Inhoud blog
  • Kerstfeest 1955
  • Tentoonstelling bij Maxens
  • Koningschieting 1956
  • Peter Leon en tante Malvine in Zaal '˜Ons Huis'
  • Grote Margareta-processie
  • Eremis onze Herman
  • Bij Cornels
  • Dorsmolen
  • Station en Leireken
  • Vliegtoren
  • Jan Frans Vonck
  • Kerk Baardegem
  • Baardegem
  • Eremis Pater Moortgat
  • Zaalzangers
  • Processies
  • Plechtige Communie
  • Het kerkelijke jaar
  • Naar het Kokerij
  • De Pupillenschool
  • Vrienden en kennissen
  • Andere bezoekers
  • Zjef den bakker
  • De bevoorrading
  • Eten
  • Wafelen bakken
  • Huisdieren
  • Onze radio
  • Kermissen
  • Cinema Cinato
  • Eerste televisie
  • Het kerstfeest
  • Toneel
  • Wipschieten
  • Onze Marc als reporter
  • Spelen bij slecht weer
  • Met de koereurs spelen
  • Bij Poldissens
  • Bij Carleejes
  • Spelen rond ons huis
  • Allerlei dieren pakken
  • Doppen
  • Marbollen
  • Spelen op de koer
  • Op weg naar school
  • Doktersonderzoek
  • Meester Mon
  • Meester Boeykens
  • Meester Paul
  • Madame Aline
  • Bij de nonnekes
  • Wegen naar school
  • Sportmanifestaties
  • Andere sporten
  • Wielrennen
  • Knieontwrichting
  • Voetballen
  • Wintersporten
  • Vissen
  • Olympische spelen
  • Doopmeter en -peter
  • Nonkel Hildebrand
  • Tante Louise
  • Nonkels maken cider
  • Nonkels
  • Meters
  • Onze buren
  • Onze hof
  • Het leeg huis
  • De winkel
  • Pentekeningen papa
  • Schilderijen papa
  • Familiefoto's
  • Ons huis
  • Ik, Eric
  • Mijn broer Marc
  • Mijn broer Jaak
  • Mijn zus Lizette
  • Mijn broer Herman
  • Mijn broer Miel
  • Papa en moe
  • Mijn moeder
  • Mijn papa
  • Voorwoord
  • Vooraf
    Herinneringen aan mijn jeugd

    23-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kerkelijke jaar

    Wij leefden in ons gezin echt op het ritme van het kerkelijke jaar : de Advent, Kerstmis, de Vasten, de Goede week, Pasen, Ons-Heer-Hemelvaart, Pinksteren, Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart, Allerheiligen, plus al de afgestelde heiligdagen. Behalve een religieus was er vaak ook een culinair aspect verbonden aan één van die feestdagen. Lichtmis en Allerheiligen bijvoorbeeld stond gelijk met wafelen bakken.

     

    De Vasten, de veertig dagen vóór Pasen, was echt nog een periode van verstervingen doen. Persoonlijk at ik een beetje minder boterhammen en snoepte ik wat minder. Voor onze Herman bijvoorbeeld, was dat veertig dagen niet roken. Ik herinner mij dat hij op paaszaterdag om twaalf uur ’s middags (toen eindigde de Vasten) klaar zat, zijn sigaret en stekskes bij de hand, klaar om terug te roken ! Tijdens de Vasten ging ik ook elke zondag naar het lof en de lange Vespers. Ik denk dat die beide zaken samen ongeveer twee uur in beslag namen.

     

    Tijdens de Goede Week vertoefde ik een respectabel aantal uren in de kerk, maar dat stak mij niet tegen. Ik probeerde mij zo goed mogelijk die laatste uren van Jezus in te beelden en hoe kon ik dat beter doen dan door de kerkdiensten van die week allemaal te volgen. Vooral het lang evangelie met het lijdensverhaal dat op Palmzondag en op Goede vrijdag werd gelezen, sprak mij zeer aan, en volgde ik aandachtig in mijn missaal.

    In mijn vroege kinderjaren was het vertrek van de klokken naar Rome een hoogtepunt. Dat gebeurde op Witte donderdag in de mis tijdens de Gloria : het orgel speelde op volle kracht, de misdienaars rinkelden met alle mogelijke bellen, de klokken (in zoverre er bij ons sprake was van klokken) begonnen te luiden en dan viel alles ineens stil en weg waren ze, de klokken, naar Rome de eieren gaan halen. Die dropten ze de morgen van paaszaterdag vakkundig in één of andere palmij-struik of in een hilleken op onze boomgaard, één keer zelfs op ons keukentafel (maar toen was het zéér slecht weer). Elke paaszaterdagmorgen riep onze Miel of Herman van beneden : ‘De klokken zijn hier’ en ik zag vanuit mijn bed door het dakraam die klokken werkelijk voorbijvliegen.

    Op Goede vrijdag om 3 uur in de namiddag loeide er een sirene en stopte men een paar minuten met werken. Ons moe en ik gingen dan in de kamer een paar weesgegegroeten lezen voor het grote schilderij met Jezus aan het kruis dat papa geschilderd had.

     

    Van Allerheiligen herinner ik mij dat wij na het lof naar het kerkhof gingen en dat, tegen dat we thuis kwamen, ons moe wafelen had gebakken. Ik weet niet meer waarom, maar met Allerheiligen bracht telkens Jan van Mauzel (Jan Michiels), een oude schoolmakker van onze Miel en Herman, ons een bezoek en at hij wafelen mee.

    Met Kerstmis gingen mijn broers en zus te voet naar de nachtmis in het klooster Affligem. Ze deden dat in gezelschap van een grote groep van leeftijdsgenoten. Ik was nog te klein om mee te gaan en benijdde ze enorm. Toen ik wat groter was, was deze mooie traditie in onbruik geraakt.

     

    De zaterdag vóór elke eerste zondag van de maand gingen we te biechten. Dit vond ik niet de meest plezante opdracht die onze moeder de Heilige Kerk had bedacht. Ik heb wel eens gelogen en zonden uitgevonden (bijvoorbeeld aan de pillen – suiker wel te verstaan - gezeten) om toch iets te kunnen zeggen. Op het moment dat hij het vensterluikje van de biechtstoel opende, kuchte mijnheer Pastoor eens, ten teken dat ik mijn zonden mocht beginnen te belijden. Dan moest ik mijn spijt betuigen want anders was er geen vergeving mogelijk. Dat deed ik met de woorden : ‘Het spijt me o mijn Heer dat ik u heb vergramd, maar ik maak het vaste voornemen nooit meer te zondigen’ of met het volledige akte van berouw. Dan viel het verdikt van de pastoor : ‘Voor uw penitentie twee onzevaders en twee weesgegroeten’. Vaak vroeg ik dan aan diegene die vóór mij was gaan biechten : ‘Wa edde gauë gat ? ‘, waardoor ik door vergelijking kon inschatten hoeveel pillen die had gepikt.

    ’s Anderdaags kon ik dan in volle staat van genade te communie gaan. Dat diende, toen ik nog klein was, in de eerste mis te gebeuren, want we moesten echt nuchter zijn. Wat dus betekende dat er vanaf middernacht vóór die mis niet meer mocht gegeten of gedronken worden.


    22-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Naar het Kokerij

    Tot zijn dood in 1954, ging ik regelmatig met mijn moeder naar het Kokerij in Meldert bij peter Alfons. Eigenlijk woonde hij in de Kerkweg maar die maakte deel uit van het gehucht Kokerij. Peter Fong was een ongelooflijk lieve, brave peter. Hij bakte zelf brood in zijn bakoven en we kregen dan altijd een paar van die grote karrenwielen mee.

    In zijn erg kleine woning - hoe is het mogelijk dat daar ooit zo veel mensen hebben samen gewoond, vroeg ik mij steeds af - verbleven toen ook nog : nonkel Fil en tante Delphine (meter Mie De Craecker was gestorven in 1945).

