Inhoud blog
  • Kerstfeest 1955
  • Tentoonstelling bij Maxens
  • Koningschieting 1956
  • Peter Leon en tante Malvine in Zaal '˜Ons Huis'
  • Grote Margareta-processie
  • Eremis onze Herman
  • Bij Cornels
  • Dorsmolen
  • Station en Leireken
  • Vliegtoren
  • Jan Frans Vonck
  • Kerk Baardegem
  • Baardegem
  • Eremis Pater Moortgat
  • Zaalzangers
  • Processies
  • Plechtige Communie
  • Het kerkelijke jaar
  • Naar het Kokerij
  • De Pupillenschool
  • Vrienden en kennissen
  • Andere bezoekers
  • Zjef den bakker
  • De bevoorrading
  • Eten
  • Wafelen bakken
  • Huisdieren
  • Onze radio
  • Kermissen
  • Cinema Cinato
  • Eerste televisie
  • Het kerstfeest
  • Toneel
  • Wipschieten
  • Onze Marc als reporter
  • Spelen bij slecht weer
  • Met de koereurs spelen
  • Bij Poldissens
  • Bij Carleejes
  • Spelen rond ons huis
  • Allerlei dieren pakken
  • Doppen
  • Marbollen
  • Spelen op de koer
  • Op weg naar school
  • Doktersonderzoek
  • Meester Mon
  • Meester Boeykens
  • Meester Paul
  • Madame Aline
  • Bij de nonnekes
  • Wegen naar school
  • Sportmanifestaties
  • Andere sporten
  • Wielrennen
  • Knieontwrichting
  • Voetballen
  • Wintersporten
  • Vissen
  • Olympische spelen
  • Doopmeter en -peter
  • Nonkel Hildebrand
  • Tante Louise
  • Nonkels maken cider
  • Nonkels
  • Meters
  • Onze buren
  • Onze hof
  • Het leeg huis
  • De winkel
  • Pentekeningen papa
  • Schilderijen papa
  • Familiefoto's
  • Ons huis
  • Ik, Eric
  • Mijn broer Marc
  • Mijn broer Jaak
  • Mijn zus Lizette
  • Mijn broer Herman
  • Mijn broer Miel
  • Papa en moe
  • Mijn moeder
  • Mijn papa
  • Voorwoord
  • Vooraf
    Herinneringen aan mijn jeugd

    13-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doopmeter en -peter

    Financieel had ik zeker niet te klagen over mijn eigenlijke doopmeter en -peter.

    Mijn meter Collete was afkomstig van Hofstade-Aalst, een ver familielid van papa die in de oorlogsperiode - kwestie van haar rantsoen aardappelen en vlees op peil te houden - vrij veel in Baardegem vertoefde . Aangezien de dichtste familieleden langs beide kanten waren opgebruikt en zij bovendien met haar man Gustaaf Vergeylen een vrij bloeiende pelsenzaak had uitgebouwd, werd zij prompt uitgenodigd om als doopmeter voor mij te fungeren. Na de oorlog kwam zij nog maar heel af en toe naar Baardegem (ik heb mijn nieuwjaarsbrief eens beëindigd met : ' uw liefste doopkind Eric, Baardegem 8 maart 1952), toch had zij steeds een voor mijn moeder financieel interessant geschenk bij : bottines. Dat heeft er mij één keer toe aangezet om extreem onbeleefd te zijn door mijn brief te beëindigen met : '... en weeral bottinen zeker ?' Gelukkig was zij zeer goedlachs en gul want ze gaf mij bovenop stiekem nog 20 frank. Ons moe kon met die opmerking bijlange niet lachen, want voor haar betekende mijn meter onder andere één paar schoenen minder moeten kopen voor het gezin.

     

    Mijn peter was nonkel Leon. Hij was de man van tante Malvine, de zus van mijn moeder. Eigenlijk had nonkel Louis, een broer van ons moe, moeten peter worden maar hij was bij mijn geboorte al zwaar ziek en is een paar maanden na mijn geboorte overleden. Nonkel Leon, misschien nog goedlachser en guller dan mijn meter, was gendarm (rijkswachter), en woonde in Mere. In die tijd konden rijkswachters nog zeer jong op pensioen en juist op het moment dat hij er aan toe was, kwam er een plaats vrij als gerant van de zaal 'Ons Huis' op de Hoogstraat in Baardegem.

