We moeten niet geschokt zijn als wij de nood tot bidden ervaren. Niet beschaamd zijn. En zeker wanneer we in nood verkeren: vragen. Wanneer Jezus het heeft over een oneerlijke beheerder die met zijn heer moet afrekenen zegt die: Om te vragen schaam ik mij. Velen onder ons kennen dat gevoel. We schamen ons om te vragen, om hulp te vragen, om iemand te vragen ons iets te helpen doen, om ons doel te bereiken. Schaamte ook om aan God te vragen.
We moeten ons niet schamen om te bidden en te zeggen: ‘Heer, ik heb nood aan dit, Heer, ik kamp met deze moeilijkheid, Help mij!’ Het is een kreet tot God die Vader is.
We moeten dat ook leren doen wanneer het goed gaat: God danken voor alles wat ons geschonken wordt en niets vanzelfsprekend of onvermijdelijk achten: alles is genade.
De Heer geeft altijd, altijd en alles is genade, alles. Genade van God.
Laten we het smeekgebed dat spontaan in ons opwelt niet onderdrukken. Het smeekgebed gaat samen met de aanvaarding van onze grenzen en van ons geschapen zijn. Men kan ertoe komen niet in God te geloven, maar het is moeilijk niet in het gebed te geloven. Het bestaat zonder meer. Het verschijnt ons als een kreet. We hebben allen te maken met die inwendige stem die lange tijd kan zwijgen, maar op zekere dag ontwaakt en roept.
Broeders en zusters, we weten dat God zal antwoorden.
|