    Tegen nonkel Fil zegden we de werkman omdat hij vroeger een seizoenarbeider was die elk jaar naar Frankrijk trok voor de bietenoogst en zo’n arbeiders werden werkmannen genoemd. Hij was de ongetrouwde broer van mijn grootmoeder Mie, dus een schoonbroer van peter Fong. Hij kon ongeloflijk rauzen en kreften, had een merkwaardige vloek, potverblomme, kon zich een ferm stuk in zijn kraag drinken, maar was eigenlijk een brave man. En je kon hem geen groter plezier doen dan met een pak tabak. Ons moe deed hem dan ook altijd één van ’t Haantje cadeau. Net zoals ze dan een pakje koeken meedeed voor haar zus, tante Delphine.

    Tante Delphine was de jongste zuster van ons moe. Zij was, toen ze drie jaar was, na een ziekte, doofstom geworden. Maar ze was absoluut niet dom. Bijlange niet. Ze had trouwens op een speciaal pensionaat voor doofstommen in Brussel gezeten. Ze las alle boekjes over de koninklijke familie, kon ongelooflijk goed naaien en deed daarom soms verstellingen voor ons moe.

    Ze probeerde een ‘normaal’ leven te leiden : ze was zeer sociaal, ze ging bijvoorbeeld bij alle buren op bezoek, en ik ben veel later met haar zelfs eens naar een toneelopvoering geweest van een stuk van onze Marc.

    Ze probeerde ook elk gesprek met haar ogen te volgen en als het te vlug ging of ze had niet kunnen kijken, vroeg ze steeds, vrij goed verstaanbaar : ‘Wat zeg ?’ of : ‘Waarom lach’, want ze dacht vaak dat er met haar gelachen werd. En als je haar naar haar goesting niet snel genoeg verstond, schreef ze het gauw op een papiertje.

    Na de dood van peter bleef nonkel Fil alleen over met haar. En hoewel ze elkaar steeds beschuldigden van te hard te zagen (tante Delphine maakte dat duidelijk door een zaagbeweging over haar onderarm te doen), konden ze elkaar niet missen.

     

    Tante Alice, een andere zus van ons moe, woonde twee huizen verder. Ze was getrouwd met nonkel Petrus (die overleed in 1952 – nog geen veertig jaar oud – aan de gevolgen van keelkanker) en moeder van Suzanne die getrouwd was met Frans Sneppe, Godelieve en Alfons (. Fong was als een broer voor mij en onze Marc en kwam veel bij ons thuis. Tante Alice was altijd optimist, zelfs in de trieste periode van de ziekte van haar man, goedlachs en gigantisch vrijgevig. Zij was de doopmeter van onze Marc en als hij met nieuwjaar zijn nieuwjaarsbrief ging aflezen kreeg hij altijd nen dikke ceng. Meestal zat nonkel Fil dan ook bij haar, al goed vantissen, met zijn hoofd op de kant van de stoof. Dan kreeg hij ervan van tante Alice : ‘Lester naa toch ne kieë as dauë joeng zènnen brief afleest’.

     

    Tussen het huis van peter en dat van tante Alice was er nog een gebouw met stallen en een ast waar de hop werd gedroogd. Ik ben met ons moe en onze Marc nog hop gaan plukken. Dat was echt een plezante bedoening, alle buren en familieleden verzameld op het hopveld en dan maar proberen zo veel mogelijk hop te plukken, want de vergoeding gebeurde volgens een heel eenvoudige recht evenredige verdeling : hoe meer kilo hoe meer pree. Hoe groot die vergoeding was weet ik niet meer, wel dat ik van dat plukken altijd ongelooflijke honger kreeg. Maar dat was bij mij eigenlijk niet zo’n uitzonderlijke gewaarwording.

     

    Soms gingen we nadien nog eens bij nonkel Pit die café hield op Kokerij. Nonkel  Pit was ook een De Craecker, dus een broer van mijn grootmoeder. Hij had een zoon Omer, die naar Brussel verhuisde en nadien nog vrij regelmatig ons moe een bezoek bracht.

    Nonkel Pit werkte vroeger aan de Spoorwegen in het station van Moorsel. Hij was getrouwd met tante Madeleine (Vertongen), die door haar schoonbroer nonkel Fil de ekster werd genoemd. Nonkel Pit woonde in bij zijn schoonouders. Zijn schoonvader was de legendarische cafébaas Schorre, bij wie heel wat scha volk over de vloer kwam, en waar nogal gul met bijnamen werd omgesprongen. Zo was bijvoorbeeld Peter Fong’s bijnaam Mèts, een verbastering van Meyst. Waarom? Peter kwam op Kokerij te vrijen en omdat hij van Moorsel kwam dacht Schorre dat hij De Meyst heette - wat eigenlijk opgaat voor ongeveer de helft van de Moorselse bevolking.


    21-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Pupillenschool

    Een plezante periode in mijn jeugd was toen onze Herman zijn legerdienst deed.

    Omdat hij voor pastoor leerde, klopte hij zijn dienst in de kazerne van de Pupillenschool op de Graanmarkt in Aalst, samen met de andere seminaristen van het bisdom Gent.

    Regelmatig kwam hij dan met een schommelend aantal collega’s met de bus of de fiets – soms ook eens te voet meen ik – naar huis afgezakt. Als ik wist dat ze met de bus kwamen, dan ging ik hen tegen tot aan Dolves. Dan telde ik snel het aantal, liep naar huis en vanaf den draai riep ik tegen ons moe die in het hofgat stond te wachten : ‘Ze zijn met negen’. Aan dat aantal paste ons moe dan vlug haar aantal wafelen of haar portie frieten (met stoverij) aan. Soms maakte ze dan ook het lievelingseten van onze Herman, hutsepot.

    In verband met onze Herman en hutsepot, dit verhaal van een tijdje later. Nadat hij priester was gewijd, is hij beginnen lesgeven aan het college in Wetteren en wat later werd hij ook zondagsonderpastoor in Schellebelle. Na de hoogmis kwam hij vanuit Schellebelle met zijn scooter naar huis. In de winter maakte ons moe dan hutsepot. Onze Herman handelde dan aldus : in de kamer deed hij zijn soutane en Romeinse boord uit om op zijn gemak te zijn; dan schepte hij zich twee borden hutsepot tegelijk op : één liet hij afkoelen, het andere viel hij direct aan; die handeling herhaalde hij een paar keren.

    De soldaat-seminaristen van de pupillenschool waren een gezellige bende. Vaak zongen ze ook, aan de piano begeleid door onze Jaak of iemand van hun groep, liedjes die niet altijd van kerkelijke origine waren. De mooiste stem had Walter De Beer die later pastoor geworden is in de Minnestraat in Lebbeke. Er waren toffe mannen bij : André De Paepe, Paul Van den Berghe, de latere bisschop van Antwerpen, André Sonneville van Kalken geloof ik, Robert Vertenten die ik later nog tegen gekomen ben als subregent in het college, de lieve bescheiden Norbert Coorevits, Paul Van de Winkel die op zijn handen kon lopen, …

    Bij de foto's

    De mannen van het jaar van onze Herman vierden hun afscheid aan de Cibie (Pupillenschool) in Aalst bij ons thuis. Ons moe had voor hen lekker gekookt.
    Er werd in onze keuken gegeten.

    ? , ? , Norbert Coorevits, Walter De Beer, ik, papa, ? , Gaston De Moor, ?

    Lutgarde Blindeman (werd later slotkloosterzuster), Herman, Tilly Raemdonck, André Sonneville, Lizette, Walter De Beer, André De Paepe


    20-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Vrienden en kennissen

    Dit is onze buur Frans De Donder. Hij overleed in april 1947, vlak na meter, en acht dagen vóór zijn moeder Marie Moens. De familie De Donder was toen net verhuisd van den Achtersten Bos naar de Cazzebaan.

    Begrafenis van Frans De Donder. De dragers (Oscar Van Langenhove, Marcel Dierickx, Vic Costers en Pros De Bruyn) komen de Kerkstraat uit.

