen.
De lijst omvat 6 kolommen en 6313 namen :
Nr. – Namen – Voornamen – Geboortedatum – Plaats overlijden – Datum overlijden.
“Gehechtheid aan het geboortedorp deed eene brochure verschijnen. Wij bedanken al degenen die daartoe bijgedragen hebben, in zonderheid den Eerw.Heer Vermeerbergen Fr., eersten pastoor van Grootloo, en den heer Jos Op de Beeck, gemeentesecretaris, beiden te Schriek. 1943 Jan De Belser”
Met deze woorden besluit onderwijzer Jan De Belser zijn “Bijdragen tot de kennis der Geschiedenis van de Gemeente Schrick”. Jan is niet de eerste die zich de moeite heeft getroost vele zaken te noteren om deze alzo te bewaren voor het nageslacht.
Onzen eersten historicus ons bekend was niemand minder dan Adrianus van Schrieck. Het boek dat deze toen in Brugge verblijvende nazaat van ene Schriekse familie schreef :“Van ’t beghin der eerster volcken van europen insonderheyt vanden oorspronck ende saecken der Neder-landen” was een zeer gedurfde stelling. Adrianus heeft namelijk aangetoond dat voor den Toren van Babel alle mensen op aarde Hebreeuws spraken en daarna Schrieks of zo u wil Nederlands. Volgens deze taalkundige zou het Nederlands dus aan de basis liggen van alle andere talen. Deze thesis is door velen in twijfel getrokken maar onze voorvader liet weten dat hij de discussie met de geleerde tegenstanders niet schuwde. Mocht iemand dit boek uit 1613 nog bezitten, ik zou het dolgraag eens willen lezen, want misschien is het daarom dat wij Vlamingen steeds proberen elke vreemde taal te spreken op onze reizen !
Voor onze plaatselijke geschiedenis moesten we wachten tot pastoor Raeymaeckers alles netjes optekende tijdens de Franse Revolutie rond 1800. In zijn “ Memoria pro pastoratu de Schrieck “, beschrijft hij in het Latijn, het wel en wee van onze mensen tijdens de donkere dagen van deze Franse overheersing. Een historische parel met de nodige leugentjes, ook al zou je dat van een pastoor niet verwachten. Zich dikwijls baserend op wat werd verteld, geeft hij een duidelijk beeld van onze samenleving hier te lande.
Honderd jaar later was het de beurt aan pastoor Evarist Truyts om, samen met de onderwijzers Jan Op de Beeck, Victor De Belser en Alfons Cools, in opdracht van Kardinaal Goossens, een tweede historische neerslag te produceren. Het klad van deze werken willen we u zeker niet onthouden.
Zij werden vijftig jaar later gevolgd door Jan De Belser en pastoor Lodewijk Vermeerbergen van Grootlo met hun bijdragen tot de kennis der geschiedenis.
Dertien jaar later (1956) is het J.R.Verellen, pr. die met de “Parochiegeschiedenis van Sint-Jan Baptist te Schriek en de H.Naam Jezus te Grootloo” een geschiedenis neerpent die gebaseerd is op de kerkelijke en gemeente archieven.
Het zijn de teksten van dit werk die ik als een rode draad door mijn werk laat lopen, verbeterd en aangevuld met mijn teksten, maar ook met het werk van vele anderen, die in hun eigen stijl hebben bijgedragen tot dit werk.
In 1981 brengt ook de Grootlose Vriendenkring nog een brochure uit met als titel : “Grootlo ook uw parochie”.
Van meer recentere datum vinden we talrijke andere publicaties zoals : de Geogids van Dr.P. Diriken, hoofdstukken in verschillende werken van de Heistse Heemkring, de Geschiedenisvan Schriek en Grootlo van Karel Lemmens, Het fotografisch verleden van Schriek en Grootlo van Erik Ceuppens en Marc Lambaerts, enz…
Met dit nieuw werk tracht ik al deze teksten terug die aandacht te geven die ze verdienen, eventueel aangevuld met nieuwe gegevens of … verbeterd daar waar eventuele fouten onze geschiedenis zouden zijn binnengeslopen. Ik heb niet de pretentie de waarheid alleen in petto te hebben. Laat ons de wijze woorden van André Suarés in Le voyage du Condottière* niet vergeten : “Elke geschiedenis is onderhevig aan twijfel. De historische waarheid is altijd fout.”
Geschiedenis kan men best vergelijken met een reuze puzzel, waarvan heel wat stukjes verspreid liggen over een groot gebied ( duizenden archieven, miljoenen privé personen ), waarvan heel wat stukjes verwerkt zijn in andere puzzels ( de akte van Berthout van 1220 of de instellingsakte van 1309 ), en waarvan helaas ook vele stukjes zijn verloren gegaan. Toch blijft het spannend om te zoeken naar die stukjes die aan elkaar passen. Elke gevonden link brengt je dichter bij de historische waarheid, maar roept tegelijk weer meer nieuwe vragen op, of anders gezegd : ‘hoe meer je vindt, hoe meer je moet zoeken’. Daarom zal men ook voor het oudste gedeelte van ons verleden dikwijls moeten overgaan tot het stellen van mogelijke hypothesen die men dan tracht te baseren op later gekende feiten, omdat er te weinig of helemaal geen geschreven bronnen van die tijd zijn gekend.
Bij mijn zoektocht naar het verre verleden van mijn geboortedorp, viel het mij op dat de meeste geschiedschrijvers, gevonden informatie van anderen, zo maar klakkeloos overnamen, zonder zich af te vragen : Waar heeft die man die informatie gehaald ? Klopt de interpretatie van de aangehaalde zaken ? Is deze stelling getoetst aan de reeds gekende landsgeschiedenis ? Kunnen archeologische vondsten eventuele bewijzen leveren ? enz…Het is zeker niet mijn bedoeling om de geschiedenis te herschrijven, laat staan hem te veranderen. Wanneer ik bepaalde standpunten inneem, zal ik ook trachten aan te tonen waarom ik voor die of deze optie heb gekozen. Zo kan u zelf oordelen of u met deze zienswijze akkoord kan gaan, of u helemaal niet gelooft in de gepresenteerde stelling.
Beste lezer, nog veel leesgenot en twijfels, die op hun beurt een bron kunnen zijn voor levendige discussies.
Schriek, 1 september 2020
Lambrechts René
* Condottière = Italiaans aanvoerder van een partizanenleger.
31-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
Wanneer werd er voor het eerst gesproken over Schriek ?
Tot op de dag van vandaag is het oudst gekende document met de naam Schriek een schenkingsakte van de graaf van Aarschot aan de abdij van Affligem bij de intrede aldaar van zijn zoon Jan. Het was Edgar De Marneffe die dit document voor het eerst beschreef in 1894, in zijn boek : ‘Cartulaire de l’abbaye d’Afflighem et des monastères qui en dépendaient blz 68-69’.
XXXIX.
Godefroid, duc et marquis de Lotharingie, fait savoir qu'Arnoil, comte d'Aerschot, a fait don à l'abbaye d'Afflighem de divers biens situés à Buggenhout, à Malderen, à Steenhuffel, à Tremeloo et à Schrieck, et ratifie cette libéralité.
1125
In nomine Sancte et Indiuidue trinitatis Ego godefridus dei gratia dux et marchio lotharingie omnibus christi fidelibus in perpetuum. Quoniam auctore deo haffligemensem ecclesiam tam a me quam a fratre meo comite henrico fundatam scio, paci et quieti in ipsa ecclesia deo famulancium modis omnibus prouidere debeo. Unde notum esse volo tam futuris quam presentibus qualiter Arnulphus comes de Aderscoth cumduobus filijs suis Godefrido et Arnulpho in curia mea louanie venit, et ad id quod acturus erat magnam hominum meorum multitudinem liberorum et seruorum conuocauit. Prefatus igitur comes Arnulfus quicquid apud. buckenholt habebat in terris siluis aquis et pascuis cum omni decima et vtilitate qua ipse tenuerat ad opus haffligemensis ecclesie in qua Johannem filium suum jam monachum fecerat assencientibus et simul dantibus filijs michi liberaliter in manu dedit coram hominibus et baronibus meis quj presentes erant worpiuit proprio et tocius curie mee judicio nichil sibi juris in hiis que donauerat reliquit. Insuper quod apud malren et stenofle ecclesia possidet addidit. Summa autem omnium que dedit hec est . Medietas silue que buckenhot (sic) vocatur. Quicquid terra culte et inculte in ipsa villa buckenholt habuit liberaliter dedit. Medietas silue que emelo dicitur et mansum (sic) terre quj silue adiacet. Siluam que scriech appellatur ex integro dedit, quia liberum allodium suum esse cognouit. Rusticis et colonis ecclesie siue pauperes essent siue diuites jus illud quod sach appellatur in silua de buckenholt concessit Vehtinam autem de porcis hominum suorum ecclesia habebit . Hec omnia Comes Arnulphus cum legitime fecisset per me patrie Dominum et ecclesie Aduocatum confirmari postulauit Igitur ut ammonitus fueram legittimam donacionem prefate ecclesie legitime et liberaliter contuli posteris meis tam in hijs quam in omnibus tuendam ecclesiam reliquj Contra ecclesiam quicquam fieri sub districta gladij animaduersione prohibuj. Que ut rata et inconuulsa permaneant scripto mandari Sigilli mei impressione et testium astipulacione placuit roborari. Testes Arnulphus, Arnulfus de Grembergis, gerardus fratrer eius, filij Comitis Arnulfi, godefridus et Arnulfus gozwinus de heuerle et Reynerus filius ejus Sygerus de wauera Henriciis de birbays Henricus de loppoun Henricus de Asca Eustacius de tielht Arnulfus dapifer, Arnulfus de fiforh, franco Castellanus Franco de slusa, Alardus de baltersem Acta sunt hec Anno dominice jncarnationis M C XXV jndictione iij epacta xiiij, Regnante lothario Romanorum imperatore.
Cartulaire C, fol. 143. Publié dans MIRÆUS et FOPPENS, Opera diplomatica, II p. 817, et silleurs; voyez WAUTERS, Table chronologique des diplomes imprimés, II, p, 131.
Volgens De Marneffe is er in deze akte sprake van : de helft van het bos Buckenholt, de helft van het bos Emelo met een akker daarbij, en het ganse bos Scriech. De interpretaties van deze 3 oude toponiemen kan beginnen. Waar liggen ze nu ? Is dat bos in de huidige gemeente Schriek gelegen, of ligt het misschien kilometers hier vandaan ? We mogen niet vergeten dat de naam Schriek veel meer voorkomt dan wij vermoeden, zoals te Ekeren, te Essen-Kalmthout, te Poppel, te Weelde, te Meerhout, te Buggenhout, te St.-Antonius Brecht, te Wiekevorst, te… Heb je het al gezien, of moet ik even helpen ? Ligt er ook een Schriek te Buggenhout, en is Buckenholt niet de oude naam van deze gemeente ? Als we de heemkundigen van Buggenhout mogen geloven, liggen deze plaatsen in hun gemeente, want zij schrijven het volgende :
“ Vermoedelijk gebeurden in de eerste helft van de 11e eeuw de eerste ontginningen om plaats te maken voor bewoning. De oudste geschiedkundige vermelding van het bos en van de naam "Buckenholt" dateert echter pas van 1125. Deze datum werd teruggevonden in een schenkingsakte van de Graven van Aarschot ten voordele van de abdij van Affligem. Hierin wordt bevestigd dat de helft van "Buckenholt"bos, de helft van "Emelo"bos, heel het “Schrieck”bos en alle land, water en weiden die in het bezit waren van de Graven aan de abdij gegeven werden. De andere helft van Buggenhoutbos bleef in het bezit van de Heren van Grimbergen, de Berthouts. De Schriekstraat begrensde aanvankelijk de Schriekbossen. Dat toponiem komt al voor in een oorkonde uit 1125, waarin de Graaf van Aarschot zijn bezittingen te Buggenhout aan de abdij van Affligem schonk. Een dergelijke vermelding wijst alleszins op het belang dat destijds aan die zone werd gehecht. In 1690 was dat bosgebied ten zuiden van de Schriekstraat reeds grotendeels ontgonnen en verkaveld in percelen die met namen als Schriek, Schriekweg, Hoogen Schriek, Schriekbosch en Donckere Schriek van elkaar werden onderscheiden.”
De vraag die wij ons nu stellen is : “ Klopt dat, of klopt het als het hart van een dooie mus ?”
Zo kan onze zoektocht beginnen naar de drie toponiemen hier bij ons. Ook wij beschikken over doorslaggevende elementen die aantonen dat we ze hier en niet te Buggenhout moeten zoeken, wat ze ook mogen beweren.
a) Buckenholt : dit bos zou zich evenzeer kunnen situeren op het grondgebied van de gemeente Buken, deelgemeente van Kampenhout. Qua naam lijkt mij deze vergelijking zeker kunnen en het ligt niet zover buiten de grenzen van het Graafschap Aarschot. Ook de bevestiging in latere documenten, laat niet op zich wachten. Zo zijn er documenten uit 1202 met te naam Bueckenholt en in 1340 met als toponiem Buecken. Een kapel Ter Buecken dateert van voor 1425. Bewijzen te over dat deze oude toponiem daar in de omgeving in gebruik was. Wat hier wel ontbreekt is de link met de abdij van Affligem. Buken vinden we terug onder de bezittingen van de abdij van Corbie, terwijl het centrum van Buggenhout is opgenomen in het patrimonium van de abdij van Affligem, gelegen op enkele kilometer van deze plaats.
b) Emelo : gekend als gehucht van het oude Werchter, dat een van de dorpen was binnen het Graafschap Aarschot. Professor Carnoy spreekt van 'TER EMELO'. Deze naam is volgens hem afkomstig van LOO dat ‘ bos ‘ betekent. TER EME zou ‘ aan de weide ‘ betekenen. Zelf opteer ik liever voor “ buitendijks water “ als men het heeft over de betekenis van loo. Emelo of later Tremelo was een onbelangrijk gehucht van Werchter. Veldonck, Kruis en Ninde waren historisch gezien belangrijkere delen welke we nog regelmatig bij onze geschiedenis zullen tegenkomen. Emelo situeerde zich waarschijnlijk in het lage gebied tussen Ninde en Veldonck en ten zuiden van Kruis. De vele waterpartijen in dit gebied passen in de context van toponiemen op -loo als Bolloo en Grootloo. Ook hier is van de link met Affligem geen spoor. Zij die beweren als zou Emelo-bos een deel van Buggenhout zijn hebben weinig of geen bewijzen in handen. Het toponiem komt in Buggenhout niet meer voor, waardoor sommigen de naam ‘Dumeloy’ gaan zien als de verbasterde vorm van ‘emelo’.
c) Scriech : naam van ons dorp sinds de 13e eeuw. Oude toponiemen binnen onze gemeente als : Klein Schriek, Oude Schrieken en Schriekstraat gaan ver terug in de tijd. De meeste professoren zoals De Vries vertalen schriek als : waarschijnlijk bocht, hoek, haak, ook wel kromming of uitsprong, driehoekig stuk. Wat direct opvalt is het woord waarschijnlijk, dus een naam met een onduidelijke betekenis ! Sommigen denken aan een oneffen terrein dat moeilijk betreedbaar is. Wanneer we de plaatselijke geschiedschrijvers mogen geloven, komt het van schrieken, wat we nu schrijden noemen, : dus met een grote schrede over een greppel heen springen. Anderen maken een zinspeling op het woord schrik = angst, welke zij situeren rond het rovershol van Uylenborg.
Misschien is het gewoonweg de naam van de spriet, de kwartelkoning, welke men vroeger schriek noemde. Het gezegde ‘ In mei legt elke vogel zijn ei, behalve de koekoek en de spriet, leggen in de meimaand niet ‘ is ons zeker nog bekend. Dit betekent dat deze vogel in onze streken geen onbekende was, maar nu bijna volledig is verdwenen omdat zijn leefomgeving en broedgebied bijna niet meer voorkomen. Zij verkozen immers een verblijf op de drogere plekken in de omgeving van veengebieden, moerassen en poelen. Hij was niet voor niets verwant met het waterhoentje en de meerkoet, en zoals de meeste ral-achtigen hoort men hem meer dan dat men hem ziet. Zijn eigenaardige Latijnse naam heeft hij te danken aan zijn doordringende roep, die diende om zijn territorium af te bakenen, nl Crex-crex. Wanneer je nu een ‘s’ klank voor dit Latijns woord plaatst heb je ‘screx’, erg lijkend op schrieks !
Mijns inziens kan deze naam Noorse wortels hebben en zouden de Noormannen dit toponiem op meerdere plaatsen hebben nagelaten. ‘Skrikja’ betekent vandaag in het Noors nog Vlaamse gaai, een vogel die omwille van zijn schreeuwende geluid ons goed is bekend. In het Oudnoors was het de omschrijving van het schreeuwen van de demonen, de trollen, die huisden in de moerassen. Wat valt nu op : het toponiem komt steeds voor in de omgeving van laaggelegen, deels onder water staande partijen, of als naam van een waterloop, de geliefde verblijfplaatsen van onze Vikingen en onze crex-crex. Ook de vorige omschrijvingen sluiten zo aan bij deze verlaten en gevaarlijke oorden, zodat we zouden kunnen stellen dat zij van dit oude stamwoord zijn afgeleid.
In het boek : DE VLAAMSE GEMEENTENAMEN van uitgeverij Davidsfonds lezen we op blz 151 en 223
“Het element lo is zeer frequent als grondwoord in de gemeentenamen van de provincie Antwerpen (ca.25 % van de hier behandelde Antwerpse namen) en dan vooral in de Antwerpse (ook Limburgse) Kempen. Dit laatste kan daar een argument zijn voor de interpretatie 'poel, ven, enz.’ aangezien de Kempen (volgens J. Caesar) van oudsher een onherbergzaam, moerassig gebied waren. Dat moest onvermijdelijk zijn neerslagvinden in de namenvoorraad.”
“Schriek, AN, Heist-op-den-Berg, 1125 (kopie) Schrieck (M, C), 1309 Schriecke, 1312-1350 Scriec (Po1910b). De naam staat waarschijnlijk in verband met het element scric-, dat men onder meer aantreft in Algemeen Nederlands schrikken (dat oorspronkeIijk 'springen, opspringen' betekent), schrikkeljaar en Vroegníeuwnederlands hoyschric' sprinkhaan' (KIL). Schriek wordt dan verklaard als 'hoek, bocht' (Po1910b, M, C, DV, DV2, WB), bijvoorbeeld als aanduiding van een terrein dat voor een deel in een ander terrein inspringt of een terrein langs een sterk kronkelende beek. Deze verklaring gaat onder meer perfect op voor de Schriekheide op de grens van Koersel en Heusden. Deze springt met een grote hoek in het Koerselse grondgebied in en is bovendien gelegen aan de Helderbeek, zoals blijkt op de kaart van Ferraris (1777) (Me2OO7). Minder waarschijnlilk is dat de naam ontstond uit een terreinnaam met de vogelnaam schriek 'warerral' (zie VO 1995). (wvo)”
Als we deze omschrijvingen even toepassen op Grootlo en Schriek, dan is Grootlo een grote poel of moeras en Schriek het inspringende deel in dat moeras verder uitgebreid naar het gedeelte ten noorden van de Raambeek dat ook de naam Schriek droeg en tot het moeras reikte (lees : Draeyboomstraete)
Laten we nu even terugkeren naar de oorkonde en zien wat ze ons kan vertellen. In bijlage 1 vind je wat ik hierover vond in het tijdschrift Ter Palen 10 jaargang nr.1 november 1985
Bij het lezen van deze teksten vielen mij al snel enkele zaken op, welke voor mij het sein waren om dieper te gaan graven en op zoek te gaan naar mogelijke verbanden en relaties welke de beweringen van de Marneffe konden steunen en de beweringen van Wauters en Verbesselt konden ontkrachten. Laten we beginnen met de hoofdrolspelers in deze akte.
Wie was Arnold I van Aarschot ?
Volgens de Herckenrode is hij de zoon van Arnold, graaf van Aarschot in het jaar 1060, en dat was de zoon van Arnold, markgraaf van Antwerpen, zoon van Ansgisus en tevens de neef van Pepijn, koning van Frankrijk. Volgens sommigen zou hij ook in 1096 met Godfried van Bouillon op kruisvaart zijn getrokken. Maar zegt A. Van der Hasselt het was niet Arnold maar Hendrik die als moedige kruisvaarder naar het Heilig Land is getogen.
Godfried Croenen denkt dan weer in de richting van “afstammelingen van de graven van Loon”. En die zou het wel eens bij het rechte eind kunnen hebben. Gelet op de naam Arnulf of Arnold verwijst die zeker naar een naam die reeds jaren werd gebruikt bij de graven van Loon. Zo kennen we een Arnold I van Loon vermeldt als getuige in 1078 op een oorkonde van gravin Ermengardis samen met ene Godfried en ene Arnulf (waarschijnlijk de vader van Arnold van Aarschot) Gelet op hun bezittingen, en de eigendommen die we later in handen terugvinden van het huis van Grimbergen en zeker niet vergeten die van de Berthouten, lijkt het mij alsof de graven van Aarschot hun bezittingen hebben verkregen uit een verdeling binnen het oude graafschap van Loon. Zo zouden we kunnen stellen dat de graven van Loon de eerste heren waren die over onze gewesten als grote leenmannen fungeerden.
