Inhoud blog
  • Kerstfeest 1955
  • Tentoonstelling bij Maxens
  • Koningschieting 1956
  • Peter Leon en tante Malvine in Zaal '˜Ons Huis'
  • Grote Margareta-processie
  • Eremis onze Herman
  • Bij Cornels
  • Dorsmolen
  • Station en Leireken
  • Vliegtoren
  • Jan Frans Vonck
  • Kerk Baardegem
  • Baardegem
  • Eremis Pater Moortgat
  • Zaalzangers
  • Processies
  • Plechtige Communie
  • Het kerkelijke jaar
  • Naar het Kokerij
  • De Pupillenschool
  • Vrienden en kennissen
  • Andere bezoekers
  • Zjef den bakker
  • De bevoorrading
  • Eten
  • Wafelen bakken
  • Huisdieren
  • Onze radio
  • Kermissen
  • Cinema Cinato
  • Eerste televisie
  • Het kerstfeest
  • Toneel
  • Wipschieten
  • Onze Marc als reporter
  • Spelen bij slecht weer
  • Met de koereurs spelen
  • Bij Poldissens
  • Bij Carleejes
  • Spelen rond ons huis
  • Allerlei dieren pakken
  • Doppen
  • Marbollen
  • Spelen op de koer
  • Op weg naar school
  • Doktersonderzoek
  • Meester Mon
  • Meester Boeykens
  • Meester Paul
  • Madame Aline
  • Bij de nonnekes
  • Wegen naar school
  • Sportmanifestaties
  • Andere sporten
  • Wielrennen
  • Knieontwrichting
  • Voetballen
  • Wintersporten
  • Vissen
  • Olympische spelen
  • Doopmeter en -peter
  • Nonkel Hildebrand
  • Tante Louise
  • Nonkels maken cider
  • Nonkels
  • Meters
  • Onze buren
  • Onze hof
  • Het leeg huis
  • De winkel
  • Pentekeningen papa
  • Schilderijen papa
  • Familiefoto's
  • Ons huis
  • Ik, Eric
  • Mijn broer Marc
  • Mijn broer Jaak
  • Mijn zus Lizette
  • Mijn broer Herman
  • Mijn broer Miel
  • Papa en moe
  • Mijn moeder
  • Mijn papa
  • Voorwoord
  • Vooraf
    Herinneringen aan mijn jeugd

    04-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dorsmolen

    Elk jaar kwam na de oogst een dorsmolen naar ons dorp. Dat was een gigantische machine die alle graan van alle Baardegemse boeren op een welbepaalde dag en vaste plaats kwam dorsen. Die plaats was de wei recht over Mandine van Piëters, achter de Margareta-kapel.

    Achteraan ‘voedden’ de boeren de reuze-machine met hun graan. Bovenop de molen stond iemand die het graan de goede richting uitduwde. Een trommel in de machine sloeg vervolgens de korrels uit de stengels, waarna het zaad naar de zakken en het stro naar de persmachine ging.

    Zo’n machine bezig zien en horen was een echte belevenis. Schuddend maar onverstoorbaar vervulde hij zijn taak. Ook de sfeer die er heerste dwong mij telkenjare om op die dag er bij te zijn.


    De dorsmolen


    03-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Station en Leireken

    In tegenstelling tot bijvoorbeeld Wieze, Meldert en Mazenzele beschikte Bardegem wel over een statie. Dat was wel omdat we toevallig op de lijn 61 Aalst – Londerzeel lagen. Deze enkelsporige lijn verbond de reeds bestaande spoorlijnen Mechelen – Dendermonde en Brussel – Gent. De eerst trein reed door Baardegem in 1878.

    Het stoomtreintje dat voor de verbinding zorgde noemden we ‘Leireken’, aldus genoemd – naar het schijnt – omdat ooit één van zijn machinisten Valère heette.


    Ik ben nog een paar keer in de winter met Leireken naar het college in Aalst gereden. Kort nadien werd hij vervangen door een buslijn.

    Met Leireken sporen was een heel evenement.

    Eerst was er de tocht in den donkeren naar de statie. Ik probeerde altijd aan te sluiten bij een groepje dat ook richting station trok, kwestie van niet alleen te zijn. Bij sommigen was er de ultieme kick om net op tijd te zijn, niet te vroeg en uiteraard niet te laat. Dat hoogste genot bereikte je als jij aan Boet was op het moment dat de Leiren het station binnenliep. Ik was altijd goed op tijd vooral om de Leiren van ver, vanin Nijverseel bijna, te zien aankomen.

    Dan was er het openen van de deuren en plaats zoeken – als er die nog was, want er zaten al veel studenten uit Londerzeel, Steenhuffel en Opwijk in de verschillende wagons. Die van het Atheneum hokten samen, die van ’t Klein College eveneens. Zo zat ik vaak bij mannen van Steenhuffel en Peisegem, onder andere bij Alois Van der Stappen, een vriend van onze Marc.

    Dan was er de tocht naar Aalst, ongeveer 8 km. Die rit duurde een half uur. Dat kwam onder andere door het zware, bergachtige traject : Moorselberg was een knap lastige hindernis. Er wordt gezegd, ik denk nu zelfs dat ik het zelf meemaakte, dat er aan de reizigers soms gevraagd werd om de trein te verlaten, kwestie van de last te verlichten.

    In het station van Aalst was het de bedoeling om zo snel mogelijk van de nog rijdende trein te springen. Dan kregen we meestal onder ons voeten van de garde.

    De sporen tussen Opwijk en Londerzeel werden in 1956 uitgebroken. En de laatste reizigerstrein tussen Aalst en Opwijk (en dus ook in Baardegem, ik ben er naar gaan kijken) reed op 2 juni 1957. Tot 1961 reed er af en toe nog een goederentrein tussen Aalst en Baardegem, maar van dan af was het ook amen en uit met deze spoorlijn.

    De statie


    02-01-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vliegtoren

    Op het hoogste punt van Baardegem (op 57 meter boven de zeespiegel) op Den Berg, stond er sedert 1932 een vliegtoren. Die was zelf zo’n 20 meter hoog en was eigenlijk een lichtbaken. Zo konden de vliegtuigen ook ’s nachts tussen Brussel en Londen vliegen.

    Tijdens de oorlog werd hij niet gebruikt en nadien heb ik nog gezien dat hij als een soort oefentoren werd gebruikt door het leger. Dat duurde maar een tijdje en kort nadien had hij geen enkele functie meer. In 1969 werd hij afgebroken en in Gooik als een klokketoren heropgebouwd.


    Uiterst rechts de vliegtoren.

    30-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jan Frans Vonck

    Eén van de belangrijkste inwoners van Baardegem was Jan Frans Vonck (geboren in 1743), de leider van de Vonckisten tijdens de Brabantse Omwenteling in 1789. Deze opstand zorgde er voor dat de Oostenrijkers hier werden verjaagd. De kortstondige onafhankelijkheid van ‘België’ bracht wel onenigheid tussen de democraten van Vonck en de behoudsgezinden van Van der Noot. Deze laatste maneuvreerde Vonck weg. Hij vluchtte naar Rijsel waar hij stierf in 1792.

     

    Ik heb het geboortehuis van Vonck beneden aan de Hoogstraat nog weten staan.

    Over de ‘ontdekking’ van zijn graf heb ik papa altijd het volgende horen vertellen.

    ‘In de zomer van 1923 was ik de kapel van de Heilige Barbara aan het herschilderen. Frans den boorder (Frans De Wolf) was een put aan het delven om pastoor Cornelis, die die dag aan tyfus was gestorven, te begraven. Ineens kwam Frans ontdaan aangelopen en riep hij : Jef, ik em de kist van Vonck gevonnen en dau komt bloed oit. Het wás inderdaad de loden kist van Vonck waar Frans op gestoten was en daaruit sijpelde wat roestkleurig water.

    Met de toestemming van de procureur des konings hakte den boorder de kist verder open. Toen zocht Meester Moortgat een vrijwilliger om in de kuil en de kist een kijkje te nemen. De witten van de Zaaten (Leon De Nil) van den Berg was onmiddellijk bereid om op de vraag in te gaan en haalde snel de muts van Vonck te voorschijn waaraan nog een heleboel pruikhaar vast hing. De muts werd proper gemaakt, in een doos gelegd en naar de school gebracht ‘.

    De muts werd op regelmatige tijdstippen uit zijn doos gehaald om als didactisch materiaal aan de leerlingen van de volgende generaties te worden getoond. Jozef II, Vonck, Van der Noot, de Brabantse Omwenteling, voor ons had dat allemaal geen geheimen.


    28-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kerk Baardegem

    Onze kerk is toegewijd aan de heilige Margareta. De heilige Margareta van Antiochië in Klein-Azië werd na de eerste kruistocht een bijzonder geliefde volksheilige. Ze werd aanroepen voor kinkhoest. Haar naamdag valt op 20 juli en op die dag was er altijd een processie en ommegang in en rond de kerk. Op die dag kwamen veel ouders met hun kleine kinderen beewegen en bidden opdat hun spruit nooit die vreselijke ziekte zou krijgen.

     

    Onze Sint-Margaretakerk is een laat-romaanse driebeukige kerk die dateert uit het midden van de 13e eeuw. Aan deze constructie werden vroeg-gotische en barokke elementen toegevoegd.