    De pastoor komt het lijk begroeten aan de hoek van de Kerkstraat en het Dorp. Misdienaar is Eugeen Dierickx, dan Oscar Van Langenhove, de pastoor, op de rug papa als koster en Marcel De Vos. Links de winkel van den 'Boor'

    De kist van Frans De Donder wordt neergelaten. Meest vooraan : Benoit Van Langenhove.

    1 september 1947, kermismaandag in Baardegem.

    Herman (met rouwbandje omdat meter een maand voordien gestorven is), Marcel De Donder, Marcel Van den Broeck, Achiel Aelbrecht, Oscar De Ridder (zittend)

    5 juni 1949 in Halle. Aimé Van Langenhove, ???, Antoine Van Langenhove, Herman en Désiré D'Hauwer

    Herman, Désiré D'Hauwer, Marcel De Donder en Oscar De Ridder (leden van de BJB)

    Beir Gribbe, Marcel Van Den Broeck, Herman, Marcel De Donder, Edmond Pauwels aan het kaarten op onze hof.

    Onderaan : Rie Strop (Gribbe), Odilon Blindeman
    Tweede rij : Robert De Pauw, Herman, Paulette Coppieters, Miel
    Daarboven : Aimé Van Langenhove, Marcel Fies en Marcel De Vos

    Uitstap naar Oudergem. Herman 4e en Miel 2e van rechts.

    Twee goede maatjes : Lutgarde Blindeman en Herman. Zij trad in het klooster, hij werd priester.


    Désiré Dhauwer, Paul Fieremans, nonkel Alfons, de (Duitse) vrouw van Paul en tant.

    Papa, Marcel De Vos, Jaak, meester Paul en ik

    Lizette, Miel, moe, Jaak, Wilfried Blindeman, Fonske Van Eeckhoorn, (zittend) ik en Marc

    Ik en mijn betreurde vriend Willy Moens (1956)


    19-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Andere bezoekers

    Ik kan mij eigenlijk geen moment voorstellen dat er geen 'vreemde' in ons keuken zat. Ofwel betrof het dus wachtende klanten, en/ofwel zat nonkel Alfons of nonkel Zjeen daar, of meester Mon, of meester Paul, of metsers Zjean, of zaugers Fong, of Zjef den bakker, of painzes Zjef , of Sooi ‘Biggenaat’, of manke Smed die elke maand ons moe met koffie kwam bevoorraden (en die ook eens op ne sakker en ne vloek én al vloekend, ons oude kat naar een andere, betere kattenwereld hielp), of bakker met vóór zijn één oog een zwarte lap (ik geloof dat hij dat oog in de eerste oorlog had verloren), of één van de vele vrienden van mijn broers of zus : Hermine, Jef Buggenhout, lange Sjalen (Karel De Maeseneer), Marcel De Vos, Twanneken van Pieëters (Antoine Van Langenhove), Marcel, Elza of Louis De Donder, Frans Flot (Frans De Ridder), Oscar De Ridder, Kamiel De Boeck en vele anderen ...

      

    Van ons moe heb ik een paar keer het volgende verhaal gehoord over één van die regelmatige bezoekers, zaugers Fong (Alfons De Gols). 'Het was in 1944, ons huis zat weeral eens vol met mensen die stiekem naar de radio kwamen luisteren om de oorlogssituatie op de voet te kunnen volgen. Op een bepaald moment komt het bericht dat er een doorbraak zou zijn in Normandië. Er wordt gejuicht, gelachen, gezongen. Na een paar uur van uitgelatenheid zegt Fong ineens : a ja dau es vannacht bè ons oeëk een deebrauk geweest, ons Josefin eit e masken gekocht'.

     

    Met Metsers Zjean ( Jan Temmerman) heb ik verschillende keren meegemaakt dat hij al naast de Leuvense stoof zat op het moment dat ik ’s morgens naar school vertrok en dat hij nog bijna op identiek dezelfde plaats zat toen ik om vier uur thuiskwam, enkel gelaafd door een ontelbaar aantal tassen zwarte koffie, want mee-eten wou hij absoluut niet doen.

     

    Frans Flot die maakte mij altijd wijs dat er een ‘kamilleken’ ( een klein vliegtuigje ) neergestort was in de Bevenhouten. Ik moet een gigantisch vertrouwen gehad hebben in de mensheid, want steeds ging ik buiten eens kijken of hij niet voor één keer de waarheid had gesproken. Na een paar keer in de val te zijn getrapt ben ik hem dan toch maar Frans de legeneir beginnen noemen.

     

    Marcel De Vos kwam elke zondagnamiddag na het lof zijn tas koffie met een speculaas nuttigen. Marcel was vrijgezel, charmant, goedlachs en altijd netjes opgekleed, een echte dandy. Toen onze Jaak naar het college ging, werd Marcel zijn opvolger als organist. Hij werd meteen ook de opvolger van papa als koster. Door zijn opgewekt karakter won hij snel het hart van iedereen, ook dat van pastoor Pieters. Deze stond hem zelfs toe dat hij in de week de mis na de Sanctus of het Agnus Dei (afhankelijk van de snelheid van uitvoering) mocht verlaten om de bus van twintig over zeven te kunnen nemen. Daardoor kon hij alle dagen op tijd zijn op zijn werk, de Bon-Marché in Brussel.

    Wie misschien het meest en het langst gekomen is (hij bezocht ons moe nog elke week tot ze in 92 gestorven is), was meester Paul. Meester Paul D'Hauwere was een geboren en getogen Baardegemenaar. Behalve onderwijzer was hij ook een geboren verteller, sportman, muzikant (hij speelde klarinet in de harmonie), zaalzanger, toneelspeler, lid van het kerstfeestcomité, ... Aanvankelijk kwam hij alleen, maar na zijn huwelijk midden van de jaren 50, kwam zijn vrouw, madame Emilienne, ook vaak mee.

    De meester kon boeiend (later besefte ik dat een zekere overdrijving hem niet totaal vreemd was) vertellen vooral over zijn oorlogsbelevenissen en zijn sportieve prestaties. Hij wás ook inderdaad een echte, taaie, geharde sportman. Hij kon heel fier vertellen over zijn ochtenddouche : met ontbloot bovenlijf trotseerde hij - winter en zomer - alle soorten weergoden en waste zich buiten met ijskoud putwater.

    Hij had een soort koersfiets waarmee hij ook buitenlandse tochten ondernam. Onze Miel en Jaak zijn met hem nog meegereden naar Frankrijk, Luxemburg, Duitsland, Nederland. Voor mij waren dat - alleen al door hun buitenlands karakter - halve heldendaden.

    Het meest heb ik hen de trip naar Solingen in 1955 benijd. Daar zijn ze naar de wereldkampioenschappen wielrennen gaan kijken. Ze hebben er dan nog bij de liefhebbers een Belg zien winnen, Miel Van Cauter. 's Anderdaags, bij de beroepsrenners won Louison Bobet voor Frits Schaer en Charly Gaul. Die uitslag herinner ik mij zeer goed omdat ik met deze drie renners de pronostiek die wij bij meters altijd organiseerden, heb gewonnen !

    Een paar binnenlandse tochten heb ik met meester Paul wél gedaan. Zo ben ik een drietal keer met hem naar Appelterre gereden waar hij jaarlijks een rantsoen tabak ging kopen. Onder de baan zei hij dan soms : langs hier komt de Ronde van Vlaanderen voorbij. Ge moet niet vragen dat ik mij toen een echte Briek Schotte of een Fiorenzi Magni waande. In Voorde gingen wij dan eens drinken in het staminee van Edgard - Labieken - Sorgeloos. Hém, de meesterknecht van mijn Rik - Rik Van Looy - , een hand mogen geven dat was voor mij een hele eer.


    18-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zjef den bakker

    Voor ons brood en aanverwante producten gingen we bij onze buur Zjef den bakker (Jozef Vinck). Behalve voor ons rozijnenbrood, dat kochten we bij Sjalen den bakker van de Klaarhaag in Meldert, die eens per week (de vrijdagavond) rond kwam.