Het graafschap Loon is waarschijnlijk ontstaan omstreeks het midden van de 10e eeuw uit delen van de verbrokkelde Karolingische graafschappen Avernas en Hocht met delen van Taxandria en een stuk Maasland. Dit komt nu ongeveer overeen met de provincie Limburg en delen van Antwerpen en Vlaams Brabant. Voor onze streken traden ze niet zozeer op als eigenaars, eerder als heren met bepaalde voordelen. Binnen het graafschap Loon werden er aan de grenzen een reeks van motte-burchten opgericht om zich zo te beschermen tegen de Noormannen ? of de naburige graafschappen zoals Luik en Brabant.
ARNOLD I van AARSCHOT Vermeld tussen 1115 en 1135 Huwt met Oda (mogelijk de dochter van Hendrik III van Leuven) Kinderen : 1. Arnold II (1125-1155) 2. Godfried (1125-1152) hij kreeg ‘ voorsyne partage de heerlyke goederen tot Lyere’ zodat Bergmann hem ziet als de stamvader van het huis van Lier 3. Reinier (1126-1169) Kanunnik en Aartsdiaken van Luik 4. Jan (1125) Monnik te Affligem
Godfried Croenen ziet Adeloia en Oda als kinderen van Arnold I. Gelet op de bekende data van de volgende personen en de volgorde op dit document - de schoonzonen staan voor zijn zoon-opvolger - zouden ze eerder de zusters kunnen zijn van Arnold I. Feit is dat bepaalde eigendommen in het huis Grimbergen afkomstig zijn uit het huis Aarschot, hetzij door huwelijk of erfenis en zij daarom bij bepaalde transacties ook bepaalde rechten konden laten gelden. Blijkt ook dat er nog enige onverdeeldheid bestond tussen Grimbergen en Aarschot gelet op de vermelding “vrede en rust” in deze akte.
Adeloia van Aarschot (1125-1147) huwt met Arnold van Grimbergen (1106-†1137) Oda van Aarschot (1125) huwt met Gerard I van Grimbergen (1106-†1131)
GERARD I van GRIMBERGEN Vermeld vanaf 1106 en † 1131 Gehuwd met Oda van Aarschot (1125), dochter van Arnold (I) van Aarschot en Oda ?? Kinderen : 1. Gerard II (1149-†1188/89) 2. Arnold II (1138-†1175/78) Kanunnik te Luik – Proost van St.-Rombouts te Mechelen. 3. Margareta van Grimbergen
Is Schriek zonder Grootlo het erfdeel van Oda van Aarschot bij de inbreng van het patrimonium van de heren van Grimbergen, of komt het van haar zus Adeloia ? Of van beiden misschien ?
ARNOLD van GRIMBERGEN Vermeld vanaf 1106 en † 1137 Gehuwd met Adeloia van Aarschot (1125-1147), dochter van Arnold (I) van Aarschot en Oda ?? Dit huwelijk blijft kinderloos.
Het huwelijk van de beide broers van Grimbergen met de beide zussen van Aarschot, heeft hoogstwaarschijnlijk de inbreng van delen uit het Aarschots of Loons patrimonium in de Grimbergse goederen tot gevolg gehad. Welke delen, in volle eigendom of in leen, is niet helemaal duidelijk, maar afgaande op wat we later ervaren, wordt Schriek (zonder Grootloo en Bolloo) en Keerbergen hun volle eigendom en Werchter niet. Het Waverwoud is vermoedelijk de inbreng van Guda van Loon, vrouw van Wouter II Berthout. Ik leid dit af uit het feit dat Schriek voor Putte in het patrimonium van de Berthouten is opgenomen. Dit valt af te leiden uit het feit dat die van Schriek hun vonnis haalden te Berlaar, de bakermat van het Berthoutimperium, en die van Putte en Grootlo te Befferen = Putte. Grootloo en Bolloo verschijnen dus ook later in het patrimonium van de Berthouten. Was dit wellicht de pasmunt voor de oplossing van de onverdeeldheid tussen Grimbergen en Aarschot ? Wat ook heel eigenaardig is, is het feit dat Schriek nergens deel uitmaakt van het graafschap Aarschot (op oude kaarten uit de XVIe eeuw). Dit sterkt het vermoeden dat beide zussen niet de dochters maar de zusters zijn van Arnold I en Schriek reeds was vererft voor het ontstaan van het Graafschap Aarschot, zoals we het kennen uit oude kaarten en documenten.
Adeloia overleeft haar man en schenkt de tienden van Keerbergen aan de abdij van Grimbergen, tienden die eerst tot Bornem en later tot Affligem behoorden.
Heel merkwaardig is het feit dat op een bepaald moment de altaria van Schriek, Keerbergen, Rijmenam en Schilde, als enige parochies uit de dekenij Antwerpen, behoorden tot het patrimonium van de grootste abdij van onze streken : Affligem. Zou onze godvruchtige Adeloia daar voor iets hebben tussen gezeten ? ( Zie Kerkelijk en Godsdienstig Brabant II blz.15 van Kanunnik Dr.J.Laenen ) Navraag bij de archivaris van de abdij liep uit op een teleurstelling. In de “Beneficia collationis monasterii Affligemensis” uit de 15e eeuw (dit is 200 jaar na de feiten) komt Schriek niet voor. Volgens deze bron hadden ze in de dekenij Antwerpen slechts vier beneficies, namelijk : Keerbergen, Rijmenam, Schilde en Meerbeek. Meerbeek is voor mij een verrassing, daar graaf Ansfried een deel van zijn goed, waaronder Meerbeek, schenkt aan het kapittel van de Domkerk van Utrecht. Maar ook buiten de akte van 1125 vindt men te Affligem geen vermelding meer over Schriek of Schriekbos, Emelo of Emelobos, zelfs geen spoor meer van Jan Van Aarschot. Alleen Buggenhout wordt nog vermeld met een opgerichte kapel door de Benedictijnermonniken.
Blijft nu de vraag: Waar heeft J.Laenen deze informatie gehaald? Steunde hij zijn beweringen op deze akte, of heeft hij ergens anders iets gevonden zoals in het archief van het bisdom Kamerijk? Op deze vraag moet ik het antwoord schuldig blijven.
ARNOLD II van AARSCHOT Vermeld tussen 1125 en 1155, zoon van Arnold I van Aarschot en Oda
Volgende akte maakt ons weerom iets wijzer in de situatie tussen Aarschot en Grimbergen. Onder het oude Werchter was gelegen de hoeve van Veldonk, die tussen 1137 en 1142 door Arnold II, graaf van Aarschot, samen met zijn broers Godfried en Reinier, aartsdiaken van Luik, voor hun part en deel, en Wouter van Grimbergen (= Wouter I Berthout) en zijn schoonbroers Gerard II van Grimbergen en Arnold II van Grimbergen, proost van het St.-Romboutskapittel van Mechelen, voor hun gedeelte, verkocht werd aan de O.L.Vrouwabdij van Middelburg op het eiland Walcheren.(Oud cartularium, Abdij Park, fol. 16 e.v.) Dit betekent dat de Berthouts, zij het gedeeltelijk, rechten konden doen gelden in een gehucht van Werchter, evenals in Haacht, Tremelo en Wakkerzeel, destijds delen van het oude Werchter, dat deel uitmaakte van het Graafschap Aarschot.
Wat zeker opvalt is het feit dat er niets wordt vermeld over Jan, monnik te Affligem. Hoogstwaarschijnlijk was hij reeds overleden. Een reden te meer om in dat verre Schriek en Emelo geen verdere initiatieven van ontginning en ontwikkeling meer te nemen. We zien hier ook de Berthouten voor het eerst optreden in onze gewesten. Heeft Wouter I Berthout, die geen vreemde was in Affligem, de eigendommen van Schriek en Emelo terug overgenomen van de abdij? Alles wijst in die richting omdat we in de akte van 1220 lezen dat de ridders van Pitsemburg het recht kregen tot het kappen van hout en het hoeden van varkens in ‘het Waverwoud’(het Schriekbos is daar een deel van en lag pal bij de gegeven harde grond), zoals het drie ridders toekomt. In de akte van 1309 bij de oprichting van de nieuwe parochie Schriek hoort er ook een deel buiten de walgracht en genoemd Berthoutmoer (= Bolloo een gehucht van Werchter tot tegen Emelo). Bolloo is waarschijnlijk een ruil voor Emeloo zodat het een aaneengesloten heerlijkheid werd, en Emeloo zo terug onder Werchter en het Graafschap Aarschot kwam.
Dat die van Grimbergen over Veldonck nog hun goedkeuring moesten geven bewijst nog maar eens de onverdeeldheid die er nog altijd was binnen het Graafschap Aarschot, iets wat we ook zien binnen het Huis van Grimbergen.
GODFRIED van AARSCHOT Vermeld tussen 1125 en 1152, zoon van Arnold I van Aarschot en Oda Gehuwd met gravin Emissa weduwe van Rogier de Wavrin et de Fastre de Fosseux volgens Lod. Liekens.
Aangezien Godfried de heerlijke stad Lier krijgt en wij later Berlaar, Schriek, Keerbergen, delen van het Waverwoud … bij de Berthouten terugvinden kunnen we stellen dat onze gewesten deel hebben uitgemaakt van verdelingen en verervingen binnen het graafschap Loon en binnen het graafschap Aarschot dat ook uit Loon is afgesplitst.
Wat wordt er geschonken en waar ligt het : 1-Bewerkte en braakliggende gronden op het gehucht Buckenholt 2-de helft van het bos Buckenholt 3-de helft van het bos Emelo met hoeve en bijhorend land 4-het ganse bos Schrieck 5-de poelen en plassen en waterlopen binnen deze gebieden 6-en de daaraan verbonden tienden.
Voor de n° 1 en 2 is het duidelijk dat we te maken hebben met Buggenhout, op enkele km. van hun abdij, waar de paters van Affligem een altaria hebben opgericht en een gemeenschap hebben uitgebouwd op de verkregen gronden. De bewijzen daarvan zijn nog steeds terug te vinden in het archief van de abdij.
Voor n° 3 zitten we duidelijk in het vroegere Tremelo en n° 4 is ongetwijfeld Schriek en dit om volgende redenen :
1* De akte vermeldt duidelijk poelen of moeren en waterlopen. Voor Buggenhout wordt dat zoeken met een vergrootglas, maar voor Tremelo en Schriek kan je er niet naast kijken. Het Schriekbos wordt doorsneden met drie voorname beken : de Valkelaerbeek, de Munkbossenbeek en de Heistsebeek. Rond Emelo (het huidige Tremelo centrum) vindt men nu nog tal van vijvers en poelen.
2* De akte vermeldt ook tienden, wat betekent dat er reeds een parochie aanwezig was. Voor Buggenhout is hiervan tot op heden geen bewijs gevonden. J. Verbesselt ‘vermoedt’ dat er reeds een kerk was welke was opgericht door de graven van Aarschot, geruime tijd voor de overdracht en die door de monniken van Affligem werd overgenomen. Ik denk dat de paters eerst en vooral werk hebben gemaakt van het ontginnen van de verkregen gronden. Dit lokt tal van mensen naar deze plaats, want dit betekende werkgelegenheid. Na een aangroei van enkele jaren besluiten onze monniken tot het oprichten van een nieuwe parochie met een nieuwe kerk of kapel binnen deze nederzetting. Hiervoor is de goedkeuring nodig van de bisschop van Kamerijk en dat was in de periode 1137-1167 Nikolaas I van Chièvres. Het zal dan ook deze bisschop zijn die de nieuwe parochie zal goedkeuren aangezien de patroonheilige van de parochie de H. Nikolaas is, iets wat zich in 1265 onder Nikolaas III van Fontaines (1249-1272) heeft herhaald voor de parochie Putte.
Van Schriek weten we dat het deel uitmaakte van de zeer oude parochie Beerzel, waaruit het in 1309 wordt afgesplitst. Emelo was een gehucht binnen de oude parochie Werchter dat gelet op hun patroonheilige St.-Jan Baptist het levenslicht heeft gezien tijdens de voorbereidingen van de eerste kruistocht (voor 1100).
3* Van Emelo en Schrieck zijn er geen sporen meer te vinden in het archief van de abdij en wat er ook opvalt is het feit dat deze plaatsen zich situeren buiten de eigendommen van de abdij te Buggenhout. Toch wel vreemd aangezien dat ze gelijktijdig zijn ontvangen en ze bijna grenzen aan die andere eigendommen.
4* Een vergelijking tussen de akte van 1125 en het landboek uit 1690 zonder verdere bewijzen tussen beide data is wel erg opportunistisch. Voor Schrieck stapelen de documenten zich in de loop der jaren op. Zie hiervoor naar de verdere geschiedenis van Schriek.
5* Ik ben er hoe langer hoe meer van overtuigd dat onze monnik Jan van Aarschot door zijn vroegtijdig verdwijnen de afgesproken plannen heeft doen wijzigen. Jan is zeker niet in het klooster gegaan om de rest van zijn dagen te slijten als eenvoudige monnik. Kinderen van edellieden verkregen meestal de belangrijkste plaatsen binnen de geestelijke gemeenschappen waartoe ze toetraden. Was het misschien de bedoeling om de hoeve te Emelo om te vormen tot een bijhuis van de abdij met Jan aan het hoofd? Alle elementen waren aanwezig of in de korte nabijheid. Een reeds bestaande hoeve met land, met waterpartijen en een bos, gelegen langs de oude heirbaan Mechelen-Aarschot en op korte afstand van een aanlegplaats op de Dijle, nl Ninde. Zeer vruchtbare alluviale gronden met op korte afstand nog tal van onontgonnen moerassen en heidegebieden. Het Schrieckbos op korte afstand voor voldoende timmer- en brandhout. De nodige bescherming van zowel de graven van Aarschot als die van Leuven. Op een boogscheut, de kapel van Schrieck en de kerk van Werchter. Inkomsten uit de reeds bestaande en later de nieuwe tienden. Kortom een toplocatie! Helaas is het nooit zover gekomen.
Wat is er dan gebeurd met die eigendommen?
Wat de abdij van Affligem met Emelo en Schrieck heeft gedaan is tot op de dag van vandaag nog een groot vraagteken. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze het te gelde gemaakt door verkoop, ruil of … geschonken aan hun bisschop te Kamerijk, die de oude tienden van Schriek op zijn beurt doorgeeft aan de Berthouts in 1265. Hoe kwamen anders die oude tienden in handen van de bisschop van Kamerijk? Of heeft de onverdeeldheid tussen Aarschot en Grimbergen geleid tot een inbeslagname van de goederen, niet van de tienden? We mogen niet vergeten dat Wouter I Berthout in de kerkban werd geslagen als gevolg van een conflict met de St-Remigiusabdij van Reims over onrechtmatig verkregen bezittingen in het Waverwoud. Anderzijds waren de Berthouts, als vurige kruisvaarders, ook ‘thuis’ in de abdij van Affligem, en zij waren meesters in het regelen van hun belangen. Feit is dat de Berthouten reeds in 1220 eigenaar waren van het Schrieckbos, ja zelfs van heel Schriek met Grootlo er toen reeds bij. Voor Emelo heb ik tot op heden nog geen echte aanwijzingen gevonden, tenzij we zouden aannemen dat de heren van Aarschot Emelo hebben terug gekregen of de Berthouten het hebben geruild voor de Bolloo.
Waar lag dit bos, Scriech geheten ?
Karel Lemmens vermoedt ergens in de Bolloo. Aangezien we hier te maken hebben met een oud toponiem heb ik grote twijfels, want dan had dit bos als Bolloobos genoteerd geweest.
We vinden een Dirk Van Bolloo viermaal vermeld tussen 1304 en 1328 als leenman van de Berthouten. Dit wijst erop dat de Bolloo als naam voor een bepaald gebied ongeveer zo oud is als de naam Schriek, waardoor we kunnen besluiten dat het bos Schriech zich niet in de Bolloo bevond. Ook qua betekenis wordt het moeilijk, daar bol staat voor rond en loo voor buitendijks water, zoals in het woord Grootloo.
Ook de bossen die de rand vormden van het grote Waverwoud tegen Grasheide, gekend als het Venneschot, komen niet in aanmerking daar er geen enkele aanwijzing in die richting bestaat. Het Eekhovenbos, centraal gelegen in Grootlo, is meer dan waarschijnlijk pas aangelegd na de ontginningen van het gebied in de 14e eeuw en in omvang ook veel te klein.
De Kerkebossen, destijds gelegen van de Kwade Heide tot de grens met Putte, ten noorden de huidige Hollandstraat en ten zuiden de huidige Schriekstraat als mogelijke grenzen, komen hiervoor perfect in aanmerking. Volgende argumenten staven deze stelling:
1° De naam KERKEBOSSCHEN, waarschijnlijk wijzend op de eerste eigenaars, zijnde de kerk of abdij. (Jan Keghel hout te leene XVIII ½ buender onder bosch heye ende lant, die goeden vander AA ghelegen ter eender zyden, der kerckenbosch van Sint Jans inden Scriecke ter anderen zyden. Jaerlycs weert ..RAB RK nr 1152 anno 1473)(Item onfangen van Lambrecht vanden perre op reeckeninge vande kercken bosch lx gulden a° 1564 KAS 87b)
2° De oude toponiemen (delen van dit bos) nl; DRAYBOOMBOSSCHEN (1) (Drayboombosschen : gelegen rechts van de huidige Bredestraat die samen met de Leo Kempenaersstraat vroeger Drayeboomstraete noemde. Deze naam wijst erop dat de weg door het bos was afgesloten door een draaiboom, en dus niet vrij toeganklijk.) OUDE SCHRIEKEN (3) (Oude Schrieken is nu nog de naam van een verbindingsweg tussen de Schriekstraat en de oude Boischotse baene, nu Hollandstraat, lopend langs of door de voormelde Schriech-bosschen van weleer.) , KLEIN SCHRIEKEN (5) (Klein-Schrieken : gelegen tussen de huidige Van der Borchtstraat en de vroegere steenbakkerij, ons nu beter bekent als ’t Barreeeltje.) , de SCHRIEKSCHE BOSSCHEN (2) (Schrieksche bosschen : gelegen in den hoek achter het Sint-Bernardus kapelletje.) en de SINT-JANSBOSSCHEN (4) (Sint-Jans bosschen : waar men heden ten dage de kerkestee met haar landerijen aantreft. Galgestraat-Schriekstraat en de oude Boischotse baene).
3° Deze bossen kregen ook bosvaders toegewezen, wij zouden dat nu boswachters noemen, om ze te beschermen tegen eventuele diefstallen van hout. Zelfs het sprokkelhout en de torf waren destijds waardevolle goederen die verkocht werden.
4° de naam van de straat leidend naar of beter nog langs dit bos : SCHRIEKSTRAAT Deze oude toponiem : Schrieckstraete gelegen in de heerlijkheid Schriek, is totaal onlogisch, indien we het oude Schrieck ergens anders zouden situeren. Zulke namen betekenden immers : straat, baan, weg,… leidende naar …met andere woorden : de naam Schrieckstraete was reeds in gebruik voor er sprake was van een heerlijkheid met die naam Schriek. Zo komt het dat de naam Schriekstraat ook in de grotere heerlijkheid, die later is gegroeid, is blijven bestaan.
5° de latere eigenaars van sommige delen waren meestal heer of vooraanstaand persoon binnen de heerlijkheid Schriek, zoals de heren Van der Laen, Roussel, mevrouw Zety en later de heren VanderStegen.
6° Van waar komt de naam van die oude kapel van Sint-Bernardus, op zijn Schrieks : ‘Bernaar’ aan de rand van dit bos gelegen ? In Schriek noemt men deze kapel echter : ‘de kapel van Sinte Benoat’. Benoat is het Schrieks voor Benoit = Benedictus en niet Bernardus. Zijn de paters van Affligem toch wel Benedictijnen, niet. Is die naam van de paters van Affligem blijven bestaan in de naam van deze kapel, waarvan we weten dat ze er reeds stond in 1501. Toponiemen en andere benamingen overleven heel dikwijls de wijzigingen welke door de eeuwen heen zijn gebeurd. De geschiedenis van onze gewesten werd vroeger niet neergeschreven maar voort verteld van generatie op generatie, met de nodige overdrijvingen er natuurlijk bij, maar de namen en gewoonten bleven meestal onaangeroerd.
Kunnen we nog verder dan 1125 in de geschiedenis doordringen ?
Wanneer we niet meer kunnen steunen op geschreven akten wordt het natuurlijk veel moeilijker om nog met juiste conclusies naar buiten te komen. Gelukkig kunnen we nog wel beschikken over gegevens, ook al handelen ze niet expliciet over Schriek of Grootlo zelf, die ons een beeld kunnen geven van de mogelijke samenleving van weleer.
Zo ben ik in mijn zoektocht naar de oorsprong van de Uylehoef eigenlijk tot deze best mogelijke vaststelling gekomen.
In het vorige hoofdstuk lezen we dat binnen het graafschap Loon er aan de grenzen een reeks van motte-burchten werden opgericht om zich zo te beschermen.