    Zij bevat enkele schitterende glasramen. Als ik naar het mesken – een niet-gezongen, dus gelezen mis – ging, dan zat ik altijd vooraan in de zijbeuk, waar nonkel Zjeen ook altijd zat. -Daar kon ik op mijn gemak de twee grote glasramen in de zijbeuken bewonderen en in stilte de milde schenkers die er onder vermeld stonden, danken.

     

    Een merkwaardigheid aan onze kerk was dat er in mijn jeugd geen functionerende klokken hingen. In de kleine was er door een bombardement in de eerste wereldoorlog een gat geslagen en de grote was in 1943, kort na mijn geboorte zei papa altijd, door de Duitsers gepikt en gesmolten.

    Voortaan werd er ‘geluid’ met een koperen ketel waarop een hamer sloeg. Die Hitlerklok was geschonken door maalderij Fies. Op het einde van de jaren vijftig heeft een klokkengieter uit Doornik de twee klokken hergoten en sindsdien worden de parochianen weer op een normale manier naar de kerk geroepen.

     

    Boven het hoofdaltaar hing een schilderij – de Kruisdraging - van Casper De Crayer. Het werk is gemaakt rond 1650. Van diezelfde schilder hingen ook werken in veel kerken van de omgeving : in Meldert, Wieze, Opwijk en Merchtem.

     

    Ik herinner me ook dat we bij meester Mon eens de andere kunstschatten hebben mogen bekijken, die zich in de sacristij bevonden. Dat was een prachtige zilveren kelk uit de 16e eeuw en een schitterende stralenmonstrans uit de 17e eeuw. Ik denk dat dit de oudste bekende van ons bisdom was.




    De Pastorij


    Schilderij van De Craeyer


    De kerkschatten


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Baardegem

    Bij meester Mon leerden we over onze gemeente onder andere :

    ‘Baardegem is een dorp van 608 hectare en telt ongeveer 1800 inwoners. Het ligt in de provincie Oost-Vlaanderen en het grenst aan Meldert, Moorsel, Wieze, Lebbeke en de Brabantse gemeenten Opwijk en Mazenzele.

    De naam Baardegem komt van het Germaanse Bardoheim, wat staat voor de woonplaats van de lieden van Bardo.

    Onze gemeente behoorde tot het Denderbekken, behalve de zuidwestelijke hoek die tot de Rupelkom behoorde.

    Wat de landbouwstreken betreft, ligt het in de zand-lemige streek.

    Het laagste punt ligt op 12 meter boven de zeespiegel en bevindt zich op het Schuurken. Het hoogste punt ligt op 57 meter boven de zeespiegel en dat bevindt zich op de Elderberg waar de vliegtoren staat’.


     

    Op het rode punt woonden wij.

    Het Dorp, foto genomen van aan Fies.

    Café Sint-Margriet en Pollyn.

    Het Dorp, met links het huis van den Boorder en dat van Verieëkes Rozine.

    Het Dorp, foto genomen van aan de school.


    27-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eremis Pater Moortgat

    Een eremis is een mis die een pas gewijde priester opdraagt in zijn parochiekerk. Ik heb er in mijn jeugd in Baardegem twee weten opdragen : die van Pater Emiel Moortgat in 1953 en die van onze Herman op zondag 25 augustus 1957. 


    Pater Moortgat en onze pastoor


    De stoet komt bijna in de kerk


    Pater Moortgat en genodigden vóór zijn huis


    Ik overhandig aan de pater het geschenk van de parochie


    26-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zaalzangers

    Ik had wat solfège gehad van meester Paul. Ik herinner mij nog een lesje : do-sol, do-re-sol-re-mi, 4-sol,… (die 4 zei ik er bij omdat daar een rust stond). Ik bulkte, in tegenstelling tot onze Jaak, absoluut niet van het muzikale talent en slechts met veel zweten en zwoegen kreeg ik zo’n lesje geleerd. Nadien heb ik bij meester Mon op de piston van nonkel Alfons leren spelen. Ook hier kwam tot uiting dat mijn verdere studies zeker niet in één of ander conservatorium zouden plaatsvinden. Toch slaagde ik er op een dag in feilloos ‘Il silenzio’ te spelen. Ik was zo fier op deze prestatie dat ik ze in een dagboekje (wat ik nog altijd bezit) noteerde. Maar ze had ook zo aan mij gevreten dat ik mijn instrumentale carrière hiermee voor bekeken hield.

    En dus concentreerde ik mij wat meer op een mogelijke vocale loopbaan.

    Hoe kon ik daar beter aan beginnen dan als zaalzanger ? En dus werd ik al zeer snel officieel zaalzanger. Om tot die zeer gewaardeerde gilde toe te mogen treden had ik het ook niet zo moeilijk. Ik genoot de voorspraak van papa en nonkel Alfons, gewaardeerde bassen en van Jaak, organist vanaf zijn zesde.

     

    Eén van de belangrijkste opdrachten van de zaalzangers was het wekelijks plechtig opluisteren van de hoogmis.

    Dat begon al met het 'Asperges me'. Ondertussen trok mijnheer pastoor voorafgegaan door de zwis (suisse) door de kerk en zegende de aanwezige gelovigen bij wijze van verwelkoming met de kwispel. De eerste zondag van elke maand was dat een nog plechtiger gebeuren : toen ging er echt een processie door de kerk, de pastoor onder de baldakijn, daarrond de confrérie met hun flambeeuwen.

    Ook Kyrie, Gloria, Credo (I, II en III), Sanctus en Agnus Dei voor alle periodes van het kerkelijk jaar, kon ik snel meezingen. Of mijn Latijnse uitspraak perfect was weet ik niet, dat belette mij evenwel niet om altijd uit volle borst mee te zingen, ter ere van de Heer. De gezangen eigen aan die zondag van het jaar, Introitus, Offertorum, Communion, waren weggelegd voor de meer ervaren en muzikaal beslagen talenten als Prauëmes Paul (Paul De Smedt), Frans van Carleejes (Frans De Block) en mieëster Mon (meester Edmond Moortgat).

    Ondertussen keek ik van over de balustrade naar beneden en zocht ik met mijn ogen mijn vrienden op. Zouden ze niet jaloers zijn op mij, de zaalzanger ?

    Die kameraden zaten rechts in de mannenkant. De meisjes en de vrouwen zaten links in de vrouwenkant.

    Ook de nonnekens zaten links, ze bekenden zich hiermee - voor wie er nog macht aan twijfelen - tot het vrouwelijk geslacht.

    De nonnekes zaten vooraan en behoorden tot de geprivilegieerden die hun stoel mochten draaien als mijnheer pastoor naar de preekstoel trok. Zo'n kwart van de aanwezigen kwam aldus met hun aangezicht naar achter en naar het hoogzaal gekeerd.

    Toen was het nog een speciaal gedoe dat stoelendraaien, op de knieën zitten, gewoon gaan zitten, rechtstaan.

    Van het begin van de Mis tot aan de Gloria moesten we knielend zitten; bij het begin van de Gloria moesten de stoelen gedraaid worden en mochten we gaan zitten. Bij het Evangelie stonden we recht. Tijdens de preek mochten we terug gaan zitten (met dien verstande dat de voorste rijen dus hun stoel richting pastoor en preekstoel moesten keren en na de preek terug richting altaar) en dat bleef duren tot aan het dankgebed; dan was het weer knielen geblazen tot het einde (het laatste evangelie).

    Tijdens de lange preek van de pastoor, waarvan ik dan nog geen sjik verstond, had ik de tijd om in de vele muziekboeken die op het hoogzaal lagen te bladeren en weg te dromen : ik zag perfect mezelf al als voorzanger van Suzanina, op het orgel natuurlijk begeleid door onze Jaak.

     

    Tijdens de Hoogmis werd er niet ter Communie gegaan : niemand kon zo lang (vanaf middernacht) zonder eten of drinken blijven. Later werden de reglementen te dien aanzien wat soepeler en moesten we maar drie uur nuchter zijn. En nog veel later was er helemaal geen beperking meer, maar ja, dan spreken over een ander tijdperk.

     

    Soms liet de moderne techniek de goede werking van het orgel wat in de steek en dan moesten mensenhanden bijspringen of beter moesten mensenvoeten bijtrappen. Dat ging zo: in een klein hokje moest je op twee trappers gaan staan en dan maar tèrren zo veel als je kon geven, om de blaasbalg te vullen. Ik voelde mij ook eens geroepen om voor trapper te spelen, helaas had ik mijn fysieke mogelijkheden wat slecht ingeschat en zo viel ik midden de Gloria zelf zonder asem. Het orgel begon rare geluiden te maken en onze Jaak - of was het de reserve-organist Marcel De Vos ? - nog veel meer.