    Zjef (wij noemden hem soms ook 'delen' omdat hij dat ook tegen iedereen zei) woonde met zijn vrouw Leonie in het begin van de Hoogstraat, daar waar men haar nog de Vinkstraat noemde. Hij was een warme bakker. Voor zijn bakkerij moesten we langs achter gaan. In het eerste gedeelte was er een soort winkel met rekken waarin broden en 's zaterdags ook pistolets en suikerkoeken lagen. Daarachter was het plaatsje met zijn oven en de moeille. Hij bewerkte het deeg met zijn handen. En hoewel Zjef een beer van een man was, gutste op het einde van die zware bewerking het zweet werkelijk van zijn voorhoofd en aangezicht. Het was prachtig om zien hoe hij nadien twee hoopjes deeg, één met de linker- en één met de rechterhand, tegelijk bewerkte tot twee mooi-ronde broodjes. De oven werd aangestoken met hout en toen dat hout opgebrand was en de stenen heet genoeg waren, stak hij de broden in de oven. Het gebeurde wel eens dat Zjef vanwege andere bezigheden de tijd een beetje uit het oog verloor en dat die broden er wat zwarter dan voorzien uitkwamen. Als hij een verkoudheid had, ging Zjef een paar uurtjes in zijn oven liggen. 'Een valling moede auëtzwieëten', zei hij dan.

     

    Zjef had een aantal typische trekjes.

    Als hij zo tegen valavond bij ons kwam, begon hij altijd te vertellen. Dat deed hij steeds met de nodige gebaren, bewegingen en handelingen. Als er in zijn verhaal iemand op de grond lag, dan ging hij effectief ook op de grond liggen; als er in zijn verhaal iemand ergens aanhing, dan zocht hij daadwerkelijk ook iets om aan te hangen. Zo gebruikte hij eens in die omstandigheid onze koffiemolen die aan de muur hing. Jammer genoeg was die constructie niet opgewassen tegen het geweld en de kilo's van Zjef en donderde hij met koffiepot en alles de vloer op.

    Als papa in het midden van zijn verhaal zei : 'Bakker, ik gon eten', dan brak Zjef zijn vertelling bruusk af, geeuwde eens ongelooflijk hard en zei simpel : 'Awel schilder ik oeëk', want hij was ongelooflijk gretig en had altijd honger.

    Zjef zien eten was al een gebeurtenis op zich. Je hoefde daarvoor zelfs niet altijd bij hem binnen te  gaan. 's Zondags 's middags at hij tijdens het duivenseizoen zijn middageten meestal op langs de grachtkant rechtover meters, om vandaar zijn binnenvallende duiven beter te kunnen zien. Zo'n toren eten als Zjef telkens op zijn bord had, heb ik vroeger of later nooit meer gezien. In een groot diep bord bevond zich : een hoop aardappelen waarvoor je zo ongeveer een emmer patatten diende te schillen, een ganse savooi (of ongeveer) en 3 (drie) koteletten. Voor aardappel en groente gebruikte hij nog een vork, het vlees werd ter hand genomen. Lang duurde zo 'n feestmaal niet, zeker niet als hij een beetje zenuwachtig werd over het wegblijven van zijn diertjes.

    Als zijn duifjes echt té lang weggebleven waren en ze zich dan toch uiteindelijk, véél te laat, aandienden aan zijn kot, durfde hij wel eens voor rechter én beul spelen door ze met zijn tweeloop gewoon neer te knallen : 'Ze zullen mij beiter smauken, dan da ze kinnen vliegen'.

     

    Eind jaren vijftig is Zjef nog beginnen brood aan huis bezorgen met een sidecar. Om zich kenbaar te maken - alsof hij nog niet gekend was in ons dorp - had hij een groot bord geschilderd met zijn voornaamste gegevens op. Alleen was hij zijn naam vergeten. En aangezien er maar weinig plaats overbleef, schilderde hij dan nog gauw : Jozef V., en niet J. Vink.


    17-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De bevoorrading

    De Baardegemse winkeliers en de rondtrekkende winkels hadden aan ons gezin een goede klant.

     

    Fong de melkman (Alfons Van Den Broeck) mocht per dag zo 'n liter of zes melk plus boter, eieren, botermelk en kaas leveren. Die melk kwam uit een grote kan waarop een deksel-maatbeker perfect paste. Die melk moest onmiddellijk gekookt worden, wat aanleiding gaf tot het overheerlijke vel dat gebruikt werd om in de koffie te doen.

     

    Voor de wekelijkse vis zorgde Wannes de visman (Nondedjalen noemden wij deze lieve, zachtaardige man) uit Mariekerke. Hij kwam met paard en kar voor twee dagen naar Baardegem en omgeving om zijn viswaar aan de man te brengen. De enige overnachtingsmogelijkheid in ons dorp was de schuur bij Maxens. Daar maakte Wannes dan ook dankbaar gebruik van. Hij logeerde er van tien negen niet alleen want hij kon er bijvoorbeeld ook aantreffen : Fil de zanger, of Rie Strop of Désiré Backaert, de aan lager wal geraakte kunstschilder en tevens oud-leraar van papa in de academie,. 

    Een paar jaar later ruilde Wannes paard en kar voor een moderne camionette. Toen hij hiermee voor de eerste keer de hof van Maxens opreed riep hij - een jarenlange gewoonte verleer je zo maar niet van de ene op de andere dag - riep hij dus : 'Hou !', vergat te remmen en botste tegen de muur van de schuur.

     

    Regelmatig kwam er ook een grote rijdende winkel, 'De kleine winst' langs. Dat was soort grootwarenhuis op wielen. Je kon er dan ook alles kopen : plastiek, ijzerwaren, schoonmaakgerief, pottecarré, ...

     

    Maar het meest van al kochten we toch bij de plaatselijke winkeliers.

    Voor de specerijzaken mocht ik om beurten gaan bij : Louisken van Carleejes op het Dorp, bij Paula van Staintes op de Elderberg, bij Martha in de Statiebaan en later ook bij Angèle van Vérissens in de Kerkstraat. De siroop om vlaai te maken moest ik altijd bij Louisken halen. Ons moe gaf me dan een geel stenen kruikje mee. Hierin tapte  Louisken de stroop uit een vat, waarna ze het geheel afdekte met boterhammenpapier en een rekker. Tijdens het naar huis gaan zondigde ik dan een paar keren door met mijn vinger wat siroop te vangen en af te lekken.

    Voor de vleestoevoer was er keuze uit twee : Polleken den beenhouwer op de Hoogstraat en Zjef den beenhouwer op het Dorp. De keuze werd bepaald door een paar specifieke vleessoorten : voor de pensen en de dikke snaur gingen we bij Polleken, voor de droge saucissen en gekapt bij Zjef.


    16-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eten

    Zo ver als onze Herman zijn rekord van 32 wafels ben ik nooit geraakt, hoewel ik, al zeg ik het zelf, ook een ferm stukje kon eten. Dat waren dan niet de grote hoeveelheden vlees, dat zou voor een gezin van onze omvang te duur uitgevallen zijn.

    Maar wel :

    • brood en aanverwanten : melkbrood, rozijnenbrood, pistolees, ovekoeken, bodding en gewonnen brood
    • melk, pap en aanverwanten : rijstpap wit of geel, rijstpap met pruimen, macaroniepap, wit en zwèt (chocolade en vanille pap ondereen), kreimpap, havermoutpap, ...
    • aardappelen en aanverwanten : puree, stoemp (van alles wat ge kunt dunken en peinzen), gebakken patatten, kroketten (daarvan heb ik er wel eens 48 opgesloekt), schellekespatatten (fijne reepjes aardappelen die ongekookt in de pan werden gebakken) en natuurlijk frieten, hoooopen frieten, ...

    Ooit (ik was toen wel een jaar of twaalf) aten we eens om ter meest boterhammen van een groot brood. We, dat waren : kozijn Fong, onze Marc en ik. Meestal at onze Marc een boterham of vier, maar bij een dergelijke wedstrijd wou hij toch wel eens een bijkomende inspanning leveren en bracht hij zijn persoonlijk record ineens op zes. Bijlange niet genoeg om de overige deelnemers te vloeren, laat staan te bedreigen. Met mijn 18 boterhammen werd ik eervol tweede want Fong deed er nog een schepje en 3 boterhammen bovenop : 21 grote boterhammen, alstublieft !

