Inhoud blog
  • Kerstfeest 1955
  • Tentoonstelling bij Maxens
  • Koningschieting 1956
  • Peter Leon en tante Malvine in Zaal '˜Ons Huis'
  • Grote Margareta-processie
  • Eremis onze Herman
  • Bij Cornels
  • Dorsmolen
  • Station en Leireken
  • Vliegtoren
  • Jan Frans Vonck
  • Kerk Baardegem
  • Baardegem
  • Eremis Pater Moortgat
  • Zaalzangers
  • Processies
  • Plechtige Communie
  • Het kerkelijke jaar
  • Naar het Kokerij
  • De Pupillenschool
  • Vrienden en kennissen
  • Andere bezoekers
  • Zjef den bakker
  • De bevoorrading
  • Eten
  • Wafelen bakken
  • Huisdieren
  • Onze radio
  • Kermissen
  • Cinema Cinato
  • Eerste televisie
  • Het kerstfeest
  • Toneel
  • Wipschieten
  • Onze Marc als reporter
  • Spelen bij slecht weer
  • Met de koereurs spelen
  • Bij Poldissens
  • Bij Carleejes
  • Spelen rond ons huis
  • Allerlei dieren pakken
  • Doppen
  • Marbollen
  • Spelen op de koer
  • Op weg naar school
  • Doktersonderzoek
  • Meester Mon
  • Meester Boeykens
  • Meester Paul
  • Madame Aline
  • Bij de nonnekes
  • Wegen naar school
  • Sportmanifestaties
  • Andere sporten
  • Wielrennen
  • Knieontwrichting
  • Voetballen
  • Wintersporten
  • Vissen
  • Olympische spelen
  • Doopmeter en -peter
  • Nonkel Hildebrand
  • Tante Louise
  • Nonkels maken cider
  • Nonkels
  • Meters
  • Onze buren
  • Onze hof
  • Het leeg huis
  • De winkel
  • Pentekeningen papa
  • Schilderijen papa
  • Familiefoto's
  • Ons huis
  • Ik, Eric
  • Mijn broer Marc
  • Mijn broer Jaak
  • Mijn zus Lizette
  • Mijn broer Herman
  • Mijn broer Miel
  • Papa en moe
  • Mijn moeder
  • Mijn papa
  • Voorwoord
  • Vooraf
    Herinneringen aan mijn jeugd

    20-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrienden en kennissen

    Dit is onze buur Frans De Donder. Hij overleed in april 1947, vlak na meter, en acht dagen vóór zijn moeder Marie Moens. De familie De Donder was toen net verhuisd van den Achtersten Bos naar de Cazzebaan.

    Begrafenis van Frans De Donder. De dragers (Oscar Van Langenhove, Marcel Dierickx, Vic Costers en Pros De Bruyn) komen de Kerkstraat uit.

    De pastoor komt het lijk begroeten aan de hoek van de Kerkstraat en het Dorp. Misdienaar is Eugeen Dierickx, dan Oscar Van Langenhove, de pastoor, op de rug papa als koster en Marcel De Vos. Links de winkel van den 'Boor'

    De kist van Frans De Donder wordt neergelaten. Meest vooraan : Benoit Van Langenhove.

    1 september 1947, kermismaandag in Baardegem.

    Herman (met rouwbandje omdat meter een maand voordien gestorven is), Marcel De Donder, Marcel Van den Broeck, Achiel Aelbrecht, Oscar De Ridder (zittend)

    5 juni 1949 in Halle. Aimé Van Langenhove, ???, Antoine Van Langenhove, Herman en Désiré D'Hauwer

    Herman, Désiré D'Hauwer, Marcel De Donder en Oscar De Ridder (leden van de BJB)

    Beir Gribbe, Marcel Van Den Broeck, Herman, Marcel De Donder, Edmond Pauwels aan het kaarten op onze hof.

    Onderaan : Rie Strop (Gribbe), Odilon Blindeman
    Tweede rij : Robert De Pauw, Herman, Paulette Coppieters, Miel
    Daarboven : Aimé Van Langenhove, Marcel Fies en Marcel De Vos

    Uitstap naar Oudergem. Herman 4e en Miel 2e van rechts.

    Twee goede maatjes : Lutgarde Blindeman en Herman. Zij trad in het klooster, hij werd priester.


    Désiré Dhauwer, Paul Fieremans, nonkel Alfons, de (Duitse) vrouw van Paul en tant.

    Papa, Marcel De Vos, Jaak, meester Paul en ik

    Lizette, Miel, moe, Jaak, Wilfried Blindeman, Fonske Van Eeckhoorn, (zittend) ik en Marc

    Ik en mijn betreurde vriend Willy Moens (1956)


    19-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Andere bezoekers

    Ik kan mij eigenlijk geen moment voorstellen dat er geen 'vreemde' in ons keuken zat. Ofwel betrof het dus wachtende klanten, en/ofwel zat nonkel Alfons of nonkel Zjeen daar, of meester Mon, of meester Paul, of metsers Zjean, of zaugers Fong, of Zjef den bakker, of painzes Zjef , of Sooi ‘Biggenaat’, of manke Smed die elke maand ons moe met koffie kwam bevoorraden (en die ook eens op ne sakker en ne vloek én al vloekend, ons oude kat naar een andere, betere kattenwereld hielp), of bakker met vóór zijn één oog een zwarte lap (ik geloof dat hij dat oog in de eerste oorlog had verloren), of één van de vele vrienden van mijn broers of zus : Hermine, Jef Buggenhout, lange Sjalen (Karel De Maeseneer), Marcel De Vos, Twanneken van Pieëters (Antoine Van Langenhove), Marcel, Elza of Louis De Donder, Frans Flot (Frans De Ridder), Oscar De Ridder, Kamiel De Boeck en vele anderen ...

      

    Van ons moe heb ik een paar keer het volgende verhaal gehoord over één van die regelmatige bezoekers, zaugers Fong (Alfons De Gols). 'Het was in 1944, ons huis zat weeral eens vol met mensen die stiekem naar de radio kwamen luisteren om de oorlogssituatie op de voet te kunnen volgen. Op een bepaald moment komt het bericht dat er een doorbraak zou zijn in Normandië. Er wordt gejuicht, gelachen, gezongen. Na een paar uur van uitgelatenheid zegt Fong ineens : a ja dau es vannacht bè ons oeëk een deebrauk geweest, ons Josefin eit e masken gekocht'.

     

    Met Metsers Zjean ( Jan Temmerman) heb ik verschillende keren meegemaakt dat hij al naast de Leuvense stoof zat op het moment dat ik ’s morgens naar school vertrok en dat hij nog bijna op identiek dezelfde plaats zat toen ik om vier uur thuiskwam, enkel gelaafd door een ontelbaar aantal tassen zwarte koffie, want mee-eten wou hij absoluut niet doen.

     

    Frans Flot die maakte mij altijd wijs dat er een ‘kamilleken’ ( een klein vliegtuigje ) neergestort was in de Bevenhouten. Ik moet een gigantisch vertrouwen gehad hebben in de mensheid, want steeds ging ik buiten eens kijken of hij niet voor één keer de waarheid had gesproken. Na een paar keer in de val te zijn getrapt ben ik hem dan toch maar Frans de legeneir beginnen noemen.

     

    Marcel De Vos kwam elke zondagnamiddag na het lof zijn tas koffie met een speculaas nuttigen. Marcel was vrijgezel, charmant, goedlachs en altijd netjes opgekleed, een echte dandy. Toen onze Jaak naar het college ging, werd Marcel zijn opvolger als organist. Hij werd meteen ook de opvolger van papa als koster. Door zijn opgewekt karakter won hij snel het hart van iedereen, ook dat van pastoor Pieters. Deze stond hem zelfs toe dat hij in de week de mis na de Sanctus of het Agnus Dei (afhankelijk van de snelheid van uitvoering) mocht verlaten om de bus van twintig over zeven te kunnen nemen. Daardoor kon hij alle dagen op tijd zijn op zijn werk, de Bon-Marché in Brussel.

    Wie misschien het meest en het langst gekomen is (hij bezocht ons moe nog elke week tot ze in 92 gestorven is), was meester Paul. Meester Paul D'Hauwere was een geboren en getogen Baardegemenaar. Behalve onderwijzer was hij ook een geboren verteller, sportman, muzikant (hij speelde klarinet in de harmonie), zaalzanger, toneelspeler, lid van het kerstfeestcomité, ... Aanvankelijk kwam hij alleen, maar na zijn huwelijk midden van de jaren 50, kwam zijn vrouw, madame Emilienne, ook vaak mee.

    De meester kon boeiend (later besefte ik dat een zekere overdrijving hem niet totaal vreemd was) vertellen vooral over zijn oorlogsbelevenissen en zijn sportieve prestaties. Hij wás ook inderdaad een echte, taaie, geharde sportman. Hij kon heel fier vertellen over zijn ochtenddouche : met ontbloot bovenlijf trotseerde hij - winter en zomer - alle soorten weergoden en waste zich buiten met ijskoud putwater.

    Hij had een soort koersfiets waarmee hij ook buitenlandse tochten ondernam. Onze Miel en Jaak zijn met hem nog meegereden naar Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland. Voor mij waren dat - alleen al door hun buitenlands karakter - halve heldendaden.

    Het meest heb ik hen de trip naar Solingen in 1955 benijd. Daar zijn ze naar de wereldkampioenschappen wielrennen gaan kijken. Ze hebben er dan nog bij de liefhebbers een Belg zien winnen, Miel Van Cauter. 's Anderdaags, bij de beroepsrenners won Louison Bobet voor Frits Schaer en Charly Gaul. Die uitslag herinner ik mij zeer goed omdat ik met deze drie renners de pronostiek die wij bij meters altijd organiseerden, heb gewonnen !