     

    Marcel De Vos had bijlange niet het muzikaal talent van onze Jaak, maar hij had andere gaven : hij was charmant en goedlachs, hij hield van risico's (met zijn motor durfde hij bijvoorbeeld tegen vrij hoge snelheid een staminee binnenrijden) én hij werkte graag met jonge mensen. Zo heeft hij een jeugdkerkkoor opgericht dat repeteerde 's zondags na het lof en met de bedoeling om dat lof op te luisteren met liederen als 'Tantum ergo' en 'Regina Caeli'. Hij wist dat hij daardoor voor ons, jonge gasten, tevens een ideaal alibi creëerde om 's zondags 's namiddags thuis weg te geraken. Dat koor, waar behalve ik ook onder andere Raymond De Block en Maurice Van Den Bossche (die het later in de muziekwereld zou maken) toe behoorden, bleef geen lang leven beschoren : net zo lang namelijk tot onze stem bij het keren op spectaculaire manier werd omgetoverd van een lichte tenor in een zware bas.

     
    Bij de trouw van Vic Costers met Marie-Jeanne Roggeman van Maxens (1959).
    Frans Van Langenhove, Robert Verstraeten, Jaak De Bie, Armand Raes, Marc De Bie, Vic , Marie-Jeanne, Achiel Roggeman, Benoit Van Langenhove, Paul De Smedt, Marcel De Vos, Frans De Block, Frans Heyvaert.

     
    Het koor samen met sympathisanten in Heikruis (1949).
    Onderaan 2e is Jaak, ik ben de 3e en Lizette uiterst rechts

     
    Nog in Heikruis

     

    Nonkel Eugeen, Frans De Block, nonkel Alfons, meester Moortgat, pater ???, Octaaf Vermeir, Paul van Pruimes en meester Mon

     
    Mijnheer pastoor Pieters. In de achtergrond de kerk

     
    Zo'n zicht had ik van op het hoogzaal


    25-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Processies

    De Heilige Margareta is de patroonheilige van onze parochie. Zij wordt aangeroepen tegen kinkhoest.

    Tot eind jaren vijftig werd die verering voor onze heilige zeer hoog gehouden, onder andere door een processie. Die ging altijd langs dezelfde weg, de Margareta-weg : voorbij de kerk gingen we naar links de Kerkhofbaan in; voorbij Zjean Parauë naar rechts via een authentieke veldbaan naar de Margareta-kapel en zo langs het dorp naar de kerk terug.

    Na de processie was er een ommegang in en rond de kerk. Ouders kwamen met hun kleine kinderen om af te smeken dat het met de kinkhoest snel beter zou gaan of dat de kroost die lelijke hoest nooit zouden krijgen.

    Tussen haakjes : sinds 1943 (toen de grote kerkklokken werden aangeslagen) werden we ter kerke geroepen door een ijzeren ketel waartegen een zware hamer bonkte. Die ketel was een gift van Achiel Fies, de molenaar in het Dorp.



    Rechts Lizette, daarachter de Heilige Margareta (Tilly Raemdonck)


    Een massa volk (foto aan Margareta-kapel)

      
    De mensen gaan 'te zeggeren'                           Het Margareta-beeld

    Naast  de Margareta-processie waren er nog andere : één die doorging de zondag na sacramentsdag en waarbij het rustaltaar stond opgesteld aan de Margareta-kapel, en één met halfoogst toen ze via de Kerkstraat en de Molenstraat ging naar het rustaltaar opgesteld aan Maxens. 

    Bovendien waren er de drie processies op de drie kruisdagen vlak voor Ons-Heer-Hemelvaart : de eerste gebruikte de Margareta-weg, de tweede ging langs de Molenstraat en de derde langs de Hoogstraat en passeerde aldus aan ons. Tijdens die processies, vooral bijgewoond door boeren, werd de zegen van de Heer over de velden en gewassen afgesmeekt in woord en gezang. 

      
    Uiterst rechts : Jaak                                       Herman achter de zwis 

        
    In het midden Miel                               Ik en buur Oscar Gribbe


    Processie passeert ons huis


    24-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Plechtige Communie

    Eén van de mooiste periodes in mijn jeugd was de voorbereiding op mijn plechtige communie en Heilig vormsel én die dagen zelf natuurlijk.

     

    De lering

    Die voorbereiding, de lering, gebeurde gemengd in de klas van zuster Rosalia in de meisjesschool. Elke vrijdagmorgen, een half uur vóór het begin van de school, kwam Mijnheer pastoor ons uithoren over de kennis en beleving van ons geloof, middels een aantal vooraf aangeduide catechismusvragen. Bij faling kreeg je slechte punten. Dat kon deels goedgemaakt worden door de goede punten die je kon verdienen door in de week naar de mis en eventueel ook te communie te gaan. Dat naderen tot de Heilige Tafel was toen nog niet zo evident want mocht, zoals al gezegd, enkel in nuchtere toestand gebeuren. Ik heb niet veel slechte punten gehaald en veel goede punten verdiend want ik ging vaak gewoon met onze Jaak mee, die moest toch op het orgel spelen.

    De zeven laatste weken vóór de Plechtige Communie werd de voorbereiding intenser. Tijdens deze zeveweiken werden we als het ware religieus gebrainwashed, zonder dat dit evenwel negatieve sporen naliet.

    Integendeel deze weken behoren tot de mooiste die ik mocht meemaken. Wat wilt ge ? Alle dagen bij de meisjes mogen zitten en met elkaar kunnen spelen rond de kerk of op de kerkmuur voor of na de lering. De catechismusvragen kenden we intussen al rats van buiten en zorgden niet voor problemen. Mijnheer pastoor bekwaamde ons verder in de komende dingen des levens - en die zagen er mooi uit ! We leerden hoe we moesten binnenkomen in de kerk (toen wisten we nog niet in welke volgorde want dat hing dus af van het saldo tussen de slechte en de goede punten) en hoe we precies plechtig te communie moesten gaan.

    Thuis was er de meer wereldlijke voorbereiding in verband met de kledij en het feest. Zo moest ik een aantal keren bij René de klieërmauker gaan vooraleer mijn kostuum klaar was. En in verband met het menu van het feest maakte ons moe duidelijke afspraken met de kookes (kokkin) van dienst, noenkel Louise van Cornel.


    De dag ervoor

    De zaterdag vóór de communie moesten we de ultieme zielzuivering ondergaan door een berouwvolle biecht in de biechtstoel bij mijnheer pastoor.

    Nadien volgde de 'uitslag' : eerste gelijk Fransken De Clerck en Urbain De Ridder, derde Alfons Crabbe en ik pas vierde. Dat is zowat één van de weinige keren dat ik een beetje jaloers was op die mannen. Ik had toch zo graag als eerste de hostie mogen ontvangen, vooral om onze Herman, de bijna-priester, te plezieren. Achteraf besefte ik dat die zich daar geen snars van aantrok, te meer omdat hij in zijn tijd ook bijlange den braafste niet was.

     

    En dan was het tijd om bij Méken de kwaffeur (Aimé Van Langenhove, de kapper) mijn haar in een definitieve plooi te laten leggen. Omdat ik nogal weerbarstig haar had, heeft hij daar die keer serieus zijn werk van gemaakt. Maar hij heeft er eer van gehaald : de met minutieuze vaardigheid aangebrachte linker zijstreep heeft, versterkt door een hoop brillantine en, op zijn advies, mijn haar 's nachts verpakt in een netteken, stand gehouden tot zondagmiddag.

     

    De dag zelf

    De zondag was het al zeer vroeg dag want de mis begon al om zeven uur. Ik veronderstel, maar dat weet ik zo goed niet meer, dat dat betekende om zes uur opstaan, want ook mijn andere familieleden moesten zich kunnen klaarmaken. Vervolgens ging de familie zonder te eten of te drinken (je weet wel, nuchter blijven), langs de Langeweg en 't terp (de Dorpsstraat of Faubourg) naar de kerk, ik op kop, de van nonkel Hildebrand gekregen missaal in de linkerhand, waardoor mijn efkes geleende horloge van onze Miel ook zichtbaar werd. Onderweg kreeg ik reeds felicitaties van Lowisken van Carléjes en Maria Fies. Ik was fier en blij.

     

    De plechtige communicanten zelf kwamen samen in de pastorij. We keurden mekaar een beetje vooral wat het stoefferken in het tesken (bovenste zakje) en de plastron betrof. Deze laatste had ik niet want mijn moeder had op mijn uitdrukkelijke vraag een open hemd gekocht omdat ik tegen dat gekriebel aan mijn keel niet kon. Ook de plechtige communieprentjes werden al geruild.

    Dan werden we, begeleid door 't muziek en voorafgegaan door engelen (meisjes van 't zevende studiejaar) en de zwis rond en ten slotte in de kerk geleid. En dan kon het allemaal beginnen.