     

    Mijn lievelingseten was misschien wel frieten met stoverij (zeker als daar niertjes en lever bij waren) en trot (kompot van appelen en/of rabarber).

    Dit is een waar gebeurd verhaal waarbij ik eerlijkheidshalve moet bekennen dat ik toen wel al 14 jaar was.

    Toen ik op een gegeven dag thuiskwam van 't school, scheel van de honger want ik had vanuit de grote stad gevlogen met mijn fiets, was ons moe verf aan het maken voor een klant. Vanuit de winkel : ' A stoverauë staut in de koemme op de stoof en a frit staut al op taufel'. Tot zover was alles duidelijk en was er ook geen probleem. Ik vond nu wel dat ik deze keer bijzonder royaal was bedeeld wat betreft de stoverij, maar allez, het lukte mij nog net om alles binnen te krijgen. Ondertussen was 's klants verf klaar en kwam ons moe in de keuken. Ze begreep, niet onmiddellijk maar toch vrij snel, wat er was gebeurd. Dit namelijk : ik had mét mijn portie vlees en frieten ook die van onze Jaak en onze Marc, die nog niet terugwaren van hun werk, opgebrast. De exacte hoeveelheid durf ik, 48 jaar na de feiten, nog altijd niet bekennen.

     

    Bij ons heeft er lange tijd tijdens het middageten een vrij merkwaardige volgorde hoogtij gevierd. Papa had namelijk de gewoonte van zijn thuis meegebracht om zijn soep nà zijn patatten te nuttigen. ‘Da vilt de pittekes’, zei hij daarover.

     

    Als we frieten aten maakte ons moe altijd ne serieuzen emmer klaar. Dat was vooral bedoeld om het mogelijk tekort aan vlees (meestal was dat stoverij) op te vangen. Het overblijvend materiaal aan frieten deed ons moe voor mij in een met broodpapier gemaakt zakje ofwel mocht ik het restant in mijn soep doen.

     

    Als het niet over warm eten ging, dan was mijn lievelingseten misschien wel een rozijnenboterham van Sjalen den bakker (die kwam enkel de vrijdagavond aan de deur) met kaas of met vlaai. Maar het mocht ook wel een ovekoek of pistolee van Zjef den bakker met kweeperenconfituur zijn.

    Die vlaai en die kweeperenconfituur werden natuurlijk door ons moe gemaakt. Zoals zo veel andere zaken : choco of  appelen-, stekelbessen-, krieken-, rabarber- en appelengelei of kèt (kop). Wat waren dat toch allemaal heerlijke delicatessen die zij steeds met de grootste zorg én liefde bereidde.

    Hét van hét vond ik oeëren en poeëten. Die oren en poten waren van een varken afkomstig. Thuis hadden we een vleesmolen met vanbinnen een draaiend slakkenhuis van metaal. Met een tafelschroef werd de molen aan onze keukentafel bevestigd. Dan mocht ik aan zijn zwengel draaien en kon je het piepen en kraken horen van de oren en de poten die binnenin werden vermalen en kon je de vleeswormen zien die uit de gaatjes kwamen gekropen. Welke culinair verantwoorde handelingen ons moe nadien allemaal stelde weet ik niet precies, wél dat rozijnen en pruimen een niet onbelangrijke rol hadden in dit hoogstandje voor smulpapen.

     

    De zaterdagavond had een speciale supergezellige sfeer. Eerst ging ik in 't bad, een grote kuip die naast de Leuvense stoof werd gezet en die voortdurend bijgevuld werd met heet water van de moor op de stoof.

    Dan begon ons moe het zondagmiddagdiner te prepareren. Ze maakte dan alvast het voorgerecht - een grote kom soep met ballekes - en het nagerecht - één of andere speciale vorm van pap - klaar. Soms verraadde ze ook al het hoofdgerecht, bijvoorbeeld als de soepkiek voor de vol-au-vent werd gekookt. Het kuisen en prepareren van de kip was ook een evenement op zich. Eerst sneed ze het halsje en de vleugels eraf en haalde ze er de darmen uit. Dan volgende een delicate operatie : het verwijderen van de galblaas. ‘Een drippelken van da sap en de kiek es ne mieë 't eten', zei ze. Vervolgens maakte zij de lever, de maag en het hart los. Het maagje sneed ze overdwars open.

    Ze nam ook geen genoegen met het geleverde plukwerk van de poelier, want ze schroeide de resterende stoppeltjes van de kip weg boven een kaarsvlam. Daarna legde ze de kip in het water, zette ze op het vuur en wachtte tot er schuim op het water kwam om het er dan met het visspaun vanaf te scheppen.

     

    Na het bad mocht ik nog wat opblijven om naar de bonte avond op de radio te luisteren en dan was het bedtijd. Daar kon ik - als ik dat wilde - alles van de radio verder blijven volgen. Het kenwijsje van het programma 'Muziek voor miljoenen' bracht mij dan altijd in een speciale roes, perfect geschikt om in slaap te vallen.


    15-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wafelen bakken

    Heel uitzonderlijk was het koeken bakken bij ons niet. Integendeel, het was zeer gewoon. Ik moet waarschijnlijk in een bepaalde bui eens tegen ons moe gezegd hebben dat ik 's morgens geen boterhammen binnenkreeg. Bang als ze was dat ik daardoor zou flauwvallen van de honger, ondanks drie tassen melk, maakte ze er een gewoonte van om elke morgen steivenekken te bakken, een delicatesse die ik 's morgens wél lustte. Stijvenekken waren een soort pannenkoek, gemaakt van bloem (geen zelfrijzende), melk, twee eieren, een beetje suiker en zout. Het resultaat was een inderdaad wat stijve, stevige, kloeke koek, waar je minstens een voormiddag mee voort kon, zelfs iemand met een hongerige maag als ik, zeker als je daar nog royaal boter en bruine suiker kon op doen.

    Als ons moe in de namiddag koeken bakte bij één of andere gelegenheid, dan waren dat gewone koeken, met gist, of grien koeken (koeken waar groene zurkel in gesneden werd) of appelkoeken (koeken waar sneetjes appelen in gesneden werden).

    Eigenlijk was ons moe op haar best als ze waufelen bakte. Dat deed ze bij speciale gelegenheden als Dendermonde jaarmarkt (eerste maandag na de 18e oktober), Allerheiligen of Sint-Maarten, maar ook, op eenvoudige vraag van mij of één van mijn broers, op gelijk welke willekeurige dag in het jaar.

    De bloem en de gist moest ik bij Zjef den bakker (Jozef Vinck) gaan kopen. Het gebruikelijke mengsel van bloem, gist, eieren, boter, suiker, zout, melk werd in een emmer fijn geklopt tot deeg. Deze deeg moest dan om te rijzen, overdekt door een handdoek, een tijd stilstaan op een stoel tegen de kachel. Het bakken zelf gebeurde, zoals alles, op de Leuvense stoof. Het wafelijzer werd ingewreven, ingesmeerd, met een vork waarop een gebakken stukje spek stak. En dan kon het eigenlijke bakken, dat soms wel een paar uur in beslag nam, beginnen. De eerste wafel diende om het ijzer wat te reinigen en werd altijd aan onze Mitty gegeven. Die had daar nooit lang werk mee, er moest zelfs niets op zijn. De volgende wafels werden op een, ik denk speciaal daarvoor bestemd, rieten scheel gelegd. Het eten, smullen, brassen kon beginnen. Ik heb het niet meegemaakt maar in familiekring wordt nog altijd beweerd dat onze Herman recordhouder is door er eens 32 (tweeëndertig) op te fretten.


    14-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Huisdieren

    Wij hebben altijd huisdieren gehad en, behalve onzen tei (hond) en ons katten, niet van de gewoonste : een papegaai en verschillende eksters.