Wat is een motte ?Eerst graaft men een ronde tot ovale vestinggracht uit met een diameter tot wel 100 meter, maar meestal ongeveer 40 meter. Met de vergaarde aarde legt men een kunstmatige heuvel aan van 3 tot wel 20 meter hoog, met daar bovenop meestal een ronde versterkte toren, de eersten in hout, later uit noodzaak in steen. Hoe hoger de heuvel, hoe meer grond diende aangevoerd te worden uit de onmiddellijke omgeving. De hellingen rond de toren werden aangeplant met doornachtige struiken, zodat het heel moeilijk was om de toren te bereiken. Alleen vuur was de grote vijand van dit soort van uitkijktorens of vluchtburchten. Om een eventuele brand te voorkomen werden natte huiden tegen de constructies bevestigd. Later zal men dan overgaan tot constructies in steen om dit euvel op te lossen. Specifiek bij deze motte hoorde ook een neerhof (= een hof lager gelegen dan de motteheuvel, neer heeft hier de betekenis van omlaag ), ook al dan niet omwaterd of met een andere vorm van omheining beveiligd. Daar stonden de stallen, schuren en verblijfplaatsen van de ondergeschikten. Ik stel mij nu de vraag : “ Was Halenborch (= Noelenberg = Uylenborg of de huidige Uylehoeve ) vroeger een houten motte van de graven van Loon ?”
Impressie van een motte
Ziehier enkele redenen die deze stelling verdedigen.
1° De materialen aarde en hout zijn ter plaatse aanwezig en voor de heer kosteloos. De dichtst bijgelegen steengroeven vinden we rond Wezemaal, Steenokkerzeel of Grimbergen.
2° Het werk vergt geen gespecialiseerde arbeiders tenzij timmerlui die plaatselijk toch voor handen waren.
3° De leenheren konden hun onderdanen verplichten tot het leveren van herendiensten, m.a.w. ze konden de plaatselijke bevolking enkele dagen gratis opeisen.
4° De plaats : aan de grens van het toenmalige graafschap Loon met het graafschap Brabant, afgeschermd door de beek die wij nu Raambeek noemen. Waarom noemde men in 1309 deze waterloop “walgracht” in plaats van beek of een of andere naam die mensen gaven aan grotere waterlopen ? Omdat deze beek de natuurlijke grens is geweest, welke wellicht nog werd uitgediept, waardoor er een wal = dijk ontstond. Ook oude toponiemen als Ouden Dijk herinneren nog aan die tijd. Zo kunnen we de Raambeek zien als de eerste natuurlijke verdedigingsgordel, of was dat reeds de tweede, en was de Dijle de eerste natuurlijke grens? Waarschijnlijk was het zo, aangezien we Keerbergen, en Werchter ook terugvinden in het patrimonium van de Heren van Aarschot, dus van het graafschap Loon.
5° De gracht rond ‘den Uyl’ is heden ten dage wel zogoed als verdwenen, in de beschrijving van het goed bij het leenverhef uit 1753 kunnen we lezen :” … zeker huys ende hof van plaisantie omwatert met twee waeteren ende brugge genaemt Huylenborch gelegen by St.Jan in den Schrieck onder de prochie van Putte,…” Men treft hier zelfs een dubbele watergracht rond het domein aan waarvan heden ten dage nog kleine restanten zichtbaar zijn.
In de stratenatlas van 1837 zien we nog duidelijk de volledige gracht rond de Uylehoef en de helft ongeveer van de tweede gegraven gracht rond de beide plaatsen (toen was de helft van de buitenste gracht reeds gedempt).
6° De naam Haelenborch, waarbij borch in het Middelnederlands wijst op burcht, versterkt kasteel, en niet op een boerderij of molenaarswoning die we meestal ‘schans of schrans’ noemden. In het Oudnoors betekent borg, versterkte plaats. Haelen komt dan weer van halu, en dit betekent : een vestiging op hoge zandgrond. Denk ook aan de naam Van der Borcht die op Grasheide algemeen gekend is.
Wanneer we nu de latijnse versie : Halisca (1) even ontleden, dan vinden we ook weer twee delen, nl. Halis van halitus wat damp betekent of halos, wat wazige kring rond een hemellichaam als van de maan betekent, en dit gekoppeld aan ca, de verkorting van casa wat huis of landgoed betekent. Dus samengevat, een vesting of landgoed dat verrijst uit de nevel. Dit kan men zich best voorstellen omwille van zijn ligging omgeven door gegraven grachten. in een gebied met veengronden en andere moerassige poelen, en de oude walgracht, zijnde de Raambeek.
(1) Uit Karel de Grotes’ regeerperiode dateert een van de oudste documenten over onze streek, nl Het Privilegie over de giften in het Waverwoud aan de H.Remigius in 812. Ook al gaat het hier om een apocriefe (= niet als echt erkende ) akte, zeker met betrekking op de datum, de namen van deze nederzettingen zijn niet verzonnen. Het gaat hier om 20 villa’s, allen gelegen in het Waverwoud, te weten : Halisca, Melimbrica, & Brunnum seu Berlara, & Letoina, & Soalnea, & Bersela, & Rahisco, & Salsitlo, & Nera, & Rimhamna, & Alon, & Urna, seu Walciteai, & Aldina, & Blarica, Netosa, & Andratina etiam, & Cruptinum, & Vrinia. Onder de benaming villa verstaan we geen riante bouwwerken zoals bij de Romeinen, het waren meer kleine nederzettingen, al dan niet beschermd door een vroonhof (= een houten versterkte woning met uitkijktoren). Duidelijke plaatsnamen die wij herkennen zijn Berlaar, Beerzel en Rijmenam, maar van Schriek, Heist, Keerbergen en Putte om er enkele te noemen, geen spoor. Toch zou het mij niet verbazen mocht er tussen de overblijvende namen een plaatsaanduiding zitten, gelegen binnen onze oude grenzen. Wat te denken van Halisca voor de plaats genoemd Halenborch, vermeldt op de grafsteen van Jan Rouselle in de St.-Pieter en Paulus kerk te Mechelen anno 1522 ? Cy gist Messire JEHAN ROUSSELLE Seigneur de Horvette & Hove diet Halenborch Maittre des Requestes au grand Conseil & Conseillier & depuis Commis par le Roy à l’Estat de Lieutenant-Gouverneur de Namur & Cheff du Conseil illec decedé en September 1522 Et Dame MAXELINDE DE CORET sa Compagne decedée le 4 d’Octobre 1536 Et Dame ANNE MARIE ROUSSELLE leur Niecce decedée le ….. (Provincie, Stad, Ende District Van Mechelen: Opgeheldert In haere kercken, …blz 293)
Volgens Van den Wijngaert staat Halisca voor het dorp Haelen in Nederlands Limburg (het Waverwoud was zeker niet zo groot, er wordt algemeen aangenomen dat het zich uitstrekte tussen de beide Neten, de Dijle en de Rupel). Volgens mij gaat het hier om de nederzetting in de omgeving van de Uylehoeve welke we met de oudste benamingen Halenborch en Huylenborch terugvinden.
Wat mij ook zo verwonderde is het ontbreken van een laathof of leenhof of ridderhof in dat oude Schriek. Onbegrijpelijk als men weet dat Schriek van oudsher in het patrimonium van de Berthouten is opgenomen. Men treft er alleen leengoederen en cijnsgoederen aan.
Wel weten we dat in 1270 Wouter V Berthout een groot leen geeft aan zijn zoon Wouter VI, gedeeltelijk onder Schriek, en er zou geen leenhof zijn! Hovel, een deel van Halenborch, was een hertogelijk leenhof, maar … gelegen onder de parochie Putte. Een leengoed verdeeld over drie verschillende heerlijkheden lijkt mij zeer uitzonderlijk, tenware de oorsprong ligt bij een van deze drie, m.a.w. het oude Frankische vroonhof, later motte met neerhof, dat in oorsprong deel uit maakte van één oude heerlijkheid nl. in den Scriec onder Bersela. Let nu even op deze latijnse tekst over Jan Van Hove, oudst gekende Heer van de heerlijkheid Hove(l) : Johannis de Hove XIIII bonnaria terre apud Mechelen et i curtim dictam in de scriec. Johannis et Balduinus ejus filii tenet sed nescio et relevaverunt (B.C.F.B. latijnboek fol 55R°) En wat te denken van deze tekst : Jan Van Hove XIIIIbunderen landts bi Mechelen ende ’t hof in den Scriec gheheten. Jan ende Boudewijn sijn brueders houdent nyet en weetend of sijt ontfaaen hebben ende aldus steet in d’ oude boeck. Dit goet leyt in de prochie Putte ende heet ’t Hof Van den Hove …(B. Leenhof van Brabant n° 4 folio 1r°) De vertaling is blijkbaar lichtjes gewijzigd en aangevuld met de ligging in de parochie Putte. Hoe deze gronden vanuit de heerlijkheid in den Scriec dan later over drie afzonderlijke heerlijkheden wordt verdeeld, is mijns inziens te wijten aan politieke en structurele beslissingen bij de Berthouten, na de dood van Gilles (1310) of Floris ( 1331) waarbij bepaalde delen gebruikt worden als pasmunt bij de onderlinge verdelingen of als een doordachte zet bij de ruzie tussen de Berthouten en de bisschop van Kamerijk omwille van de nieuwe tienden. Lees hierover meer in de volgende hoofdstukken, als we het hebben over de grenscorrecties met onze buurdorpen. Delen van Schriek worden gebruikt als pasmunt : een rode draad doorheen onze geschiedenis. Hoe was het ook weer : “Geschiedenis herhaalt zich”. Het zal nog enkele malen gebeuren.
7° Bij een motte paste een neerhof. Wanneer we dit oude woord ontleden zien we het deel “neer” wat wijst op ‘lager gelegen’, en het woord “hof”, een term die men vanouds gebruikte om een omheinde of afgesloten bewoningsruimte aan te duiden. Zo kennen we heden ten dage nog altijd “ het Hof van Riemen te Heist of het Hof van Laeken te Booischot”. Op de oudste kaarten van 1702 zien we nog steeds verschillende gebouwen juist ten zuiden van “den Uyl”. Deze hoeve van weleer (nog niet zo lang geleden afgebroken) heet nu toch wel toevallig Neerhof hoeve.
Detail van de kaart van de landerijen van den Uyl en de neerhofhoeve (abdij van Tongerlo)
8° Men spreekt ook over de heerlijkheid of het leenhof onder den hertog “ Hovel “. In de oudste stukken ‘Hove’ wat zou betekenen : omheind stuk land of rechtbank. Hovel staat dan weer voor heuvel, en waar zou die daar anders kunnen gevonden worden als bij die oude motte. Tevens is het ook maar een deel van het eerdere grote leen Halenborch, waar Hovel oftewel Uylenborch werd uit afgesplitst. Het andere deel heet Horvette, ons beter bekend als het Gorterleen of Gorters Laathof, genoemd naar Willem de Gorter, Heer van het leen in 1415. (Pitsemburg n° 856)
9° Wat dan te denken van de namen “Halenborg, Huylenborch, Uylenborch, Noelenberg”. Noëlen is het Schriekse dialect voor uilen, en berg werd al snel gebruikt in de plaats van heuvel. Waar nestelen uilen zich ? Zoals de meeste roofvogels maken ze hun nesten op hooggelegen plaatsen, dus kerktorens en de toren van de motteburcht. Welke geluiden maken ze ? Ze huilen als kinderen. Dus : Halenborch werd huylenborch, en die verloor haar “h”, zodat Uylenborch definitief als plaatsnaam in de omgangstaal werd gebruikt.
10° Legenden spreken steeds over “roofridders” als men het had over de bewoners van “den Uyl” het symbool van hun nachtelijke strooptochten. De oudste legende verhaalt dat ouders hun kinderen angst inboezemden voor de omgeving van Uylenborch. Kinderen werden daar opgepakt en opgesloten in den toren en ’s nachts kon je hen horen huilen. Het is duidelijk, de omgeving van den uyl was geen voorbeeld voor opgroeiende kinderen, men kon ze dus maar beter zo ver mogelijk verwijderd houden van deze plaats. Dergelijke legenden doen mij terugdenken aan de verhalen over ‘de voddenman’ of ‘de loekebeer’ uit mijn kinderjaren. De werkelijkheid was even anders. Bij oorlogsgevaar bood deze plaats bescherming voor de plaatselijke bevolking en gedroegen deze ‘roofridders’ zich als Robin Hood of Sint-Hubertus. Dit doet mij vermoeden als was de werkelijkheid zo dat de soldaten die daar gelegerd waren preventieve uitvallen deden in het graafschap Brabant ter bescherming van de plaatselijke bevolking. Zo zagen de Schriekenaren in ‘de Uil’ het symbool van hun bescherming.
Als erkenning vindt men dit symbool of deze naam veelvuldig terug in Schriek. Het was wijlen Theofiel Goovaerts, hoofdonderwijzer en tevens geïnteresseerd in het Schriekse verleden, die de verbanden tussen ‘Uylenborch en Schriek’ had ontdekt. Als medeorganisator van de feestelijkheden, georganiseerd voor een opknapbeurt van de parochiezaal in 1967 werd er gekozen voor de naam Uylefeesten.
Eerste affiche van de Uylefeesten 1967. Het embleem is van de hand van Jos Van Craen.
Later volgden een kinderkarnavalvereniging, een studentenclub, een vrije radio, een motoclub, een dansclub, een parochiale vereniging, in producten en reclame bij plaatselijke handelaars, e.a. ?
Eerste ontwerp van de sticker is van de hand van René Lambrechts.
Studentenclub Uilenspiegel van Schriek.
Besluit : In de omgeving van de Uylehoef bevond zich destijds een Frankische nederzetting ‘Halenborch’. Alle nuttige elementen waren bij de hand, voldoende bossen voor de jacht, om varkens te hoeden en voor het hout (timmer- en brandhout), vruchtbare alluviale gronden om in cultuur te nemen gelegen tussen de Uylehoef en de Raambeek, stromend water van deze beek en stilstaand water van de moerputten leverden dan weer ideale visgronden. Ook het moerasgebied rond de moerputten (het laagste punt van Schriek) was een ideaal vluchtoord bij dreigend gevaar. Deze kleine nederzetting werd tijdens de regeerperiode van de Graven van Loon omgebouwd tot motte en later tot leen- en laathof. De Berthouts zagen het helemaal zitten om onze streken verder te ontwikkelen en te verdelen binnen hun familie. Ook voor Schriek met Grootlo en Bollo zagen ze prachtige mogelijkheden. De afsplitsing van de verschillende delen uit het land van Mechelen zoals Berlaar, Keerbergen, Duffel, ... was volop bezig. Ook voor Schriek werden de nodige voorbereidingen getroffen. Wouter V geeft in 1270 een landgoed onder Schriek in leen aan zijn zoon Wouter VI ter waarde van 500 ponden tournois per jaar. Dat is geen klein stukje! Vermoedelijk is dit te situeren vanaf de kerckebossen (= het Schriekbos) tot de Raambeek en de huidige Van der Borchtstraat (later terug te vinden als het Gorterleen – Huylenborch en het Venneschot). Dit leen en de tienden van Schriek was een ideale start voor een Berthout telg. De bestaande motte kon omgebouwd worden tot kasteel welke op minder dan 1 km via een rechte dreef was verbonden met de nog nieuw te bouwen kerk, werken die toen reeds waren gestart.
Waarom werd deze droom geen werkelijkheid?
Wouter VI was als oudste zoon voorbestemd om zijn vader op te volgen als Heer van Mechelen wat dan ook gebeurde in 1287. De heerlijkheid Schriek was dus voorbestemd voor een van zijn kinderen, waarbij zijn eerstgeboren kind Wouter VII hem na zijn dood zou opvolgen en Jan of Gillis later de heerlijkheid Schriek zouden ontvangen.
Doch het noodlot sloeg toe. Wouter VI sneuvelt in de slag bij Woeringen op 05.06.1288, amper één jaartje na zijn vader. Wouter VII, nog minderjarig, volgt zijn vader op onder de voogdij van zijn oom Floris Berthout. Ook hem is geen lang leven beschoren en hij sterft reeds in 1294. Zijn broer Jan, nog minderjarig op dat ogenblik, wordt nu de nieuwe heer van Mechelen, maar ook hij sterft zeer jong en kinderloos in 1304. Het is nu de beurt aan de jongste telg Gillis Berthout, nog in 1303 heer geworden van Heyst, die nu heer wordt van de heerlijkheid Mechelen, waarvan Schriek nog altijd deel uitmaakte. Hieruit valt af te leiden dat Schriek eigenlijk bestemd was voor Jan. Ook zijn naam wijst duidelijk in deze richting: ‘Jan I Berthout, heer van Sint Jans in den Scriecke’.
Samen met zijn moeder zal Gillis de overeenkomst van zijn grootvader met de bisschop van Kamerijk voltooien, nl te Schriek de bouw van de kerk afronden en de pastoor vergoeden. Maar ook voor Gillis luidden de doodsklokken vrij snel en aangezien ook hij geen nakomelingen had, is het Floris Berthout, toen heer van Berlaar, die in 1310 de heerlijkheid van Mechelen erft. Schriek blijft binnen de heerlijkheid van Mechelen, maar het mooie landgoed dat Wouter V had geschonken zal nu worden opgesplitst, een deel bij Putte, een deel bij Keerbergen en een deel blijft bij Schriek. Dit is het einde van Wouter V zijn droom voor wat betreft de heerlijkheid Schriek.
29-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
Archeologische vondsten als : een vuurstenen vuistbijl (1), pijlpunten (2), schrabbers (3) en andere voorwerpen, in de omgeving van de Valkelarenbeek, Schopbossen en Koudhalzen laten vermoeden dat er zich in onze gewesten tijdelijke vormen van bewoning hebben bestaan. We spreken hier over een periode van meer dan 3000 jaar geleden. Deze eerste bewoners waren rondtrekkende nomaden die zich uitsluitend bezig hielden met jacht, visvangst en vruchtenpluk, iets waarvoor onze streek zich duidelijk leende, met aan de ene kant de uitlopers van het grote Waverwoud, en aan de andere kant het grote veengebied met aan zijn randen de heidegronden met talloze vennen en de stromende rivieren van Dijle, Raam en Nete. Een grondiger onderzoek kan wellicht in de toekomst nog verrassend uit de hoek komen, maar dit is duidelijk een werk voor specialisten.
(1) Geslepen bijl gevonden ter plaatse Schopbossen, nu onder Grasheide, door P. Van den Broeck (2) Gesteelde pijlpunt met vleugels gevonden ter plaatse Koudhalzen door Erik Ceuppens (3) Afslagschrabber gevonden ter plaatse Koudhalzen door Erik Ceuppens
OUD-BELGEN
Met een bijna aan waarheid grenzende zekerheid kunnen we stellen dat geen van de zeven Oud-Belgische volksgroepen of stammen in onze streken lang hebben verbleven. De Menapiërs vonden we terug rond Antwerpen, de Eburonen rond Tongeren en de Nerviërs in onze huidige provincie Henegouwen. De anderen vinden we in de polders aan zee en in onze Ardennen. Daar deze stammen elkanders gezelschap niet apprecieerden en onze gewesten centraal gelegen waren tussen de drie eerst genoemden, kunnen we begrijpen dat het hier een soort van niemandsland was, sporadisch bezocht door enkele verdwaalde jagers of een vogelvrij verklaarde, dit is een veroordeelde welke zijn stam als straf moest verlaten.
ROMEINEN
Uit de lessen van “Onze Vaderlandse Geschiedenis” herinneren we ons zeker nog de geromantiseerde strijdverhalen van de dappere Oud-Belgen tegen de supermacht uit Rome. De uiteindelijke gevolgen voor onze geschiedenis zijn niet niks. Zij gaven ons de naam : Belgen. Zij romaniseerden ons land, dat zich vroeger uitstrekte tussen Rijn en Seine, en, dus beduidend groter was dan zijn huidige grenzen. Deze Romeinse invloed bloedde echter dood aan de zuidgrens van het Kolenwoud. Deze grens – ondertussen verschoven naar de noordgrens van het Kolenwoud - werd na jarenlange politieke strijd vastgelegd, en is nu bij ons gekend als : de taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië. Afgezien van de versterkingen langs de Rijn en enkele sporadische vondsten in Vlaanderen, zoals te Rijmenam, kunnen we besluiten dat onze gewesten weinig Romeinen op hun grondgebied hebben zien passeren. De kans dat we op Schriekse bodem ooit Romeinse munten of restanten van een villa of heirbaan zouden aantreffen, is enorm klein.
FRANKEN
Zoals reeds is beschreven in het hoofdstuk over de oude kapel is de Schriekse bevolking gegroeid uit enkele Frankische nederzettingen van weleer. Zij zijn dus de eerste echte bewoners van Schriek.
KAREL DE GROTE Hem kunnen we bestempelen als de eerste Heer in onze gewesten, die daadwerkelijk heeft gezorgd voor de ontwikkeling van onze streken. Hij zorgde voor een verbetering van de landbouw, het droogleggen van moerassen en de ontginning van de bossen. Hij vond hierin een bondgenoot bij de verkondigers van het christelijk geloof. Deze samenwerking wordt beloond met de veralgemeende invoering van de tienden ten voordele van de kerk, haar bedienaars en de armen. Over deze tienden zal in de loop der tijden heel wat worden geruzied, je weet wel, “ voor het geld danst de beer “. Daarom volgende toelichtingen bij deze eerste vorm van belastingen voor onze mensen.