    Een paar binnenlandse tochten heb ik met meester Paul wél gedaan. Zo ben ik een drietal keer met hem naar Appelterre gereden waar hij jaarlijks een rantsoen tabak ging kopen. Onder de baan zei hij dan soms : langs hier komt de Ronde van Vlaanderen voorbij. Ge moet niet vragen dat ik mij toen een echte Briek Schotte of een Fiorenzi Magni waande. In Voorde gingen wij dan eens drinken in het staminee van Edgard - Labieken - Sorgeloos. Hém, de meesterknecht van mijn Rik - Rik Van Looy - , een hand mogen geven dat was voor mij een hele eer.


    18-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zjef den bakker

    Voor ons brood en aanverwante producten gingen we bij onze buur Zjef den bakker (Jozef Vinck). Behalve voor ons rozijnenbrood, dat kochten we bij Sjalen den bakker van de Klaarhaag in Meldert, die eens per week (de vrijdagavond) rond kwam.

    Zjef (wij noemden hem soms ook 'delen' omdat hij dat ook tegen iedereen zei) woonde met zijn vrouw Leonie in het begin van de Hoogstraat, daar waar men haar nog de Vinkstraat noemde. Hij was een warme bakker. Voor zijn bakkerij moesten we langs achter gaan. In het eerste gedeelte was er een soort winkel met rekken waarin broden en 's zaterdags ook pistolets en suikerkoeken lagen. Daarachter was het plaatsje met zijn oven en de moeille. Hij bewerkte het deeg met zijn handen. En hoewel Zjef een beer van een man was, gutste op het einde van die zware bewerking het zweet werkelijk van zijn voorhoofd en aangezicht. Het was prachtig om zien hoe hij nadien twee hoopjes deeg, één met de linker- en één met de rechterhand, tegelijk bewerkte tot twee mooi-ronde broodjes. De oven werd aangestoken met hout en toen dat hout opgebrand was en de stenen heet genoeg waren, stak hij de broden in de oven. Het gebeurde wel eens dat Zjef vanwege andere bezigheden de tijd een beetje uit het oog verloor en dat die broden er wat zwarter dan voorzien uitkwamen. Als hij een verkoudheid had, ging Zjef een paar uurtjes in zijn oven liggen. 'Een valling moede auëtzwieëten', zei hij dan.

     

    Zjef had een aantal typische trekjes.

    Als hij zo tegen valavond bij ons kwam, begon hij altijd te vertellen. Dat deed hij steeds met de nodige gebaren, bewegingen en handelingen. Als er in zijn verhaal iemand op de grond lag, dan ging hij effectief ook op de grond liggen; als er in zijn verhaal iemand ergens aanhing, dan zocht hij daadwerkelijk ook iets om aan te hangen. Zo gebruikte hij eens in die omstandigheid onze koffiemolen die aan de muur hing. Jammer genoeg was die constructie niet opgewassen tegen het geweld en de kilo's van Zjef en donderde hij met koffiepot en alles de vloer op.

    Als papa in het midden van zijn verhaal zei : 'Bakker, ik gon eten', dan brak Zjef zijn vertelling bruusk af, geeuwde eens ongelooflijk hard en zei simpel : 'Awel schilder ik oeëk', want hij was ongelooflijk gretig en had altijd honger.

    Zjef zien eten was al een gebeurtenis op zich. Je hoefde daarvoor zelfs niet altijd bij hem binnen te  gaan. 's Zondags 's middags at hij tijdens het duivenseizoen zijn middageten meestal op langs de grachtkant rechtover meters, om vandaar zijn binnenvallende duiven beter te kunnen zien. Zo'n toren eten als Zjef telkens op zijn bord had, heb ik vroeger of later nooit meer gezien. In een groot diep bord bevond zich : een hoop aardappelen waarvoor je zo ongeveer een emmer patatten diende te schillen, een ganse savooi (of ongeveer) en 3 (drie) koteletten. Voor aardappel en groente gebruikte hij nog een vork, het vlees werd ter hand genomen. Lang duurde zo 'n feestmaal niet, zeker niet als hij een beetje zenuwachtig werd over het wegblijven van zijn diertjes.

    Als zijn duifjes echt té lang weggebleven waren en ze zich dan toch uiteindelijk, véél te laat, aandienden aan zijn kot, durfde hij wel eens voor rechter én beul spelen door ze met zijn tweeloop gewoon neer te knallen : 'Ze zullen mij beiter smauken, dan da ze kinnen vliegen'.

     

    Eind jaren vijftig is Zjef nog beginnen brood aan huis bezorgen met een sidecar. Om zich kenbaar te maken - alsof hij nog niet gekend was in ons dorp - had hij een groot bord geschilderd met zijn voornaamste gegevens op. Alleen was hij zijn naam vergeten. En aangezien er maar weinig plaats overbleef, schilderde hij dan nog gauw : Jozef V., en niet J. Vink.


    17-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bevoorrading

    De Baardegemse winkeliers en de rondtrekkende winkels hadden aan ons gezin een goede klant.

     

    Fong de melkman (Alfons Van Den Broeck) mocht per dag zo 'n liter of zes melk plus boter, eieren, botermelk en kaas leveren. Die melk kwam uit een grote kan waarop een deksel-maatbeker perfect paste. Die melk moest onmiddellijk gekookt worden, wat aanleiding gaf tot het overheerlijke vel dat gebruikt werd om in de koffie te doen.

     

    Voor de wekelijkse vis zorgde Wannes de visman (Nondedjalen noemden wij deze lieve, zachtaardige man) uit Mariekerke. Hij kwam met paard en kar voor twee dagen naar Baardegem en omgeving om zijn viswaar aan de man te brengen. De enige overnachtingsmogelijkheid in ons dorp was de schuur bij Maxens. Daar maakte Wannes dan ook dankbaar gebruik van. Hij logeerde er van tien negen niet alleen want hij kon er bijvoorbeeld ook aantreffen : Fil de zanger, of Rie Strop of Désiré Backaert, de aan lager wal geraakte kunstschilder en tevens oud-leraar van papa in de academie,. 

    Een paar jaar later ruilde Wannes paard en kar voor een moderne camionette. Toen hij hiermee voor de eerste keer de hof van Maxens opreed riep hij - een jarenlange gewoonte verleer je zo maar niet van de ene op de andere dag - riep hij dus : 'Hou !', vergat te remmen en botste tegen de muur van de schuur.

     

    Regelmatig kwam er ook een grote rijdende winkel, 'De kleine winst' langs. Dat was soort grootwarenhuis op wielen. Je kon er dan ook alles kopen : plastiek, ijzerwaren, schoonmaakgerief, pottecarré, ...

     

    Maar het meest van al kochten we toch bij de plaatselijke winkeliers.

    Voor de specerijzaken mocht ik om beurten gaan bij : Louisken van Carleejes op het Dorp, bij Paula van Staintes op de Elderberg, bij Martha in de Statiebaan en later ook bij Angèle van Vérissens in de Kerkstraat. De siroop om vlaai te maken moest ik altijd bij Louisken halen. Ons moe gaf me dan een geel stenen kruikje mee. Hierin tapte  Louisken de stroop uit een vat, waarna ze het geheel afdekte met boterhammenpapier en een rekker. Tijdens het naar huis gaan zondigde ik dan een paar keren door met mijn vinger wat siroop te vangen en af te lekken.

    Voor de vleestoevoer was er keuze uit twee : Polleken den beenhouwer op de Hoogstraat en Zjef den beenhouwer op het Dorp. De keuze werd bepaald door een paar specifieke vleessoorten : voor de pensen en de dikke snaur gingen we bij Polleken, voor de droge saucissen en gekapt bij Zjef.


    16-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eten

    Zo ver als onze Herman zijn rekord van 32 wafels ben ik nooit geraakt, hoewel ik, al zeg ik het zelf, ook een ferm stukje kon eten. Dat waren dan niet de grote hoeveelheden vlees, dat zou voor een gezin van onze omvang te duur uitgevallen zijn.

    Maar wel :

    • brood en aanverwanten : melkbrood, rozijnenbrood, pistolees, ovekoeken, bodding en gewonnen brood
    • melk, pap en aanverwanten : rijstpap wit of geel, rijstpap met pruimen, macaroniepap, wit en zwèt (chocolade en vanille pap ondereen), kreimpap, havermoutpap, ...
    • aardappelen en aanverwanten : puree, stoemp (van alles wat ge kunt dunken en peinzen), gebakken patatten, kroketten (daarvan heb ik er wel eens 48 opgesloekt), schellekespatatten (fijne reepjes aardappelen die ongekookt in de pan werden gebakken) en natuurlijk frieten, hoooopen frieten, ...

    Ooit (ik was toen wel een jaar of twaalf) aten we eens om ter meest boterhammen van een groot brood. We, dat waren : kozijn Fong, onze Marc en ik. Meestal at onze Marc een boterham of vier, maar bij een dergelijke wedstrijd wou hij toch wel eens een bijkomende inspanning leveren en bracht hij zijn persoonlijk record ineens op zes. Bijlange niet genoeg om de overige deelnemers te vloeren, laat staan te bedreigen. Met mijn 18 boterhammen werd ik eervol tweede want Fong deed er nog een schepje en 3 boterhammen bovenop : 21 grote boterhammen, alstublieft !

     

    Mijn lievelingseten was misschien wel frieten met stoverij (zeker als daar niertjes en lever bij waren) en trot (kompot van appelen en/of rabarber).

    Dit is een waar gebeurd verhaal waarbij ik eerlijkheidshalve moet bekennen dat ik toen wel al 14 jaar was.

    Toen ik op een gegeven dag thuiskwam van 't school, scheel van de honger want ik had vanuit de grote stad gevlogen met mijn fiets, was ons moe verf aan het maken voor een klant. Vanuit de winkel : ' A stoverauë staut in de koemme op de stoof en a frit staut al op taufel'. Tot zover was alles duidelijk en was er ook geen probleem. Ik vond nu wel dat ik deze keer bijzonder royaal was bedeeld wat betreft de stoverij, maar allez, het lukte mij nog net om alles binnen te krijgen. Ondertussen was 's klants verf klaar en kwam ons moe in de keuken. Ze begreep, niet onmiddellijk maar toch vrij snel, wat er was gebeurd. Dit namelijk : ik had mét mijn portie vlees en frieten ook die van onze Jaak en onze Marc, die nog niet terugwaren van hun werk, opgebrast. De exacte hoeveelheid durf ik, 48 jaar na de feiten, nog altijd niet bekennen.