    Daar, bij tant Malvine en peter Leon en nicht Mia, mocht ik dikwijls eens mee naar toe als ons moe haar zus ging bezoeken. Vaak was dat om papa te gaan halen als die na één of andere plaatselijke activiteit daar was blijven hangen.

    Spijtig genoeg stierf mijn peter in 1955, veel te jong. Nadat hij een hartaanval had gehad op kermisdonderdag, overleed hij twee dagen later. Zaterdagvoormiddag zag ik onze Jaak iets komen zeggen tegen meester Mon. Die kwam bij mij met de droevige melding dat mijn peter overleden was.

     

    Tante Malvine viel alleen met nicht Mia, amper zelf zestien. Van dan af is telkens iemand van ons bij hen gaan slapen in dat grote gebouw, de zaal 'Ons Huis'. 


    Mia en tante Malvine



    Tante Malvine, ons moe, Jaak en tante Alice (1957)


    Mia, tante Malvine, Jaak en ons moe achter de toog van zaal 'Ons huis' (1956)


    14-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Olympische spelen

    Op de kelderkamer van 't leeg huis prijkte onze recordtabel. Dat was een groot bord met alle beste prestaties tijdens officiële wedstrijden neergezet. Het hielp dus niet dat ik tegen onze Marc zei – loog (?) - dat ik op training de kogel 12 cm verder had gegooid dan het bestaande record.

    Die records ontstonden tijdens de in de vakantie vierdagelijks (in geval de vierde dag een zondag was : vijfdagelijks) gehouden Olympische Spelen.

    De verschillende disciplines waren : de 60 meter (spurt vanaf de poort van de familie Cornelis); de 800 meter (langs de Achtersten bos en de riejeten (rootput), het Schippersbaantje, de Mechelse weg en de Hoogstraat, tot aan ons voordeur); de 1500 meter (rond de Zwanennest); kogelstoten ( met een ongeveer 3 kg wegende kasseisteen); speerwerpen (met een bezemsteel); discuswerpen (met een wieltje van de versleten kinderauto); verspringen; hoogspringen.

     

    De tijden werden opgenomen – tot op één tiende nauwkeurig nota bene – met de wekker van ons moeder. Gelukkig vertoonde die ook een secondewijzer.

     

    De afstanden van de werpnummers werden gemeten met een plooimeter die we telkens stiekem uit de werkzak van papa moesten lenen. Eén keer zijn we die vergeten terug te steken. ’s Anderdaags zwaaide er wat want moeiteloos legde hij de link van het ontbreken van zijn meter naar onze sportactiviteiten.

    Overigens waren die nummers niet van gevaar ontbloot.

    Het eerste gevaar was latent aanwezig : Poliet, boer-eigenaar van het stadion waar onze spelen doorgingen. Die was niet altijd even gelukkig met het gratis gebruik van zijn weilanden, waardoor, naar zijn zeggen, de toekomst van zijn hooi geweldig gehypothekeerd werd. Af en toe kwam hij dan ook eens kijken en dan moesten we met al onze werptoestellen hals over kop vluchten.

    Een tweede gevaar waren die toestellen zelf. Zo heeft Raymond De Bolle eens onze ‘kogel’, geworpen door Frans Robberechts in zijn zij gekregen. Prompt verloor hij het bewustzijn – later bleek door gebrek aan zuurstof – en ik dacht werkelijk dat hij dood ging. Ik was doodsbang. Bovendien had ik hem net voordien nog geweldig horen vloeken omwille van een gemiste speerworp, zodat hij ook de weg naar de hemel niet zo vanzelfsprekend zou vinden. Gelukkig vond hij na een paar minuten – ik denk nog altijd na een paar úúr – zijn adem terug. Ook zijn vloekkracht kwam snel terug – en ik was er godverdoeme nog blij om ook.