     

    Onze hond Mitty hebben we eigenlijk gekregen van tante Malvine en peter Leon toen ze van Mere naar de zaal 'Ons huis' verhuisden. Het was een scheper, een Mechelse, maar eigenlijk veel te braaf. Blaffen deed hij héél zelden, bijten nooit. Behalve één keer. Om een nog altijd niet opgeloste reden heeft hij eens in de broek en een beetje in de bil van Kamilleken den boy (de facteur) gebeten. Onverklaarbaar, want Kamilleken kwam bij ons dagelijks over de vloer om de krant en de post te brengen en dronk dan altijd een druppelke jenever Hertekamp.

    Voor de rest heeft onze Mitty nooit iemand of iets misdaan : onze papegaai en ons ekster mochten zelfs op zijn rug gaan zitten en ons kat Minou mocht hem eindeloos jennen. Toen hij oud en versleten was en begon af te zien, heeft papa de honden- en kattenopruimer van ons dorp, Zaugers Fong, gevraagd om hem te komen doodschieten met zijn geweer. Dat hij officieel aangesteld was voor die functie denk ik niet, toch had hij zo iets als een vergunning want hij was boswachter. Hij moest dat, bij gebrek aan belangstelling van onzentwege voor dat gebeuren, komen doen wijl we allemaal naar de vroegmis waren. Toen we thuiskwamen zat Fong in de keuken op zijn gemak te wachten : 'Hij leit er al onder', hij was al begraven en al.

     

    Onze katten waren van de gewone soort. Eén ervan is zeer oud geworden, 23 jaar geloof ik.

     

    Onze papegaai Koko hadden we via een Pater in de Kongo verworven. Het was een schitterende aanwinst in ons gezin. Je kon hem zo uit zijn kooi nemen en op je schoot of schouder zetten. Je kon hem ook alles leren. Hij nam zijn nootjes aan met de klauwtjes van zijn poot, verbrak dan direct het omhulsel, zodat alleen de eigenlijke nootjes overbleven, die hij dan met zijn onderste bekdeel van het pelletje dat er nog rond was ontdeed. Bijna elk woord zei hij vrij verstaanbaar na, ook de vloeken die alle jongens van De Bolle hem stiekem van op onze hof waren komen leren. Ons moe was dan een beetje kwaad toen hij begon van nondedjieë en zo, maar ze deed toch maar een beetje alsof denk ik. Op een zondagmorgen stelden we vast dat hij aan het snotteren was en toen we terugkwamen van de mis lag hij met zijn poten omhoog. Omdat dit voor een vogel, ook niet voor een papegaai, zo'n gebruikelijke houding was wisten we onmiddellijk hoe laat het was. Het leven van de enige Koko die we ooit gehad hebben was voorbij.

     

    De leverancier van onze verschillende eksters die we gehad en min of meer getemd hebben waren de grote canada's die in twee rijen voorbij het huis van De Bolle op de wei van Carleejes stonden.

    Daar, zeer hoog, nestelden ze in een grote doornige nest. Op het moment dat we wisten dat er jonge eksters in het nest lagen, kwamen de schutterskwaliteiten van papa goed van pas. Er werd gepoogd een jonge vogel uit het nest te schieten en als dat gelukt was werden de veren geknipt (links korter dan rechts of omgekeerd) waardoor de ekster niet zo veel bewegingsvrijheid meer had. Dan werd met een engelengeduld geprobeerd om ze te voeden met broodkruimeltjes die in de melk gedopt werden. Als dat allemaal lukte kon je soms een paar jaar 'wel' zijn met zo'n ekster.

    Een ekster is van nature een rover en al wat blinkt pakken en begraven ze. Zo heeft papa bij het omsteken eens de sleutel van de schuur, die we al jaren kwijt waren, gevonden. Behalve de sleutel zaten in die maternest ook : een tubeke Aspirientjes, nog een andere sleutel, allerlei muntstukjes, sieraden en een ring.

    Eén van onze eksters hadden we ook geleerd de banden van fietsen plat te zetten : ze draaide met haar bek de suppaap (ventiel) los en duwde er dan op tot ze alle lucht had verwijderd.

    Eksters konden lief maar ook gemeen zijn : eerst wat komen flemen en dan ineens toeslaan door in je vinger of wang of zo te pikken. Bij vreemden gingen ze zelfs in de achillespezen bijten of bleven ze er zelfs een tijdje aanhangen.

    Eksters kunnen praten, zegt men. Eigenlijk kennen ze maar één woord : 'Anna'. En dat gaf soms hilarische taferelen. Aan de statie woonde een vrouw die Anna heette en vaak voorbij ons huis wandelde. Wij hadden onze eksters zo getemd en strategisch op het dak van 'leeg huis' gezet dat ze dan plots 'Anna, Anna' begon te roepen. Die madam is nooit te weten gekomen wie er altijd zo lief haar naam riep.

    De eksters die we hadden zijn niet allemaal een stille vredige dood gestorven. Eén is gewoon voorover gekwikt in de kom waarin ons moe hete pap aan 't maken was en waarop ze nieuwsgierig op de rand ervan alle handelingen van moeder volgde. Een andere zat gewoon op de bezem van ons moe terwijl ze aan het vegen was : ze stuikte voorover en kwam onder de borstel terecht waardoor ze dodelijk verongelukte.


    Jaak, Marc en moe met kat en koko. Merk ook onze radio.


    Papa met kat en Koko


    Papa met onze brave Mitty (rond 1955)

    Herman met onze koko

            
    Nonkel Zjeen en Mitty (rond 1955)           Jaak met één van onze eksters op onze hof


    Eén van onze getemde eksters


    13-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze radio

    Boven de canapé in de keuken bevond zich een HDS-radio, hét belangrijkste voorwerp - vond ik - in gans ons huis.

    Veel posten konden we op die radio niet pakken. Die waren allemaal vermeld op een soort schermpje in de vorm van een halve cirkel. De juiste post pakken deed je door aan een knop te draaien, die een naald over die halve cirkel deed bewegen. Het merkwaardige aan onze radio was dat je om ‘Brussel’ te pakken, de naald op ‘Toulouse’ moest zetten.

     

    Onze radio, dit schitterend toestel, was een bron van vermaak, ontspanning, wetenschap en kennis tegelijk. 

    Elke werkdag was er om halfzeven ‘Het soldatenhalfuurtje’, waarbij ik kennis kon maken met de ‘moderne muziek’. Met Jan Verbraeken en Bobbejaan Schouppen, met La Esterella en Ray Franky, met Rudy Schuricke en Bob Scholten, met de orkesten van Helmut Zacharias en Kurt Edelhagen, met nog vele anderen.

     

    Het muzikale hoogtepunt situeerde zich evenwel zondagnamiddag om twee uur met het ‘Opera- en belcantoconcert onder leiding van Etienne Vanneste’. Lang vooraf zaten we, ouders en kinderen, in spanning te wachten op wat komen zou. Zou ik vandaag nog eens ‘La donna e mobile’ horen, liefst gezongen door Benjamino Gigli ? Zou Jozef Schmidt nog eens ‘Ik hou van Holland’ zingen ? Zou het duet uit ‘de Parelvissers’ nog eens gedraaid worden, of het sextet uit ‘Lucia di Lammermoor’. Welke zanger(-es) zou vandaag in de kijker staan : Jussi Björling of Maria Mennegini Callas ? Vaak werd er na een  nummer gediscussieerd van : ik hoor dat liever gezongen door Mario Lanza of Nessum Dorma is schoner dan E lucevan le stelle. Soms stelden we een opera-toptien op en stuurden we die naar Etienne Vanneste op het NIR.

    De liefde voor dat soort muziek zat er uiteraard niet vanaf mijn geboorte in – ik herinner mij nog dat ik het huis uitging als de uitzending begon -, maar beetje bij beetje ‘was er beterschap’; alleen Wagner, de lievelingscomponist van papa, moest ik niet. Nadien ging ik stiekem ‘Una fortima’ en ‘Questa quella’ en vele andere aria’s nazingen, waarbij het een groot geluk was dat er op dat moment nog niet echt veel Italianen in Baardegem verbleven die mij zo bezig konden horen.