     

    Bij ons heeft er lange tijd tijdens het middageten een vrij merkwaardige volgorde hoogtij gevierd. Papa had namelijk de gewoonte van zijn thuis meegebracht om zijn soep nà zijn patatten te nuttigen. ‘Da vilt de pittekes’, zei hij daarover.

     

    Als we frieten aten maakte ons moe altijd ne serieuzen emmer klaar. Dat was vooral bedoeld om het mogelijk tekort aan vlees (meestal was dat stoverij) op te vangen. Het overblijvend materiaal aan frieten deed ons moe voor mij in een met broodpapier gemaakt zakje ofwel mocht ik het restant in mijn soep doen.

     

    Als het niet over warm eten ging, dan was mijn lievelingseten misschien wel een rozijnenboterham van Sjalen den bakker (die kwam enkel de vrijdagavond aan de deur) met kaas of met vlaai. Maar het mocht ook wel een ovekoek of pistolee van Zjef den bakker met kweeperenconfituur zijn.

    Die vlaai en die kweeperenconfituur werden natuurlijk door ons moe gemaakt. Zoals zo veel andere zaken : choco of  appelen-, stekelbessen-, krieken-, rabarber- en appelengelei of kèt (kop). Wat waren dat toch allemaal heerlijke delicatessen die zij steeds met de grootste zorg én liefde bereidde.

    Hét van hét vond ik oeëren en poeëten. Die oren en poten waren van een varken afkomstig. Thuis hadden we een vleesmolen met vanbinnen een draaiend slakkenhuis van metaal. Met een tafelschroef werd de molen aan onze keukentafel bevestigd. Dan mocht ik aan zijn zwengel draaien en kon je het piepen en kraken horen van de oren en de poten die binnenin werden vermalen en kon je de vleeswormen zien die uit de gaatjes kwamen gekropen. Welke culinair verantwoorde handelingen ons moe nadien allemaal stelde weet ik niet precies, wél dat rozijnen en pruimen een niet onbelangrijke rol hadden in dit hoogstandje voor smulpapen.

     

    De zaterdagavond had een speciale supergezellige sfeer. Eerst ging ik in 't bad, een grote kuip die naast de Leuvense stoof werd gezet en die voortdurend bijgevuld werd met heet water van de moor op de stoof.

    Dan begon ons moe het zondagmiddagdiner te prepareren. Ze maakte dan alvast het voorgerecht - een grote kom soep met ballekes - en het nagerecht - één of andere speciale vorm van pap - klaar. Soms verraadde ze ook al het hoofdgerecht, bijvoorbeeld als de soepkiek voor de vol-au-vent werd gekookt. Het kuisen en prepareren van de kip was ook een evenement op zich. Eerst sneed ze het halsje en de vleugels eraf en haalde ze er de darmen uit. Dan volgende een delicate operatie : het verwijderen van de galblaas. ‘Een drippelken van da sap en de kiek es ne mieë 't eten', zei ze. Vervolgens maakte zij de lever, de maag en het hart los. Het maagje sneed ze overdwars open.

    Ze nam ook geen genoegen met het geleverde plukwerk van de poelier, want ze schroeide de resterende stoppeltjes van de kip weg boven een kaarsvlam. Daarna legde ze de kip in het water, zette ze op het vuur en wachtte tot er schuim op het water kwam om het er dan met het visspaun vanaf te scheppen.

     

    Na het bad mocht ik nog wat opblijven om naar de bonte avond op de radio te luisteren en dan was het bedtijd. Daar kon ik - als ik dat wilde - alles van de radio verder blijven volgen. Het kenwijsje van het programma 'Muziek voor miljoenen' bracht mij dan altijd in een speciale roes, perfect geschikt om in slaap te vallen.


    15-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wafelen bakken

    Heel uitzonderlijk was het koeken bakken bij ons niet. Integendeel, het was zeer gewoon. Ik moet waarschijnlijk in een bepaalde bui eens tegen ons moe gezegd hebben dat ik 's morgens geen boterhammen binnenkreeg. Bang als ze was dat ik daardoor zou flauwvallen van de honger, ondanks drie tassen melk, maakte ze er een gewoonte van om elke morgen steivenekken te bakken, een delicatesse die ik 's morgens wél lustte. Stijvenekken waren een soort pannenkoek, gemaakt van bloem (geen zelfrijzende), melk, twee eieren, een beetje suiker en zout. Het resultaat was een inderdaad wat stijve, stevige, kloeke koek, waar je minstens een voormiddag mee voort kon, zelfs iemand met een hongerige maag als ik, zeker als je daar nog royaal boter en bruine suiker kon op doen.

    Als ons moe in de namiddag koeken bakte bij één of andere gelegenheid, dan waren dat gewone koeken, met gist, of grien koeken (koeken waar groene zurkel in gesneden werd) of appelkoeken (koeken waar sneetjes appelen in gesneden werden).

    Eigenlijk was ons moe op haar best als ze waufelen bakte. Dat deed ze bij speciale gelegenheden als Dendermonde jaarmarkt (eerste maandag na de 18e oktober), Allerheiligen of Sint-Maarten, maar ook, op eenvoudige vraag van mij of één van mijn broers, op gelijk welke willekeurige dag in het jaar.

    De bloem en de gist moest ik bij Zjef den bakker (Jozef Vinck) gaan kopen. Het gebruikelijke mengsel van bloem, gist, eieren, boter, suiker, zout, melk werd in een emmer fijn geklopt tot deeg. Deze deeg moest dan om te rijzen, overdekt door een handdoek, een tijd stilstaan op een stoel tegen de kachel. Het bakken zelf gebeurde, zoals alles, op de Leuvense stoof. Het wafelijzer werd ingewreven, ingesmeerd, met een vork waarop een gebakken stukje spek stak. En dan kon het eigenlijke bakken, dat soms wel een paar uur in beslag nam, beginnen. De eerste wafel diende om het ijzer wat te reinigen en werd altijd aan onze Mitty gegeven. Die had daar nooit lang werk mee, er moest zelfs niets op zijn. De volgende wafels werden op een, ik denk speciaal daarvoor bestemd, rieten scheel gelegd. Het eten, smullen, brassen kon beginnen. Ik heb het niet meegemaakt maar in familiekring wordt nog altijd beweerd dat onze Herman recordhouder is door er eens 32 (tweeëndertig) op te fretten.


    14-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huisdieren

    Wij hebben altijd huisdieren gehad en, behalve onzen tei (hond) en ons katten, niet van de gewoonste : een papegaai en verschillende eksters.

     

    Onze hond Mitty hebben we eigenlijk gekregen van tante Malvine en peter Leon toen ze van Mere naar de zaal 'Ons huis' verhuisden. Het was een scheper, een Mechelse, maar eigenlijk veel te braaf. Blaffen deed hij héél zelden, bijten nooit. Behalve één keer. Om een nog altijd niet opgeloste reden heeft hij eens in de broek en een beetje in de bil van Kamilleken den boy (de facteur) gebeten. Onverklaarbaar, want Kamilleken kwam bij ons dagelijks over de vloer om de krant en de post te brengen en dronk dan altijd een druppelke jenever Hertekamp.

    Voor de rest heeft onze Mitty nooit iemand of iets misdaan : onze papegaai en ons ekster mochten zelfs op zijn rug gaan zitten en ons kat Minou mocht hem eindeloos jennen. Toen hij oud en versleten was en begon af te zien, heeft papa de honden- en kattenopruimer van ons dorp, Zaugers Fong, gevraagd om hem te komen doodschieten met zijn geweer. Dat hij officieel aangesteld was voor die functie denk ik niet, toch had hij zo iets als een vergunning want hij was boswachter. Hij moest dat, bij gebrek aan belangstelling van onzentwege voor dat gebeuren, komen doen wijl we allemaal naar de vroegmis waren. Toen we thuiskwamen zat Fong in de keuken op zijn gemak te wachten : 'Hij leit er al onder', hij was al begraven en al.

     

    Onze katten waren van de gewone soort. Eén ervan is zeer oud geworden, 23 jaar geloof ik.

     

    Onze papegaai Koko hadden we via een Pater in de Kongo verworven. Het was een schitterende aanwinst in ons gezin. Je kon hem zo uit zijn kooi nemen en op je schoot of schouder zetten. Je kon hem ook alles leren. Hij nam zijn nootjes aan met de klauwtjes van zijn poot, verbrak dan direct het omhulsel, zodat alleen de eigenlijke nootjes overbleven, die hij dan met zijn onderste bekdeel van het pelletje dat er nog rond was ontdeed. Bijna elk woord zei hij vrij verstaanbaar na, ook de vloeken die alle jongens van De Bolle hem stiekem van op onze hof waren komen leren. Ons moe was dan een beetje kwaad toen hij begon van nondedjieë en zo, maar ze deed toch maar een beetje alsof denk ik. Op een zondagmorgen stelden we vast dat hij aan het snotteren was en toen we terugkwamen van de mis lag hij met zijn poten omhoog. Omdat dit voor een vogel, ook niet voor een papegaai, zo'n gebruikelijke houding was wisten we onmiddellijk hoe laat het was. Het leven van de enige Koko die we ooit gehad hebben was voorbij.

     

    De leverancier van onze verschillende eksters die we gehad en min of meer getemd hebben waren de grote canada's die in twee rijen voorbij het huis van De Bolle op de wei van Carleejes stonden.

    Daar, zeer hoog, nestelden ze in een grote doornige nest. Op het moment dat we wisten dat er jonge eksters in het nest lagen, kwamen de schutterskwaliteiten van papa goed van pas. Er werd gepoogd een jonge vogel uit het nest te schieten en als dat gelukt was werden de veren geknipt (links korter dan rechts of omgekeerd) waardoor de ekster niet zo veel bewegingsvrijheid meer had. Dan werd met een engelengeduld geprobeerd om ze te voeden met broodkruimeltjes die in de melk gedopt werden. Als dat allemaal lukte kon je soms een paar jaar 'wel' zijn met zo'n ekster.