Wij onderscheiden in de komende eeuwen volgende soorten :
a) Oude, volle of grote tienden : van alles wat men produceerde, maar voor onze streken was dat vooral de graanoogst, diende men 1/10 af te dragen aan de priester, abdij of een vertegenwoordiger van de kerkelijke macht. In werkelijkheid was het meestal de 11e schoof op het veld ( koren, gerst, tarwe, haver, spelt, boekweit ) welke werd betaald als bijdrage. Dit is geen 10 % van de opbrengst maar slechts 9,09 %. Waren wij, Vlamingen, toen al bedreven in het ontduiken van belastingen ? Om deze schoven te bewaren werden er tiendenschuren gebouwd, zoals er heden op de binnenkoer van de abdij van Tongerlo nog eentje is te bewonderen. Of er ook te Schriek zo een schuur heeft gestaan is tot op heden niet bekend. Wel vinden we in het kerkarchief dat de torenzolder werd verhuurd aan de koster om er zijn graanoogst te bewaren. Misschien is dit een aanwijzing voor het feit dat de Schriekse pastoors destijds hun granen bewaarden op de kerktorenzolder. We moeten toegeven, een veiligere plaats kon men zich toen niet voorstellen.
b) Smalle of kleine tienden :1/10 deel van minder bekende gewassen als koolzaad, vlees, kippen, kaas en eieren, enz… en ook nieuwe producten als aardappelen. Deze tienden zijn van latere datum, en werden meestal ingevoerd als de opbrengst van de grote tienden onvoldoende bleken. Heden zouden wij dat benoemen als maatregelen om de begroting in evenwicht te brengen.
c) Nieuwe of novale tienden : 1/10 deel van de nieuw ontgonnen gronden of later van de nieuwe gewassen op deze gronden gewonnen. Tijdens de eerste jaren bedroeg de belastingdruk 1/30 of soms 1/16, om na enkele jaren op het gebruikelijke 1/10 deel te worden gebracht. Deze nieuwe tienden verdwenen stelselmatig in de zakken van de grondeigenaars, meestal de heren van de heerlijkheid, omdat zij de eigenaars waren van alle vage en onontgonnen percelen binnen hun gebied.
d) Slapende tienden : gronden waarvoor het tiendenrecht bestond maar waarop geen gewassen – zij het tijdelijk – werden verbouwd. Dit was een manier om als grondeigenaar in het bezit te komen van bepaalde stukken grond met hun tienden. Men liet de gronden enkele jaren onbewerkt, zodat er geen tienden dienen te worden betaald, en daarna bracht men ze terug in cultuur en werden het nieuwe tienden, minder zwaar belast en meestal ten voordele van de grondeigenaar of leenheer.
De verdeling van deze tienden gebeurde volgens een vast schema :
1/3 voor de abdij of de presbyter, wat we nu de pastoor zouden noemen, om in hun levensonderhoud te voorzien. We zouden het zijn loon of wedde kunnen noemen voor zijn pastorale werkzaamheden.
1/3 voor de kerk, sacristie en pastorie, als gebouw, om al de nodige zaken aan te kopen en herstellingen uit te voeren tot onderhoud, vergroting of verfraaiing.
1/3 voor de tafel van den H.Geest , het OCMW uit het verleden, waarmee de abdij of de presbyter de armen en behoeftigen konden helpen. Dit deel moest in theorie worden beheerd door de H.Geestmeesters, meyer en schepenen, maar werd meestal overgelaten aan het “eerlijke oordeel “ van de pastoor.
Of deze ganse verdeling steeds op deze wijze correct werd uitgevoerd ? Laten we zeggen dat ik dat ten sterkste betwijfel. Het dient ook gezegd dat sommige pastoors zich niet bezig hielden met het innen van de tienden, en zij deze tienden of een deel daarvan verkochten aan bepaalde welstellende personen, voor een vast gelegd bedrag. De pastoor was op deze wijze van dit vervelende werk verlost, maar het risico dat dit kon leiden tot diefstal van tienden door derden was nu zeer groot geworden.
DE GRAVEN van LOON
Na het uiteenvallen van het grote rijk van Karel de Grote belanden we in het feodale tijdperk van onze geschiedenis. Deze periode zal de geschiedenis van de volgende tien eeuwen beïnvloeden om uiteindelijk met de Franse Revolutie in 1789 of enkele jaren later volledig te verdwijnen.
Wat dienen we te verstaan onder feodaliteit ?
Het is de vorm van het sociale en politieke samenlevingspatroon van de middeleeuwen. Het betekende de decentralisatie van de macht. Waar vroeger de koning of keizer alle macht in zich droeg, gaat deze nu de macht over delen van zijn land gedeeltelijk overgeven aan enkele grote leenmannen (graven, hertogen,…), in ruil voor geleverde, en in de toekomst te leveren diensten, meestal waren dat zuivere militaire diensten, zoals manschappen, soms voedsel en verblijf voor bevriende legers, enz… Van de leenheer kregen deze leenmannen ook de algemene rechtsmacht, zoals het innen van belastingen, het leveren van herendiensten, rechtspraak, enz… Deze grote leenmannen pasten, zij het soms onder andere bepaalde regels, dit zelfde systeem van in leen geven toe aan de kleinere leenmannen, die dat soms op hun beurt nog maar eens overdeden aan de gewone ‘ridders of jonkers’. De graven van Loon en de Prins-bisschoppen van Luik kunnen we hier zien als de grote leenmannen van onze gewesten, later gevolgd door die van Aarschot, Grimbergen, de Berthouten, enz… tot bij de Familie Van der Stegen.
De eerste eeuwen na het uiteenvallen van Karel de Grote zijn rijk zijn voor de historici met een waas van onduidelijkheden omgeven. Komt daarbij nog dat op het einde van de 9e eeuw de invallen van de Noormannen de situatie hier niet verduidelijkten. Integendeel, buiten enkele grote algemene lijnen valt voor onze streken weinig informatie te rapen. Na de opsplitsing in 843 behoorden onze gewesten onder Lotharius (van waar de naam Lotharingen). In 925 veroverde Hendrik I de Vogelaar Lotharingen, zodat we op dat moment deel uitmaakten van het Grote Duitse Rijk ( ook Ottoonse Rijk genoemd ). Het is tijdens deze nevelige jaren die daar op volgden, dat het Prinsbisdom Luik en het graafschap Loon de rechten verwierven in onze contreien. In 974 werd dan het markgraafschap Antwerpen opgericht, en onze gewesten ressorteerden onder dit nieuwe graafschap.
Uit al deze vage informatie springt ons een zaak duidelijk in het oog : het oude Schriek was – en zal het helaas ook blijven – een grensgeval, bij al deze verdelingen en opsplitsingen. En zegt het spreekwoord niet : ‘men moet zijn grenzen verleggen’, iets wat voor Schriek echt letterlijk zal genomen worden, en wat meestal niet in ons voordeel zal uitdraaien.
Even opsommen :
-Schriek bevond zich in het grensgebied van de Noormannen. We mogen niet vergeten dat deze veroveraars via de Dijle richting Leuven voeren. Zij zouden ongeveer zeven jaar in onze streken hebben verbleven, alvorens in 891 nabij Leuven definitief te worden verslagen., om dan één jaar later volledig te zijn verdwenen uit onze gewesten.
-Schriek bevond zich op de zuidgrens van het Waverwoud. In alle oude documenten spreekt men steeds over deze groene long, gelegen tussen de beide Neten en de Dijle.
-Schriek lag op de grens van het oude Graafschap Loon, later het Graafschap Aarschot, ook op de grens van de bisdommen Kamerijk en Luik, nog later op de grens van de heerlijkheden van Grimbergen of de Berthouten, het Land van Mechelen, het land van Kleef, het Land van Arkel, nog later op de grens van de bisdommen Mechelen en Antwerpen, of op de grens van het Franse département “ Des deux Néthes “ of onze huidige provinciegrens Antwerpen.
Wie nu denkt dat deze grenspositie ons voorspoed heeft gebracht, komt bedrogen uit. Dure processen en lepe zetten van de tegenpartijen zullen Schriek herleiden tot de 1109 ha van vandaag, of moeten we sinds de fusie met Groot-Heist op 1 januari 1977 besluiten dat Schriek volledig is opgepeuzeld door zijn naaste buren ? Niet te verwonderen dat velen met ons meevoelden en toen de Bolloo bijna volledig van Schriek werd ontnomen spraken de mensen van “Arm Schriek”, uit medelijden. Anderen gaven de schuld aan zijn bestuurders en spraken van “ Lomp Schriek”. Zij zouden het anders aangepakt hebben, of hoe de woorden van politiekers door de eeuwen heen nog steeds niet zijn veranderd !
28-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
Eerste vermelding in 1140 als Wouter van Grimbergen Huwt met Margareta van Grimbergen, dochter van Gerard I van Grimbergen en Oda van Aarschot Kinderen : Wouter II Berthout (en een mogelijke bastaard : Adam) † vermoedelijke datum 14.06.1180
Het patrimonium van de heren van Grimbergen werd te saam beheerd en bestuurd, wat dus betekende dat bij het overlijden van Gerard I en Arnold I van Grimbergen er geen opsplitsing van het patrimonium is gebeurd. Dit gold niet voor de eigen aanwinsten die hij zou verkregen hebben door bv; huwelijk, koop of ... op een minder aanvaardbare wijze! Daarom zou hij ook in de kerkban worden geslagen als gevolg van een conflict met de St-Remigiusabdij van Reims over onrechtmatig verkregen bezittingen in het Waverwoud. Wij kunnen ons afvragen of dit iets te maken had met onze gewesten? Hoogst waarschijnlijk wel! Van deze ban blijkt later niets meer terug te vinden te zijn.
Onder het oude Werchter was de hoeve van Veldonk gelegen, die na 1136 door Arnold II, graaf van Aarschot, samen met zijn broers Godfried en Reinier, aartsdiaken van Luik, voor hun part en deel, en Wouter van Grimbergen (= Wouter I Berthout) en zijn schoonbroers Gerard II van Grimbergen en Arnold, proost van het St.-Romboutskapittel van Mechelen, voor hun gedeelte, verkocht werd aan de O.L.Vrouwabdij van Middelburg op het eiland Walcheren.(Oud cartularium, Abdij Park, fol. 16 e.v.) Dit betekent dat de Berthouts, zij het gedeeltelijk, rechten konden doen gelden in een gehucht van Werchter, evenals in Haacht, Tremelo en Wakkerzeel, destijds delen van het oude Werchter, dat deel uitmaakte van het Graafschap Aarschot. Voor Schriek is er geen enkel document van deze periode tot op heden gekend.
WOUTER II BERTHOUT
Vermeld tussen 1178 en 1202, zoon van Wouter I Berthout en Margareta van Grimbergen Huwt met Guda van Loon (1169-1202), dochter van graaf Lodewijk I van Loon (1141-1171) en Agnes van Metz Kinderen : 1. Wouter III Berthout 2. Gillis I heer van Berlaar (1195-† 1241) huwt met Catharina van Belle en is de stamvader van de Berlaarse Berthouts 3. misschien ook een Guda † vermoedelijk op een 05.11 1202 en begraven in de St.-Romboutskerk te Mechelen
De verdeling van het 'land van Grimbergen' tussen de Berthouten en de van Grimbergens vond plaats in 1197 (*). Voorheen werd het patrimonium bestuurd door de van Grimbergen en de Berthouten samen. Bij deze deling erfden de Berthouts het gedeelte van de Aarschot-erfenis in het 'land van Grimbergen', nl.Werchter met Haacht, Berlaar, Keerbergen en Schriek. Omdat we Schriek nooit terugvonden als deel van het Graafschap Aarschot, zou dit betekenen dat Schriek in volle eigendom behoort tot de Berthouts, in tegenstelling met Werchter en Haacht die tot het graafschap Aarschot blijven behoren, maar waar de Berthouten bepaalde rechten en eigendommen blijven bezitten. Ook op juridisch vlak valt een en ander af te leiden. Zo weten we dat uit het ten hoofde gaan valt af te leiden dat Schriek vroeger in het Berthout-patrimonium is opgenomen dan Grootlo of de nieuwe dorpen in het Waverwoud zoals : Putte, O.L.V.Waver 'In het dorp en bank van Sint-Jan in den Schriek zijn de breuken als te Berlaar en halen ze hun hoofdvonnis te Berlaar, terwijl die van Grootlo of Beerzel of Putte of ... dat te Putte moeten doen.' Berlaar kan ook een beetje beschouwd worden als het centrum van het Berthout-imperium ; het heeft zich duidelijk gelijk ontwikkeld met Schriek, maar vroeger dan Grootlo of Putte. * Godfried Croenen : de familie Berthout en de Brabantse adel blz 82
WOUTER III BERTHOUT
Vermeld tussen 1195 en 1220, zoon van Wouter II Berthout en Guda van Loon Huwt Sofie (1200-1220), waarschijnlijk de dochter van graaf Floris III van Holland Kinderen : 1. Wouter IV Berthout 2. Hendrik I 3. Gillis 4. Dirk 5. Arnold 6. Maria † waarschijnlijk te Damiette (Egypte) tijdens de 5de Kruistocht, kort nadat hij de schenking had gedaan aan de Ridders van Pitsenburg op 27.01.1220.(*)
Voor het eerst in de geschiedenis voert een Berthout de titel 'Heer van Mechelen'. Zijn vader en grootvader noemde men : Heer van Grimbergen of Voogd van Grimbergen.
Bij het overlijden van Wouter II Berthout krijgen we naar alle waarschijnlijkheid de splitsing van het Berthout-imperium tussen Wouter III , die Mechelen + ... ten dele valt, en Gillis I die Berlaar + ... krijgt. Waar we Schriek moeten situeren is niet duidelijk, daar geen enkel document enig uitsluitsel biedt. Pas in een oorkonde uit 1270 (**) vinden we Schriek terug in de lijst van opbrengsten van het Land van Mechelen. Dit bewijst niet dat het altijd in het Mechels imperium heeft gezeten. Er was nog heel wat onverdeeldheid tussen beide groepen zoals in het oude Werchter of het Waverwoud en heeft Schriek of delen ervan misschien gediend als pasmunt tussen beide takken van de familie, waardoor het van Berlaar is overgeheveld naar Mechelen. Wie zal het ons zeggen? In het testament van 1266 van Lodewijk I van Berlaar (***) is er wel geen spoor van Schriek te vinden, maar wel van Beerzel, waarvan Schriek nog altijd deel uitmaakte. Bestond er misschien een deel Schriek onder Beerzel en een deel Schriek buiten Beerzel met Grootlo en Bollo? Wat we later vinden is voer voor deze optie. Aan elke lezer om zelf een oordeel hierover te vellen. * Zie hierover : 'Schenking van Wouter III Berthout in 1220' op dit blog ** Godfried Croenen : de familie Berthout en de Brabantse adel blz 106 *** Godfried Croenen :Oorkonden van de familie Berthout blz 375-376
WOUTER IV BERTHOUT
Vermeld vanaf 1219, zoon van Wouter III Berthout en Sofie Huwt Adeloia van Edingen, dochter van Engelbert van Edingen en Ida van Avesnes Kinderen : 1. Wouter V Berthout 2. Hendrik 3. Jacob 4. Gillis 5. Sofie 6. Catharina † 10.04.1243 en begraven in de Minderbroederskerk van Mechelen Nam samen met zijn vader deel aan de 5de Kruistocht, maar was hoogstwaarschijnlijk reeds vertrokken toen zijn vader de schenking van Grootlo deed, en hij de nieuwe heer van Mechelen werd na diens dood. Het is tijdens zijn bestuursperiode dat de verdeling van het patrimonium effectief verder wordt doorgevoerd, waarbij Gillis II, zoon van Gillis I, Heer wordt van Berlaar, Keerbergen en ... Wouter IV krijgt Mechelen, Schriek en ... en zijn broer Hendrik I krijgt Duffel, Geel en ... Grote delen van het Waverwoud (Putte, O.L.V.Waver en Sint-Katelijne-Waver) bleven nog onverdeeld en werden ook volop ontgonnen. WOUTER V BERTHOUT
Vermeld vanaf 1238, zoon van Wouter IV Berthout en Adeloia van Edingen Huwt tussen 1238 en 1244 met Maria van Auvergne (1238 - †20.05.1282), dochter van graaf Willem IX van Auvergne en Aleid van Brabant. Maria was dus de kleindochter van de Brabantse hertog Hendrik I. Kinderen : 1. Wouter VI Berthout 2. Willem 3. Sofie 4. Mathilde 5. Floris † 15 of 16.06.1287 en begraven in de St-Romboutskerk te Mechelen
Deze telg uit de Berthout dynastie zal voor Schriek de geschiedenis in gaan als de ontwerper van deze heerlijkheid in het Land van Mechelen. Ook bij de Mechelaars kreeg hij de titel : 'de Grote' en Jan Van Boendale noemde hem 'de Goede'.
De Berthouten in conflict met de bisschop van Kamerijk over zowel de oude als nieuwe tienden verkregen in dit deel van het Waverwoud, proberen uit de impasse te geraken door het op een akkoord te gooien met de bisschop. Wouter V slaagt daar wonderwel in, maar Hendrik van Duffel en Gillis van Berlaar slagen daar niet in. Wouter V Berthout ontvangt van Nicolaas III van Fontaines (1249-1272) de tienden van Schriek op voorwaarde dat hij aan de kapel 12 pond Leuvens zou toewijzen bij de oprichting van een nieuwe kerk en parochie. Dit betekende de definitieve ondergang van de parochie Beerzel, dat het deel van Schriek aan zijn neus zag voorbij gaan. Ook de oprichting van de parochie Putte St. Niklaas in 1265 past volledig in de samenwerking tussen de landheren, zijnde de Berthouten en de bisschop van Kamerijk.
Ook zal er tussen de Berthouten onderling weer geschoven worden met grondeigendommen om de nieuw ontgonnen gronden van Waver en Putte en Schriek en Grootlo te kunnen verdelen en om er nog zoveel mogelijk voordeel uit te halen. Misschien dateren van die tijd al sommige kleinere of grotere grenscorrecties met Keerbergen, Heist en Putte.
Grenscorrectie met Keerbergen : Keerbergen bekomt gronden ten noorden van de huidige Raambeek wat totaal onlogisch is. De huidige Grensstraat wordt nu de nieuwe scheidingslijn. De tienden van de Kleine en Grote Witte hoef van Grimbergen, gelegen in dit gebied, vinden we terug in de cijnsinkomsten van de kerk van Schriek. Dit zou kunnen betekenen, dat ook na de overheveling van de gronden, de cijnzen gebleven zijn aan de kerk van Beerzel, en na de splitsing van beide parochies overgedragen aan onze kerk. Maar zijn deze hoeven wel zo oud zodat deze stelling klopt ? Of is de splitsing van latere datum zoals wij vermoeden ? Het geval Lozenhoek. Deze toponiem verwijst heel duidelijk naar een moerassig gebied en maakte daarom mogelijk van in het begin ook deel uit van het grote veengebied dat in handen was van de Berthouten. Hoogst waarschijnlijk is dit een gedeelte van het Berthoutmoer, waarvan sprake bij de aanduiding van de grenzen van de parochie Schriek anno 1309, dat gelegen was buiten de walgracht = Raambeek. Dat de Lozenhoek Schrieks grondgebied is geweest wordt ook gestaafd door een oude misweg, welke nu lopende langs de huidige voetbalvelden bijna rechtdoor tot de Raambeek liep, en waar men via een houten bruggetje in de Lozenhoek terecht kwam. Een andere eigenaardigheid is de woningen telling van de jaren 1472, 1480 en 1496. Het aantal huizen loopt plots terug van 109 naar 82 en naar 56. Tijdens deze periode van onze geschiedenis hebben zich op het vlak van het graafschap Brabant geen noemenswaardige oorlogen of epidemieën voorgedaan. Vanwaar dan deze plotse ondergang, of was dat de periode dat men nieuwe grenslijnen heeft getrokken ? Hoe verklaar je anders die zwaluwstaart van Grootlo, priemend in de parochie Werchter? Wel het is al wat ons rest van het grotere deel dat vroeger samen met de Bolloo tot de parochie Schriek hoorde.
Grenscorrectie met Putte : de heerlijkheid van Halenborch, ons gekend als de Uilehoef komt voor 90 % op Puts grondgebied te liggen. De oorspronkelijke grens, zijnde de huidige Van der Borchtstraat, wordt verlegd naar de huidige Grensstraat. Nochtans is de huidige Hoogstraat nog altijd een rechte verbinding met de kerk, en een duidelijk restant van de dreef tussen het herenverblijf en de kerk. Ook de vele vooraanstaande eigenaars waren verbonden met Schriek. Marcus Roussel was één van de grote weldoeners van onze kerk en werd erin begraven; de Vegiano d’Aguilera, eigenaar van Uylenborch, wonende te Mechelen, maar begraven op het kerkhof te Schriek, evenals een kind uit deze familie. Uit de decanale visitaties kunnen we opmaken dat de mensen wonende in dat gebied, voor hun kerkelijke plichten blijven gaan naar de kerk van Schriek, en dit gebeurt de dag van vandaag nog. Papieren zijn gemakkelijk te wijzigen, maar mensen laten zich niet zo makkelijk veranderen, en zeker geen rasechte Schriekenaren.
Grenscorrectie met Heist : de huidige grens kan onmogelijk de oude grens zijn geweest omdat de Goorschrans nu buiten Schriek valt ; omdat de grens dwars door de Paddepoelen loopt, van oorsprong onder de 10 meter grens en echt moeras ; omdat er bij de huidige grens zelfs oude rechthoekige percelen hoeks worden gesneden. Welke pasmunt operatie hier heeft plaats gegrepen is mij tot op heden nog niet duidelijk, of toch ! De aloude grens tussen Heist ( Luik ) en Schriek ( Kamerijk ) was ontegensprekelijk de grens van het grote veengebied. Daarlangs liep ontegensprekelijk de Oude Booischotse Baene, zoals wij die later zouden noemen. Maar wat gebeurde er te Schriek ? De ontginning van de veengronden en het graven van afwateringsgrachten naar de Raambeek toe, hadden voor gevolg dat het waterpeil van het veengebied daalde, waardoor de hoger gelegen delen in het noorden kwamen droog te liggen. Het moerasgebied werd kleiner of zo je wil, de grens in het noorden verplaatste zich met het water zuidwaarts. Hoe meer grond wij dus ontgonnen in het moeras, hoe kleiner onze heerlijkheid werd.