     

    Maar de radio diende ook nog voor wat anders dan muziek : van dinsdag tot vrijdag was er een ‘bonte avond’ op één van de regionale zenders, Radio Gent, Kortrijk, Antwerpen of Hasselt met Pol Cabus. Die voerde altijd een heel dorp op via dorpsfiguren die geïnterviewd werden. Na het gesprek riep Pol Cabus altijd met veel enthousiasme : 'Geef 'm de pint'.

    Die bonte avonden waren een mengeling van zang, sketches, quiz en crochetwedstrijden (de eerste winnaar van de crochetwedstrijd van 'Licht en liefde' ten voordele van de blinden was een zekere Arthur Blanckaert).

    Hierin vond ikzelf inspiratie om eens deel te nemen aan dergelijke wedstrijd. Dat was in Moorsel op het voetbalplein van de Schroevers. Ik haalde er een hoopgevende derde prijs met ‘Zo gaat het in Spanjos meestalos’ van Tony Geys. Toen ik trots met mijn prijs – een beker – thuiskwam, zwaaide er wat. ‘En ik wist van niks’, zei ons moe. En meteen kreeg ik zo veel berouw voor zo veel ongehoorzaamheid dat ik stante pede en vrijwillig afzag van een muzikale carrière – toch op dat niveau.

     

    Ook informatief speelde onze radio een belangrijke rol. Zelfs de nieuwsuitzendingen (waarvan ik het toenmalig kenwijsje nog altijd ken) trokken mijn aandacht, ook al begreep ik alle nuances nog niet.

    Zo volgde ik de perikelen rond de koningskwestie en hoopte ik vurig dat de koning zou mogen terugkomen. Die – toenmalige – aanhankelijkheid voor de koning was voor een groot deel te danken aan zuster Alberta. Die had ons allen opgedragen om thuis te zeggen dat onze ouders moesten ‘Ja’ stemmen – ‘Ja, de koning komt terug‘ -. Op de koer zei mijn latere goede en veel te vroeg gestorven vriend Benoit Saerens : ’Ik zeg da niet’. Van zoveel republikeinse heiligschennis was ik helemaal van streek. Toch verbaasde mij dat niet helemaal, want het was toch ook Benoit die zuster Magriet-Marie van antwoord diende ? Toen die ons het tweede gebod van de Heilige Kerk wilde duidelijk maken door te stellen dat we op boet- en vrijdag geen pensen mochten eten, zei hij verontwaardigd : ‘Daar zit toch brood in’.

     

    Ook de schoolstrijd en de schoolmarsen kregen mijn aandacht. Weken heb ik in onze hof minister Collard weggewenst met de gekende slogan ‘Weg met Collard’ !

     

    Wat ik mij ook nog goed herinner is de waterramp in 1953. Toen we op 1 februari thuiskwamen van de vroegmis – het waaide en regende hevig – meldde de radio dat de Zeeuwse eilanden bijna volledig overstroomd waren en er verschillende honderden slachtoffers waren. Aldus leerde ik Schouwen-Duiveland, Goeree, Overflakkee, Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren kennen. De Nederlandse reporter probeerde boven de stormwind uit te komen om te melden hoe erg de toestand wel was, hoe het water bleef wassen, hoeveel slachtoffers er al waren. Dat was echt dramatisch.

     

    De belangrijkste rol van de radio, wat mij betrof, was de sportieve. Hoeveel uren heb met mijn oor tegen de zender gelegen om een verslag van Maurice Dieudonné of Hubert Van De Vijver te volgen ? Veel, zeer veel !

    Ik heb in 1948 gehoord – en gejuicht - hoe Briek Schotte wereldkampioen werd in Valkenburg. Ik was toen vijf jaar en ik weet nog wie toen bij ons aan tafel zat, waarmee ik niet wil bewijzen dat ik mij nog alles uit mijn kleutertijd herinner of dat ik ongelooflijk slim ben, alleen dat ik voor sport altijd een aparte interesse had.

    Ik heb Fred Debruyne, Martin Van Geneugden en Jean Branckaert een tourrit horen winnen en ik heb Armand Baeyens horen vloeken. Ik heb ook gehoord hoe mijn later idool Rik Van Looy moest opgeven in de Olympische wegrit in Helsinki 1952, de koers die André Noyelle voor eeuwig beroemdheid zou geven.

    Ik heb gehoord hoe Jef Mermans in de laatste minuut van een Holland – België via een penalty Piet Kraak versloeg en de 3 – 3 scoorde. Ik heb gehoord hoe Rieke Meert een reuzenwedstrijd tegen Italië speelde waardoor de onzen verrassend met 2 – 0 konden winnen. Maar ik heb ook gebaald toen wij met 7 – 2 verloren van die kaaskoppen.

    Wat een sportvreugde en –verdriet heeft onze radio mij ooit verschaft !

    Vaak speelde ik zelf voor Hubert Van De Vijver. Ik had daartoe in een blikje een gaatje gedaan om een draad door te halen, kwestie van een micro te hebben. Ik verzon dan een rit in de Tour waarbij een bergrit als Pau – Luchon vaak door Richard Van Genechten werd gewonnen en een vlakke rit met aankomst in Bordeaux in de spurt door André Rosseel met een banddikte vóór de Fransman Adolphe Deledda.


    12-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kermissen

    Rond het naamfeest van de Heilige Margareta (20 juli), de patroonheilige van onze parochie die werd aanroepen tegen de kinkhoest, was het kermis in Baardegem. De kleine kermis.

    Veel geld had ik niet om op zo 'n kermis te spenderen. Dus was het steeds wikken en wegen geblazen en afwegen aan wat ik die weinige middelen ging besteden. Eén attractie werd door mijn vaak te volle maag al verstoten : de zwierekesmelen die altijd achter de kerk stond. Ook de grote bauës (schommel) die aan Roggemans stond, was niet aan mij besteed vanwege protesterende organen. Ik had wel de grootste bewondering, maar ook een beetje angst, voor die waaghalzen die het aandurfden tot helemaal boven te schommelen en daar zelfs enkele momenten met het hoofd naar beneden gericht, vertoefden. Mijn actieve inbreng bleef dan ook meestal beperkt tot het op de drauëmelen van Fré te gaan zitten, een molentje dat zelfs nog met pure mankracht aan het draaien moest gebracht worden. Als er dan nog wat overschoot dan besteedde ik dat aan een pakje frieten met pikkels of een pak smoutbollen. Als ik 's middags voldoende had kunnen eten, wat niet altijd evident was als kleinste tussen al die beren, dan liet ik frieten en smoutbollen zelfs vallen om mijn geluk te wagen bij het rad van fortuin, waarbij die fortuinen toch meestal weer iets te maken hadden met eten en snoepen.

     

    Een paar jaar later kwamen er de boitsotokes bij. De eerste jaren stond die op de weide rechtover Carlééjes, waar later Dokter Van Oudenhove gebouwd heeft. Daar deed ik dan mijn volledige aan de index aangepaste kermispree aan op, soms al eens een ingelse sjik (kauwgom) of een sigaret in de mond, om stoer te doen.

     

    De grote kermis begon de laatste zondag van augustus en duurde tot donderdags. Dan was het de grote dag voor ons, de bewoners van de Hoogstraat.

    Eerst was er een wielerwedstrijd voor liefhebbers met start en aankomst aan de Zaal. De renners passeerden een aantal keren aan ons huis, reden dan naar Meldert, kwamen terug en keerden via de Molenstraat aan Maxens en de Jan-Frans Vonckstraat terug naar de Hoogstaat en de Zaal. Soms reden ze ook in omgekeerde richting, maar hoe dan ook, de laatste kilometer was sowieso lastig : ofwel de helling vanaf den Bos ofwel de berg vanaf Koker. Daar kwam altijd een massa volk op af en ik ging altijd tegen de laatste ronde naar den arrivé om te kunnen kijken naar het zegegebaar van de overwinnaar : dat pakte mij steeds.