    Een ekster is van nature een rover en al wat blinkt pakken en begraven ze. Zo heeft papa bij het omsteken eens de sleutel van de schuur, die we al jaren kwijt waren, gevonden. Behalve de sleutel zaten in die maternest ook : een tubeke Aspirientjes, nog een andere sleutel, allerlei muntstukjes, sieraden en een ring.

    Eén van onze eksters hadden we ook geleerd de banden van fietsen plat te zetten : ze draaide met haar bek de suppaap (ventiel) los en duwde er dan op tot ze alle lucht had verwijderd.

    Eksters konden lief maar ook gemeen zijn : eerst wat komen flemen en dan ineens toeslaan door in je vinger of wang of zo te pikken. Bij vreemden gingen ze zelfs in de achillespezen bijten of bleven ze er zelfs een tijdje aanhangen.

    Eksters kunnen praten, zegt men. Eigenlijk kennen ze maar één woord : 'Anna'. En dat gaf soms hilarische taferelen. Aan de statie woonde een vrouw die Anna heette en vaak voorbij ons huis wandelde. Wij hadden onze eksters zo getemd en strategisch op het dak van 'leeg huis' gezet dat ze dan plots 'Anna, Anna' begon te roepen. Die madam is nooit te weten gekomen wie er altijd zo lief haar naam riep.

    De eksters die we hadden zijn niet allemaal een stille vredige dood gestorven. Eén is gewoon voorover gekwikt in de kom waarin ons moe hete pap aan 't maken was en waarop ze nieuwsgierig op de rand ervan alle handelingen van moeder volgde. Een andere zat gewoon op de bezem van ons moe terwijl ze aan het vegen was : ze stuikte voorover en kwam onder de borstel terecht waardoor ze dodelijk verongelukte.


    Jaak, Marc en moe met kat en koko. Merk ook onze radio.


    Papa met kat en Koko


    Papa met onze brave Mitty (rond 1955)

    Herman met onze koko

            
    Nonkel Zjeen en Mitty (rond 1955)           Jaak met één van onze eksters op onze hof


    Eén van onze getemde eksters


    13-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze radio

    Boven de canapé in de keuken bevond zich een HDS-radio, hét belangrijkste voorwerp - vond ik - in gans ons huis.

    Veel posten konden we op die radio niet pakken. Die waren allemaal vermeld op een soort schermpje in de vorm van een halve cirkel. De juiste post pakken deed je door aan een knop te draaien, die een naald over die halve cirkel deed bewegen. Het merkwaardige aan onze radio was dat je om ‘Brussel’ te pakken, de naald op ‘Toulouse’ moest zetten.

     

    Onze radio, dit schitterend toestel, was een bron van vermaak, ontspanning, wetenschap en kennis tegelijk. 

    Elke werkdag was er om halfzeven ‘Het soldatenhalfuurtje’, waarbij ik kennis kon maken met de ‘moderne muziek’. Met Jan Verbraeken en Bobbejaan Schouppen, met La Esterella en Ray Franky, met Rudy Schuricke en Bob Scholten, met de orkesten van Helmut Zacharias en Kurt Edelhagen, met nog vele anderen.

     

    Het muzikale hoogtepunt situeerde zich evenwel zondagnamiddag om twee uur met het ‘Opera- en belcantoconcert onder leiding van Etienne Vanneste’. Lang vooraf zaten we, ouders en kinderen, in spanning te wachten op wat komen zou. Zou ik vandaag nog eens ‘La donna e mobile’ horen, liefst gezongen door Benjamino Gigli ? Zou Jozef Schmidt nog eens ‘Ik hou van Holland’ zingen ? Zou het duet uit ‘de Parelvissers’ nog eens gedraaid worden, of het sextet uit ‘Lucia di Lammermoor’. Welke zanger(-es) zou vandaag in de kijker staan : Jussi Björling of Maria Mennegini Callas ? Vaak werd er na een  nummer gediscussieerd van : ik hoor dat liever gezongen door Mario Lanza of Nessum Dorma is schoner dan E lucevan le stelle. Soms stelden we een opera-toptien op en stuurden we die naar Etienne Vanneste op het NIR.

    De liefde voor dat soort muziek zat er uiteraard niet vanaf mijn geboorte in – ik herinner mij nog dat ik het huis uitging als de uitzending begon -, maar beetje bij beetje ‘was er beterschap’; alleen Wagner, de lievelingscomponist van papa, moest ik niet. Nadien ging ik stiekem ‘Una fortima’ en ‘Questa quella’ en vele andere aria’s nazingen, waarbij het een groot geluk was dat er op dat moment nog niet echt veel Italianen in Baardegem verbleven die mij zo bezig konden horen.

     

    Maar de radio diende ook nog voor wat anders dan muziek : van dinsdag tot vrijdag was er een ‘bonte avond’ op één van de regionale zenders, Radio Gent, Kortrijk, Antwerpen of Hasselt met Pol Cabus. Die voerde altijd een heel dorp op via dorpsfiguren die geïnterviewd werden. Na het gesprek riep Pol Cabus altijd met veel enthousiasme : 'Geef 'm de pint'.

    Die bonte avonden waren een mengeling van zang, sketches, quiz en crochetwedstrijden (de eerste winnaar van de crochetwedstrijd van 'Licht en liefde' ten voordele van de blinden was een zekere Arthur Blanckaert).

    Hierin vond ikzelf inspiratie om eens deel te nemen aan dergelijke wedstrijd. Dat was in Moorsel op het voetbalplein van de Schroevers. Ik haalde er een hoopgevende derde prijs met ‘Zo gaat het in Spanjos meestalos’ van Tony Geys. Toen ik trots met mijn prijs – een beker – thuiskwam, zwaaide er wat. ‘En ik wist van niks’, zei ons moe. En meteen kreeg ik zo veel berouw voor zo veel ongehoorzaamheid dat ik stante pede en vrijwillig afzag van een muzikale carrière – toch op dat niveau.

     

    Ook informatief speelde onze radio een belangrijke rol. Zelfs de nieuwsuitzendingen (waarvan ik het toenmalig kenwijsje nog altijd ken) trokken mijn aandacht, ook al begreep ik alle nuances nog niet.

    Zo volgde ik de perikelen rond de koningskwestie en hoopte ik vurig dat de koning zou mogen terugkomen. Die – toenmalige – aanhankelijkheid voor de koning was voor een groot deel te danken aan zuster Alberta. Die had ons allen opgedragen om thuis te zeggen dat onze ouders moesten ‘Ja’ stemmen – ‘Ja, de koning komt terug‘ -. Op de koer zei mijn latere goede en veel te vroeg gestorven vriend Benoit Saerens : ’Ik zeg da niet’. Van zoveel republikeinse heiligschennis was ik helemaal van streek. Toch verbaasde mij dat niet helemaal, want het was toch ook Benoit die zuster Magriet-Marie van antwoord diende ? Toen die ons het tweede gebod van de Heilige Kerk wilde duidelijk maken door te stellen dat we op boet- en vrijdag geen pensen mochten eten, zei hij verontwaardigd : ‘Daar zit toch brood in’.

     

    Ook de schoolstrijd en de schoolmarsen kregen mijn aandacht. Weken heb ik in onze hof minister Collard weggewenst met de gekende slogan ‘Weg met Collard’ !

     

    Wat ik mij ook nog goed herinner is de waterramp in 1953. Toen we op 1 februari thuiskwamen van de vroegmis – het waaide en regende hevig – meldde de radio dat de Zeeuwse eilanden bijna volledig overstroomd waren en er verschillende honderden slachtoffers waren. Aldus leerde ik Schouwen-Duiveland, Goeree, Overflakkee, Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren kennen. De Nederlandse reporter probeerde boven de stormwind uit te komen om te melden hoe erg de toestand wel was, hoe het water bleef wassen, hoeveel slachtoffers er al waren. Dat was echt dramatisch.

     

    De belangrijkste rol van de radio, wat mij betrof, was de sportieve. Hoeveel uren heb met mijn oor tegen de zender gelegen om een verslag van Maurice Dieudonné of Hubert Van De Vijver te volgen ? Veel, zeer veel !

    Ik heb in 1948 gehoord – en gejuicht - hoe Briek Schotte wereldkampioen werd in Valkenburg. Ik was toen vijf jaar en ik weet nog wie toen bij ons aan tafel zat, waarmee ik niet wil bewijzen dat ik mij nog alles uit mijn kleutertijd herinner of dat ik ongelooflijk slim ben, alleen dat ik voor sport altijd een aparte interesse had.

    Ik heb Fred Debruyne, Martin Van Geneugden en Jean Branckaert een tourrit horen winnen en ik heb Armand Baeyens horen vloeken. Ik heb ook gehoord hoe mijn later idool Rik Van Looy moest opgeven in de Olympische wegrit in Helsinki 1952, de koers die André Noyelle voor eeuwig beroemdheid zou geven.

    Ik heb gehoord hoe Jef Mermans in de laatste minuut van een Holland – België via een penalty Piet Kraak versloeg en de 3 – 3 scoorde. Ik heb gehoord hoe Rieke Meert een reuzenwedstrijd tegen Italië speelde waardoor de onzen verrassend met 2 – 0 konden winnen. Maar ik heb ook gebaald toen wij met 7 – 2 verloren van die kaaskoppen.

    Wat een sportvreugde en –verdriet heeft onze radio mij ooit verschaft !

    Vaak speelde ik zelf voor Hubert Van De Vijver. Ik had daartoe in een blikje een gaatje gedaan om een draad door te halen, kwestie van een micro te hebben. Ik verzon dan een rit in de Tour waarbij een bergrit als Pau – Luchon vaak door Richard Van Genechten werd gewonnen en een vlakke rit met aankomst in Bordeaux in de spurt door André Rosseel met een banddikte vóór de Fransman Adolphe Deledda.