     

    Mijn mede-plechtigecommunicante waren :

     

    jongens

    meisjes

    Auwelaert Jozef

    Guldolf Freddy

    Baeyens Marie-Louise

    Heyvaert Marie-José

    Crabbe Alfons

    Heyvaert Robert

    Clauwaert Annie

    Jacobs Anny

    Crombé Willy

    Peirlinckx Jozef

    Clauwaert Magda

    Stijlemans Lea

    De Bie Eric

    Saerens Benoit

    De Block Rose-Marie

    Uyttersprot Godelieve

    De Clerck Frans

    September Jean-Marie

    De Brandt Suzanne

    Van Damme Marie-Louise

    De Ghendt Jozef

    Van den Abbeele Roger

    De Coninck Arlette

    Van Damme Marie-Madeleine

    De Pauw Willy

    Van Ransbeeck Karel

    Fieremans Marie-José

    Van Neyghem Marèse

    De Ridder Urbain

     

     

     

     

    Plechtigcommunielief

    Tijdens de lering werd ook verondersteld dat je een lief, een plechtigcommunielief, zocht en vond. Meestal gebeurde dat door onderling overleg bij de jongens : Marie-Louise is voor Karel, Lea is voor Benoit, enz... Ik kreeg aldus Anny Clauwaert toebedeeld. Zij was een braaf, lief meisje, de helft van een tweeling en financieel niet eens zo een slechte keuze want haar vader was een varkensboer, Sjalen van de Zjaar. Ik heb het nooit aangevraagd met Anny en zij ook niet met mij - ik kan mij zelfs niet herinneren dat wij ooit tegen mekaar gesproken hebben, maar toch was er 'iets' tussen ons. Jaren nadien heeft mijn goeie vriend Urbain en zijn zus Marie-Jeanne mij nog verschillende keren geplaagd. Op een keer, toen het mijn beurt was om buiten te gaan staan wijl zij binnen een persoon kozen die ik dan via vragen met ja-neen antwoorden zo snel mogelijk moest vinden, zag ik ze gremelen toen ik binnenkwam. 'Verkoept el vauder verkes ?' was mijn eerste vraag. En 't spel was direct gedaan.

     

    Vormsel

    Het Heilig Vormsel kregen we toegediend in Meldert. Dat zat zo : het ene jaar werd er gevormd in Meldert en moesten de plechtige communicanten van Baardegem op verplaatsing spelen, het volgende jaar kwam de bisschop naar Baardegem en moesten die van Meldert bij ons komen.

     

    Achter de engelen (van r. naar l.) : Vic Costers (klarinet), Frans en Urbain (aan 't zingen), Alfons aan wie ik mijn missaal laat zien en Willy


    Ander zicht van de optocht.


    Zonder das, met stoefferken


    Ik ontvang het Heilig vormsel. Achter mij Fransken De Clerck



    Het feest

    Daags na mijn Plechtige Communie was er bij ons een groot feest, er was zeker tien man uitgenodigd : Louise van Cornel, nonkel Louise zei ik altijd, nonkel Dom Hildebrand van Affligem (een broer van mijn grootvader die twee dagen na dit feest overleed, omdat hij door ons moe té vol gestampt was, zei onze Marc later), meester Mon, mijn doopmeter Colette , haar man Gustaaf en dochter Linda, juffrouw Van Autryve van de 'coup', tante Delphine, tante Malvine en tante Louise.

    Ik veronderstel dat de nonkels (Zjeen en Alfons) ook zullen uitgenodigd geweest zijn, maar door werkomstandigheden weerhouden.

     
    Ik en mijn meter

     
    Ik en nonkel Hildebrand

     
    Alle genodigden

     
    Mijn meter, papa, ik, Linda, tant en Gustaaf

     
    Jaak en ik

     
    Alle genodigden

     
    Bij het feest op onze hof


    23-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kerkelijke jaar

    Wij leefden in ons gezin echt op het ritme van het kerkelijke jaar : de Advent, Kerstmis, de Vasten, de Goede week, Pasen, Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen, plus al de afgestelde heiligdagen. Behalve een religieus was er vaak ook een culinair aspect verbonden aan één van die feestdagen. Lichtmis en Allerheiligen bijvoorbeeld stond gelijk met wafelen bakken.

     

    De Vasten, de veertig dagen vóór Pasen, was echt nog een periode van verstervingen doen. Persoonlijk at ik een beetje minder boterhammen en snoepte ik wat minder. Voor onze Herman bijvoorbeeld, was dat veertig dagen niet roken. Ik herinner mij dat hij op paaszaterdag om twaalf uur ’s middags (toen eindigde de Vasten) klaar zat, zijn sigaret en stekskes bij de hand, klaar om terug te roken ! Tijdens de Vasten ging ik ook elke zondag naar het lof en de lange Vespers. Ik denk dat die beide zaken samen ongeveer twee uur in beslag namen.

     

    Tijdens de Goede Week vertoefde ik een respectabel aantal uren in de kerk, maar dat stak mij niet tegen. Ik probeerde mij zo goed mogelijk die laatste uren van Jezus in te beelden en hoe kon ik dat beter doen dan door de kerkdiensten van die week allemaal te volgen. Vooral het lang evangelie met het lijdensverhaal dat op Palmzondag en op Goede vrijdag werd gelezen, sprak mij zeer aan, en volgde ik aandachtig in mijn missaal.

    In mijn vroege kinderjaren was het vertrek van de klokken naar Rome een hoogtepunt. Dat gebeurde op Witte donderdag in de mis tijdens de Gloria : het orgel speelde op volle kracht, de misdienaars rinkelden met alle mogelijke bellen, de klokken (in zoverre er bij ons sprake was van klokken) begonnen te luiden en dan viel alles ineens stil en weg waren ze, de klokken, naar Rome de eieren gaan halen. Die dropten ze de morgen van paaszaterdag vakkundig in één of andere palmij-struik of in een hilleken op onze boomgaard, één keer zelfs op ons keukentafel (maar toen was het zéér slecht weer). Elke paaszaterdagmorgen riep onze Miel of Herman van beneden : ‘De klokken zijn hier’ en ik zag vanuit mijn bed door het dakraam die klokken werkelijk voorbijvliegen.

    Op Goede vrijdag om 3 uur in de namiddag loeide er een sirene en stopte men een paar minuten met werken. Ons moe en ik gingen dan in de kamer een paar weesgegegroeten lezen voor het grote schilderij met Jezus aan het kruis dat papa geschilderd had.

     

    Van Allerheiligen herinner ik mij dat wij na het lof naar het kerkhof gingen en dat, tegen dat we thuis kwamen, ons moe wafelen had gebakken. Ik weet niet meer waarom, maar met Allerheiligen bracht telkens Jan van Mauzel (Jan Michiels), een oude schoolmakker van onze Miel en Herman, ons een bezoek en at hij wafelen mee.

    Met Kerstmis gingen mijn broers en zus te voet naar de nachtmis in het klooster Affligem. Ze deden dat in gezelschap van een grote groep van leeftijdsgenoten. Ik was nog te klein om mee te gaan en benijdde ze enorm. Toen ik wat groter was, was deze mooie traditie in onbruik geraakt.

     

    De zaterdag vóór elke eerste zondag van de maand gingen we te biechten. Dit vond ik niet de meest plezante opdracht die onze moeder de Heilige Kerk had bedacht. Ik heb wel eens gelogen en zonden uitgevonden (bijvoorbeeld aan de pillen – suiker wel te verstaan - gezeten) om toch iets te kunnen zeggen. Op het moment dat hij het vensterluikje van de biechtstoel opende, kuchte mijnheer Pastoor eens, ten teken dat ik mijn zonden mocht beginnen te belijden. Dan moest ik mijn spijt betuigen want anders was er geen vergeving mogelijk. Dat deed ik met de woorden : ‘Het spijt me o mijn Heer dat ik u heb vergramd, maar ik maak het vaste voornemen nooit meer te zondigen’ of met het volledige akte van berouw. Dan viel het verdikt van de pastoor : ‘Voor uw penitentie twee onzevaders en twee weesgegroeten’. Vaak vroeg ik dan aan diegene die vóór mij was gaan biechten : ‘Wa edde gauë gat ? ‘, waardoor ik door vergelijking kon inschatten hoeveel pillen die had gepikt.

    ’s Anderdaags kon ik dan in volle staat van genade te communie gaan. Dat diende, toen ik nog klein was, in de eerste mis te gebeuren, want we moesten echt nuchter zijn. Wat dus betekende dat er vanaf middernacht vóór die mis niet meer mocht gegeten of gedronken worden.


    22-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naar het Kokerij

    Tot zijn dood in 1954, ging ik regelmatig met mijn moeder naar het Kokerij in Meldert bij peter Alfons. Eigenlijk woonde hij in de Kerkweg maar die maakte deel uit van het gehucht Kokerij. Peter Fong was een ongelooflijk lieve, brave peter. Hij bakte zelf brood in zijn bakoven en we kregen dan altijd een paar van die grote karrenwielen mee.

    In zijn erg kleine woning - hoe is het mogelijk dat daar ooit zo veel mensen hebben samen gewoond, vroeg ik mij steeds af - verbleven toen ook nog : nonkel Fil en tante Delphine (meter Mie De Craecker was gestorven in 1945).

    Tegen nonkel Fil zegden we de werkman omdat hij vroeger een seizoenarbeider was die elk jaar naar Frankrijk trok voor de bietenoogst en zo’n arbeiders werden werkmannen genoemd. Hij was de ongetrouwde broer van mijn grootmoeder Mie, dus een schoonbroer van peter Fong. Hij kon ongeloflijk rauzen en kreften, had een merkwaardige vloek, potverblomme, kon zich een ferm stuk in zijn kraag drinken, maar was eigenlijk een brave man. En je kon hem geen groter plezier doen dan met een pak tabak. Ons moe deed hem dan ook altijd één van ’t Haantje cadeau. Net zoals ze dan een pakje koeken meedeed voor haar zus, tante Delphine.