     

    De springnummers deden we het liefst op een deel van een veld waar recentelijk wat patatten waren gerooid. Dat bewerkten we nog een beetje met een rijf totdat een heuse springbak ontstond. Het hoogspringstel bestond uit twee uit de Achterste bos gerooide stevige twijgen van een es waaraan en waartussen een touw werd gespannen. Die koorde gaf bij een mislukte sprong niet mee, waardoor er soms pijnlijke situaties ontstonden. Dat pijnlijk aspect betrof niet alleen het falen zelf, maar ook de rode striemen die het touw op onze billen achterliet.

    De meeste discussies annex ruzies ontstonden bij het verspringen : was de afzet nu juist vóór of juist achter de startbalk ? Wat was zijn verste punt, zijn voetspoor of achterwerkspoor ?

     

    De meeste van die records werden gehouden door onze Marc en Fong van Meldert, Alfons De Maght, zoon van tante Alice en nonkel Petrus. Dat was ook niet moeilijk : ze waren veruit de oudste van de groep. Ik moest vanwege mijn fysionomie – ik was wel niet dik, alleen een beetje struis - overigens ook niet op veel records rekenen. Alleen in kogelstoten had ik een kans, maar op het moment van de waarheid ging ik steevast kapot aan de stress. 

    Onze Olympische spelen kenden hun hoogtepunt in 1952 en 1953, de periode na de echte spelen van Helsinki in 1952, die we beter hadden leren kennen via een prismaboekje geschreven door Leo Pagano, een Nederlands radioreporter.

     

    Onze sportactiviteiten bleven echter niet beperkt tot die olympische spelen. We beoefenden, als de omstandigheden het toelieten, alle mogelijke sporten. Behalve watersporten en dat zal dan alleen maar te maken hebben gehad met het feit dat er niet zo’n massa water in onze buurt te vinden was.


    15-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vissen

    Het enige wat in verband met water gedaan werd was vissen in de Bevenhoutenbeek.

     

    Dat deden we met zelfgemaakte netten : een lange stok (pinnepjèts) uit den bos, een stevige ijzerdraad als rand waaraan gaasdraad met kleine gaatjes of een ajuinzakje werd vastgemaakt. Ik heb er ook weten het verzijp van hun moeder gebruiken om dikkoppen te pakken (soms was er alleen maar puitegerèk, kikkerdril). We volgden, vanaf de Zwanennest tot aan de Koestaart, de loop van de beek. Op sommige plaatsen vertoonden die een natuurlijke verbreding, een koenkel, waar wat langer vertoefd werd, kwestie van wat te kunnen plonzen, zwemmen noemden sommigen dat. Hoewel onze buit enkel bestond uit wat stekelbaarsjes en, zoals gezegd dikkoppen, was het toch een zéér prettige bezigheid. Zo'n stekelbaarsje zien blinkend spartelen in je net gaf een ongelooflijke kik. We probeerden die visjes thuis te temmen, maar na een paar dagen gingen die op hun zomerzij liggen om snel nadien de geest te geven.

    Met grote uitzondering gingen we ook vissen in de Molenbeek; wij dachten dat daar meer zou te vangen zijn omdat ze wat breder was dan onze beek. We startten dan aan de idyllische omgeving van Meldert-vijver en het café  'In de mooie molen' aan de overkant. Het grote rad waarmee jaren vroeger de molen zal gedraaid hebben, was nog aanwezig. Ooit heb ik daar Raymond De Bolle ( dezelfde van onze kogel, de sukkel ) van die zware as van het rad in de Molenbeek zien glijden, zo'n twee meter dieper. De Bollekes waren een taai ras - hij kneep de ratten met zijn blote handen dood toen hun tesser gelost werd - maar toen weende hij, en vloeken nog veel harder. Op diezelfde visrooftocht trapte onze andere metgezel, Paul De Gols, in een grote rattenval ( later vernamen we dat die ijzers gelegd werden om een nieuw soort rat, de muskusrat, te vangen). Gelukkig had hij stevige botten aan, maar de sporen waren toch duidelijk te zien op schoeisel én voet.