Grenscorrectie met Werchter : deze situeert zich iets later in de geschiedenis maar kostte Schriek wel het bosrijke gebied van de Bolloo, zelfs tot over de Raambeek. Via processen was de rijke abdij van Park er in geslaagd om uiteindelijk haar slag thuis te halen. Wat ons restte was nog wat heidegrond tot tegen Tremelo-Kruis, de zwaluwstaart van Grootlo ! Hierover later meer.
In 1270 wordt van alle bezittingen van Wouter V een inventaris gemaakt. Schriek en Winklem zijn goed voor 120 ponden Leuvens tegenover Noorderwijk slechts 25 ponden. Ook weten we dat Wouter V aan zijn zoon Wouter VI een leengoed had geschonken, gedeeltelijk gelegen onder Schriek, ter waarde van 500 ponden tournois.
WOUTER VI BERTHOUT
Vermeld vanaf 1268, zoon van Wouter V Berthout en Maria van Auvergne Huwt met Adelisia de Guines (1270-1324) dochter van graaf Arnold III de Guines en Alice van Coucy Kinderen : 1. Wouter VII Berthout 2. Jan 3. Gillis † gesneuveld in de slag bij Woeringen 05.06.1288 Adelisia de Guines heeft na de dood van haar man zich bijzonder ingezet voor abdijen en kerken. Zo ook voor Schriek, waar zij samen met haar zoon Gillis een nieuwe kerk liet afwerken en op 9 maart 1309 aan bisschop Filippus ootmoedig smeekte om deze kerk als parochiekerk te erkennen.
WOUTER VII BERTHOUT
Vermeld vanaf 1289, zoon van Wouter VI Berthout en Adelisia de Guines Ongehuwd † vermoedelijk 05.06.1294
Werd Heer van Mechelen genoemd, maar was hoogstwaarschijnlijk nog minderjarig en dus onder de voogdij van zijn oom Floris Berthout.
JAN BERTHOUT
Vermeld vanaf 1290, zoon van Wouter VI Berthout en Adelisia de Guines Huwt met Blanche van Brabant, dochter van Godfried van Brabant, Heer van Aarschot en Vierzon en Johanna van Vierzon † vermoedelijk 25.08.1304 en begraven in de St.-Romboutskerk te Mechelen
Werd heer van Mechelen na het overlijden van zijn broer Wouter VII in 1294. Ook Jan was nog minderjarig wat blijkt uit een akkoord gesloten tussen Floris Berthout, voogd van Jan, heer van Mechelen enerzijds en Jan Berthout, heer van Grammene en zijn zoon Jan, heer van Neckerspoel anderzijds, over wederzijdse verhoudingen tussen de Mechelaars en de inwoners van Neckerspoel in 1294. (Laenen Gesch.Mech. p.31)
GILLIS BERTHOUT
Vermeld vanaf 1299, zoon van Wouter VI Berthout en Adelisia de Guines Zou gehuwd zijn met Maria, dochter van Jan van Loon en Chiny, zonder kinderen, volgens J.Th.de Raadt en Baerten, maar Godfried Croenen verwerpt deze stelling bij gebrek aan bewijzen. Wel zijn er geen erfgenamen in leven bij zijn overlijden in 1310. † vermoedelijk 23.10.1310
In 1303 heer van Heist en na de dood van zijn broer Jan die kinderloos overleed in 1304, werd hij heer van Mechelen. Hij zou samen met zijn moeder de kerk afwerken te Schriek en zorgen voor de oprichting van de parochie. Hier is dus duidelijk dat Schriek op dat ogenblik nog steeds deel uitmaakte van het Mechelse patrimonium.
Voor meer info over de bouw van de kerk verwijs ik naar een van de volgende hoofdstukken.
FLORIS BERTHOUT
Vermeld vanaf 1283, zoon van Wouter V Berthout en Maria van Auvergne Huwt met Mechteld van de Mark, dochter van graaf Engelbert I van de Mark en Elisabeth van Valkenburg Kinderen : 1. Sofie van Mechelen Bastaardzonen : Floris, Boudewijn, Jan, en misschien ook Walewein † vermoedelijk 17.10.1331 en begraven in de Minderbroederskerk te Mechelen
Na de dood van Gillis, die geen nakomelingen heeft, wordt Floris, toen reeds heer van Berlaar, de nieuwe heer van Mechelen. Door al de aankopen en erfenissen was Floris een van de rijkste edellieden geworden van zijn tijd. Niet te verwonderen dat zijn enige dochter een fel begeerde bruid was, gezien de grote bruidschat die zij meedroeg.
In 1315 schonk Floris aan de abdij van Grimbergen woeste gronden te Beerzel en te Grootlo.
Waar lag dat stukje te Grootlo ?
Foto uit het cartularium van de Abdij van Grimbergen
Zoals je op het kaartje kan zien lag het stuk grond tussen de Gommerijnstraat en de Puttestraat.
Dit is de opvolging van de Berthouts op voorwaarde dat Schriek steeds deel uitmaakte van het patrimonium van de Mechelse tak. Volgt er nu scenario 2 : Schriek werd opgenomen in het patrimonium van de Berlaarse tak. Wouter I en Wouter II worden nu opgevolgd door :
GILLIS I BERTHOUT van Berlaar
Vermeld tussen 1195 en 1241, zoon van Wouter II Berthout en Guda van Loon Huwt Catharina van Belle, dochter van Gerard en de weduwe van Boudewijn van Grammene Kinderen : 1. Gillis II 2. Lodewijk I + enkele dochters † waarschijnlijk op 18 februari 1241
Gillis was ook kruisvaarder bij de 5de Kruistocht, maar was reeds huiswaarts vertrokken bij de gift aan de Ridders van Pitsemburg van 1220 door zijn broer Wouter III. Deze gift gaat over eigendommen van Wouter te Grootlo (deel van Schriek) en te Rama = Gestel (deel van Berlaar). Gillis was nochtans heer van Berlaar, maar wellicht niet van Gestel en was het wellicht ook zo te Schriek? Of bezaten de Mechelse Berthouten bepaalde eigendommen binnen de verschillende heerlijkheden? Feit is dat we Hameiden (= Rama = Gestel) terug vinden bij Jan I van Berlaar, zoon van Lodewijk I.
Gillis, stichter van het klooster van Rozendaal te Walem, was een grote weldoener voor kloosters, abdijen en andere kerkelijke instellingen. Hij treed ook zelf toe tot de Duitse Orde omstreeks 1229 en laat het bestuur over aan zijn zoon Gillis II van Berlaar.
GILLIS II BERTHOUT van Berlaar
Vermeld tussen 1227 en 1236, zoon van Gillis I Berthout, heer van Berlaar (1195-†1241), en Catharina van Belle Huwt Helvide van Barbençon, dochter van Gilles, Heer van Barbençon † waarschijnlijk in januari 1236
Gillis II, aangeduid als de stichter van de St.-Bernardusabdij, zet de politiek van zijn vader als vrijgevige landheer verder. Dit leidde tot financiële problemen welke dan maar door zijn broer Lodewijk I van Berlaar dienden te worden opgelost.
LODEWIJK I BERTHOUT van Berlaar
Vermeld tussen 1233 en 1270, zoon van Gillis I Berthout, heer van Berlaar (1195-†1241), en Catharina van Belle Huwt Sofie van Gavere dochter van Raas van Gavere en Sofie van Breda Kinderen : 1. Jan I 2. Lodewijk 3. Raas † waarschijnlijk in januari 1271
Door de vrijgevigheid van zijn vader en broer kwam Lodewijk in financiële problemen. Deze probeerde hij op te lossen door zelf de geldkraan voor kerkelijke instellingen dicht te draaien, vroegere giften aan te vechten en een enorme ontginningsdrang in het Waverwoud met de drie Wavers (St- Catharina, O.L.Vrouw en St.-Niklaas) op kop, te ontwikkelen wat nieuwe tienden en dus nieuwe inkomsten opleverden. Dit zou echter leiden tot een conflict met de bisschop van Kamerijk en zeer zware boetes. Wouter V Berthout lost zijn problemen met de bisschop op en verkrijgt de oude tienden van Schriek. Waren deze wellicht al door de bisschop aan Lodewijk ontnomen? Hoogstwaarschijnlijk wel en zo zag Wouter V de kans om zijn ontginningen te Grootlo, te koppelen aan de oude ontginningen te Schriek en zo een nieuwe grote heerlijkheid te creëren voor een van zijn kleinkinderen.
Besluit:
Om de zaken welke volgen in zijn juiste context te zien moeten we ervan uitgaan dat het oude Schriek bestond uit twee delen, nl het oude en reeds ontgonnen gebied onder de parochie van Beerzel, en het nog niet ontgonnen moerasgedeelte van Grootlo en Bollo.
Na de verdeling van de eigendommen tussen de van Grimbergen en de Berthouten in 1197 komt Schriek in handen van de Berthouts. Als na de dood van Wouter II de verdeling van het Berthout imperium wordt aangevat zien we het oude Schriek overgeheveld worden naar de tak Berlaar, samen met Keerbergen, Rijmenam, Beerzel, een groot stuk van het Waverwoud, enz... Ondertussen blijft het grote moerasgebied (met daarin het tweede gedeelte van Schriek) en de Luikse enclave van Heist in handen van de Mechelse tak.
Zo worden volgende zaken heel duidelijk.
1. In het dorp en bank van Sint-Jan in den Schriek zijn de breuken als te Berlaar en halen ze hun hoofdvonnis te Berlaar, terwijl die van Grootlo dat te Putte moeten doen.
Grootlo en de Waverwoud dorpen waren in het begin van de 13e eeuw nog een vrijwel onontgonnen gebied met schaarse bevolking, daar waar Keerbergen (dat later zijn eigen bank zal oprichten) en Beerzel met Schriek reeds veel vroeger in ontginning lijken te zijn genomen. Daarom konden die van Schriekdorp niet naar Putte, want die bank bevond zich toen vrijwel zeker te Mechelen of Bonheyden. Pas na de enorme ontwikkeling van dit gebied in de eerste helft en het midden van de 13e eeuw, verhuist de schepenbank van Befferen naar Putte en konden die van Grootlo naar Putte in plaats van het verre Berlaar voor hun hoofdvonnis te halen. Grenzen worden verlegd, landheren verdwijnen en er verschijnen nieuwe heren ten tonele maar gewoonten en tradities blijven meestal veel langer doorbestaan. Zij volgen de plotse wijzigingen niet of niet zo snel.
2. Wouter III trok op kruistocht (de 5e) met zijn broer en zonen Maar zou sneuvelen te Damiette in 1220. Daar deed hij op zijn sterfbed een gift aan de Ridders van Pitsenburg van VI bonuaria dure terre in GRUTLO, en verkregen ze het recht tot het kappen van hout en het hoeden van varkens in 'het Waverwoud', zoals het drie ridders toekomt.
Deze gift bewijst het bezit van Grootlo in het Mechels imperium, maar tevens de onverdeeldheid die er nog bestond i.v.m. het Waverwoud daar Wouter III hierin een gunst verleende aan de Duitse Ridderorde zonder goedkeuring van zijn broer Gillis, waarvan velen aannamen dat hij ook dit deel volledig onder zijn bezittingen mocht rekenen.
3. Schriek evolueert op een dubbelspoor aan verschillende snelheden.
a) Het oude reeds deels ontgonnen Schriek onder Beerzel,opgenomen bij de Berlaarse Berthouten, wordt een beetje vergeten. Zij leggen in de eerste helft van de 13e eeuw de nadruk op de ontwikkeling van de Waverdorpen.
b) Grootlo met Bollo, het nieuwe Schriek, evolueert onder de vleugels van de Mechelse Berthouten duidelijk veel intenser. De bevolking groeit er gestaag aan en de Berthouten slagen er zelfs in om het gebied uit te breiden naar het zuiden en de veen- en heidegronden tot tegen Emelo en Veldonck van Werchter af te snoepen. Wij weten dat de Berthouten bepaalde rechten hadden binnen het dorp Werchter en daarom was deze aanhechting hoogstwaarschijnlijk een onderhandelde oplossing met de graven van Aarschot. Maar hoe zat het dan met de belangen van de Kerk, lees de abdij van Park? Waarom zwegen zij? Dit is alleen te verklaren door het feit dat zij rustig mochten blijven voortwerken en hoe meer zielen, hoe meer ... inkomsten. Dit betekent wel dat de oude kapel van St.-Jan in den Scriecke ergens in dit nieuwe deel, dus Grootlo of Bollo moet hebben gestaan ! Anders was er een duidelijk conflict ontstaan met de pastoor van Beerzel. Hierover meer in het hoofdstuk over 'de oude kapel'.
4. Onder Wouter V Berthout worden de beide delen geheel of gedeeltelijk verenigd.
Het conflict tussen de bisschop van Kamerijk met de Berthouten van Mechelen, Berlaar en Duffel, en de grote financiële problemen van Lodewijk I van Berlaar hebben tot gevolg dat de heren van Berlaar stelselmatig delen van hun bezittingen verkopen aan hun familie van Mechelen. Schriek is wellicht ÈÈN van de eerste transacties tussen Berlaar en Mechelen. Hierover is tot op heden nog geen specifiek document ontdekt maar er zijn wel duidelijke aanwijzingen dat deze overdracht heeft plaats gevonden.
a) In 1265 ontvangt Wouter V de tienden van Schriek.
b) In 1270 vinden we Schriek tussen de lijst van inkomsten van Wouter V.
c) In 1270 schenkt Wouter V een groot leengoed deels onder Schriek aan zijn zoon.
Er zijn nu twee mogelijke scenario's bij deze overdracht.
1- Het volledige oude deel van Schriek onder Beerzel wordt overgeheveld. 2- Slechts een groot gedeelte wordt Mechelse eigendom.
Dit laatste scenario doet mij vermoeden dat bepaalde delen van het oude Schriek eigendom bleven van Lodewijk I, nl. het deel ten zuiden van de huidige Grensstraat werd bij Keerbergen gevoegd en het deel ten noorden bij Putte, waar de pas opgerichte parochie deze injectie best kon gebruiken. Het grote leen Halenborg zie ik dan weer wel volledig in de handen van Wouter V, die dit mooie stukje schenkt aan zijn zoon. Indien deze verdeling niet is uitgevoerd bij deze overdracht, dan zal dit op een later tijdstip zijn voltrokken. 5. Op 22 juni 1329 gaf de bisschop van Kamerijk de opdracht aan de deken van Mechelen en Antwerpen om de grenzen te bepalen tussen de kapel van Schriek en de parochie van Werchter.
Pas 20 jaar na de oprichting van de parochie wordt de grens ervan reeds in vraag gesteld.
De bouw van de nieuwe kerk te Schriek en de komst van een eigen pastoor ,zorgt voor problemen binnen de heerlijkheid Schriek met betrekking tot de verdeling van de kerkelijke taken. De paters van Park, die nog steeds de dienst verzorgden in de kapel van Grootlo voor de meest afgezonderde families binnen Schrieks Grootlo en Werchter, voelden zich bedreigd door de nieuwe parochie Schriek, die steeds meer en meer gezinnen van binnen het oude Grootlo wist aan te trekken. Het feit dat het gedeelte Werchter (Berthoutmoer) dat was bijgevoegd eigenlijk tot het bisdom Luik behoorde was nog een reden te meer om deze toestand aan te klagen en zoveel mogelijk munt te slaan uit het geschil met Kamerijk en de Berthouten. Het gebrek aan een echte Berthout als heer van de heerlijkheid Schriek laat zich nu duidelijk voelen. Floris was ondertussen zo groot en machtig geworden dat hij geen grote confrontatie met het bisdom Luik gaat voeren om een stukje moeras en heide. Dit waren in zijn ogen maar borrelnootjes, en men kon het machtige Luik en de abdij van Park beter tot vriend als tot vijand hebben voor het regelen van grotere en belangrijker zaken. Ik verdenk hem er dan ook nog van de naruurlijke in onnatuurlijke grenzen met Heist, ook een Luikse enclave, te hebben gewijzigd. Het resultaat van dit conflict is voor Schriek het totale verlies van de Bollo tot boven de Raambeek. De Bollotienden en de gronden verdwijnen onterecht in de rijke koffer van de abdij van Park, iets wat ze bij de vergroting van de kerk door een royale gift hebben trachten te verbloemen.
27-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
Na de dood van Floris Berthout in 1331 wordt Margaretha van Gelre (de oudste kleindochter van Floris) de eerste vrouw van het Land van Mechelen omdat zijn enige dochter in 1329 was overleden. In welke mate Reinout II van Gelre als echtgenoot van Sophia, enige rechten kon doen gelden in de nalatenschap van zijn echtgenote is nog onduidelijk. Zo bevestigde Margriet, oudste dochter van myns heren Reynolds bi der ghenade Gods hertoghe van Gelre ende van Zutphen in 1339 door een zelfde verklaring nopens bepaalde rechten over Berentrode ; rechten verkregen van Floris Berthout en zijn dochter Sophie in 1326.(Handschrift van Huldenberg p.91 en 97 in Mechels Stadsarchief)
Reinout II de Zwarte van Gelre zoon van Reinoud I van Gelre (‘de Strijdbare’) en Margaretha van Vlaanderen ° Ong.1295 Huwt te Roermond op 11 januari 1311 met Sophia Berthout (° … - † 06.05.1329): dochter van Floris Berthout en Mathilda van Mechelen (Reinoud is 15-16 jaar oud, Sophia waarschijnlijk jonger) Sinds 1318 regent van Gelre Sinds 1326 graaf van Gelre en Zutphen Sinds 1339 hertog van Gelre Kinderen: 1. MARGARETHA van GELRE
° Ong.1320 Huwelijksvoorwaarden vastgelegd op 4 juli 1342 met Gerard V van Gullik, de oudste zoon van graaf Willem van Gullik, maar vermoedelijk nooit gehuwd. Zij erft het Land van Mechelen van haar moeder. † 04.10.1344 In het RA te Arnhem bevindt zich de ‘Recepta Heinrici de Roobroke 1331-1332’ Dit zijn de rekeningen van de inkomsten en uitgaven van Hendrik van Robroek, drossaard en rentmeester van de graaf van Gelre en van zijn oudste dochter Margareta voor het land van Mechelen.
Hierin vinden we de inkomsten, ook uit tienden, te Grote Loe, in den Scriec en op Bolloe, maar tevens bij de uitgaven de betaling van de pastoor van Schriek : ‘den prochiaen van den Scriecke 12 lb lov.’
2. Mechtild van Gelre ° Ong.1325
3. Elisabeth (of Isabella) van Gelre, abdis van het klooster van ‘s Gravendaal ° ? † 10.12.1376 in het klooster ‘s Gravendaal bij Goch
4. Maria van Gelre ° Ong.1327 Huwt op 25.12.1362 met Willem II/VI van Gulik(† 1393) Kinderen : 1.Johanna van Gullik ° ong.1362 - † 19.07.1415 2.Willem I van Gelre en Gullik ° 13.03.1363 - † 16.02.1402 3.Reinoud IV van Gelre en Gullik ° Ong.1365 - † 25.06.1423 † in november 1397
Reinhout huwt voor de tweede maal te Nijmegen op 20.10.1331 met Eleonora (Plantagenet) van Engeland (° Woodstock 08.06.1318 - † Deventer 22.04.1355) dochter van Eduard II Plantagenet, koning van Engeland en van Isabella (‘de Schone’ van Capet) van Frankrijk Kinderen: 1. Reinoud III ‘de Dikke’ van Gelre ° 13.05.1333 Huwt in 1347 met Maria Van Brabant † 04.12.1371 2. Eduard van Gelre ° 12.03.1336 Huwt met Catharina Van Beieren-Holland † Baesweiler 24.08.1371
† te Arnhem op 12.10.1343
Na de dood van Reinout II is het zijn zoon Reinout III die hem opvolgt als Hertog van Gelre en Zutphen.
MECHTILD van GELRE
soms genoemd Mathilde of Machteld Sinds 1344 Vrouwe van het Land van Mechelen Sinds 1348 gravin van Kleef Sinds 1371 hertogin van Gelre, Zutphen en Blois Op 24.03.1379 staat ze haar troon af in Gelre, maar behoudt haar titels ° Ong.1325 dochter van Reinout II van Gelre en Sophia Berthout Huwt op 01.11.1336 met Godfried van Loon-Heinsberg (° 1321- † kort voor16.10.1342, zoon van Dirk II van Heinsberg en Kunigunde van der Mark) Hij was heer van Millen en Maeseyck.
Huwt voor 22.02.1348 met Johan van Kleef (° 1292 of 1293- †19.11.1368, zoon van Dirk VIII van Kleef en Margaretha van Kyburg) Sindsdien noemt men het Land van Mechelen ook het ‘Land van Kleef ’.
Huwt op 14.02.1372 te Arnhem met Jan van Chatillon, graaf van Blois († 1387) † te Huissen op 21.09.1384
Deze vrouw heeft wel echt geschiedenis gemaakt tijdens haar leven, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Na de dood van haar zuster Margaretha in 1344 werd zij de nieuwe Vrouwe van het Land van Mechelen.