    Tante Delphine was de jongste zuster van ons moe. Zij was, toen ze drie jaar was, na een ziekte, doofstom geworden. Maar ze was absoluut niet dom. Bijlange niet. Ze had trouwens op een speciaal pensionaat voor doofstommen in Brussel gezeten. Ze las alle boekjes over de koninklijke familie, kon ongelooflijk goed naaien en deed daarom soms verstellingen voor ons moe.

    Ze probeerde een ‘normaal’ leven te leiden : ze was zeer sociaal, ze ging bijvoorbeeld bij alle buren op bezoek, en ik ben veel later met haar zelfs eens naar een toneelopvoering geweest van een stuk van onze Marc.

    Ze probeerde ook elk gesprek met haar ogen te volgen en als het te vlug ging of ze had niet kunnen kijken, vroeg ze steeds, vrij goed verstaanbaar : ‘Wat zeg ?’ of : ‘Waarom lach’, want ze dacht vaak dat er met haar gelachen werd. En als je haar naar haar goesting niet snel genoeg verstond, schreef ze het gauw op een papiertje.

    Na de dood van peter bleef nonkel Fil alleen over met haar. En hoewel ze elkaar steeds beschuldigden van te hard te zagen (tante Delphine maakte dat duidelijk door een zaagbeweging over haar onderarm te doen), konden ze elkaar niet missen.

     

    Tante Alice, een andere zus van ons moe, woonde twee huizen verder. Ze was getrouwd met nonkel Petrus (die overleed in 1952 – nog geen veertig jaar oud – aan de gevolgen van keelkanker) en moeder van Suzanne die getrouwd was met Frans Sneppe, Godelieve en Alfons (. Fong was als een broer voor mij en onze Marc en kwam veel bij ons thuis. Tante Alice was altijd optimist, zelfs in de trieste periode van de ziekte van haar man, goedlachs en gigantisch vrijgevig. Zij was de doopmeter van onze Marc en als hij met nieuwjaar zijn nieuwjaarsbrief ging aflezen kreeg hij altijd nen dikke ceng. Meestal zat nonkel Fil dan ook bij haar, al goed vantissen, met zijn hoofd op de kant van de stoof. Dan kreeg hij ervan van tante Alice : ‘Lester naa toch ne kieë as dauë joeng zènnen brief afleest’.

     

    Tussen het huis van peter en dat van tante Alice was er nog een gebouw met stallen en een ast waar de hop werd gedroogd. Ik ben met ons moe en onze Marc nog hop gaan plukken. Dat was echt een plezante bedoening, alle buren en familieleden verzameld op het hopveld en dan maar proberen zo veel mogelijk hop te plukken, want de vergoeding gebeurde volgens een heel eenvoudige recht evenredige verdeling : hoe meer kilo hoe meer pree. Hoe groot die vergoeding was weet ik niet meer, wel dat ik van dat plukken altijd ongelooflijke honger kreeg. Maar dat was bij mij eigenlijk niet zo’n uitzonderlijke gewaarwording.

     

    Soms gingen we nadien nog eens bij nonkel Pit die café hield op Kokerij. Nonkel  Pit was ook een De Craecker, dus een broer van mijn grootmoeder. Hij had een zoon Omer, die naar Brussel verhuisde en nadien nog vrij regelmatig ons moe een bezoek bracht.

    Nonkel Pit werkte vroeger aan de Spoorwegen in het station van Moorsel. Hij was getrouwd met tante Madeleine (Vertongen), die door haar schoonbroer nonkel Fil de ekster werd genoemd. Nonkel Pit woonde in bij zijn schoonouders. Zijn schoonvader was de legendarische cafébaas Schorre, bij wie heel wat scha volk over de vloer kwam, en waar nogal gul met bijnamen werd omgesprongen. Zo was bijvoorbeeld Peter Fong’s bijnaam Mèts, een verbastering van Meyst. Waarom? Peter kwam op Kokerij te vrijen en omdat hij van Moorsel kwam dacht Schorre dat hij De Meyst heette - wat eigenlijk opgaat voor ongeveer de helft van de Moorselse bevolking.


    21-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pupillenschool

    Een plezante periode in mijn jeugd was toen onze Herman zijn legerdienst deed.

    Omdat hij voor pastoor leerde, klopte hij zijn dienst in de kazerne van de Pupillenschool op de Graanmarkt in Aalst, samen met de andere seminaristen van het bisdom Gent.

    Regelmatig kwam hij dan met een schommelend aantal collega’s met de bus of de fiets – soms ook eens te voet meen ik – naar huis afgezakt. Als ik wist dat ze met de bus kwamen, dan ging ik hen tegen tot aan Dolves. Dan telde ik snel het aantal, liep naar huis en vanaf den draai riep ik tegen ons moe die in het hofgat stond te wachten : ‘Ze zijn met negen’. Aan dat aantal paste ons moe dan vlug haar aantal wafelen of haar portie frieten (met stoverij) aan. Soms maakte ze dan ook het lievelingseten van onze Herman, hutsepot.

    In verband met onze Herman en hutsepot, dit verhaal van een tijdje later. Nadat hij priester was gewijd, is hij beginnen lesgeven aan het college in Wetteren en wat later werd hij ook zondagsonderpastoor in Schellebelle. Na de hoogmis kwam hij vanuit Schellebelle met zijn scooter naar huis. In de winter maakte ons moe dan hutsepot. Onze Herman handelde dan aldus : in de kamer deed hij zijn soutane en Romeinse boord uit om op zijn gemak te zijn; dan schepte hij zich twee borden hutsepot tegelijk op : één liet hij afkoelen, het andere viel hij direct aan; die handeling herhaalde hij een paar keren.

    De soldaat-seminaristen van de pupillenschool waren een gezellige bende. Vaak zongen ze ook, aan de piano begeleid door onze Jaak of iemand van hun groep, liedjes die niet altijd van kerkelijke origine waren. De mooiste stem had Walter De Beer die later pastoor geworden is in de Minnestraat in Lebbeke. Er waren toffe mannen bij : André De Paepe, Paul Van den Berghe, de latere bisschop van Antwerpen, André Sonneville van Kalken geloof ik, Robert Vertenten die ik later nog tegen gekomen ben als subregent in het college, de lieve bescheiden Norbert Coorevits, Paul Van de Winkel die op zijn handen kon lopen, …

    Bij de foto's

    De mannen van het jaar van onze Herman vierden hun afscheid aan de Cibie (Pupillenschool) in Aalst bij ons thuis. Ons moe had voor hen lekker gekookt.
    Er werd in onze keuken gegeten.

    ? , ? , Norbert Coorevits, Walter De Beer, ik, papa, ? , Gaston De Moor, ?

    Lutgarde Blindeman (werd later slotkloosterzuster), Herman, Tilly Raemdonck, André Sonneville, Lizette, Walter De Beer, André De Paepe


    20-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrienden en kennissen

    Dit is onze buur Frans De Donder. Hij overleed in april 1947, vlak na meter, en acht dagen vóór zijn moeder Marie Moens. De familie De Donder was toen net verhuisd van den Achtersten Bos naar de Cazzebaan.

    Begrafenis van Frans De Donder. De dragers (Oscar Van Langenhove, Marcel Dierickx, Vic Costers en Pros De Bruyn) komen de Kerkstraat uit.

    De pastoor komt het lijk begroeten aan de hoek van de Kerkstraat en het Dorp. Misdienaar is Eugeen Dierickx, dan Oscar Van Langenhove, de pastoor, op de rug papa als koster en Marcel De Vos. Links de winkel van den 'Boor'

    De kist van Frans De Donder wordt neergelaten. Meest vooraan : Benoit Van Langenhove.

    1 september 1947, kermismaandag in Baardegem.

    Herman (met rouwbandje omdat meter een maand voordien gestorven is), Marcel De Donder, Marcel Van den Broeck, Achiel Aelbrecht, Oscar De Ridder (zittend)

    5 juni 1949 in Halle. Aimé Van Langenhove, ???, Antoine Van Langenhove, Herman en Désiré D'Hauwer

    Herman, Désiré D'Hauwer, Marcel De Donder en Oscar De Ridder (leden van de BJB)

    Beir Gribbe, Marcel Van Den Broeck, Herman, Marcel De Donder, Edmond Pauwels aan het kaarten op onze hof.

    Onderaan : Rie Strop (Gribbe), Odilon Blindeman
    Tweede rij : Robert De Pauw, Herman, Paulette Coppieters, Miel
    Daarboven : Aimé Van Langenhove, Marcel Fies en Marcel De Vos

    Uitstap naar Oudergem. Herman 4e en Miel 2e van rechts.

    Twee goede maatjes : Lutgarde Blindeman en Herman. Zij trad in het klooster, hij werd priester.


    Désiré Dhauwer, Paul Fieremans, nonkel Alfons, de (Duitse) vrouw van Paul en tant.