    16-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wintersporten

    Eigenlijk was er nog een sport waarbij water, weliswaar in zijn gestolde vorm, een onmisbaar element was : schaatsen en aanverwanten.

    De winter van 1956 was wat dat betreft een voltreffer. Januari was nat en warm. De 31e januari, een zondag, werd het plots zeer koud, het begon te vriezen en te sneeuwen en het vroor gans de maand februari waardoor de sneeuw bleef liggen. Toen hebben we in de grachten en de beken wat afgeschaatst ! Eigenlijk was dat meer glijden, schauëven, noemden we dat, want onze schaatsen waren gewoon onze botten of, beter nog, onze houten blokken (er waren er ook wel die experimenteerden met het vervormd handvat van een oude emmer onder hun schoenen).






      

    Op het einde van de baun bevond zich, achter de huizen van de families Cornelis en De Bolle, de wei van Carleejes met de twee rijen grote canada's en vervolgens een grote wei, eigendom van Kornels, de familie Vermeir.
     

    Die weide helde vanachter de hof van Honoré Monsieur, sterk naar beneden. Bovendien was er in het midden van die weide een soort vijver van zo'n 30 op 20 meter en één meter diepte. Normaal stond die vijver leeg en was dat gewoon weide waar in de zomer de koeien graasden, maar nu was die in januari vol water en in februari vol ijs en sneeuw. Een ideale biotoop om alle ijs- en sneeuwsporten te beoefenen.

     

    Bobsleeën deden we met een ijsstoel. Dat gebeurde aldus. We duwden vanaf het hoogste punt van de wei, vlak achter de hof van Honoré dus, onze slee vóór ons uit, de helling af. Net voor we aan de vijver kwamen sprongen we erop. En dan begon de sensatie : zo'n 30 meter tegen vrij hoge snelheid verder glijden, zonder iets te hoeven doen. Als je snelheid hoog genoeg was, geraakte je zelfs uit de vijver en kon je nog een paar meter op de besneeuwde weide verder. We maakten er dan maar vlug een bijkomende wedstrijd van : zo ver mogelijk geraken.

     

    IJshockey speelden we natuurlijk op de vijver. Onze puck was een houten schijfje, de stokken waren bezems. We leenden die thuis ongevraagd; er ontstond alleen een noodsituatie als er iets mee gebeurde. Maar dat was dan ieders individueel probleem. Het gebeurde wel dat iemand een paar dagen werkloos op de bank zat bij gebrek aan materiaal. Maar dan haalde de creativiteit de bovenhand en werd, weeral met gerief uit den Bos - wat heeft die een belangrijke rol gespeeld - een oplossing gezocht en gevonden.

     

    Aan het einde van zo'n vermoeiende ijsdag had ik het vaak héél koud ( ik had geen lange broek, de wanten, sjaals en mutsen waren niet echt wind- en waterdicht ) en kreeg ik verraut in mijn iegenissen, een soort koude-brand in de lies. Papa vertoonde dan schier geen kompassie, ons moeder daarentegen, die stond mij al bijna op te wachten met haar potteken kemelsvet - de patroonheilige voor dat soort aandoeningen.

     

    Ook de cyclo-cross werd des winters beoefend. Ons pad liep - alweer - door den bos en was zo ontworpen dat we zeker een paar keer van de fiets moesten en hem over onze arm op de schouder moesten gooien, net zoals Dufraisse en Firmin Van Kerrebroeck dat in het echt ook deden.

    In het begin deed ik dat met mijn klein fietsje met vaste pion (je moest blijven trappen) en zonder remmen. Met dat fietsje heb ik grote afstanden afgelegd : naar Heikruis over de Moretberg, naar het Heizelstadion over de Bosbeekberg en de Wemmelberg om naar matchen van de Belgen te gaan kijken.