Na de dood van Reinout II in 1343 volgt Reinout III, zijn oudste zoon uit zijn tweede huwelijk, hem op als hertog van Gelre. Maar ook zijn jongere broer Eduard wil de macht in Gelre.Dit leidt tot de gevangenneming van Reinout III en een machtsovername van Eduard als nieuwe hertog van Gelre in 1361. Sinds 1366 hebben tal van schermutselingen plaats tussen de twee rivaliserende groepen van adel met langs de ene zijde de Heeckerens die Reinout steunen, en langs de andere kant de Bronckhorsten die het opnemen voor Eduard, zonder dat een van de partijen de overwinning kan behalen. Wanneer echter het Brabantse leger door de troepen van Eduard worden verslagen te Baesweiler in 1371 wordt Eduard vermoord door een van zijn soldaten, zij het wel één van de clan van de Heeckerens. Zijn broer Reinout wordt terug uit de gevangenis gehaald, wordt de nieuwe hertog, maar overlijdt enkele maanden later op 04.12.1371.De strijd voor de opvolging kon terug losbreken…deze maal met andere speelsters, nl. Mechtild, met de steun van de Heeckerens, tegen haar jongste zuster Maria, gehuwd met Willem VI van Gulik en met de steun van de Bronckhorsten. Willem I van Gulik wist dank zij zijn inspanningen als Regent van Gelre de steun te krijgen van Karel IV en Albrecht van Beieren, graaf van Henegouwen en Holland-Zeeland, (huwt op18.09.1379 met Catharina van Beieren, Albrechts dochter), wat Mechtild deed besluiten om haar aanspraken op de troon te laten varen, maar met behoud van haar titels. Alzo werd Willem I van Gulik de nieuwe hertog van Gelre en verloor Brabant een stuk van zijn grondgebied.
Ook in Vlaanderen laat ze van zich spreken. Zo verkoopt zij al haar recht en deel dat zij had in de dorpen Boechout,Edegem,Hove, Mortsel,Millegem onder Ranst en Vremde aan Ridder Jan van Ranst in 1381. Nog datzelfde jaar verkoopt ze het Land van Mechelen aan Antoon van Bourgondië, hertog van Brabant,( Handschrift van Huldenberg p.94 in Mechels Stadsarchief) om het nog slechts in leen te houden van hem.
Na haar dood zouden de rechten normaal overgaan naar haar kinderen of kleinkinderen maar daarvan vonden we tot op heden geen spoor. Onze volgende heer van Schriek is Jan Van Arkel, echtgenoot van Johanna van Gulik, die de dochter is van Maria, Mechtild jongste zuster. Of Maria bij de dood van haar zus geërfd heeft of alle rechten rechtstreeks naar haar dochter Johanna zijn gegaan is ons ook tot op heden nog niet duidelijk.
JAN van ARKEL
° Gorichem 11.09.1362 zoon van Otto van Arkel en Elisabeth van Bar Pierremont Heer van Arkel en Hagenstein Huwt op 18.10.1376 met Johanna van Gulik (° ong.1362 - † ong.1420), dochter van Willem VI van Gulik en Maria van Gelre. Beiden waren dus ongeveer 14 jaar toen ze trouwden Kinderen : 1. Maria van Arkel ° Ong.1385 - † 18.07.1415 huwt op 23.06.1409 met Jan van Egmond (Jan met de Bellen) (° ong. 1385 - † 04.01.1451, begraven te Egmond) zoon van Arend van Egmond en Jolanda van Leiningen Saarbrucken. Uit dit huwelijk : 2 zonen, nl. Arnold (°1410) en Willem (° 26.01.1412)
2. Willem van Arkel † gesneuveld in 1417.
† te Leerdam 25.08.1425 Sinds het land van Mechelen onder het bestuur van Jan van Arkel valt spreken we ook over het ‘Kwartier van Arkel’. Dit is op korte tijd de derde naam voor hetzelfde gebied. Uit deze regeerperiode zijn ons echter zeer weinig details bekend voor Schriek en omgeving buiten de eerste notities in het oude cijnsboek.
WILLEM van EGMOND
° 26.01.1412 zoon van Jan van Egmond en Maria van Arkel
Na de dood van zijn grootvader in 1425 wordt hij, als wettige erfgenaam, de nieuwe heer van Schriek en Grootlo. (Volgens P.Carton IV bij J.TH de Raadt lezen we op p.8 ‘Joncheer Willem zoene tot Egmonde, broeder tot Ghelre ende heere vanden lande van Mechelen’ gebruikte voor het schepenzegel van Schriek, het wapen van de Berthouts. Maar op een document van 15 januari 1438 vinden we het wapen van de van Wezemaals terug, wat er op wijst dat Jan reeds zijn rechten had opgeëist.)
Jan van Arkel zou de rechten van zijn ‘land van Mechelen’ overgelaten hebben aan zijn kozijn, Jan van Wezemaal, wat betwist werd door Willem van Egmond. Op 6 november 1459 gaf hertog Filips de Goede een mandement aan de Markgraaf van Antwerpen, De Schout van Lier en de leenvinder van Brabant, om het Land van Mechelen toe te wijzen aan Jan II van Wezemaal, die de leenmannen blijkt omgekocht te hebben. Zo wordt Jan van Wezemaal officieel de nieuwe heer van de heerlijkheid Schriek en Grootlo.(VdW.p.62)
† te Grave op 19.01.1483
JAN II van WEZEMAAL
° Ong.1417 (bastaard)zoon van Jan I van Wezemaal en Johanna van Baufremont.
Jan I was voorheen kanunnik in Utrecht, maar omdat zijn oudere broer Willem II kinderloos was gestorven, werd op hem beroep gedaan om voor het nageslacht te zorgen. Daarom huwde Jan I in 1383 met Ida van Berchem, weduwe van Jan van Lier, ridder en heer van Noorderwijk. Doch dit huwelijk liep op de klippen. Via valse geruchten als zou ridder Jan van Lier helemaal niet gesneuveld zijn, maar nog ergens in leven, bekwam hij de nietigverklaring van zijn huwelijk en de mogelijkheid tot hertrouwen. Dat deed hij niet, hij ging samenwonen met Johanna van Baufremont, en er werd een zoon geboren …Jan II van Wezemaal. Met de hulp van de Brabantse adel en de kerkelijke heren in Avignon en Rome werd Jan II de wettige erfgenaam in het huis van Wezemaal. Dit werd ten stelligste betwist door Richard II de Merode, zoon van Richard I en Margaretha van Wezemaal, zus van Jan I van Wezemaal. Door gebrek aan steun die alleen kwam van de Utrechtse kapittels, enige eigenaars van Westerlo, deelde Jan II toch overal de lakens uit met de steun van zijn vrienden. Wanneer hij in 1462 zijn testament maakt waarin hij al zijn goederen schenkt aan Karel de Stoute,in ruil voor militaire bescherming (ook goederen welke hij eigenlijk niet bezat zoals Olen en Westerlo, zullen nog veel stof doen opwaaien in die streken). In 1464 overleed Jan II, voor Schriek en Grootlo geen probleem : wij maken nu deel uit van het grote rijk van Karel de Stoute. K.Lemmens beweert dat de schenking werd gedaan aan Filips de Goede, de vader van Karel de Stoute. Dit klinkt heel onwaarschijnlijk omdat : in 1462 Filips een eerste maal getroffen werd door een beroerte ; op 12 januari 1464 Filips zich verzoent met zijn zoon en in een helder moment heeft ingezien dat zijn vertrouwelingen : de Croys, samenwerken met de Franse koning, en daarom besluit op 27 april 1465 af te treden ten voordele van zijn zoon. Filips zou dan in Brugge op 15 juni 1467 na een van zijn beroertes op 71-jarige leeftijd overlijden.
† in 1464
KAREL DE STOUTE
° te Dijon op 11.11.1433 zoon van Filips de Goede en Isabella van Portugal (Karel was de enige nog levende zoon, daar zijn beide oudere broers : Antonius en Joost, vrij jong stierven)
Graaf van Charolais en ridder van het Gulden Vlies vanaf zijn geboorte en erfgenaam van Bourgondië.Werd voornamelijk in Vlaanderen opgevoed en leerde er Nederlands, Frans en Latijn en kreeg er ook zijn militaire opleiding.
Huwt te Dijon op 19 mei 1440 met Catharina van Frankrijk, twaalf jaar en dochter van de Franse koning Karel VII en Maria van Anjou. Catharina sterft echter op 18 jarige leeftijd alvorens het huwelijk echt werd voltrokken.
Huwt op 30.10.1454 met Isabella van Bourbon ( + 25-26.09.1465), dochter van Karel van Bourbon en nicht van de Franse koning. Op 22.03.1454 had zijn vader hem benoemd tot gouverneur van de Nederlanden.
Op 27 april 1465 treedt de zieke Filips de Goede af ten voordele van zijn zoon Karel. Filips zou sterven te Brugge op 15.06.1467. Karel de Stoute wordt nu hertog van Bourgondië, Brabant, Limburg, Luxemburg en graaf van Vlaanderen, Henegouwen, Holland-Zeeland, Artesië, Namen en Franche-Comté.
Huwt in Damme op 2 juli 1468 met Margaretha van York (+ 26.11.1504), zuster van de Engelse koning Edward IV.
Door de vele oorlogen die hij voerde, mochten zijn gewesten steeds weer met financiële middelen over de brug komen. Het is bij een van deze veldslagen dat hij het leven laat.
† sneuvelt aan de muren van Nancy op 05.01.1477.
Na de dood van Jan II van Wezemaal wordt Karel de Stoute de nieuwe heer van het land van Mechelen. Hij voert terug drossaards en meiers in om zijn belastingen in onze gewesten te innen en zijn rijk te besturen. Jan II had echter aan zijn bedienden deze sommen beloofd, maar daar zette Karel de Stoute in 1468 een punt achter. “Van de meyerien van Grootloo ende van St Janne inden Scrieck …” (RK 11897 p, 28v anno 1468) Grootlo en Schriek worden gezien als twee verschillende delen, maar slechts met één meier, nl Wouter Nys van 24.06.1468 tot 24.06.1471 en Wouter De Hont van 24.06.1471 tot en met 1504.
Maria van BOURGONDIË
° 13 februari 1457 te Brussel dochter van Karel de Stoute & Isabella van Bourbon
Na het plotse overlijden van haar vader in januari 1477 kwam zij plots totaal onvoorbereid aan het hoofd te staan van een vrij groot imperium en zij was amper twintig. Daarom waarschijnlijk haar snel volgend huwelijk.
Huwt te Gent op 19.08.1477 met Maximiliaan van Oostenrijk (° 22.03.1459 † 12.01.1519), zoon van de Duitse keizer Frederik III & Eleonora van Portugal.
† Verongelukt in de bossen bij Torhout op 27.03.1482 tijdens een jachtpartij te paard.
Maximiliaan regeert als regent voor zijn zoon Filips de Schone welke op 09.09.1494 als soeverein van de Nederlanden wordt ingehuldigd.
FILIPS DE SCHONE
° 22.06.1478 te Brugge, zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië
Op 09.09.1494 ingehuldigd als soeverein der Nederlanden.
Huwt te Lier op 21.10.1496 met Johanna van Castilië, dochter van de Spaanse koning Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië. Huwelijksovereenkomst gesloten te Antwerpen op 20 januari 1495 en de huwelijkscontracten getekend te Mechelen op 5 november van hetzelfde jaar.
Op 10.01.1506 benoemt Filips de Schone Willem van Croy, heer van Chièvres en markies van Aarschot, tot regent van de Nederlanden, bij diens vertrek naar Spanje om er de erfeniszaken van zijn vrouw te gaan regelen. Tijdens deze reis zal hij op geheimzinnige wijze het leven verliezen.
† te Burgos in Spanje op 25.09.1506 en wordt opgevolgd door zijn zesjarige zoon Karel.
MARGARETHA VAN OOSTENRIJK
° 10.01.1480 te Brussel, dochter van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië
Maximiliaan, voogd van Karel, zijn kleinzoon, aangeduid als plaatsvervangend landvoogd, benoemt zijn dochter Margaretha tot regentes der Nederlanden tot Karels’meerderjarigheid op 10.11.1506. Zij zal zich te Mechelen vestigen.
huwt (1) op 03.04.1497 in Burgos met Juan van Aragon-Castilië (° 1478-† 1497) huwt (2) op 02.12.1501 in Romainmôtier (bij Lausanne) met Philibert II van Savoye (° 1480-† 1504). † 01.12.1530 te Mechelen en begraven in het klooster van Brou
Het paleis van Margaretha van Oostenrijk te Mechelen, het huidige gerechtsgebouw.
KAREL V
° 24 februari 1500 te Gent zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië Op 5 januari 1515 wordt Karel van Luxemburg onze nieuwe vorst. Niettegenstaande hij nog geen 15 jaar oud was, werd hij toch meerderjarig verklaard, dit door toedoen van Willem van Croy, kamerheer van Karel sinds 1509. Bij de dood van Margaretha van Oostenrijk volgt Maria van Hongarije, de zuster van Karel V, haar tante op als landvoogdes der Nederlanden. Op 25.10.1555 treedt Keizer Karel af ten voordele van zijn zoon Filips II. † 21.09.1558 in het klooster van Yuste.
FILIPS II
° 1527 te Valladolid, zoon van Karel V en Johanna van Castalië Op 25.10.1555 wordt hij de nieuwe vorst der Nederlanden. Twee dagen na zijn aanstelling benoemt hij Emanuel Philibert van Savoye tot gouverneur-generaal van de Nederlanden. Op 25.08.1559 verlaat Filips II de Nederlanden, wij zullen hem niet meer zien !
Juist voor hij onze gewesten heeft verlaten benoemt hij Margaretha, hertogin van Parma, (= Johanna van der Gheenst (°1552), onwettige dochter van Karel V bij zijn hofdame) tot nieuwe landvoogdes der Nederlanden. Zij zal worden bijgestaan door Antoine Perronet de Granvelle, bisschop van Atrecht. Onder hun bestuur worden vele heerlijkheden van het vroegere land van Mechelen verpand of verkocht. Zo gebeurde het ook met Schriek en Grootlo. Voor 10700 gulden wist Nicolaus van der Laen op 15 april 1562 deze heerlijkheid te verwerven. Het leenverhef voor het feodale hof van Mechelen en van Brabant gebeurde op 19 december van hetzelfde jaar.
† 13.09.1598 te El Escorial
26-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
“Goedkeuring door de bisschop Op 8 juni 1309 werden door de bijzondere zaakgelastigde van de bisschop van Kamerijk te Brussel, alle schikkingen bekrachtigd, alsook de afscheiding der kosterij, zodat voortaan elke kerk, Schriek zowel als Beerzel, een zelfstandige parochie zou zijn en blijven, met eigen doopvont en begraafplaats en alles wat een parochiekerk volgens recht dient te hebben. Schriek bezat dus reeds rond 1260, ten tijde van Wouter Berthout en bisschop Nikolaas, een kapel toegewijd aan Sint Jan de Doper, die nadien de hemelse patroon van de nieuwe parochie is gebleven. In 1309 kregen zij een eigen pastoor, met kerkelijke diensten, met Sacramenten en godsdienstonderricht. Hoe gelukkig voelden zij zich, al heeft het ongetwijfeld nog lange jaren geduurd, vooraleer de huidige toren in witte zandsteen opgetrokken werd. (K. A. S., nr 13, kopie. — Analectes Hist. Eccl. Belg., 1872, blz. 38-41).”
Dit lezen we bij Verellen in zijn parochiegeschiedenis op blz 12. Waar hij deze informatie heeft gehaald heb ik tot op de dag van vandaag nog niet kunnen verifiëren. Het aangehaalde werk - Analectes Hist. Eccl. Belg., 1872, blz. 38-41- heb ik nog niet kunnen raadplegen of inkijken, maar laat mij toe te stellen dat ik hoegenaamd niet twijfel aan de juistheid van deze tekst.
Dat Schriek een kapel bezat welke was toegewijd aan St.-Jan Baptist en tevens een deel was van de aloude parochie Beerzel met de H.Remigius als patroon, deed bij vele historici de wenkbrauwen fronsen. Hoe was dit mogelijk : twee verschillende heiligen binnen één parochie.
Fr.L. Van den Wijngaert ziet het in zijn boek over de Sint Remigiusabdij van Reims en het ontstaan van het Land van Mechelen zo op blz 55-56: “Als parochie nu, was Beerzel een unicum. De kerk gebouwd op een oude Germaanse bidheuvel herbergde onder haar dak eigenlijk twee verschillende parochies, ieder met zijn eigen patroon. De heilige Remigius voor wat nu tot de parochie behoort met daarbij dit deel van de vroegere gemeente Schriek, dat gelegen is ten noorden van de baan, welke de grens vormt tussen Putte en Keerbergen en Schriek omzeggens in twee sneed. Dit gebied was hoofdzakelijk bos, onder meer de leenbossen of Venne-schot groot 18 bunderen (19); de bossen van Henric van Hofstade samen groot 36 bunderen (20); de Verbrande bossen, groot 24 bunderen en de Bastaardbossen een blekbos of kreupelhout groot 7 bunders (21). De kapel van « Sint-Jan in den Schrieck » werd in de loop van het jaar 1309 gebouwd door Gilles Berthout. Zijn grootvader Wouter Berthout, die een grote verering koesterde voor de heilige Johannes de Doper, had, voor die op te richten parochie, twaalf pond lovens toegezegd te nemen uit de heerlijke tienden aldaar alsmede nog een klein tiendeke ter waarde van honderd schellingen Turonensis. Daar Schrieck, dat tot het bisdom Kamerijk behoorde, voortaan samen één parochie zou vormen met Grootlo, welk uit Werchter werd gespleten dat tot het bisdom Luik behoorde, gaf dit aanleiding tot betwisting. De kerk van Schriek werd bediend door de Norbertijnen van Park. Op 22 juni 1329 gaf Guido, bisschop van Kamerijk, opdracht aan de deken van Antwerpen en die van Mechelen om de grens te bepalen tussen de kapel van Schriek van zijn bisdom, en de parochiekerk van Werchter van het bisdom Luik om de twist tussen de heer van Mechelen en de abt van Park te beslechten (22).
In de noot betreffende de datering van het testament van Adelize de Guines zegt Godfried Croenen dan weer op blz 391 R28 : ‘Schriek werd afgescheiden van de moederparochie Grootloo’
In zijn boek kerkelijk en godsdienstig Brabant zou het Schriekse gebedshuis dan weer door de paterkens van Afflighem moeten worden bediend, als kanunnik Laenen het bij het rechte eind zou hebben. En hij staat niet alleen met deze visie. Zo vond ik in het boek "Synopsis actorum Ecclesiae Antverpiensis van Pierre François Xavier de Ram - 1856 dezelfde bevinding op blz 314.
Rik Van den Broeck ziet in het Zwaantje XII dan weer de kerk van Heist als de moederkerk van Beerzel en dus als de grootmoeder van Schriek.
Probeer daar nu maar eens wijs uit de raken. En toch vond ik voldoende elementen om op zoek te gaan naar een ‘benaderende waarheid’ steunend op nog gevonden oude toponiemen en documenten ter ondersteuning van mijn visie op heel deze zaak.
Reeds in de vierde eeuw trokken kleine groepen Germanen (zij kwamen van over de Rijn) het noorden van het Romeinse Rijk binnen. Aangezien ten noorden van het Kolenwoud weinig Romeinse activiteit was waar te nemen, afgezien van de verdedigingsgordel langs de Rijn, was dit een ideale plaats om zich te vestigen. In 406 dringen de verenigde legers van de Franken de Romeinen reeds terug tot aan de Somme in Frankrijk, later veroveren ze steeds meer gebieden op de Romeinen.
Deze verhalende brok geschiedenis begint bij de aankomst van de Franken in onze gewesten, in ons eigen Schriek en Grootlo. Hierop een datum plakken zou ons verleden zwaar beledigen maar op zoek gaan naar hun oudste verblijfplaatsen zou reeds een eerste lichtpuntje kunnen zijn uit deze wazige tijden. Uit alle oude documenten die ik tot op heden heb doorworsteld blijven er voor mij 3 plaatsen over nl. de omgeving van de Uylehoef (zie de uiteenzetting van Halenborch), rond de kapel van Grootlo, omwille van het driehoekige plein (een duidelijke verwijzing naar de Frankische periode) en de plaats ‘het Schalleken’ bij de Raambeek en nu onder Keerbergen (hierin zie ik een zeer oud toponiem Esgenloken vermeld in een document van Wouter V Berthout uit 1243).
De volgende stap is de kerstening in onze streken. Algemeen wordt aangenomen dat de eerste geloofsverkondigers, zij het sporadisch, in onze gewesten arriveerden omstreeks 650. Waarschijnlijk is dit voor Schriek ergens gebeurd in de loop van de VIIIe of IXe eeuw.En wat moeten we ons daar nu bij voorstellen?