    12-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kermissen

    Rond het naamfeest van de Heilige Margareta (20 juli), de patroonheilige van onze parochie die werd aanroepen tegen de kinkhoest, was het kermis in Baardegem. De kleine kermis.

    Veel geld had ik niet om op zo 'n kermis te spenderen. Dus was het steeds wikken en wegen geblazen en afwegen aan wat ik die weinige middelen ging besteden. Eén attractie werd door mijn vaak te volle maag al verstoten : de zwierekesmelen die altijd achter de kerk stond. Ook de grote bauës (schommel) die aan Roggemans stond, was niet aan mij besteed vanwege protesterende organen. Ik had wel de grootste bewondering, maar ook een beetje angst, voor die waaghalzen die het aandurfden tot helemaal boven te schommelen en daar zelfs enkele momenten met het hoofd naar beneden gericht, vertoefden. Mijn actieve inbreng bleef dan ook meestal beperkt tot het op de drauëmelen van Fré te gaan zitten, een molentje dat zelfs nog met pure mankracht aan het draaien moest gebracht worden. Als er dan nog wat overschoot dan besteedde ik dat aan een pakje frieten met pikkels of een pak smoutbollen. Als ik 's middags voldoende had kunnen eten, wat niet altijd evident was als kleinste tussen al die beren, dan liet ik frieten en smoutbollen zelfs vallen om mijn geluk te wagen bij het rad van fortuin, waarbij die fortuinen toch meestal weer iets te maken hadden met eten en snoepen.

     

    Een paar jaar later kwamen er de boitsotokes bij. De eerste jaren stond die op de weide rechtover Carlééjes, waar later Dokter Van Oudenhove gebouwd heeft. Daar deed ik dan mijn volledige aan de index aangepaste kermispree aan op, soms al eens een ingelse sjik (kauwgom) of een sigaret in de mond, om stoer te doen.

     

    De grote kermis begon de laatste zondag van augustus en duurde tot donderdags. Dan was het de grote dag voor ons, de bewoners van de Hoogstraat.

    Eerst was er een wielerwedstrijd voor liefhebbers met start en aankomst aan de Zaal. De renners passeerden een aantal keren aan ons huis, reden dan naar Meldert, kwamen terug en keerden via de Molenstraat aan Maxens en de Jan-Frans Vonckstraat terug naar de Hoogstaat en de Zaal. Soms reden ze ook in omgekeerde richting, maar hoe dan ook, de laatste kilometer was sowieso lastig : ofwel de helling vanaf den Bos ofwel de berg vanaf Koker. Daar kwam altijd een massa volk op af en ik ging altijd tegen de laatste ronde naar den arrivé om te kunnen kijken naar het zegegebaar van de overwinnaar : dat pakte mij steeds.

     

    's Avonds was het dan groot bal in de Zaal en het merkwaardige aan deze danspartij was dat de muziek kwam uit een kermisorgel. Die orgels werkten met zogezegde 'boeken'. Elk boek zat vol gaatjes die pasten in een soort tandwiel van het orgel en bevatte een drietal liedjes. Het was 'Mongske Koet' die die boeken stak.


    11-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cinema Cinato

    Met de wereld van de film heb ik kennis gemaakt via artikelen in de weekbladen : de Post, Zondagsvriend en andere. Dat was een wereld die mij onmiddellijk heeft geboeid en is blijven boeien tot op heden. Tot midden van de jaren 50 was ik nog maar één keer in echte zaal naar een echte film gaan kijken : 'De tien geboden' in zaal 'Flora' in Opwijk. Ik zal waarschijnlijk thuis, samen met ons Lizette, te laat vertrokken zijn want de zaal zat al stampvol toen we er arriveerden. Alleen boven, achter zware pilaren dan nog, vond ik een vrije stoel. Veel heb ik van Mozes daden niet gezien, maar toch is Charlton Heston lang één van mijn lievelingsacteurs gebleven.

    Bij Maxens heb ik wel nog eens een film over Belgisch Kongo gezien naar aanleiding van één of andere missietentoonstelling én één van de Sissi-films. Wat heeft die Romy Schneider toentertijd een indruk op mij gemaakt.

     

    De grote doorbraak in de mogelijkheid tot film kijken kwam er in 1957 toen een groep vermetele Baardegemse mannen - Jef De Ridder, Désiré D'Hauwer, Petrus Timmerman en Wilfried Blindeman - het in hun kop haalden om in zaal 'Ons Huis' te starten met een heuse bioscoop : 'Cinema Cinato'. Een aantal jaren heeft dit project geduurd : net zo lang tot de TV het pleit in zijn voordeel had beslecht. Wat heb ik daar mooie, ontroerende, spannende, komische en wat nog meer films gezien ! Hoeveel nieuwe acteurs en actrices leerde ik kennen ? Dat was toch nog wat anders dan er over lezen en over dromen !


    10-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste televisie

    De eerste keer dat ik eigenlijk de noodzaak voelde om een uitzending op de televisie te zien was het wereldkampioenschap op de weg bij de beroepsrenners in Frascati in 1955.

    Ik had in de krant gelezen dat er regelmatig rechtstreekse beelden van de wedstrijd gingen gegeven worden. Maar bij wie ? Ik zag geen oplossing tot ik erover sprak met mijn vriend Urbain. 'Ik weet dat ze bij Treezes nen televisie hebben en dat we zeker mogen komen kijken als we dat aan Irène vragen '. Irène was de echtgenote van Germain D'Hauwer, elektricien, en moeder van Désiré en Gust. Zij hadden een winkel van elektrische producten in de Molenstraat. Wij vroegen het en het mocht ! Blijkbaar waren nog wat geïnteresseerden diezelfde vraag gaan stellen want wij zaten opeen gepakt in de keuken van de zaak, Irène rustig vooraan rechts in haar zetel naast de stoof.

    Dit was de eerste keer dat ik niet mijn eigen verbeelding moest laten werken zoals bij het beluisteren van de radio. Nee, ik zág het zelf gebeuren ! Ik zág hoe een groep (waaronder de Belgen Germain Derijck en Marcel Janssens) zich afscheidde en minuten voorsprong nam. Ik zág in een volgende tussenkomst dat Stanneken Ockers aan een schitterende remonte was begonnen. Ik zág hoe hij die kopgroep inhaalde en op zijn elan doorging. Ik zág hoe hij afgescheiden triomfeerde ! Was dat beter dan het in mijn verbeelding te zien ? Ik wist het op dat moment niet zo. Maar die vraag moest ik mij nadien minder en minder gaan stellen en ik was alleszins zeer tevreden dat de televisie op de wereldkampioenschappen voetbal in Zweden (1958) aanwezig was en veel matchen uitzond. Ik denk dat mijn verbeelding zou te kort geschoten hebben om de kunsten van Pele en Garrincha op te roepen. Dit was in het echt beter !

    Later gingen Urbain en ik af en toe nog eens bij Irène kijken naar 'Schipper naast Mathilde' of een één of andere sportuitzending, zó lang tot ze bij meters ook een televisietoestel kochten.

     


    09-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kerstfeest

    Elk jaar ging in zaal 'Ons Huis' op kerstdag om 4 uur in de namiddag 'Het kerstfeest' door. Een totaalspektakel waarvan de opbrengst volledig ten goede kwam aan de paters en zusters van Baardegem in Kongo of andere missiegebieden. Dat geld kwam van giften, een tombola en, vooral, van het inkomgeld van de talrijke aanwezigen (ooit meer dan 400 !). Papa was voorzitter van het Kerstcomité en daags na het feest, werd contentieus het geld geteld en gedeeld door het aantal Baardegemse helden. En dan ging papa ieders deel aan de rechtstreekse familie afgeven : bij de families De Clerck, Moortgat, De Gols ...

      

    Het namiddagvullende programma bevatte steevast dezelfde onderdelen : toneel, zang, orkest, sketches, tombola.

    Wat de tombola betreft : de meeste prijzen waren giften van verschillende neringdoenden van het dorp, maar ook een honderdtal door ons – onze Marc, Herwig Blindeman en ikzelf - uitgezaagde en door papa geschilderde figuurtjes.

    De kleine toneelstukjes waren eind jaren 50 reeds vaak van de hand van onze Marc (onder andere met de figuren Pierepeet en Jannejaak).

    Een vast onderdeel was ook het optreden van het Oempa-orkest met vedetten als Berken Ruyssinckx (accordeon), Petrus Van Damme (trommel), Jozef Buggenhout (zang) en René Van Lembergen (dirigent en presentator).



    Repetitie voor het Kerstfeest van 1955. Voorzegger Pieje Rat (Petrus Van Damme) en Miel.


    Het gerenommerd 'Oempa-orkest' met charme-zanger Jef Buggenhout


    De voorzitter verwelkomt de talrijke aanwezigen

    Het Oempa-orkest met links Jefke keis (Jozef De Ridder)

    In de klas van schoolmeester Pieters (4e van links onderaan Miel De Bie)

    Naar de Congo

    Repetitie Oempa-orkest (Remy Van Lembergen, Paul Hofman, Pieje Rat, Jef Keis, Berke Ruyssinckx en Jef Buggenhout)

    Repetitie potpourri. Op het podium : Meester Paul D'Hauwer, Jef Buggenhout en Jaak De Bie. Beneden Wilfried Blindeman en Désiré D'Hauwere.

    Mijn eerste publiek optreden heb ik ook op een kerstfeest (1953) gedaan : met meester Paul heb ik toen het mooie liedje van 'Robert en Bertrand' gebracht : 'Want wij zijn Ro, Robert en Bertand, de flinkste en knapste jongens van 't land; als soms de ho, ho, honger ons kwelt dan gaan wij op zoek naar mensen met geld'. Dat was een liedje van het Vredacabaret van de gebroeders Redant uit Haaltert. Die traden elk jaar met nieuwjaar op, ook in de zaal, en telkens voor een vol huis.

