God, ik zoek even contact met U. Wil je mij nabij zijn? Geef mij geloof en vertrouwen kracht en volharding zodat ik mij ten volle kan geven aan de opdracht die ik nu mag vervullen. Amen
Er zijn er niet zoveel als Johannes de Doper die de woestijn aandurven, de stilte, het alleen staan en het dorre eenzaam vechten met de diepste levensvraag: ‘Wat ga ik van mijn leven maken? God, wat wil je dat ik doe?’
Er zijn er niet zoveel die na de eigen ommekeer ook ommekeer bij anderen gaan vragen, en blijven doorgaan ook al gaat hun roep verloren in woestijnen van onbegrip.
Er zijn er niet zoveel als Johannes de Doper, zo gelouterd, zuiver van bedoeling, dat het waar was wat hij zei: ‘Ik doe het niet voor mezelf. Het gaat om Hem die na mij komt. Het gaat om beter leven met allen.’
Van zulke mensen zegt het evangelie: hij getuigde van het Licht, met woord en daad.
Dat is onze bestemming: Gods licht doorlaten, Hem laten schijnen in ons leven.
God, het moet toch mogelijk zijn, het was toch uw droom, uw visioen: de mens die onomwonden en consequent uw beeld vertoont. De mens die recht doet, vrede sticht, een mens die liefheeft. De mens die de nacht verdwijnt en een lichtpunt is. God, het moet toch mogelijk zijn, dat er zulke mensen bestaan. Al zo lang wachten wij, al zo lang wacht uw schepping erop dat wij mensen de wereld zullen maken tot een stad van vrede. Amen.
Beeldspraak is de taal van het verlangen. Het onthult en het bedekt tegelijk.
Het licht een tipje van de sluier op, zonder de sluier helemaal weg te nemen. Beeldspraak is verwant aan verleiding en erotiek. Afstand en verhulling doen meer verlangen naar de geliefde dan totale beschikbaarheid. Door zich in beeldspraak te hullen, wekt God mijn verlangen. Hij hoopt dat ik Hem even ongedurig zal zoeken als Hij mij. Even vurig als de bruid in het Hooglied, de moeder van alle liefdesliederen:
’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
Kerstmis komt nooit onverwacht. En we weten al eeuwenlang wat er dan zal gebeuren. Een echte verrassing is het niet meer.
Het is misschien vooral tijdens het wachten dat er iets moet gebeuren.
Dat we oog kunnen krijgen voor mensen en dingen waar we anders aan voorbijlopen. Dat we iedereen erbij laten horen. Dat we onze binnenkant koesteren. Zodat wij en de wereld klaar zijn voor Kerstmis, toen God zo dichtbij kwam als nooit tevoren.
Daar hebben we groene takken, rode linten en kaarsen voor nodig. Om de hoop en de liefde levend te houden. Om het licht in ons te wekken en te laten groeien. Elke week een lichtje meer.