Wat onze streken betreft zijn er dus eerst de grote families die vanuit de zandige Kempen stelselmatig zijn afgezakt naar het zuiden om zich te vestigen in de vruchtbare valleien van het Vlaamse land. Dit ruwe volk van landbouwers, herders en jagers is ongenadig in zijn drang naar bezit en macht. Zeer strenge wetten regelen hun vormen van samenleving. Zij bouwen zich houten huizen, sommigen voorzien van een uitkijktoren (het vroonhof) en ook meestal omheind met houten palen of struiken met grote doornen. Zij vereren hun eigen heidense goden als Wodan, Thor, Freya, enz…Bossen beschouwen zij als heilige plaatsen, waar de goden wonen. Vreemdelingen werden steeds zeer argwanend behandeld. Naarmate ze meer en meer in contact kwamen met meer geciviliseerde mensen, gingen zij zich ook steeds minder brutaal gedragen doch hun gemeenschappen bleven zeer gesloten voor buitenstaanders. U zal nu wellicht begrijpen dat de taak van die eerste geloofsverspreiders een zeer moeilijke opdracht was. Zij dienden eerst en vooral het vertrouwen van die Frankische gemeenschap te winnen en dan konden ze zich op een veilige afstand zelf vestigen. Zij werden zeker niet opgenomen binnen die gemeenschap. Daarna kon de kerstening beginnen. De meeste zendelingen predikten met een kruis in de hand en zo ontstond er een bidplaats of altaria toegewijd aan het H. Kruis.
-BIDPLAATSEN :ontstaan beetje bij beetje overal sinds rondtrekkende predikers het geloof in onze gewesten naar de plaatselijke nederzettingen hebben gebracht. Sommigen kapelletjes of altaria groeien uit tot doopkerken. Een dergelijke bidplaats ontstaat ook te Schriek (lees-Grootlo).
-DOOPKERKEN :zijn bidplaatsen die uitgroeiden tot een grotere nederzetting en waar een presbyter, zeg maar pastoor, voldoende inkomsten kon bekomen om goed van te leven. Deze inkomsten bestonden in de eerste plaats uit een stuk goede grond om te bewerken (want deze eerste presbyters waren zelf ook boer) en voldoende inkomsten uit de tienden (= de toenmalige belasting, en offergaven ). Dus moesten er wel voldoende mensen in de buurt wonen, die ook voldoende inkomsten hadden voor hun gezin. Zo zien we doopkerken verschijnen te Beerzel, Heist, Aarschot, Baal, Keerbergen, Rijmenam en Werchter. Dat Schriek-Grootlo niet uitgegroeid is tot een doopkerk moet men zoeken in het feit dat de schaarse bewoning onvoldoende financiële garanties gaf. Niet vergeten dat de bewoners ten westen van de Drayboomstraete vanouds tot de parochie Beerzel behoorden. Welke presbyter zou zich in dat arme plaatsje bij en in het moeras komen vestigen ? Of nu deze bidplaats soms ook al eens als doopkerk is gebruikt durf ik hier niet met zekerheid verklaren; maar er zijn wel enkele aanwijzingen die wijzen op het feit dat de paters van de abdij van Park hier hun graantje kwamen meepikken ! Niet vergeten dat zij ook de lakens uitdeelden te Werchter, en alzo financieel nadeel ondervonden door het eventueel wegvallen van deze parochianen.
1* De presbyter van Beerzel was te ver weg, en dat deel interesseerde hem blijkbaar niet, veel te moeilijk bereikbaar. Hij moest of door het moeras of rond langs Tremelo-kruis. 2* Hoe heeft de prelaat van Park anders de Bollootienden weten te versieren? 3* Waarom stond er destijds zo’n grote kapel als het enkel een bidplaats was? Zie het bedevaartsvaantje van omstreeks 1562 ! 4* Vergeet niet dat er regelmatig grensbetwistingen waren tussen : Schriek-Grootloo en Werchter na de oprichting in 1309 van de nieuwe parochie. De vroegere pastoor van Beerzel had alles zo zo gelaten, maar de nieuwen herder van Schriek ontfermde zich waarschijnlijk over gans Schriek en kwam zo in het vaarwater van de prelaat van Park. 5* Waarom spreekt de prelaat van Park van “de kapel van Sint Jan in den Scriecke”, en niet van de kapel van Grootlo, waar het in feite om draaide, en als je weet dat sinds 1309 Schriek een volwaardige parochiekerk had en uit de plannen zal blijken, helemaal geen kleintje !
Is deze eerste bidplaats nog terug te vinden?
Na lang zoek en puzzelwerk denk ik te mogen zeggen dat de plaats bij benadering met een grote waarschijnlijkheid kan aangetoond worden op de volgende plannen en aan de hand van oude toponiemen en documenten.
Detail van de kaart uit 1742 (RAB) De oude toponiemen als : cruysbosch (2) – cruysbrug (1) – cruysbempt (3) – altenaer (5) en gote (4 - niet in de betekenis van afwateringskanaal, maar afgeleid van goden) liggen op een steenworp van elkaar.
Daarbij komt dat ‘den altenaer’ een driehoekig perceel grond is, wat er op zou kunnen wijzen dat het zeer vroeg in de tijd is ontstaan. Heel eigenaardig is ook de aanduiding van dat driehoekig perceeltje (een deeltje van het grotere stuk) op de oudste kaart van Schriek uit 1742. Waarom wordt het trouwens nog aangeduid op een kaart ook al staat er op die plaats reeds eeuwen geen kapel meer? Als herinnering aan deze memorabele plaats? Het kleinste gedeelte bij de weg was ook nog eens eigendom van de gemeente, waarschijnlijk omdat er niemand gevonden werd om die plaats te verbouwen. Een beetje bijgeloof was vroeger niet uit de lucht. Wie zou het aandurven te zaaien of te planten op de heilige grond waar ooit de eerste kapel stond? Ook de tekst op de kaart “Grootloo by cruys” zegt voldoende. Van de gote weten we dat het in de oudste rekeningen van omstreeks 1560 steeds vermeld is als: ‘de kerckenbosch genaemt de gote’ . Was dit wellicht het heilige bos van de Frankische nederzetting van voor de kerstening?
detail van de Ferrariskaart
En wat te denken van de twee huisjes nabij die plaats (6) welke kerkelijk onder de parochie Werchter ressorteerden; wellicht een overblijfsel van de oude twist tussen de kerk van Werchter en de Berthouten of hun nazaten. We weten dat Schriek reeds een kapel bezat toegewijd aan Sint-Jan Baptist omstreeks 1265, dus voor de bouw van de nieuwe kerk in 1309. Ook in 1329 waren de problemen met Werchter in verband met de kapel te Schriek lees Grootlo nog niet van de baan.
Detail van de wegenkaart uit 1834. Hier zie je de opsplitsing van het ganse stuk in twee delen 35 en 34
Stelt zich nu de vraag ‘Van waar is Sint Jan dan als patroonheilige gekomen?’
Hoogstwaarschijnlijk vindt die patroonswissel plaats tijdens de prediking en aanwerving van het voetvolk voor de eerste kruistochten omstreeks 1096, waarbij de toenmalige heren van Aarschot en Grimbergen (de vroegste heren van Schriek & Grootlo) ook vertegenwoordigd waren. Deze prediking kon best gebeuren aan de reeds bestaande bidplaats. Er was toen immers hoegenaamd nog geen sprake van een permanent aanwezige presbyter of pastoor.
Waarom volg ik deze hypothese ?
a) De patroonheilige van deze kapel werd Sint Jan Baptist, tevens de beschermheilige van de eerste kruistochten. De ridders en strijders aan deze tochten moesten zich tooien met een sint-janskruis. Dit symbool was vrij eenvoudig te maken en aan te brengen in de kapel. De oude toponiemen met cruys kunnen ook hiervan zijn afgeleid.
b) Vertrekkende vanuit Leuven naar ’s Hertogenbosch (de beide hoofdplaatsen van het graafschap Brabant), vinden we op dagafstand van elkaar steeds oude kerken met dezelfde patroonheilige terug, namelijk St.-Jan Baptist. Volg je mee op een kaart : Leuven Tildonk Werchter Schriek Wiekevorst Herentals Poederlee … tot ’s Hertogenbosch.
c) Naar alle waarschijnlijkheid verzamelde dit voetvolk zich in steeds groter wordende groepen terwijl het zich begaf naar de plaats van vertrek. Aangezien de legers zich oostwaarts bewogen lijkt het mij zeer logisch dat deze groepen zich verplaatsten langs de oude heirbaan van Grimbergen over Elewijt en Keerbergen langs Veldonck naar Aarschot. Hebben dergelijke groepen verzamelt te Grootloo Cruys? Hoogst waarschijnlijk wel. Op de heirbaan bij de afslag naar Grootlo, staat er nog altijd een kapelletje 'Tremelo Kruis'. De gronden naast de voetweg (Kruisstraat) naar Grootlo heten vandaag nog altijd de 'Kruislanden'.
En hoe zit dat nu met ‘Sint Jan in den Scriecke’?
Zoals we voorheen reeds hebben gezegd is Grootlo een groot moeras met enkele droge plaatsen. Grootlo en Bollo waren eigenlijk het echte moerasgebied met de grote poelen en Schriek moet je situeren als het geheel met de droge plaatsen binnen en buiten het moeras. Men spreekt ook altijd van ‘in den Scriecke’. Wanneer je de plaats van de eerste kapel bekijkt dan ligt die wel degelijk op een droge plek in het moerasgebied met in het westen de laagten van de huidige Tramlei, in het oosten de laagten van de Peyerlanden en in het noorden de laagten van het Rot.
Maar op het vaantje heeft de kapel van Grootlo als patroon : ‘de Zoete Naam Jezus’.
Het is duidelijk, de oudste kapel van St.-Jan in den Scriecke op den altenaer heeft iets te maken met de nieuwe kapel in Grootlo omstreeks 1240 gebouwd. Zie hiervoor naar de geschiedenis van de kapel van Grootlo.
We kunnen ons zelfs de vraag stellen : "Was die kapel ooit toegewijd aan Sint Jan Baptist?"
Lezen wij niet al jaren deze oude teksten verkeerd ! Het is toch wel vreemd dat in de documenten over het geschil met de abdij van Park, men spreekt over 'de kapel van Sint Jan in den Scriecke' en niet 'de kapel van Grootlo' waar het in feite om ging. Noemde die smalle droge strook waar beide kapellen hebben gestaan misschien niet 'Sint Jan in den Scriecke' om het onderscheid te maken met het oude 'Scriecke' onder Beerzel? Wij zullen het waarschijnlijk nooit met zekerheid te weten komen, maar een feit is dat oude kapellen en kerken een hoofdaltaar hadden toegewijd aan het H. Kruis, en een eventuele patroonheilige op de tweede plaats kwam. Zo duurt het in de kerk van Schriek nog vele tientallen jaren vooraleer Sint-Jan naar het hoofdaltaar mocht verhuizen.
25-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
Schriek met zijn rijke geschiedenis, is vooral gekend om de verering van zijn patroonheilige Sint-Jan de Doper, beter gekend als Sint-Jan Baptist. Deze heilige werd in de 15e - 16e eeuw en ook nog later tot op het einde van de 19e eeuw vooral aanbeden ter bescherming van de hoevedieren tegen allerlei ziekten. De jaarlijkse processie op 24 juni, zijn naamdag, groeide al snel uit tot een bedevaart van honderden mensen, niet alleen uit Schriek, maar ook van ver daar buiten. Zelfs op de feestdag van zijn onthoofding (29 augustus) was er een grote aanwezigheid van bedevaarders. De kerk was te klein om al deze mensen te ontvangen. Daarom is ze ook driemaal vergroot, nl. omstreeks 1550, in 1793 en 1844. Nog een eigenaardig feit is dat deze ommegang ’s nachts plaats vond, daar de meeste mensen soms van ver moesten komen en overdag ook nog hun werk konden doen.
Bij zulke grote bedevaarten hoorden in Vlaanderen die typische, meestal driehoekige vaantjes. In Schriek was dat niet anders. Deze vaantjes waren een soort van bewijs dat men de ommegang had meegemaakt en men kon dit aandenken ook nog eens ophangen in zijn eigen woonst of stal, zodat de bescherming tegen al het kwade werd meegenomen naar de plaats waarvoor men het had afgesmeekt.
De parochie Deze begint in 1265 met het akkoord tussen Wouter V Berthout en de bisschop van Kamerijk. Wouter V krijgt er de novaaltienden van Schriek op voorwaarde dat hij er als heer een kerk zou bouwen en de pastoor vergoeden, maar het benoemingsrecht ervan aan de bisschop zou laten. Mochten de offergiften en kleine tienden onvoldoende zijn voor inrichting en onderhoud, dan diende de heer het tekort bij te passen.
Beschrijving van het vaantje.
Zo lezen we bij Jan De Belser in zijn BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER GESCHIEDENIS VAN DE GEMEENTE SCHRIEK 1943 op blz 19-21 en 72. (Ik geef de volledige tekst met kleine schrijffouten om alles in zijn juiste context te plaatsen)
BEGANKENIS EN PROCESSIE. – Vroeger eeuwen heeft hier een groote begankenis, veelal bij nacht, plaats gehad zoo door ruiters als door voetgangers. Zij volgden eenen weg, die tamelijk lang is (1) en “ St.JANSWEG “ genoemd wordt. Deze werd ook vroeger tijd door de plechtige processie van St. Jan, op den eersten Zondag na den 23 Juni gevolgd (2) en over weinige jaren ( eerste jaren na den wereldoorlog) bij het overlijden van een dorpeling, nog gedaan door 7 jonge dochters, die biddend achter elkander gingen (3).
(1) Vertrekkend van de kerk, langs Tuindijk, Puttestraat, Langstraat, Korte Meerweg, Payerstraat, Zandstraat, Grooteloo, Gommerijnstraat, Langstr., Lauwerijkestraat, Boschstraat, Kapel Heidestraat, Hoogstraat, Dorp, (Voetweg naar Pandoerenhoek, Haechtschebaan, Schrickstraat, St.Bernardus Kapel, terugkeerend naar de kerk. (E.H.Vermeerbergen zal dit onderzoeken.)
(2) “ Een volksoverlevering, die op vasten grond schijnt te rusten, zegt dat de rijkelijke uitgedoschte processie op haren weg nabij de Bolloo, aangerand is geweest door een bende baanstroopers, maar ontzet is geworden door toegesnelde hulp uit Werchter, en dat de processie sinds dien een veel korteren weg – den tegenwoordigen processieweg (Kerk, Lovensche baan (Molensch(r)ans), Kapelheidestraat, Hoogstr., Kerk)- volgt” Aldus meegedeeld door de E.H.Ruts, onderpastoor te SCHRICK, ter congregatie voor jongelingen, die destijds (1875) vergaderden in een vertrek der woning van hr Petr. Van den Broeck. Op de Beeck, Hoogstraat, WB nr 679 b v ’t Kad.( Zie nr 158 van Inventaris. 158 24 oct 1713 Reglement van ’t Vicariaat van Mechelen over den processieweg op Sint Jansdag. (Is dit reglem. misschien ’t gevolg van dien aanval op de processie?)
De driehoekige vaantjes – vorm als Scherpenheuvel – souveniers – waarop de kerk van SCHRICK, de kapel van GROOTLOO (rechts) en de St.Bernarduskapel (links) met eenige woningen en de uitgaande processie ruw afgebeeld zijn, zouden naar meening van eenigen uit dien tijd dagteekenen. (In 1896 herdrukt bij de inhuldiging van de heer Burgemeester Goossens. Platen bewaard op de pastorij.)
In zijn werk “ LES DRAPELETS DE PELERINAGES EN BELGIQUE ET DANS LES PAYS VOISINS (ANVERS.J.E.Buschmann, imprim.-édit.Rempart de la porte du Rhin, 15, 1922) zegt Em.H.Van Heurck (bl. 409-410); het vaantje beschrijvend:
« De gauche à droite au premier plan une rue bordée porte une clôture interrompue au milieu par une barrière et deux tourniquets et rejoignant de droite à gauche de vieilles maisons. La barrière vis-à-vis de l’entrée de l’église est ouverte pour le passage de la procession de St Jean Baptiste. Le cortège religieux se compose d’un porteur d’oriflamme, de la statue de St Jean-Baptiste, l’agneau sous le bras, portée par quatre hommes et suivie par quelques notables et trois jeunes filles tenant des devises. Un homme portant un agneau ferme la marche. Les fidèles, parmi lesquels un cavalier, se rangent au passage de la procession. En perspective, vue du côté de l’occident, l’église paroissiale de SCHRICK, qui est un bâtiment assez considérable à en juger par son imposante tour. En regard du collatéral du côté du midi, une assez grande maison, entourée d’un jardin, qui se prolonge jusqu’aux murs du temple. C’est peut être le presbytère. A gauche du drapelet, derrière le chœur, avenue ou chaussée plantée d’arbres. Entre l’église et le presbytère une terre ou s’élève une statue de Jésus enfant entourée de pélérins en oraison, et, enfin au troisième plan, entre les mêmes constructions, une chapelle à campanule du hameau de GROOTLOO, dédiée au Saint Nom de Jésus, «Den Soeten Naem Jesus tot GROOTLOO.» Au bas sous l’encadrement, l’invocation « SINTE JAN BAPTISTA, TOT SCHRIECK, BIDT VOOR ONS.»
(zinco-gravure d’apres une grave en taille-douce du X 21ème siècle, à encadrement non signé, sans adresse d’éditeur. H.225.B.290. (Coll.VH)
Le village de SCHRICK est situé dans le sud de la province d’Anvers à 7,5 kilom.S de HEYST-op-den-BERG et à 17 kilom.E. de Malines.»
Over de vereering van St.Jan Baptist :
“Une affiche de notre collection, imprimée à Malines en 1792, chez F.J.Van der Elst, mentionné que le 24 juin on célèbre solennellement dans l’église paroissiale de SCHRICK et de GROOTLOO la fête de St.Jean Baptiste, patron spécial contre le mal caduc, les maladies épidémiques, les épizooties et que cette solennité a été enrichie d’une indulgence plénière par le pâpe Pie VI. Une grande messe avec sermon a lieu à 9 heures et est suivie d’une procession solennelle avec le Saint-Sacrement. Une autre indulgence, annonce aussi la même affiche, est à gagner le lundi après le deuxième dimanche de septembre.
Mais M. l’abbé Heymans, ancien vicaire de cette paroisse et qui s’est interessé à son histoire, a bien voulu nous renseigner sur l’importance de cette dévotion et nous a appris, qu’il n’y a jamais eu de pélérinage, au vrai sens du mot, en l’honneur de St.Jean Baptiste, ni à SCHRICK, ni à GROOTLOO. Aucun document d’archive, aucune traduction ne permet de supposer qu’il y ait jamais eu un pélérinage ou quelque chose de semblable en l’honneur du Saint. S’il y en avait été autrement, il en serait resté des traces. Le saint n’a pas d’autel et le sanctuaire possède de ses reliques.»
Toutefois, les renseignements de M. le vicaire L.Heymans ne concordent pas entièrement avec ceux de M. l’abbé Fr.Vermeerbergen, curé de GROOTLOO. Celui-ci assure qu’à l’époque de la fête de Saint Jean Baptiste, les paysans faisaient à cheval le chemin de Saint Jean, de SINT-JANSWEG, le drapelot attaché à l’œillère de leur monture. Ils faisaient ce «tour» pour que leur bétail fût préservé de maladies. On faisait aussi ce chemin à pied, même jusque dans ces dernières années, au décès d’un paroissien. Alors sept jeunes filles, allant à la file, faisaient le chemin de Saint Jean en récitant le chapelet pour le défunt. Cette coutume a entièrement disparu depuis la guerre (1914-’18). Ce «tour» était long d’une heure et demie.
Il y a quelques années on a découvert le cuivre gravé dans le sacristie. On en a fait faire un cliché qui a servi lors l’inauguration du nouveau curé de la paroisse, M. l’abbé Truyts et en 1895 du bourgemestre M.Goossens.»
N.B. Van die beide verklaringen, in hun geheel genomen, houdt die van de E.H.Fr.Vermeerbergen alleen steek. Deze is van 1897 tot bij zijn benoeming tot pastoor van de parochie GROOTLOO in 1906, onderpastoor geweest van de parochie SCHRICK (St.Jan Bapt.), en HEEFT IN 1898 MEDE GEARBEID AAN ’t OPMAKEN VAN DEN INVENTARIS DER PAROCHIEARCHIEVEN VAN SCHRICK. (Schrijver dezes heeft binst de octaaf van St.Jan Baptist in 1873 of ’74 dezen nachtelijken beeweg met zijn vader meegemaakt.)
(3) In onze kinderjaren (1870 – 1876) zijn wij daarvan menigmaal getuige geweest, en hoorden wij het noemen : “DEN WEG OMGAAN”.
Blz 72
De E.H. Pastoor Mertens (zie IX) verdedigde niet slechts de rechten en het eigendom der kerk, maar beijverde zich ook voor de verbetering van al wat aan zijn zorg was toevertrouwd :
Verbeeld U, in de dorpskom, bij de kerk waar de meeste passage is van heel het dorp, tusschen het kerkhof eenerzijds, en de dorpsplaats met het pastorijstraatje anderzijds, - een gracht van vier, vijf roeden, -die, gezien deze grootte, bij zomer als bij winter voorzien is van water, water wellicht besmet door ondergrondsche insijpeling uit het kerkhof, zeker ongeschikt tot gebruik door stof en onreinheden van de straat weggevaagd door wind en regen, - een modderpoel uit welken verpestende uitwasemingen opstijgen! -" Die afzichtelijke en gevaarlijke modderplas moet weg; - meent de E.H. Pastoor, - en er moet daar tegen de dorpsplaats een sierlijke, stevige woning komen met een bevallig, afgesloten hofje!