    Papa, Marcel De Vos, Jaak, meester Paul en ik

    Lizette, Miel, moe, Jaak, Wilfried Blindeman, Fonske Van Eeckhoorn, (zittend) ik en Marc

    Ik en mijn betreurde vriend Willy Moens (1956)


    19-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Andere bezoekers

    Ik kan mij eigenlijk geen moment voorstellen dat er geen 'vreemde' in ons keuken zat. Ofwel betrof het dus wachtende klanten, en/ofwel zat nonkel Alfons of nonkel Zjeen daar, of meester Mon, of meester Paul, of metsers Zjean, of zaugers Fong, of Zjef den bakker, of painzes Zjef , of Sooi ‘Biggenaat’, of manke Smed die elke maand ons moe met koffie kwam bevoorraden (en die ook eens op ne sakker en ne vloek én al vloekend, ons oude kat naar een andere, betere kattenwereld hielp), of bakker met vóór zijn één oog een zwarte lap (ik geloof dat hij dat oog in de eerste oorlog had verloren), of één van de vele vrienden van mijn broers of zus : Hermine, Jef Buggenhout, lange Sjalen (Karel De Maeseneer), Marcel De Vos, Twanneken van Pieëters (Antoine Van Langenhove), Marcel, Elza of Louis De Donder, Frans Flot (Frans De Ridder), Oscar De Ridder, Kamiel De Boeck en vele anderen ...

      

    Van ons moe heb ik een paar keer het volgende verhaal gehoord over één van die regelmatige bezoekers, zaugers Fong (Alfons De Gols). 'Het was in 1944, ons huis zat weeral eens vol met mensen die stiekem naar de radio kwamen luisteren om de oorlogssituatie op de voet te kunnen volgen. Op een bepaald moment komt het bericht dat er een doorbraak zou zijn in Normandië. Er wordt gejuicht, gelachen, gezongen. Na een paar uur van uitgelatenheid zegt Fong ineens : a ja dau es vannacht bè ons oeëk een deebrauk geweest, ons Josefin eit e masken gekocht'.

     

    Met Metsers Zjean ( Jan Temmerman) heb ik verschillende keren meegemaakt dat hij al naast de Leuvense stoof zat op het moment dat ik ’s morgens naar school vertrok en dat hij nog bijna op identiek dezelfde plaats zat toen ik om vier uur thuiskwam, enkel gelaafd door een ontelbaar aantal tassen zwarte koffie, want mee-eten wou hij absoluut niet doen.

     

    Frans Flot die maakte mij altijd wijs dat er een ‘kamilleken’ ( een klein vliegtuigje ) neergestort was in de Bevenhouten. Ik moet een gigantisch vertrouwen gehad hebben in de mensheid, want steeds ging ik buiten eens kijken of hij niet voor één keer de waarheid had gesproken. Na een paar keer in de val te zijn getrapt ben ik hem dan toch maar Frans de legeneir beginnen noemen.

     

    Marcel De Vos kwam elke zondagnamiddag na het lof zijn tas koffie met een speculaas nuttigen. Marcel was vrijgezel, charmant, goedlachs en altijd netjes opgekleed, een echte dandy. Toen onze Jaak naar het college ging, werd Marcel zijn opvolger als organist. Hij werd meteen ook de opvolger van papa als koster. Door zijn opgewekt karakter won hij snel het hart van iedereen, ook dat van pastoor Pieters. Deze stond hem zelfs toe dat hij in de week de mis na de Sanctus of het Agnus Dei (afhankelijk van de snelheid van uitvoering) mocht verlaten om de bus van twintig over zeven te kunnen nemen. Daardoor kon hij alle dagen op tijd zijn op zijn werk, de Bon-Marché in Brussel.

    Wie misschien het meest en het langst gekomen is (hij bezocht ons moe nog elke week tot ze in 92 gestorven is), was meester Paul. Meester Paul D'Hauwere was een geboren en getogen Baardegemenaar. Behalve onderwijzer was hij ook een geboren verteller, sportman, muzikant (hij speelde klarinet in de harmonie), zaalzanger, toneelspeler, lid van het kerstfeestcomité, ... Aanvankelijk kwam hij alleen, maar na zijn huwelijk midden van de jaren 50, kwam zijn vrouw, madame Emilienne, ook vaak mee.

    De meester kon boeiend (later besefte ik dat een zekere overdrijving hem niet totaal vreemd was) vertellen vooral over zijn oorlogsbelevenissen en zijn sportieve prestaties. Hij wás ook inderdaad een echte, taaie, geharde sportman. Hij kon heel fier vertellen over zijn ochtenddouche : met ontbloot bovenlijf trotseerde hij - winter en zomer - alle soorten weergoden en waste zich buiten met ijskoud putwater.

    Hij had een soort koersfiets waarmee hij ook buitenlandse tochten ondernam. Onze Miel en Jaak zijn met hem nog meegereden naar Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland. Voor mij waren dat - alleen al door hun buitenlands karakter - halve heldendaden.

    Het meest heb ik hen de trip naar Solingen in 1955 benijd. Daar zijn ze naar de wereldkampioenschappen wielrennen gaan kijken. Ze hebben er dan nog bij de liefhebbers een Belg zien winnen, Miel Van Cauter. 's Anderdaags, bij de beroepsrenners won Louison Bobet voor Frits Schaer en Charly Gaul. Die uitslag herinner ik mij zeer goed omdat ik met deze drie renners de pronostiek die wij bij meters altijd organiseerden, heb gewonnen !

    Een paar binnenlandse tochten heb ik met meester Paul wél gedaan. Zo ben ik een drietal keer met hem naar Appelterre gereden waar hij jaarlijks een rantsoen tabak ging kopen. Onder de baan zei hij dan soms : langs hier komt de Ronde van Vlaanderen voorbij. Ge moet niet vragen dat ik mij toen een echte Briek Schotte of een Fiorenzi Magni waande. In Voorde gingen wij dan eens drinken in het staminee van Edgard - Labieken - Sorgeloos. Hém, de meesterknecht van mijn Rik - Rik Van Looy - , een hand mogen geven dat was voor mij een hele eer.


    18-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zjef den bakker

    Voor ons brood en aanverwante producten gingen we bij onze buur Zjef den bakker (Jozef Vinck). Behalve voor ons rozijnenbrood, dat kochten we bij Sjalen den bakker van de Klaarhaag in Meldert, die eens per week (de vrijdagavond) rond kwam.

    Zjef (wij noemden hem soms ook 'delen' omdat hij dat ook tegen iedereen zei) woonde met zijn vrouw Leonie in het begin van de Hoogstraat, daar waar men haar nog de Vinkstraat noemde. Hij was een warme bakker. Voor zijn bakkerij moesten we langs achter gaan. In het eerste gedeelte was er een soort winkel met rekken waarin broden en 's zaterdags ook pistolets en suikerkoeken lagen. Daarachter was het plaatsje met zijn oven en de moeille. Hij bewerkte het deeg met zijn handen. En hoewel Zjef een beer van een man was, gutste op het einde van die zware bewerking het zweet werkelijk van zijn voorhoofd en aangezicht. Het was prachtig om zien hoe hij nadien twee hoopjes deeg, één met de linker- en één met de rechterhand, tegelijk bewerkte tot twee mooi-ronde broodjes. De oven werd aangestoken met hout en toen dat hout opgebrand was en de stenen heet genoeg waren, stak hij de broden in de oven. Het gebeurde wel eens dat Zjef vanwege andere bezigheden de tijd een beetje uit het oog verloor en dat die broden er wat zwarter dan voorzien uitkwamen. Als hij een verkoudheid had, ging Zjef een paar uurtjes in zijn oven liggen. 'Een valling moede auëtzwieëten', zei hij dan.

     

    Zjef had een aantal typische trekjes.

    Als hij zo tegen valavond bij ons kwam, begon hij altijd te vertellen. Dat deed hij steeds met de nodige gebaren, bewegingen en handelingen. Als er in zijn verhaal iemand op de grond lag, dan ging hij effectief ook op de grond liggen; als er in zijn verhaal iemand ergens aanhing, dan zocht hij daadwerkelijk ook iets om aan te hangen. Zo gebruikte hij eens in die omstandigheid onze koffiemolen die aan de muur hing. Jammer genoeg was die constructie niet opgewassen tegen het geweld en de kilo's van Zjef en donderde hij met koffiepot en alles de vloer op.

    Als papa in het midden van zijn verhaal zei : 'Bakker, ik gon eten', dan brak Zjef zijn vertelling bruusk af, geeuwde eens ongelooflijk hard en zei simpel : 'Awel schilder ik oeëk', want hij was ongelooflijk gretig en had altijd honger.

    Zjef zien eten was al een gebeurtenis op zich. Je hoefde daarvoor zelfs niet altijd bij hem binnen te  gaan. 's Zondags 's middags at hij tijdens het duivenseizoen zijn middageten meestal op langs de grachtkant rechtover meters, om vandaar zijn binnenvallende duiven beter te kunnen zien. Zo'n toren eten als Zjef telkens op zijn bord had, heb ik vroeger of later nooit meer gezien. In een groot diep bord bevond zich : een hoop aardappelen waarvoor je zo ongeveer een emmer patatten diende te schillen, een ganse savooi (of ongeveer) en 3 (drie) koteletten. Voor aardappel en groente gebruikte hij nog een vork, het vlees werd ter hand genomen. Lang duurde zo 'n feestmaal niet, zeker niet als hij een beetje zenuwachtig werd over het wegblijven van zijn diertjes.

    Als zijn duifjes echt té lang weggebleven waren en ze zich dan toch uiteindelijk, véél te laat, aandienden aan zijn kot, durfde hij wel eens voor rechter én beul spelen door ze met zijn tweeloop gewoon neer te knallen : 'Ze zullen mij beiter smauken, dan da ze kinnen vliegen'.