    De vreugde om mijn eerste openbare muzikale glansprestatie werd verstoord door volgende gebeurtenis. Vlak voor we vertrokken naar de zaal zei ons moe tegen papa : 'Onze Marc ziet er weeral nie goed oït. Das toch iet met zijne groei. En ei eit van noen verom nie geten !' Toen wist ik het : onze Marc is ongeneeslijk ziek, 'de groei' gaat hem het leven ontnemen. Daarom piepte ik tijdens het kerstfeest voortdurend tussen de gordijnen de zaal in om te zien of hij nog niet van zijn stoel gevallen was. Hij heeft het die dag uitgehouden en gelukkig heeft hij de ziekte later, dank zij de culinaire bijstand van ons moe, definitief overwonnen.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toneel

    Ook de repetities en uitvoeringen van de conceirs (toneel) van de maatschappij 'Hoop in de toekomst', waarvan papa voorzitter was, gingen in de zaal door.

    Het liefst had ik dat ze een passieverhaal brachten, genre 'Christus verworpen' of 'De moordenaar Gods'. Hoe bewonderde ik toen al die acteurs en actrices, die zich zo perfect in de rol van Maria Magdalena, of Pilatus, of Herodes, of Barabas, of Jezus konden inleven. Niet dat alles altijd rimpelloos verliep. Zeker niet. Zo moest mijn nonkel Jef van op het kruis, goede moordenaar zijnde, eens een onwillige medeacteur, die niet meer werd verondersteld onder dat kruis te staan, wegsissen met de woorden : 'Gojt weg of ik zjeik in a bakkes !'. 



    Nonkel Jef en Frans Heyvaert als Barabas


    Nonkel Jef aan het kruis in 'De moordenaar Gods' (1956)


    Barabas in zijn cel


    De ganse groep

    'De klokkengieter' vond ik echt een stuk om bij te wenen, zeker naar het einde toe, toen de eigenlijke klokkengieter zijn handen verbrandde aan de klok die hij zopas gegoten had en zijn ijselijke gil door de zaal galmde.

    Ook komedies als 'Antje' en 'Boefje', hoewel dat dit stuk niet altijd om te lachen was, zag ik heel graag, zeker als één van mijn broers meespeelde. Zo was onze Miel de voetbalkoning in 'De voetbalkoning' en ik bad : laat mij later ook zo beroemd worden. In 1965 geschiedde voorwaar het wonder want toen werd ík de nieuwe voetbalkoning.


    08-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wipschieten

    Door de verhuis van peter Leon en tante Malvine naar zaal 'Ons Huis' nam mijn sociaal leven al snel een aanvang én een hoge vlucht.

    Daar waren om te beginnen de maandelijkse (elke derde zondag van de maand om 3 uur) wipschietingen, georganiseerd door de vereniging 'De Jefkes'. In mijn grote vaderlijke bewondering heb ik lang gedacht dat die maatschappij naar papa werd genoemd. Groot was mijn ontgoocheling toen ik later vernam dat het gewoon maatschappij 'Sint-Jozef' betrof.

    De schutters werden per post uitgenodigd via een kaart waarop de inleg en de prijsverdeling al stond (hoge = 100 frank, zijde = 50 frank, hoek = ...). Soms vermeldde die kaart dat er bij een groot aantal schutters, een tweede wip zou ingericht worden. 


    Papa was een uitstekend schutter. Hier heeft hij zichzelf tot koning geschoten (1933).


    Maurice De Ridder, Jef De Clerck, papa, nonkel Zjeen, Louis Crabbe


    'De Zjefkes'. Op de 2e rij : Miel, Herman en papa naast mekaar


    Die bewuste derde zondag trok papa al heel vlug naar de zaal want hij had een grote verantwoordelijkheid : hij moest de schutters die hun inleg betaalden, inschrijven. De meeste deelnemers bekenden zich tot een ploeg ('Klei herleeft', 'Olympia', ...), waarbij ze dan overeenkwamen om het gewonnen geld te verdelen. Die ploegen werden, als het hun beurt was om te schieten, door de roeper (Pieje Baukes Pol) uit de staminee geroepen, waar ze zaten te kaarten of gewoon pinten te drinken. Mijn belangrijke taak bestond er in om op geregelde tijdstippen (Pol riep dan : 'Achter deze man pauëlen!') de afgeschoten pijlen vanonder de wip te halen en in een bak achteraan de zaal te deponeren. Ook als den hoeëgen (de hoogvogel) werd geschoten moest ik die trofee aan de prijsschutter bezorgen, waarbij ik soms een beloning kreeg. De eigenlijke vergoeding volgde op het einde van de schieting. Ik ging dan als een bedelaar, met mijn hand open, bij elke schutter die dan op vrijwillige basis iets gaf. Als de wip om 7 uur nog niet leeggeschoten was, werd een paar minuten vooraf door de roeper de voorlaatste en nadien de laatste ronde aangekondigd en werden de overblijvende vogels verloot.

     

    Tijdens de schieting was er dikwijls gelegenheid om het - verboden - kansspel 'Anker en zon' te spelen. De enige attributen voor dit spel waren : een oprolbaar matje verdeeld in vierkanten met verschillende figuren op (onder andere ankers en zonnen) en dobbelstenen. Steeds stond een medewerker van de bank (de organisator van het spel) op uitkijk om op tijd te kunnen roepen dat de sjampetter of de gendarmen in aantocht waren.

     

    Papa ging minstens elke week schieten want - was zijn argument -  wie komt moet ook bezocht worden. Dat was  in Mazel 'De Krabbers'  bij Van Hoeymissen of 'Dreië ve ne fran' bij den Bruinen; in Meldert 'Bock en Lambik' bij Mols of 'St-Jozef' bij Stainten Vandenbroek; in Opwijk 'd'Hulst' bij Seppen of 'Olympia' bij Nojle; in Lebbeke 'St-Joris' in zaal Flora of de 'Zomerschutters' bij Pojltes. En ik had de indruk dat er op verplaatsing steeds verlengingen aan te pas kwamen.

     

    Thuis werd er duchtig geoefend. Papa had eens een oude wip meegebracht uit de zaal en die stond opgesteld tussen 't bakkot en de boomgaard. Vanaf de pomp werd er geschoten, dat was de reglementaire afstand. Tenminste voor diegenen die over een echte boog en echte pijlen beschikten. Voor de jongeren, waartoe ik voorlopig nog behoorde, was er een zelfgemaakte boog van essenhout uit - weeral - den Bos, soms eens een afgedankte echte pijl die al een paar keer en scheef gelijmd was, maar soms ook een zelfgemaakte. Zij mochten ter compensatie wel van veel dichter schieten. Ik was - in alle bescheidenheid - een crack en er werd mij dan ook een grote toekomst voorspeld, maar ook hier is het er helaas niet uitgekomen.

    Wij - onze Marc, kameraden en ikzelf - hebben ons uren en dagen geamuseerd met dat schieten en als het te koud of te slecht was  trokken we gewoon met wip en al naar 't bakkot. 

        
    Meester Paul, Marcel Vos, ons moe, Miel, papa (1951) Meester Paul, onze Miel, papa en ik (1951)

         
    'Den doeëven' (Leopaold Cooreman) en papa (1953)

        
    Onze Herman en Jef Buggenhout           Jef Buggenhout, Jaak en Herman

     
    Jaak en Lizette
     


    Van de vele bezoekers bij ons thuis, waren er ook een heleboel die speciaal in verband met het schieten kwamen : Tuurken Pad, Molleken, Babis (Frans Verbeiren) die bij Boekes Theo in de wasserij werkte en soms gewassen en gestreken verfkleren van papa terugbracht, de vier Poeterkes (de gebroeders Verhasselt : Louis, Frans, Jean, Jef). Die vielen op een keer in een tijdspanne van drie minuten binnen, om de minuut klopte er een aan, en plezier dat ze hadden !

    Van Tuurken Pad - een doodbrave, vriendelijke man, die geweldig kon tateren - herinner ik mij volgend verhaal. Onze Herman had bij zijn eerste mis van de parochianen een bandopnemer met micro gekregen. Dat was een echt wonderbaarlijk toestel. Herman was er in het begin als de kippen bij om stiekem één of ander gesprek op te nemen. Zo ook toen Tuurken bezig was aan 't rauzen. Toen Herman zo'n kwartiertje had opgenomen, spoelde hij terug en draaide de parlee van Tuurken af. Ge moest die zijn gezicht zien, zijn ogen bolden van stomme verbazing bijna uit zijn kop. En hij die anders nooit naar zijn woorden moest zoeken, kon enkel nog stamelen : 'Potvernong, en das naa ne kieje grat 't zelfde va watakik dauzjust gezeid èm'


    07-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze Marc als reporter

    In de week gingen wij, onze Marc en ik (de anderen waren al veel ouder), zeer vroeg slapen. Eigenlijk : zeer vroeg naar ons bed want slapen deden we niet altijd direct. Neen, dan was er het gloriemoment van onze Marc en het genietmoment voor mij.

    Onze Marc had, hij heeft dat later overvloedig bewezen, een ongelooflijke verbeelding. Hij kon bovendien ook boeiend, verrassend, spannend en vlot vertellen.

     

    Ik vond hem op zijn best als radioreporter. Hij ontwierp dan zelf een Ronde van Oost-Vlaanderen en elke dag beschreef hij een rit, Lede - Wetteren bijvoorbeeld. Hij schiep ook zelf ploegen en renners. Één van zijn toprenners was Arthur De Cabouter. Waar hij al die namen bleef vandaan halen is mij altijd een wonder gebleven, tot hij later onthulde dat hij ze voor een groot deel uit de krant en de deelnemerslijst van de beginnelingen haalde. Het toeval wil dat jaren later een zekere Arthur De Cabouter een toprenner werd.

    Hij had mij met die reportages volledig in zijn macht. Als ik overdag eens dweis was tegen hem of niet wou toegeven over iets, zei hij snel : ' Ah, vanauvet gieën reportaasj'. En dat wou ik absoluut vermijden. Dus ...