De hand werd aan 't werk geslaan: Een verzoekschrift aan de bevoegde overheid gezonden (Bl.14), genoot, - na verslag over 't onderzoek terplaatse door den E.H. Landdeken, een gunstig onthaal bij Z.E. den Aartsbisschop: Verkooping toegelaten (Bl.15),- heeft plaats (Bl.16)
De E.H. Pastoor Mertens, kooper, heeft dan, naar de voorgeschreven conditiën een woning opgericht of laten oprichten, en wel,-zonder eenigen twijfel - , de woning die afgebeeld is rechts af op ‘t voorplan van de print (driehoekig vaantje) “Sint-Jan-Baptista tot Schriek” door Em. Van Heurck bescreven (Bl.20). Plaats.tijd en vorm pleiten daarvoor:
a) “De cooper soude op de voors erfve niet een slecht huys moghen setten,maar een huys van fraye forme tegen de dorpsplaats"—en, de print vertoont op die aangeduide plaats een sierlijke woning.-
b) Het erf begin 1662 verkocht zijnde, werd de woning na dien datum gebouwd, - en de print is ge(zink)drukt naar een kopersnede van de XVII eeuw (dus binnen de veertig jaren na de oprichting).
c) Zoowel als de print de ligplaats der kapel van Grootloo en van 't “Lazarushofken" ten opzichte der kerk, behoorlijk juist opgeeft, -den vorm en de ingangsdeur der kerk, vorm en plaats van de vensters, conterforts, galmgaten en spits van den toren nagenoeg heel juist weergeeft, zal dit zonder twijfel, ook wel het geval zijn met de afbeelding der woning, welke laatste nog geen veerig jaar oud was.
Die woning heeft echter geheel haar oorspronkelijk uitzicht niet altoos behouden. Even als er heden nog voortdurend, uit gemak-of modezucht, verandering aan oude woningen wordt toegebracht, zoo werden rondboogvenster - en deuropeningen door rechthoekige, de kruisvormige venterramen van de woonvertrekken door de meest heden-daagsche vervangen; de buitendeur van stal- of bergplaats (rechter-hoek van !t afgebeeld gebouw) bevond zich op die plaats nog in 1880, misschien wel tot bij de afbraak van de oude woning. In 1838 wer op het bij de woning behoorend erf een brouwerij opgericht. En na 1900 werd een nieuwe, moderne brouwerij met monumentalen voorgevel op de plaats der voormalige gebouwen opgetrokken.
Hoe en wanneer, na 1661, de vervreemding van dit hoekje kerkhof plaats greep, konden wij niet achterhalen.
Zo lezen we bij Verellenop blz 43:
Op de voorgrond, van links naar rechts, een straat, met van weerskanten een huis en een afsluiting. Door het openstaande veken tussen de twee draaibomen, komt uit de kerk van Schriek de processie, waarin het beeld van Sint-Jan op een berrie wordt gedragen. Rechts van de stoet, staan de wildemans, de knots op de schouder geheven of erop steunend, gereed om de processie in orde te houden. In de diepte, tussen de kerk en het pastorijhuis, een beeld van het Kind Jezus op een verhevenheid met vereerders omringd, en daarachter, de kapel van de Zoete Naam Jezus te Grootlo. Sint Jan Baptista, tot Schriek, bid voor ons. De afbeelding werd gedrukt op de oorspronkelijke grootte van het vaantje, 29 cm breed en 33.3 cm hoog, (Vergelijk: : Van Heurck, Les drapelets de pélerinages... Antwerpen, 1922, blz. 409).
Bij Renaat Van der Linden in Bedevaartvaantjes 1986 blz 134-135 lezen we het volgende:
L.n.r. Langsheen de hoogte een weg met bomen en de kerk. De processie verlaat de kerk. Op een baar St.-Jan als volledige gestalte. De voorzijde toont in de rechte hoek een heer en dame, een ruiter, een afsluiting van het dorpsplein met een hekken en een kruisrad, een langwerpige woning. In het middenvlak leden van een schuttersgilde, een hond, een huis bij het dorpsplein. Verder op de achtergrond een kapel met de tekst in een boogvorm: Den Soeten naem Jesus tot Grotenloo. Onder de basis: Sinte Jan Baptiste tot Schrieck. Bidt – voor ons. h. 224 b. 290 V.H. 410 V.S. 63* : eerst kopergravure 17e eeuw, dan zinkografie voor de inhaling van de burgemeester en van de pastoor in 1895 (E. Van Heurck) Daarna steendruk.
V.H. 410 verwijst naar Les drapelets de pélerinages... Antwerpen, 1922, blz. 410 V.S. 63 verwijst naar Patricia Vansummeren Tentoonstelling bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg. Prof. Dr. J. Van Haver. Volksbedevaarten als Cultuurverschijnsel. Antwerpen, 1983, 95, buitentekstplaten.
Hoe oud is dit vaantje?
Vooraleer ik mijn beschrijving van dit vaantje ga geven, ga ik proberen, aan de hand van de tot op heden gekende gegevens en feiten, de ouderdom van de tekening te achterhalen want een exact bepaalde datum als schriftelijk bewijs is tot op heden nog niet gevonden.
Het oudste geschreven bewijs vinden we in de kerkrekening van 1612 waarin de aankopen van vaantjes tegen de Sint-Jansprocessie staan genoteerd. Dus ligt de oorsprong voor 1612. We vinden ook wel aankopen van “beeldekens” in de jaren voordien, maar zijn dat wel vaantjes?
Kan de tekening zelf ons iets vertellen? Heel veel !!!
Gelukkig bezit het kerkarchief van Schriek een rekeningboekje dat teruggaat tot 1560 (KAS 86b) en daarin vinden we enkele interessante gegevens met betrekking tot het vaantje. Zo lezen we op bl 7/2 “noch gegeven van het uere werck te mechelen te haelen dat daer te maeken was vi st noch gegeven acht rynse gulden den urewerck. van een groet rat te maken met noch ander werck voor de volle betalinge noch gegeven van dat het urewerck weder onstucken was van werck ghelde achtyen st noch gegeven van dat den urewerker jaerlyckx hebben moet ende van eenen slotel riem xviii st ende noch gegeven int ghelaeghe iii 1/2 st” (dit in de rekening van 1560 met nog verschillende onderhoudskosten in de volgende jaren.)
Op de kerktoren van het vaantje is er geen uurwerk te bespeuren en bij deze zeer exacte weergave van alle details van de kerk en de rest zou het mij ten zeerste verwonderen dat de graveerder dit detail zou vergeten zijn, wat dus zou betekenen dat de tekening is gemaakt voor of begin 1560.
Rijst nu de vraag: Wie gaat dat betalen, wie heeft dat besteld, wie heeft zoveel geld?
De enige belangrijke personen die daarvoor in aanmerking komen zijn Nicolaas Van der Laen en Andries Rouselle.
Bij Nicolaas Van der Laen zijn er heel veel verbanden te leggen met uitzondering van een exacte datum.
1) De familie Van der Laen woonde in Mechelen, een plaats waar dergelijke kunstenaars zeker aanwezig waren. Zij waren er burgemeester en schepen, zelfs van horlogien! Hadden zij misschien ook iets te maken met het torenuurwerk? 2) De familie Van der Laen waren kunstminnaars, schenkers van kunstwerken aan kerken. 3) De Van der Laens werden de officiële heren van de Heerlijkheid Schriek en Grootlo in 1562, het jaar waarin er tevens een Sint-Jansbruiloft plaats vond, minstens de tweede tot nu toe teruggevonden. 4) De familie Van der Laen werden de eigenaars van de steyne hoeve, de grootste en oudste hoeve van Schriek, alleen ontbreekt ons tot op heden een exacte datum. Ik vermoed dat dit omstreeks 1555 is gebeurd. Zo hebben zij Schriek leren kennen wat dan later heeft geleid tot het betalen van de pachtsom voor deze heerlijkheid. Tevens worden zij nog steeds beschouwd als de bouwers van de nieuwe steyne hoeve die is waar te nemen op de oude kaart uit 1651. 5) Nicolaas zoon heette Jan zoals de patroonheilige van de Schriekse kerk. Hij volgt ook in 1565 zijn vader op als Heer van Schriek. We weten nu wel dat er een tijdsverschil is tussen de tekening van de graveur, het maken van de koperen etsplaat en het drukken van de vaantjes, en dat de verpanding van de heerlijkheden reeds begonnen was is 1558. Dus blijft het gissen naar de exacte datering. Met een aan de waarheid grenzende zekerheid kunnen we opteren voor een datum rond 1560.
Bij Andries Rouselle liggen de zaken even anders.
1) Hij was eigenaar geworden van de heerlijkheid Hovel ons beter gekend als de Uylehoef door aankoop van Hendric De Clerc op 05.10.1554, een datum die perfect zou passen in onze redenering. 2) Wij weten uit geschriften dat de inwoners van de Uylehoef en omgeving, niettegenstaande zij officieel tot de parochie Putte behoorden, zich oriënteerden op de kerk van Schriek, minder dan 1 km verwijderd. 3) Andries bezat de cijns op de kerkebossen van Schriek waarvan we bijna een jaarlijkse notering terugvinden in het oudste rekeningboek KAS 86b. 4) Maar voor hun belangrijkste prestaties vinden we de Rouselles echter vermeld in Heist. Deze Andries was er hoofdman van de schuttergilde, zijn kleinzoon Andries werd er schout. Het is de andere kleinzoon Marcus die heer wordt van Uylenborg ( 19.04.1603) en nog een belangrijke rol zal spelen in de geschiedenis van de parochie Schriek.
Welke zaken pleiten duidelijk in het voordeel van Van der Laen ?
Hun houding tegenover de Kerk; de vermelding van Jaques Van der Laen heer van den dorpe in het zondagsgebed van 1604 waarin er geen Rouselle valt te bespeuren; hun grotere kapitaalkracht, hun belangrijke posities in het stadsbestuur van Mechelen, eigenaars van de Steyne hoeve en het feit dat de jonkheer te paard van links komt, dus van de Steyne hoef, en niet van rechts, van de Uylehoef.
Beschrijving van het vaantje.
1° De kerk
Een Romaanse kerk, gebouwd door de Berthouten en ingewijd in 1309, in de vorm van een Latijns kruis met 5 altaren en lage zijbeuken voorzien van twee rechthoekige vensters. (Deze zijbeuken zijn mijns inziens getekend voor deze werken van vergroting rond 1550 waren voltooid, omdat de drie Romaanse vensters erboven ontbreken, de dakaansluiting met de kerk fout is, de kerk drie traveeën telde en er slechts 2 vensters zijn, zelfs niet in de gotische stijl welke men toen in de kerk heeft ingevoerd.) De kruisbeuk heeft een groot rondboogvenster. De toren bezit een rondboogdeur en venster met daarboven het kleine venstertje en de galmgaten met de spits. Links van de toren onderscheidt men de wenteltrap naar boven en rechts een kleine ruimte, waarschijnlijk de plaats van de doopvont. Rechts naast de deur ligt meer dan waarschijnlijk de gerechtsteen of vostersteen, duidelijk hoger dan de steen die ons nu nog rest. Het is waarschijnlijk alleen de bovenste steen met bepaalde figuren die men heeft behouden. Bemerk dat de galmgaten en spits vandaag de dag er iets anders uitzien, omdat de kerktoren ernstig is beschadigd door een brand in 1654 na een blikseminslag. De herstellingen aan de kerk en de toren zouden jaren duren en gaven de toren het uitzicht zoals we hem heden ten dage nog steeds kunnen bewonderen. Het schip is duidelijk korter dan nu het geval is, maar de nok van het dak is nog steeds op dezelfde hoogte. Ook de venster boven de deur is heden spitsvormig en niet meer rondbogig, een gevolg van de werken in 1550 of na de torenbrand. Van de vergroting van het schip in 1793 en 1844 en ook van de restauratiewerken van de linkersteunbeer is op deze prent niets waar te nemen.
2° De Kapel van Grootlo
Hier is alle gelijkenis met de oude postkaarten of de huidige situatie onmogelijk, zowel wat betreft de vorm als de grootte. Deze kapel is duidelijk verbouwd of vergroot geweest zonder behoud van bepaalde zichtbare delen. Naast het vaantje en een schets - naar een prent uit de XVIIe eeuw (Rijksarchief te Brussel) - zijn er weinig documenten met beschrijvingen van de verbouwingen aan de oude kapel terug te vinden, welke ons toelaten om een beeld van de kapel te maken. Voor de bouwgeschiedenis moeten we ons laten leiden door de Schriekse geschiedenis. De Ridders van Pitzemburg waren kort na 1220 in Schriek aangekomen en begonnen met de ontginning van Grootlo. Zij zijn zonder twijfel de bouwers van deze romaanse kapel, met voorportaal en centrale toren, die dus ruim 50 jaren ouder is dan de kerk. Heel interessant is de afbeelding onder de kapel. Op een aarden heuveltje een beeld van het Kindje Jezus met in de ene hand een kruis en in de andere een wereldbol. Beneden aan de voet van het heuveltje knielende en biddende pelgrims. Uit geschriften weten we wel dat de processie halt hield aan de kapel van Grootlo en dat er gepreekt werd, maar hier is duidelijk getekend dat er ook een verering van het Kindje Jezus plaatsvond, waarschijnlijk tijdens de processie, maar zeker ook op de feestdag van de H. Naam Jezus op 2 januari in de kapel zelf, zoals we later meermaals konden lezen. Voor de processie was de kapel veel te klein, maar op een boogscheut was er vrije ruimte zat op de Donken of op Bollo-heide, tevens plaatsen om zo’n duinheuvel aan te leggen die jaarlijks kon worden gebruikt.
3° Huis links
Vooraleer ik hier dieper op inga, wil ik één zaak eerst verduidelijken. Ik denk nooit dat het dorpszicht een fotografische (dus echte) voorstelling is van de situatie omstreeks 1560, maar eerder een collage (= verzameling) van belangrijke elementen en gebouwen en dit om volgende redenen :
1° Op het vaantje is er geen spoor te vinden van het kerkhof rond de kerk en nog minder van de fruitbomen op het kerkhof. Nochtans lezen we in de rekening van 1560 en ook later : “noch ontfanghen vanden prochiaen vanden fruijte opt kerckhof xiiii st” 2° Het stuk huis links is duidelijk een stenen woning met rondboogpoort, dus daterend uit de periode van de kerk of daarvoor. Op die plaats stond echter tot de zestiger jaren het St.-Janshuis dat in vroegere tijden het huis was van de kapelaan-koster-schoolmeester en tevens voorzien was van één of twee klaslokalen van de toenmalige parochieschool. In de oude rekeningen vinden we uitgaven voor dekstro en voor leem voor de school, dus geen stenen, maar een lemen constructie met strodak. “Item noch gegeven voir vier voeder leems te halen x st - Item noch gegeven van vier busselen walm toter scholen v st - Item noch ghegeven kerst hoelmans vander scholen te placken ende de vloer te leggen iii 1/2 rijnse gulden - Item noch ghegeven Jan Schafs van een voer leems te halen totter schoolen iiii st (KAS 86b bl 26/2)” 3° De St.-Bernarduskapel die ook links boven de met bomen omzoomde weg (= Draeyboomstraete of de huidige dorpsstraat) is te zien op het vaantje stond aan de rand van de kerkebossen, die niet zijn getekend. 4° Achter de kerk stonden vroeger (maar ook nu nog gedeeltelijk) de Puttebossen, de resten van wat ooit het onontgonnen moeras van Grootlo was. Helaas ook niets van te bespeuren. 5° Van de gegraven gracht rondom de kerk waren nog grote delen aanwezig in 1560. Zij zouden pas veel later gedempt worden. Ook hiervan geen enkel spoor op het vaantje. Besluit : Deze afbeelding is meer dan waarschijnlijk het poorthuis van de Steyne hoeve, het vroegere verblijf van de Ridders van Pitzemburg, 200 m verder naar Heist toe.
4° De pastorie
Huis met bijgebouwen volgens een h-grondplanvorm, met een portaaltje achteraan langs waar de pastoor naar de kerk kon via zijn tuin. Pastoors uit die tijd waren tevens boeren, die knechten en meiden in dienst hadden. Daarom was deze pastorie zo’n riante woning met schuren (wellicht ook de tiendenschuur) en stallen. Ook de ligging ten opzichte van de kerk is correct en waarschijnlijk binnen de oude uitgegraven grachten rond de kerk. De ingang, hier niet te zien, bevond zich uiterst rechts, langs het leiken dat we later Lege kerkweg zouden noemen. Het was deze pastorij die tweehonderd jaar later volledig verouderd en vervallen zal vervangen worden door een prachtig bouwwerk in 1776 door toedoen van pastoor Snoeckx. Heden is dit bouwwerk nog te bewonderen in al zijn glorie te Bokrijk.
5° Het huis rechts vooraan
Stond er rechts vooraan naast de kerk rond 1560 wel een huis? Ik denk het niet en wel om volgende redenen: 1° De Berthouten hebben duidelijk omstreeks 1270 het rechthoekige stuk harde grond voorbehouden voor het oprichten van de nieuwe kerk met kerkhof en al dan niet met pastorij. Dit betekent dat het ganse perceel eigendom was van de kerk. Uit de oude geschriften van 1560 en wat later weten we dat er een pastorij stond en een huis voor de koster dat tevens dienst deed als school. Over een derde gebouw is totaal niets terug te vinden, geen huurgeld of reparatiekosten. 2° Het oudste plan van het dorp uit 1742 maakt reeds veel duidelijk. We zien hier duidelijk de kerk (1) met de pastorij (2) en de school (3) met het kerkhof met fruitbomen (5) en de tuin van de pastoor (6). Let ook op de schandpaal voor de kerk op het kerkplein. Vooraan rechts van de kerk staat er in 1742 wel een huis (4), maar in de andere richting. Ook weten we dat pastoor Mertens (1655-1703) de laatste grachten rond de kerk heeft laten dempen en er een huis heeft op laten bouwen. Dit zou dus die nummer 4 kunnen zijn, maar dit is pas na 1650 opgericht. Doordat het huis eigendom was van de pastoor zelf, zijn er ook geen verdere huurgelden of reparatiekosten terug te vinden in de kerkrekeningen. Zo zal ook deze eigendom zijn overgegaan naar andere privépersonen en was het niet langer eigendom van de kerk. We zien later in die rechterhoek ook de brouwerij Vermylen verschijnen, het enige gebouw op het kerkplein in handen van een gewone burger. Het gemeentehuis met de school verschijnt links naast het kostershuis na de Franse Revolutie omdat alle bezittingen van kerken en kloosters waren aangeslagen door de gemeentelijke overheid en zij zodoende over de gronden rond de kerk konden beschikken om gebouwen op te richten.
Welk huis staat er dan wel op het vaantje? Wellicht is het één van de prachtige stenen huizen uit het dorp of zelfs een afbeelding van de oude Steyne hoeve van voor de verbouwingen zoals op een afbeelding uit 1651 of de Uylehoeve van weleer. Dit zal waarschijnlijk nog lang of voor altijd een open vraag blijven.
6° Personen en processie
Op de straat: een ruiter gevolgd door een voornaam koppel. Dit zijn mijns inziens, gezien de tijd en de opdrachtgevers, Jonkheer Van der Laen gevolgd door de pachter en zijn vrouw van de Steyne hoeve. Uit de kerk komt de processie met vooraan een vaandeldrager, gevolgd door de dragers van het beeld van Sint-Jan Baptist, die op hun beurt gevolgd worden door een schare bedevaarders die de kerk verlaten. Het beeld van Sint-Jan is een wandelende figuur met wandelstaf, gekleed in een mantel van kamelenhaar en een lammetje dragend op de arm. In de rekening van 1561 lezen we: “noch gegeven vanden cruijcen ende tortijsen te draeghen op sinte jans dach midsomers met eenen speelman die voor sint jan speelde tsamen x st” - In 1567 klonk het zo: “noch ghegeven s jansmisse van die kerssen ende vanen te dragen/ x 1/2 s noch den speelman die voer s jan speelden 1 1/2 st” - In 1575 noteerde men : “noch gegeven op sint jans dach vant tghene dat sy verdroencken hebben die ons lijef vrouwe ende sint jan inde processie oemme gedragen hebben” Links van de processie de ‘hondenslager’ die al te ijverige honden op afstand moest houden. Later werden daarvoor de ‘heinen’ ingehuurd die voorzien waren van vermommingen en die de processie in goede banen moesten leiden. Het koppel zijn bedevaarders die eerst de processie aanschouwen om nadien erbij aan te sluiten. Rechts zien we enkele leden van de schuttersgilde St.-Sebastiaan en nog drie honden, wat duidelijk wijst op het probleem dat er toen bestond. De afsluiting van het kerkhof met een ‘muurtje’ lijkt mij enkel gebruikt om de collage tot een geheel te verwerken. De ingang met het veken en de twee draaibomen daarentegen weerspiegelen meer dan waarschijnlijk de realiteit. De straat heette destijds immers ‘Draeyboomstraete’.
wordt vervolgd
24-05-2018, 00:00 geschreven door Renic Reacties (0)
29-04-2018
Rouwbrieven en -prentjes Groot-Putte (1)
Overlijdens in Groot-Putte
Tijdens de Studieavonden of Studienamiddagen van Familiekunde Vlaanderen regio Mechelen te Putte kunnen er duizenden gedachtenisprentjes en overlijdensberichten van inwoners van Groot Putte (Putte – Beerzel – Peulis) ingezien en ook gefotokopieerd worden. Een grote bron voor gegevens welke nog niet raadpleegbaar zijn via de archieven.
Om het opzoeken te vergemakkelijken zullen de namen alfabetisch verschijnen onder de titel ‘Overlijdens Groot-Putte’.
Deze lijst is gebaseerd op de verzameling van Heemkring ‘Het Molenijzer’ Putte