     

    Eind jaren vijftig is Zjef nog beginnen brood aan huis bezorgen met een sidecar. Om zich kenbaar te maken - alsof hij nog niet gekend was in ons dorp - had hij een groot bord geschilderd met zijn voornaamste gegevens op. Alleen was hij zijn naam vergeten. En aangezien er maar weinig plaats overbleef, schilderde hij dan nog gauw : Jozef V., en niet J. Vink.


    17-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bevoorrading

    De Baardegemse winkeliers en de rondtrekkende winkels hadden aan ons gezin een goede klant.

     

    Fong de melkman (Alfons Van Den Broeck) mocht per dag zo 'n liter of zes melk plus boter, eieren, botermelk en kaas leveren. Die melk kwam uit een grote kan waarop een deksel-maatbeker perfect paste. Die melk moest onmiddellijk gekookt worden, wat aanleiding gaf tot het overheerlijke vel dat gebruikt werd om in de koffie te doen.

     

    Voor de wekelijkse vis zorgde Wannes de visman (Nondedjalen noemden wij deze lieve, zachtaardige man) uit Mariekerke. Hij kwam met paard en kar voor twee dagen naar Baardegem en omgeving om zijn viswaar aan de man te brengen. De enige overnachtingsmogelijkheid in ons dorp was de schuur bij Maxens. Daar maakte Wannes dan ook dankbaar gebruik van. Hij logeerde er van tien negen niet alleen want hij kon er bijvoorbeeld ook aantreffen : Fil de zanger, of Rie Strop of Désiré Backaert, de aan lager wal geraakte kunstschilder en tevens oud-leraar van papa in de academie,. 

    Een paar jaar later ruilde Wannes paard en kar voor een moderne camionette. Toen hij hiermee voor de eerste keer de hof van Maxens opreed riep hij - een jarenlange gewoonte verleer je zo maar niet van de ene op de andere dag - riep hij dus : 'Hou !', vergat te remmen en botste tegen de muur van de schuur.

     

    Regelmatig kwam er ook een grote rijdende winkel, 'De kleine winst' langs. Dat was soort grootwarenhuis op wielen. Je kon er dan ook alles kopen : plastiek, ijzerwaren, schoonmaakgerief, pottecarré, ...

     

    Maar het meest van al kochten we toch bij de plaatselijke winkeliers.

    Voor de specerijzaken mocht ik om beurten gaan bij : Louisken van Carleejes op het Dorp, bij Paula van Staintes op de Elderberg, bij Martha in de Statiebaan en later ook bij Angèle van Vérissens in de Kerkstraat. De siroop om vlaai te maken moest ik altijd bij Louisken halen. Ons moe gaf me dan een geel stenen kruikje mee. Hierin tapte  Louisken de stroop uit een vat, waarna ze het geheel afdekte met boterhammenpapier en een rekker. Tijdens het naar huis gaan zondigde ik dan een paar keren door met mijn vinger wat siroop te vangen en af te lekken.

    Voor de vleestoevoer was er keuze uit twee : Polleken den beenhouwer op de Hoogstraat en Zjef den beenhouwer op het Dorp. De keuze werd bepaald door een paar specifieke vleessoorten : voor de pensen en de dikke snaur gingen we bij Polleken, voor de droge saucissen en gekapt bij Zjef.


    16-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eten

    Zo ver als onze Herman zijn rekord van 32 wafels ben ik nooit geraakt, hoewel ik, al zeg ik het zelf, ook een ferm stukje kon eten. Dat waren dan niet de grote hoeveelheden vlees, dat zou voor een gezin van onze omvang te duur uitgevallen zijn.

    Maar wel :

    • brood en aanverwanten : melkbrood, rozijnenbrood, pistolees, ovekoeken, bodding en gewonnen brood
    • melk, pap en aanverwanten : rijstpap wit of geel, rijstpap met pruimen, macaroniepap, wit en zwèt (chocolade en vanille pap ondereen), kreimpap, havermoutpap, ...
    • aardappelen en aanverwanten : puree, stoemp (van alles wat ge kunt dunken en peinzen), gebakken patatten, kroketten (daarvan heb ik er wel eens 48 opgesloekt), schellekespatatten (fijne reepjes aardappelen die ongekookt in de pan werden gebakken) en natuurlijk frieten, hoooopen frieten, ...

    Ooit (ik was toen wel een jaar of twaalf) aten we eens om ter meest boterhammen van een groot brood. We, dat waren : kozijn Fong, onze Marc en ik. Meestal at onze Marc een boterham of vier, maar bij een dergelijke wedstrijd wou hij toch wel eens een bijkomende inspanning leveren en bracht hij zijn persoonlijk record ineens op zes. Bijlange niet genoeg om de overige deelnemers te vloeren, laat staan te bedreigen. Met mijn 18 boterhammen werd ik eervol tweede want Fong deed er nog een schepje en 3 boterhammen bovenop : 21 grote boterhammen, alstublieft !

     

    Mijn lievelingseten was misschien wel frieten met stoverij (zeker als daar niertjes en lever bij waren) en trot (kompot van appelen en/of rabarber).

    Dit is een waar gebeurd verhaal waarbij ik eerlijkheidshalve moet bekennen dat ik toen wel al 14 jaar was.

    Toen ik op een gegeven dag thuiskwam van 't school, scheel van de honger want ik had vanuit de grote stad gevlogen met mijn fiets, was ons moe verf aan het maken voor een klant. Vanuit de winkel : ' A stoverauë staut in de koemme op de stoof en a frit staut al op taufel'. Tot zover was alles duidelijk en was er ook geen probleem. Ik vond nu wel dat ik deze keer bijzonder royaal was bedeeld wat betreft de stoverij, maar allez, het lukte mij nog net om alles binnen te krijgen. Ondertussen was 's klants verf klaar en kwam ons moe in de keuken. Ze begreep, niet onmiddellijk maar toch vrij snel, wat er was gebeurd. Dit namelijk : ik had mét mijn portie vlees en frieten ook die van onze Jaak en onze Marc, die nog niet terugwaren van hun werk, opgebrast. De exacte hoeveelheid durf ik, 48 jaar na de feiten, nog altijd niet bekennen.

     

    Bij ons heeft er lange tijd tijdens het middageten een vrij merkwaardige volgorde hoogtij gevierd. Papa had namelijk de gewoonte van zijn thuis meegebracht om zijn soep nà zijn patatten te nuttigen. ‘Da vilt de pittekes’, zei hij daarover.

     

    Als we frieten aten maakte ons moe altijd ne serieuzen emmer klaar. Dat was vooral bedoeld om het mogelijk tekort aan vlees (meestal was dat stoverij) op te vangen. Het overblijvend materiaal aan frieten deed ons moe voor mij in een met broodpapier gemaakt zakje ofwel mocht ik het restant in mijn soep doen.

     

    Als het niet over warm eten ging, dan was mijn lievelingseten misschien wel een rozijnenboterham van Sjalen den bakker (die kwam enkel de vrijdagavond aan de deur) met kaas of met vlaai. Maar het mocht ook wel een ovekoek of pistolee van Zjef den bakker met kweeperenconfituur zijn.

    Die vlaai en die kweeperenconfituur werden natuurlijk door ons moe gemaakt. Zoals zo veel andere zaken : choco of  appelen-, stekelbessen-, krieken-, rabarber- en appelengelei of kèt (kop). Wat waren dat toch allemaal heerlijke delicatessen die zij steeds met de grootste zorg én liefde bereidde.

    Hét van hét vond ik oeëren en poeëten. Die oren en poten waren van een varken afkomstig. Thuis hadden we een vleesmolen met vanbinnen een draaiend slakkenhuis van metaal. Met een tafelschroef werd de molen aan onze keukentafel bevestigd. Dan mocht ik aan zijn zwengel draaien en kon je het piepen en kraken horen van de oren en de poten die binnenin werden vermalen en kon je de vleeswormen zien die uit de gaatjes kwamen gekropen. Welke culinair verantwoorde handelingen ons moe nadien allemaal stelde weet ik niet precies, wél dat rozijnen en pruimen een niet onbelangrijke rol hadden in dit hoogstandje voor smulpapen.

     

    De zaterdagavond had een speciale supergezellige sfeer. Eerst ging ik in 't bad, een grote kuip die naast de Leuvense stoof werd gezet en die voortdurend bijgevuld werd met heet water van de moor op de stoof.

    Dan begon ons moe het zondagmiddagdiner te prepareren. Ze maakte dan alvast het voorgerecht - een grote kom soep met ballekes - en het nagerecht - één of andere speciale vorm van pap - klaar. Soms verraadde ze ook al het hoofdgerecht, bijvoorbeeld als de soepkiek voor de vol-au-vent werd gekookt. Het kuisen en prepareren van de kip was ook een evenement op zich. Eerst sneed ze het halsje en de vleugels eraf en haalde ze er de darmen uit. Dan volgende een delicate operatie : het verwijderen van de galblaas. ‘Een drippelken van da sap en de kiek es ne mieë 't eten', zei ze. Vervolgens maakte zij de lever, de maag en het hart los. Het maagje sneed ze overdwars open.