    Hij tastte ook mijn gevoeligheden af en op het moment dat één van zijn renners mijn favoriet was geworden, liet hij hem een paar dagen later gegarandeerd een paar minuten verliezen door een valpartij. Bovendien wist hij die avond nog niet wat de gevolgen van die kwalijke tuimeling waren en moest ik tot de volgende dag wachten om te weten wat er met mijn idool gebeurd was.

    Het was allemaal zo levensecht verteld (precies gelijk als Maurice Dieudonné) dat ik op de rand af geloofde dat die ritten echt verreden werden en dat ik die koers op een dag eens in Baardegem zou zien passeren.


    06-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spelen bij slecht weer

    Als het regende gingen we altijd naar de kelderkamer van 't leeg huis om te lezen, maar ook om allerlei woordspelletjes te doen.


    Voeitsgaun
    (voort doen) was een spel dat er bestond een woord te vormen dat begon met de eindletter van het voorgaande en natuurlijk in dezelfde categorie : geit, tijger, reebok, ... Wie niet voort kon, viel af. Ik verdacht er onze Marc soms van om begrippen ter plekke uit te vinden (een Argentijnse vogel of een plant in Madagascar), maar hij was zo overtuigend dat ik hem altijd geloofde. Als Fong van tante Alice iets zei dat niet kosjer was, verraadde hij zichzelf door te beginnen gremelen.


    Een gelijkaardig spel was het volgende (het had bij mijn weten geen naam) : we schreven een zevental rubrieken op (wielrenner, voetballer, dier, ...) en elk om beurt mocht een beginletter zeggen. Het kwam er dan op aan eerst klaar te zijn.

    Ook hier werd bijwijlen gefoefeld dat het niet mooi was en eindigde het spel vaak met het weggooien van potlood en papier.


    Als de vlaag over was en de beken en grachten gezwollen waren van het regenwater gingen we buiten boeite veiren (bootje varen). Wij gebruikten daarvoor schoenblinkdoosjes, elke deelnemer liefst met een ander merk (Ca-va-seul, Nugget, ...) en lieten die tegelijk los in de gracht aan het hofgat van meters. De eindmeet lag een 30-tal meter verder en er moesten soms een aantal meters gevaren worden in een buis, onttrokken aan onze ogen. Dat was dan een extra  spannend moment : wie komt er eerst vanonder ? Wie is blijven hangen ? Je mocht, zo schreef het reglement voor, de natuur een handje helpen door met een stok je vastgeraakt blikje los te maken als het echt vast zat. Soms maakten we ook een 'dam' : we hoopten de bedding genoeg op opdat het water niet meer kon verder stromen. Op het moment dat onze bootjes aankwamen sloegen we een bres in onze dam zodat ze met een grote snelheid verder werden gestuwd.

     

    Als we wisten dat er wat wind ging zijn, niet té veel, dan maakten we wel eens een vlieger. Dat was een windwaaier in de vorm van een vierhoek, een bijna-ruit. De diagonalen van de vlieger, het kruis, waren twee lichte takjes die werden samengebonden en waarin aan de uiteinden een gleufje gekerfd werd. Daarin paste de omtrekdraad. Dan werd het papier rond die draad gelijmd en soms gebruikten we daar - bij gebrek aan valabel alternatief - het sap van een pruimenboom voor, koekoek noemden we dat. Dan werd er een stjeit (staart : een koorde met papieren strikjes) aan bevestigd, een delicate opdracht die wat jaren ervaring vroeg want hij kon te licht maar ook te zwaar zijn. Op het snijpunt van de diagonalen werd een zo lang mogelijke draad, die opgewonden was op een spoel, gebonden. En dan kon men ergens op een open ruimte gaan proberen. Men moest wel best met twee zijn : één die de vlieger vasthield en op bevel van de andere hem omhoog gooiend losliet. Dan was het de taak van de tweede om die vlieger al lopend verder omhoog te krijgen en/of te houden. Dat was niet altijd even gemakkelijk maar áls het lukte gaf dat wel een bijzonder prettig gevoel. En dan konden er ook boodschappen naar de vlieger gestuurd worden. Dat waren stukjes papier waar we een scheurtje in deden en rond de koorde draaiden. Met wat geluk ging dat briefje tot boven aan de vlieger.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met de koereurs spelen

    Als ik werkelijk niemand had om mee te spelen, dan had ik nog altijd mijn koereurkes, de billekes van de wielrenners. Ik selecteerde dan mijn 'beste' zestien renners. Ik koos dan telkens twee renners die in een achtste finale tegen elkaar streden, de winnaars reden dan de kwart finale, enzovoort tot een winnaar overbleef.


    Hoe reden die billekes dan wel tegen mekaar ? Wel, daarvoor gebruikte ik mijn twee beste biekes-marbols. Elke knikker vertegenwoordigde een renner. Gelegen op de grond schoot ik vanaf ons keukenbuitendeur naar de deur van de kamer. De knikker-renner die het dichtst bij een vooraf vastgesteld punt lag, was de winnaar. Eenvoudig en eerlijk. En toch was ik achteraf altijd een beetje verbaasd maar ook blij dat mijn favoriet (eerst was dat Raymond Impanis, later Rik Van Looy) het bijna steeds haalde.

    Soms speelde ik de knikkers gewoon vanuit ons keuken, door ons mozegat (muizegat), naar buiten. Ik moest natuurlijk eerst de 'stop' wegnemen die voor dat gat stak en dat normaal enkel werd weggenomen als ons moe geschuurd had om het water naar buiten te duwen.

    Ik had zeven soorten billekes. Hier zie je van elk één voorbeeld.

      

      

      


    05-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij Poldissens

    Mijn beste vriend Urbain was de zoon van Frans en Cécile van Poldissens (Frans De Ridder en Cécile Macharis) en woonde in de Dorpsstraat, in de laatste draai vóór je aan Maxens kwam. Frans was een vriend van papa (ze waren bijvoorbeeld allebei in het bestuur van 'De Bond van grote en jonge gezinnen') en Cécile van ons moe (zij gingen véél later samen nog naar zee).

     

    Bij Poldissens was het altijd zeer gezellig vertoeven, om verschillende redenen. Je was er altijd welkom; als Frans en Cécile zélf tijd hadden, maakten ze ook tijd voor jou, zelfs om soms eens mee te spelen met één of ander spel; er waren nog kinderen in huis (Lucien, Alfons en Marie-Jeanne); het was er zalig vertoeven in hun grote plaats : verfrissend koel bij warm zomerweer en behaaglijk warm als het winterde; en vooral misschien, Urbain en ik hadden heel wat gemeenschappelijke interessepunten : sport, spelletjes, wiskundige problemen oplossen en bespreken, later wipschieten en bakschieten op staminé ... Alleen wat actieve sportbeoefening betrof zaten we niet op dezelfde golflengte, hij volgde het liever allemaal wat passiever.

    Hij was ook meer technisch aangelegd dan ik en prutste al vrij jong aan hun radio en zo. Al vlug had hij zich een eigen levensstijl eigen gemaakt : toen ik in de vakantie rond een uur of één bij hem kwam om daar de Tour te volgen op de radio (zij konden Radio Europe pakken), kwam hij juist uit zijn bed en wijl hij zijn klaargemaakt bord opat kamde zijn moeder zijn haar. Dat anders leven - overdag slapen en 's nachts studeren - is blijven duren maar heeft hem evenwel geen windeieren gelegd : hij is burgerlijk ingenieur geworden en professor aan de Hogeschool van Aalst en Gent.

     

    Toen ik vanwege mijn huwelijk naar Opwijk was verhuisd, was Poldissens het enige huis in Baardegem - behalve die van de familie natuurlijk - dat ik nog regelmatig bezocht, ook omdat Urbain er vlak naast gebouwd had en Marie-Jeanne in het ouderlijk huis was blijven wonen. Zijn gewoonte om laat (of vroeg) te gaan slapen is nog niet verdwenen, want onlangs zei hij mij : 'Ik kom met mijn vrouw voor een paar zaken niet overeen, onder andere : zij wil opstaan als ik wil gaan slapen'.

     

    Wat hebben we daar in die kamer bij Poldissens niet allemaal gedaan ?

    Zeker veel naar de Tour op de radio geluisterd. Dat begon al, zoals gezegd, op een Franstalige post, Radio Europe, onmiddellijk na één uur, veel vroeger dan op het NIR. 'Ici Félix Lévitan, à vous le Tour', eindigde hij elke tussenkomst. Soms was dat een gekraak op de radio maar dat had meer met de uitzending dan met de kwaliteit van hun toestel te maken want Urbain kon daar aan werken.

    We hebben ook veel spelletjes gespeeld en, misschien niet zo evident, reken- en andere wiskundige problemen opgelost en  besproken. Soms waren we met zo'n opdracht maanden bezig (onder andere dat van de weging der ballen). Urbain was daar echt een crack in, toch wat beter dan ik. En doordat hij na het zesde studiejaar onmiddellijk naar het Atheneum in Aalst is gegaan - ik heb eerst nog het zevende studiejaar in Baardegem gedaan - zat hij in het secundair onderwijs altijd een jaar vóór mij. Dat heeft voor mij zo zijn voordelen gehad want toen ik bijvoorbeeld niet weg was met de eerste principes van de 'Beschrijvende Meetkunde' heeft hij mij dat met zijn eigen specifieke plastische methode uitgelegd en was ik er mee weg.


    04-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bij Carleejes

    Bij Carleejes dat was bij Margriet, haar echtgenoot Frans (De Block), haar zus Louisken, haar broer Octaaf en haar kinderen – mijn goede vrienden - Herman en Raymond en soms ook nog haar broer Pater Raymond die net als papa kunstschilder was.

    Ik heb vele uren bij Carleejes doorgebracht. Dat had met een aantal feiten te maken.

    Met allen kon je gezellig praten, of een kaartje slaan en nonkel Octaaf leende me soms zijn tabak om een sigaretje te rollen, een activiteit waar ik al zeer jong mee vertrouwd was.