    Tijdens één van die crossen liet mijn fietsje mij in de steek : ik reed in een put, mijn trappers draaiden voort, ik vloog over mijn stuur en kwetste mij aan mijn gevoelige delen. Ik was er onmiddellijk van overtuigd dat het erg was en dat ik misschien ging sterven want er kwam bloed uit. Ja, uit wat ? Niet uit de urinebuis maar uit een adertje daar in de geburen. Maar ik had een associatie gemaakt : bloed plassen = niet meer kunnen plassen = lam worden = doodgaan; dat kwam omdat ik ons moeder eens had horen zeggen dat Frans, de broer van Kamilleken den boj, lam was en niet meer naar het WC kon gaan. Bovendien hoorde ik ons moe aan papa vragen : 'Dau zal toch niks mè zijn teeballekes zijn zeker ?' Ik had er geen flauw vermoeden van waar die dingen zich bevonden maar aan de bezorgdheid van haar gezicht te zien, moest dat iets geweldig ernstig zijn.

    Ik ben het eerstvolgende uur minstens twintig keer gaan pissen om te zien of die afgrijselijke bloedstroom al opgehouden had. Ik kreeg wat hoop toen papa voor één keer vrij meelevend vroeg : 'Est al gedaun mènne joeng ? '. Die 'mènne joeng' was een zalvend en lavend geneesmiddel omdat hij het was die dat vroeg !

    Het bloeden hield op en ik genas miraculeus snel.


    17-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voetballen

    Natuurlijk werd er ook gevoetbald in de winter, hoewel het een spel voor alle seizoenen was. Het grote probleem van voetballen was : een geschikte accommodatie - een wei dus - vinden. Dat vinden was nog niet zo'n probleem, ons huis was als het ware een eiland in een weide-zee. Vóór ons huis, aan de overkant van de Hoogstraat, lag een prachtplein, eigendom van Moneejes; naast ons, aan de andere kant van de baun lag de wei van Dolves Poliet. Wij hadden dus schijnbaar maar voor het kiezen. Zo simpel lagen de zaken evenwel niet. Aangezien deze boeren de toekomst van de kwaliteit van hun gras maar somber inzagen, kwamen ze op zéér onregelmatige en onaangekondigde tijdstippen - laf was dat - op inspectie. Dát was op zichzelf ook nog geen probleem, want, gezien het betekenisvolle leeftijdsverschil in ons voordeel, konden wij onszelf wel in veiligheid brengen. Anders was het gesteld met onze 'sportzak' (niet meer dan een hoopje propere kleren die werden uitgedaan om vrijer te kunnen tackelen en/of duiken), én onze goal (meestal een hemd of een trui of een sjaal van één van de spelers). Als er geroepen werd : ' Polit es dau', dan moesten we hals over kop een aanval op het vijandige doel afbreken en maken dat we weg waren. Uiteindelijk hadden we ook daar iets op gevonden : wij huurden een niet zo briljante, weinig in voetbal geïnteresseerde makker in - vaak Gaston van de bollen - en vroegen hem zich strategisch op te stellen om ons zo sneller te kunnen verwittigen zodat onze evacuatie ook rapper kon beginnen.


     

    Op een keer waren we aan het voetballen in de Molenstraat. Benoit Saerens had net van zijn peter Bauke Noeë een zilveren stuk van twintig frank gekregen. Op een bepaald moment ontstond er wat heibel en moest hij gaan lopen. Niet goed wetend wat hij met zijn muntstuk moest aanvangen, besloot hij het in zijn mond te steken. Maar ... door de hevige inspanning van het rennen slikte hij het kleinood binnen. Verstikking dreigde. Op een gegeven moment kon hij toch stamelen : 'Z' is weg'. Jammer voor Benoit niet naar buiten maar naar binnen. Dus moest ze langs en andere weg weer naar buiten. Die klus zouden zijn darmen wel klaren. Helaas geraakte het muntje niet door de maaguitgang. Dus bleef er nog één middel : een maagoperatie. Aldus geschiedde en zo kon onze vriend een maand later pronken met zijn groen uitgeslagen zilverstuk.