    Ze nam ook geen genoegen met het geleverde plukwerk van de poelier, want ze schroeide de resterende stoppeltjes van de kip weg boven een kaarsvlam. Daarna legde ze de kip in het water, zette ze op het vuur en wachtte tot er schuim op het water kwam om het er dan met het visspaun vanaf te scheppen.

     

    Na het bad mocht ik nog wat opblijven om naar de bonte avond op de radio te luisteren en dan was het bedtijd. Daar kon ik - als ik dat wilde - alles van de radio verder blijven volgen. Het kenwijsje van het programma 'Muziek voor miljoenen' bracht mij dan altijd in een speciale roes, perfect geschikt om in slaap te vallen.


    15-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wafelen bakken

    Heel uitzonderlijk was het koeken bakken bij ons niet. Integendeel, het was zeer gewoon. Ik moet waarschijnlijk in een bepaalde bui eens tegen ons moe gezegd hebben dat ik 's morgens geen boterhammen binnenkreeg. Bang als ze was dat ik daardoor zou flauwvallen van de honger, ondanks drie tassen melk, maakte ze er een gewoonte van om elke morgen steivenekken te bakken, een delicatesse die ik 's morgens wél lustte. Stijvenekken waren een soort pannenkoek, gemaakt van bloem (geen zelfrijzende), melk, twee eieren, een beetje suiker en zout. Het resultaat was een inderdaad wat stijve, stevige, kloeke koek, waar je minstens een voormiddag mee voort kon, zelfs iemand met een hongerige maag als ik, zeker als je daar nog royaal boter en bruine suiker kon op doen.

    Als ons moe in de namiddag koeken bakte bij één of andere gelegenheid, dan waren dat gewone koeken, met gist, of grien koeken (koeken waar groene zurkel in gesneden werd) of appelkoeken (koeken waar sneetjes appelen in gesneden werden).

    Eigenlijk was ons moe op haar best als ze waufelen bakte. Dat deed ze bij speciale gelegenheden als Dendermonde jaarmarkt (eerste maandag na de 18e oktober), Allerheiligen of Sint-Maarten, maar ook, op eenvoudige vraag van mij of één van mijn broers, op gelijk welke willekeurige dag in het jaar.

    De bloem en de gist moest ik bij Zjef den bakker (Jozef Vinck) gaan kopen. Het gebruikelijke mengsel van bloem, gist, eieren, boter, suiker, zout, melk werd in een emmer fijn geklopt tot deeg. Deze deeg moest dan om te rijzen, overdekt door een handdoek, een tijd stilstaan op een stoel tegen de kachel. Het bakken zelf gebeurde, zoals alles, op de Leuvense stoof. Het wafelijzer werd ingewreven, ingesmeerd, met een vork waarop een gebakken stukje spek stak. En dan kon het eigenlijke bakken, dat soms wel een paar uur in beslag nam, beginnen. De eerste wafel diende om het ijzer wat te reinigen en werd altijd aan onze Mitty gegeven. Die had daar nooit lang werk mee, er moest zelfs niets op zijn. De volgende wafels werden op een, ik denk speciaal daarvoor bestemd, rieten scheel gelegd. Het eten, smullen, brassen kon beginnen. Ik heb het niet meegemaakt maar in familiekring wordt nog altijd beweerd dat onze Herman recordhouder is door er eens 32 (tweeëndertig) op te fretten.


    14-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huisdieren

    Wij hebben altijd huisdieren gehad en, behalve onzen tei (hond) en ons katten, niet van de gewoonste : een papegaai en verschillende eksters.

     

    Onze hond Mitty hebben we eigenlijk gekregen van tante Malvine en peter Leon toen ze van Mere naar de zaal 'Ons huis' verhuisden. Het was een scheper, een Mechelse, maar eigenlijk veel te braaf. Blaffen deed hij héél zelden, bijten nooit. Behalve één keer. Om een nog altijd niet opgeloste reden heeft hij eens in de broek en een beetje in de bil van Kamilleken den boy (de facteur) gebeten. Onverklaarbaar, want Kamilleken kwam bij ons dagelijks over de vloer om de krant en de post te brengen en dronk dan altijd een druppelke jenever Hertekamp.

    Voor de rest heeft onze Mitty nooit iemand of iets misdaan : onze papegaai en ons ekster mochten zelfs op zijn rug gaan zitten en ons kat Minou mocht hem eindeloos jennen. Toen hij oud en versleten was en begon af te zien, heeft papa de honden- en kattenopruimer van ons dorp, Zaugers Fong, gevraagd om hem te komen doodschieten met zijn geweer. Dat hij officieel aangesteld was voor die functie denk ik niet, toch had hij zo iets als een vergunning want hij was boswachter. Hij moest dat, bij gebrek aan belangstelling van onzentwege voor dat gebeuren, komen doen wijl we allemaal naar de vroegmis waren. Toen we thuiskwamen zat Fong in de keuken op zijn gemak te wachten : 'Hij leit er al onder', hij was al begraven en al.

     

    Onze katten waren van de gewone soort. Eén ervan is zeer oud geworden, 23 jaar geloof ik.

     

    Onze papegaai Koko hadden we via een Pater in de Kongo verworven. Het was een schitterende aanwinst in ons gezin. Je kon hem zo uit zijn kooi nemen en op je schoot of schouder zetten. Je kon hem ook alles leren. Hij nam zijn nootjes aan met de klauwtjes van zijn poot, verbrak dan direct het omhulsel, zodat alleen de eigenlijke nootjes overbleven, die hij dan met zijn onderste bekdeel van het pelletje dat er nog rond was ontdeed. Bijna elk woord zei hij vrij verstaanbaar na, ook de vloeken die alle jongens van De Bolle hem stiekem van op onze hof waren komen leren. Ons moe was dan een beetje kwaad toen hij begon van nondedjieë en zo, maar ze deed toch maar een beetje alsof denk ik. Op een zondagmorgen stelden we vast dat hij aan het snotteren was en toen we terugkwamen van de mis lag hij met zijn poten omhoog. Omdat dit voor een vogel, ook niet voor een papegaai, zo'n gebruikelijke houding was wisten we onmiddellijk hoe laat het was. Het leven van de enige Koko die we ooit gehad hebben was voorbij.

     

    De leverancier van onze verschillende eksters die we gehad en min of meer getemd hebben waren de grote canada's die in twee rijen voorbij het huis van De Bolle op de wei van Carleejes stonden.

    Daar, zeer hoog, nestelden ze in een grote doornige nest. Op het moment dat we wisten dat er jonge eksters in het nest lagen, kwamen de schutterskwaliteiten van papa goed van pas. Er werd gepoogd een jonge vogel uit het nest te schieten en als dat gelukt was werden de veren geknipt (links korter dan rechts of omgekeerd) waardoor de ekster niet zo veel bewegingsvrijheid meer had. Dan werd met een engelengeduld geprobeerd om ze te voeden met broodkruimeltjes die in de melk gedopt werden. Als dat allemaal lukte kon je soms een paar jaar 'wel' zijn met zo'n ekster.

    Een ekster is van nature een rover en al wat blinkt pakken en begraven ze. Zo heeft papa bij het omsteken eens de sleutel van de schuur, die we al jaren kwijt waren, gevonden. Behalve de sleutel zaten in die maternest ook : een tubeke Aspirientjes, nog een andere sleutel, allerlei muntstukjes, sieraden en een ring.

    Eén van onze eksters hadden we ook geleerd de banden van fietsen plat te zetten : ze draaide met haar bek de suppaap (ventiel) los en duwde er dan op tot ze alle lucht had verwijderd.

    Eksters konden lief maar ook gemeen zijn : eerst wat komen flemen en dan ineens toeslaan door in je vinger of wang of zo te pikken. Bij vreemden gingen ze zelfs in de achillespezen bijten of bleven ze er zelfs een tijdje aanhangen.

    Eksters kunnen praten, zegt men. Eigenlijk kennen ze maar één woord : 'Anna'. En dat gaf soms hilarische taferelen. Aan de statie woonde een vrouw die Anna heette en vaak voorbij ons huis wandelde. Wij hadden onze eksters zo getemd en strategisch op het dak van 'leeg huis' gezet dat ze dan plots 'Anna, Anna' begon te roepen. Die madam is nooit te weten gekomen wie er altijd zo lief haar naam riep.

    De eksters die we hadden zijn niet allemaal een stille vredige dood gestorven. Eén is gewoon voorover gekwikt in de kom waarin ons moe hete pap aan 't maken was en waarop ze nieuwsgierig op de rand ervan alle handelingen van moeder volgde. Een andere zat gewoon op de bezem van ons moe terwijl ze aan het vegen was : ze stuikte voorover en kwam onder de borstel terecht waardoor ze dodelijk verongelukte.


    Jaak, Marc en moe met kat en koko. Merk ook onze radio.


    Papa met kat en Koko


    Papa met onze brave Mitty (rond 1955)

    Herman met onze koko

            
    Nonkel Zjeen en Mitty (rond 1955)           Jaak met één van onze eksters op onze hof


    Eén van onze getemde eksters






    Archief per week
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 28/04-04/05 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006

    E-mail mij

    Vragen ? Suggesties ?


    Gastenboek

    Bekijk mijn berichten of voeg er eentje toe



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!