    Louisken had een specerijenwinkel en was net als Margriet uitermate religieus geïnspireerd. Ik was thuis wat dat betreft het één en het ander gewoon, maar hier werden toch alle records gebroken. Zo baden ze elke avond rond halfzeven de rozenkrans, gevolgd door de Litanie van alle Heiligen.

    Margriet : 'Heilige Maria' en de anderen : 'bid voor ons', en zo verder een onuitputtelijke reeks van heiligen waarvan ik voor een groot deel voorheen het bestaan niet kende. 'Machtige Maagd', 'Bid voor ons', 'Reine Maagd', 'Bid voor ons', 'Goedertieren Maagd', 'Bid voor ons'. Dit devoot moment  had iets charmant en rustgevend. Het gebeurde evenwel ook dat, toen ik langs achter hun huis naderde en ik Margriet de rozenkrans hoorde beginnen, mijn religieuze drang om mee te bidden niet zo groot was en ik mijn keir (kar) keerde en alleen wat ging sjotten op de boomgaard.

     

    Met Raymond deelde ik onder andere mijn sportinteresse. We voetbalden vaak op hun boomgaard, of turnden naast hun hooimijt (handen- en kopstand en koprol trainden we toen). Of we speelden in de stromijt. Die stond links als je door de poort naar hun binnenkoer ging. In en op hun stromijt hebben Raymond en ik uren doorgebracht. We kropen op de mijt, maakten dan wat gangen door stro weg te halen en baanden ons een aantal wegen tot helemaal beneden. Dat waren onze schuilplaatsen. Pas jaren later besefte ik waarom ze niet graag hadden dat we daarin speelden. Stel je voor dat daar een soort instorting plaats vond, verstikkingsgevaar was toch reëel aanwezig.

    Met Herman mijn interesse voor film en opera. Vaak ging ik met hem in discussie. Hij was bijvoorbeeld een hevige aanhanger van Renata Tebaldi, ik had het meer voor Maria Callas.

     

    Frans werkte in de brouwerij De Geest in Aalst en nonkel Octaaf was een boer. Neen, geen herenboer, verre van, eerder een kleine keuterboer. Op de drukke momenten ging ik vaak een handje toesteken.

    Zo bijvoorbeeld om balen stro boven de koeienstal te steken. Op een keer stond ik boven klaar om de balen aan te nemen. Ik had er al een paar opgehaald toen ik plots op de begane grond, vlak naast hun koe Bella, lag. Ik was gewoon, zonder dat de laffe zolderplanken mij op één of andere krakende manier hadden gewaarschuwd, door de vloer gezakt. Ik heb toen héél veel geluk gehad want ik kwam op een paar centimeter van een aantal werktoestellen, waaronder een zeis, terecht. Ik was groggy, stond op en werkte een paar minuten later voort. ‘s Avonds had ik wel stevige hoofd- en rugpijn, maar het nezeken van ons moe onder de vorm van een tube Algipan bracht wat verzachting.

     

    Aan een zware handicap of nog erger, de dood, ben ik echt ontsnapt bij een tweede ongeluk bij Carleejes. Het was een zaterdagnamiddag begin september, tijd voor de aardappeloogst. Ik stond boven op de patattenzakken die de kar al half hadden gevuld en was met met mijn rug naar de tractor gericht. Plots remde de tractor en doordat ik nergens steun kon vinden, viel ik achterwaarts met mijn hoofd naar beneden. Ik moet mij in een reflex hebben gedraaid en dat was mijn redding : ik viel niet op mijn hoofd op den deisel maar op mijn scheenbeen. Als ik daar nu, vijftig jaar later aan denk vergèzel ik nog. Dat scheenbeen voelde ik in de eerste minuten niet, later des te meer, en zag er belange niet proper uit. Verwonderlijk weinig bloed eigenlijk maar zo’n verpletterde indruk. Frans en Herman hebben mij dan opgeraapt en op een paar zakken gelegd. Wat nu ? Ik probeerde nog van (gezien mijn allergie voor klinieken) : alstublieft niet naar de kliniek, voer mij naar huis, ons moe zal me wel verzorgen. Dat hielp niet. Het zag er te slecht uit. En dus haalde Herman zijn scooter en voerde mij daarop naar de kliniek van Mijlbeke. Daar waren de dokters niet te spreken over het gebruikte vervoermiddel maar een paar ogenblikken later lag ik op de operatietafel. Tegen beter weten in hoopte ik onmiddellijk naar huis te mogen gaan. Daar was natuurlijk geen sprake van. En dus moest, zo vreesde ik, het ergste nog komen. Dat was het feit dat ik met meerdere zieken op één kamer moest liggen en dat één ervan zeker die nacht zou sterven. En ik was van veel bang, maar zeker van de dood en van dode mensen. Wou het toeval nu niet dat één van de zieken over een bijzonder zware hoest beschikte en dus zou die man weldra gaan stikken. De verschrikkelijke pijn in mijn been zal me zeker ook parten gespeeld hebben maar ik wilde de ganse nacht slaaploos en klaarwakker blijven om de zuster te verwittigen als die hoester het ging begeven. Dat gebeurde niet en ’s morgens was ons Lizette daar – mijn lieve zus – om mij te troosten en bij te staan. Haar heb ik kunnen overtuigen om de dokters te informeren wanneer ik naar huis kon, weg van die stervende longlijder.

    ’s Maandags is Loewie Brocco mij met zijn taxi komen halen. (Lowie was de enige taximan in ons dorp. Ooit was hij kandidaat bij de gemeenteraadsverkiezingen in ons dorp en ondanks het feit dat hij getrouwd was, haalde hij maar één voorkeursstem. Over dit feit doen twee versies de ronde : in de eerste zou Lowie uit pure dweizigheid niet voor zichzelf gestemd hebben; in de tweede zou hij zijn vrouw ’s avonds eens goed verweten hebben).

    De gevolgen van mijn tuimelpartij waren desastreus : drie maanden was ik verstoken van sport en spel. Er was evenwel ook een lichtjes positieve keerzijde : ik moest ook drie maanden niet naar dat verfoeilijke college in de stad.


    03-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spelen rond ons huis

    Het meest beoefende spel tijdens de vakantie was ongetwijfeld loeke stoppen (verstoppertje spelen). Er werd door middel van een aftelrijmpje iemand aangeduid die de anderen moest 'pakken' of zoeken. Die moest bij ons tegen de plaat van ons hofgat, maar langs de kant van de baan, gaan staan, zijn voorarm vóór zijn ogen. Die plaats noemden we : zijn hol. Dan zei hij : 'Ik tel tot 100'. Het getal was afhankelijk van het aantal deelnemers : hoe meer, hoe groter. Nadat hij het aangekondigde getal had bereikt zei hij nog : 'Al wie geloerd is moet staan'.

    De bedoeling was dat wie hem was, de 'pakker', de anderen probeerde op te merken. Hij moest dan iets roepen in de aard van : 'Eric, gezien achter de grien tonne'. Dan moest hij snel naar zijn kot en daar roepen : 'Eric, 1, 2, 3, pjeireken'. Op die manier was Eric buiten strijd. Dat was soms maar voorlopig, want hij kon bevrijd worden door een collega-wegsteker. Die moest daartoe, wijl de pakker zich te ver van zijn kot waagde om anderen op te sporen, de gevangene in het kot aantikken. Het spel herbegon met dezelfde pakker en iedereen mocht zich terug wegsteken.

     

    Bij foefke schieten plaatsten we op een stopsel een muntstuk ( 5 of 10 centiemen) en moesten  we met een ander muntstukje (meestal een donkergrijs kwartje) het geheel van op zekere afstand proberen omver te schieten.

     

    En dan had je de 'gevaarlijke' meer naar oorlog en vechten neigende spelen.

    Een flokkebis was een soort schiettoestel. Hiervoor gebruikten we een stuk vlierhout van zo'n vijf centimeter doormeter en zo'n twintig centimeter lang. Daar werd het middelste deel (dat was week) uit geduwd. Nadien werd er een lange kepernagel in een stuk hout geklopt. Het wapen was klaar. De munitie was papier waar een tijdje op gebeten werd en tot een prop werd omgevormd. Die werd in het uitgehaalde deel van de flokkebis geperst. Het was dan de bedoeling om met de kop van de kepernagel die prop er in een krachtige beweging (we hielden dat tegen onze buik) uit te duwen. Als men daarbij nog een mooi ploffend geluid kon produceren was het schot helemaal geslaagd.

     

    Veel kon je met zo'n flokkebis niet neerknallen. Dan was een mik een veel krachtiger wapen. We zochten in het bos een mooie drietak, zo in de vorm van een hoofdletter Y. Daar werd aan de bovenste uiteinden een rekker of een stuk van een versleten binnenband gespannen. Het onderste deel diende als handvat. In dit geval bestond de munitie uit gevaarlijker speelgoed : een steentje of een keitje of een slechte marbol. Daar durfden we al eens mee op de mussen jagen.


    Om in de oorlogssfeer te blijven : bommetjes maakten we ook al. Daarvoor gebruikten we een afgedankte sleutel waarvan een stukje van de kop werd verwijderd zodat er een opening ontstond. Daarin werd wat solfer gedaan (van stekjes of pistongskes). Opnieuw was een lange nagel die nu aan een koorde hing onontbeerlijk : we staken de kop ervan in de opening van de sleutel en zwierden dan met de koorde de nagel tegen de muur. Dat was dan het bommeneffect want er volgde zowaar een ontploffinkje.

     

    Die oorlogssfeer zat er ook in als we in den Bos een kamp gingen maken. Dan maakten twee groepen elk hun eigen kamp, een soort roversnest, van takken en veel gebladerte om ons goed te kunnen verstoppen. Je kon alleen maar door de andere groep gevangen worden en meegevoerd worden naar hún kamp als je je buiten je eigen kamp waagde en aangetikt werd door het zwaard van de vijand.






    Archief per week
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 28/04-04/05 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006

    E-mail mij

    Vragen ? Suggesties ?


    Gastenboek

    Bekijk mijn berichten of voeg er eentje toe



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!