     

    Ik was een geboren doelwachter en ik wou Rieke Meert, mijn grote voorbeeld bij Anderlecht en de nationale ploeg, zoniet overtreffen, dan toch zeker evenaren in alles : duiken, zweven, wegboksen, plukken, uittrappen, enzovoort.

    Daarvoor moest ik om te beginnen aangepaste keepersdingen hebben. Marcel, zoon van bakker Fideel Vinck had alles : handschoenen, knielappen, een trui en broekje. Het had geen zin dat ik thuis vroeg om dit voor mij ook te kopen, papa zou gezegd hebben : ' Krijgen ? jau mè nen oek aun'.

    Dus moest ik op zoek naar andere oplossingen. Een trui ? Dat werd een gebreide pull-over met hoge kraag waar al wat gaten in de ellebogen waren. Een broek ? Ja, dat was de meest versleten die ik had. Handschoenen ? Gewoon winterwanten tegen de kou, ons moe breidde die toch in soorten. Knielappen ? Dat was het grootste probleem, doch ook hier overwon de creativiteit : twee washandjes (die had ik eerlijk van ons moe gekregen) werden vanboven opengesneden zodat ze moeiteloos over de benen tot aan de knieën konden geschoven worden waar ze dan werden opgehouden door een paar straffe rekkers. Eén van mijn mooiste kledingstukken die ik ooit gekregen heb was een bruine pull-over met vooraan een grote witte V in verwerkt, net zoals de Franse doelman Remetter altijd droeg. Ik heb wel een jaar moeten wachten vóór ik hem als keeperstrui mocht gebruiken.

     

    Ik was op mijn best op training (tijdens een 'officiële' wedstrijd werd ik al eens zenuwachtig), op een zwaar modderig veld (waar je je minder pijn deed bij het neerkomen na een hoge zweefvlucht) en in een echte goal (geen sjaals of zoiets, maar pjètsen, lange stokken, als doelpalen en vanboven een koorde als dwarslat).

    Al die ingrediënten waren aanwezig op de boomgaard van Remon van Carleejes (Raymond De Block) : de goal werd gevormd door twee volwassen zjefkes, een soort perelaar, waartussen een koorde hing, de ondergrond was behoorlijk zacht en het was maar om te oefenen. Bovendien moesten wij daar niet beducht zijn voor woeste boeren, wij speelden immers op eigen bodem. Uren heeft hij naar mij vrij- en strafschoppen getrapt. En ik maar duiken en zweven, tot ik niet meer kon. Hém heeft het wat baat gebracht want hij heeft, vóór hij trouwde en naar de Kongo trok, nog bij SK Lebbeke gespeeld, net als mijn andere vriend Benoit Saerens.


    18-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Knieontwrichting

    Mijn voetballoopbaan eindigde abrupt toen ik de eerste keer mijn knie ontwrichtte.
    Wat was er gebeurd ? Ik was in de beek naast 't kapelleken gesukkeld. Daarbij sprong mijn knieschijf uit haar kom. Zoiets schabouwelijk had ik nog nooit in mijn leven gezien, en zeer dat dat deed, zéér, ik ging bekans va menne center ! En ik maar roepen, want uit mezelf kon ik niet meer opstaan, ik durfde zelfs nog nauwelijks bewegen. Op de langen duur heeft onze Marc mij toch horen tieren en is hij komen kijken wat er scheelde. Of heeft hij mij met opzet zo lang laten liggen, denkende dat ik, den bleiter, er weer een schep op deed ? Enfin, ze hebben me dan voorzichtig naar huis gedragen en op ons keukentafel gelegd. Ondertussen ging iemand op den hoek bij Marcel naar dokter Van Oudenhoven uit Moorsel bellen en probeerde ons moe, de schat, mijn been voorzichtig wat proper te maken met een nat washandje. Door die gevaarlijke maar o zo liefdevol uitgevoerde handeling sprong mijn knie terug in zijn oorspronkelijke stand. Ik kon ons moe zó vastpakken en bezen geven, zo gelukkig was ik dat het gevaar gekeerd was en dat ik niet meer naar de kliniek, waar ik zo een heilige schrik voor had, zou moeten. Dokter Van Oudenhove kon alleen maar de gevolgen van het wonder aanschouwen : een knie waar alles terug op zijn plaats zat maar die onwaarschijnlijke proporties had aangenomen en werkelijk bont en blauw begon te zien.

    Wat was er, volgens mijnheer doktoor gebeurd ? Waaraan had ik met andere woorden de miraculeuze ingreep van ons moe te danken ? 'De enige manier om een fluxatie te behandelen is het gewricht proberen te strekken en hopen dat het in de kom terugschiet, anders moet er werkelijk op gebonkt worden' zei de wetenschapsman.
    Zo'n vooruitzicht op een volgende keer is mij blijven achtervolgen en warempel, in mijn eerste jaar op het college in de grote stad, ontwrichtte mijn knie terug tijdens het spelen op de koer. Onze Marc, die ook op dat college verbleef, heeft mij toen in de gang gelegd, in afwachting dat de opgeroepen dokter Miserez mij zou behandelen. En die heeft inderdaad moeten boenken om mijn knie terug in de juiste plooi te krijgen. Eén positieve keerzijde had deze gebeurtenis : ik werd omringd door een honderdtal medeleerlingen die ontzet toegekeken hadden en waarvoor ik nu een soort martelaar was geworden. Alles samen zou ik een dertigtal ontwrichtingen, aan beide knieën elk ongeveer evenveel, oplopen.


    19-11-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wielrennen

    Mijn eerste fiets was, zoals al gezegd, een fietsje, zonder remmen en met vaste pion. Altijd maar trappen. En dat heb ik begot gedaan. Om evenwel te kunnen concurreren met vrienden, Fong van Meldert en broer Marc had ik beter en groter materiaal nodig.

    Ik weet eigenlijk niet goed meer hoe ik er aan geraakt ben maar op een gegeven moment was hij er. Ik was wel wat ontgoocheld want hij geleek in weinig op een echte koersfiets : alleen het ontbreken van spatborden was al oké.

    Dan maar bij Staaf van Sèttes gegaan, de dorpsfietsenmaker die nauwe banden had met het wielermilieu, meer in het bijzonder met de toenmalige topploeg 'Groene Leeuw'. Ik moet allicht zodanig op hem hebben ingesproken, zeg maar gezaagd, dat hij mij, zo maar en gratis, een koersstuur cadeau gaf en daar bovenop een koersmutsje van 'Groene Leeuw' . Een godsgeschenk was dat. Ik waande mij onmiddellijk Lucien Mathijs. Maar, in tegenstelling tot Lucien, die een uitstekend wegrenner was, ging ik mij - gezien mijn constellatie - wat meer toeleggen op de piste, meer in het bijzonder op de spurtdiscipline. Ik ging verhinderen dat de stomme Italiaan Maspes het record aantal wereldtitels van onze Poeske Scherens ging overtreffen.

    Hoe vaak hebben we de Hoogstraat, vanaf de Mechelse weg tot aan 't kapelleken waar de eindmeet getrokken lag, gebruikt als piste ? Er kwam soms zelfs een surplace bij kijken. En steeds kwam het op een banddikte aan, waarna, begrijpelijk, steeds een hevige discussie volgde.

    Op een keer ben ik echt aan de dood ontsnapt. Wij spurtten toen in de Molenstraat, vanaf Maxens tot aan Benoit Saerens. Op het moment van de start ging ik geweldig demarreren, waardoor mijn ketting brak en ik mijn evenwicht verloor. Ik viel op mijn rechterzij en schoof tot tegen de zaal van Maxens, net voorbij de beerpomp die aan die muur hing. Ik sloeg nog efkens met mijn schouder en hoofd tegen de zaalgevel, was wat groggy, maar kon toch snel naar huis. Daar won de compassie met mijn bijna schedelbreuk het bijlange niet van het kwaad-zijn voor alweer kosten voor de kettingherstelling.






    Archief per week
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 28/04-04/05 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006

    E-mail mij

    Vragen ? Suggesties ?


    Gastenboek

    Bekijk mijn berichten of voeg er eentje toe



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!