     

    's Avonds was het dan groot bal in de Zaal en het merkwaardige aan deze danspartij was dat de muziek kwam uit een kermisorgel. Die orgels werkten met zogezegde 'boeken'. Elk boek zat vol gaatjes die pasten in een soort tandwiel van het orgel en bevatte een drietal liedjes. Het was 'Mongske Koet' die die boeken stak.


    11-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cinema Cinato

    Met de wereld van de film heb ik kennis gemaakt via artikelen in de weekbladen : de Post, Zondagsvriend en andere. Dat was een wereld die mij onmiddellijk heeft geboeid en is blijven boeien tot op heden. Tot midden van de jaren 50 was ik nog maar één keer in echte zaal naar een echte film gaan kijken : 'De tien geboden' in zaal 'Flora' in Opwijk. Ik zal waarschijnlijk thuis, samen met ons Lizette, te laat vertrokken zijn want de zaal zat al stampvol toen we er arriveerden. Alleen boven, achter zware pilaren dan nog, vond ik een vrije stoel. Veel heb ik van Mozes daden niet gezien, maar toch is Charlton Heston lang één van mijn lievelingsacteurs gebleven.

    Bij Maxens heb ik wel nog eens een film over Belgisch Kongo gezien naar aanleiding van één of andere missietentoonstelling én één van de Sissi-films. Wat heeft die Romy Schneider toentertijd een indruk op mij gemaakt.

     

    De grote doorbraak in de mogelijkheid tot film kijken kwam er in 1957 toen een groep vermetele Baardegemse mannen - Jef De Ridder, Désiré D'Hauwer, Petrus Timmerman en Wilfried Blindeman - het in hun kop haalden om in zaal 'Ons Huis' te starten met een heuse bioscoop : 'Cinema Cinato'. Een aantal jaren heeft dit project geduurd : net zo lang tot de TV het pleit in zijn voordeel had beslecht. Wat heb ik daar mooie, ontroerende, spannende, komische en wat nog meer films gezien ! Hoeveel nieuwe acteurs en actrices leerde ik kennen ? Dat was toch nog wat anders dan er over lezen en over dromen !


    10-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Eerste televisie

    De eerste keer dat ik eigenlijk de noodzaak voelde om een uitzending op de televisie te zien was het wereldkampioenschap op de weg bij de beroepsrenners in Frascati in 1955.

    Ik had in de krant gelezen dat er regelmatig rechtstreekse beelden van de wedstrijd gingen gegeven worden. Maar bij wie ? Ik zag geen oplossing tot ik erover sprak met mijn vriend Urbain. 'Ik weet dat ze bij Treezes nen televisie hebben en dat we zeker mogen komen kijken als we dat aan Irène vragen '. Irène was de echtgenote van Germain D'Hauwer, elektricien, en moeder van Désiré en Gust. Zij hadden een winkel van elektrische producten in de Molenstraat. Wij vroegen het en het mocht ! Blijkbaar waren nog wat geïnteresseerden diezelfde vraag gaan stellen want wij zaten opeen gepakt in de keuken van de zaak, Irène rustig vooraan rechts in haar zetel naast de stoof.

    Dit was de eerste keer dat ik niet mijn eigen verbeelding moest laten werken zoals bij het beluisteren van de radio. Nee, ik zág het zelf gebeuren ! Ik zág hoe een groep (waaronder de Belgen Germain Derijck en Marcel Janssens) zich afscheidde en minuten voorsprong nam. Ik zág in een volgende tussenkomst dat Stanneken Ockers aan een schitterende remonte was begonnen. Ik zág hoe hij die kopgroep inhaalde en op zijn elan doorging. Ik zág hoe hij afgescheiden triomfeerde ! Was dat beter dan het in mijn verbeelding te zien ? Ik wist het op dat moment niet zo. Maar die vraag moest ik mij nadien minder en minder gaan stellen en ik was alleszins zeer tevreden dat de televisie op de wereldkampioenschappen voetbal in Zweden (1958) aanwezig was en veel matchen uitzond. Ik denk dat mijn verbeelding zou te kort geschoten hebben om de kunsten van Pele en Garrincha op te roepen. Dit was in het echt beter !

    Later gingen Urbain en ik af en toe nog eens bij Irène kijken naar 'Schipper naast Mathilde' of een één of andere sportuitzending, zó lang tot ze bij meters ook een televisietoestel kochten.

     


    09-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het kerstfeest

    Elk jaar ging in zaal 'Ons Huis' op kerstdag om 4 uur in de namiddag 'Het kerstfeest' door. Een totaalspektakel waarvan de opbrengst volledig ten goede kwam aan de paters en zusters van Baardegem in Kongo of andere missiegebieden. Dat geld kwam van giften, een tombola en, vooral, van het inkomgeld van de talrijke aanwezigen (ooit meer dan 400 !). Papa was voorzitter van het Kerstcomité en daags na het feest, werd contentieus het geld geteld en gedeeld door het aantal Baardegemse helden. En dan ging papa ieders deel aan de rechtstreekse familie afgeven : bij de families De Clerck, Moortgat, De Gols ...

      

    Het namiddagvullende programma bevatte steevast dezelfde onderdelen : toneel, zang, orkest, sketches, tombola.

    Wat de tombola betreft : de meeste prijzen waren giften van verschillende neringdoenden van het dorp, maar ook een honderdtal door ons – onze Marc, Herwig Blindeman en ikzelf - uitgezaagde en door papa geschilderde figuurtjes.

    De kleine toneelstukjes waren eind jaren 50 reeds vaak van de hand van onze Marc (onder andere met de figuren Pierepeet en Jannejaak).

    Een vast onderdeel was ook het optreden van het Oempa-orkest met vedetten als Berken Ruyssinckx (accordeon), Petrus Van Damme (trommel), Jozef Buggenhout (zang) en René Van Lembergen (dirigent en presentator).



    Repetitie voor het Kerstfeest van 1955. Voorzegger Pieje Rat (Petrus Van Damme) en Miel.


    Het gerenommerd 'Oempa-orkest' met charme-zanger Jef Buggenhout


    De voorzitter verwelkomt de talrijke aanwezigen

    Het Oempa-orkest met links Jefke keis (Jozef De Ridder)

    In de klas van schoolmeester Pieters (4e van links onderaan Miel De Bie)

    Naar de Congo

    Repetitie Oempa-orkest (Remy Van Lembergen, Paul Hofman, Pieje Rat, Jef Keis, Berke Ruyssinckx en Jef Buggenhout)

    Repetitie potpourri. Op het podium : Meester Paul D'Hauwer, Jef Buggenhout en Jaak De Bie. Beneden Wilfried Blindeman en Désiré D'Hauwere.

    Mijn eerste publiek optreden heb ik ook op een kerstfeest (1953) gedaan : met meester Paul heb ik toen het mooie liedje van 'Robert en Bertrand' gebracht : 'Want wij zijn Ro, Robert en Bertand, de flinkste en knapste jongens van 't land; als soms de ho, ho, honger ons kwelt dan gaan wij op zoek naar mensen met geld'. Dat was een liedje van het Vredacabaret van de gebroeders Redant uit Haaltert. Die traden elk jaar met nieuwjaar op, ook in de zaal, en telkens voor een vol huis.

    De vreugde om mijn eerste openbare muzikale glansprestatie werd verstoord door volgende gebeurtenis. Vlak voor we vertrokken naar de zaal zei ons moe tegen papa : 'Onze Marc ziet er weeral nie goed oït. Das toch iet met zijne groei. En ei eit van noen verom nie geten !' Toen wist ik het : onze Marc is ongeneeslijk ziek, 'de groei' gaat hem het leven ontnemen. Daarom piepte ik tijdens het kerstfeest voortdurend tussen de gordijnen de zaal in om te zien of hij nog niet van zijn stoel gevallen was. Hij heeft het die dag uitgehouden en gelukkig heeft hij de ziekte later, dank zij de culinaire bijstand van ons moe, definitief overwonnen.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toneel

    Ook de repetities en uitvoeringen van de conceirs (toneel) van de maatschappij 'Hoop in de toekomst', waarvan papa voorzitter was, gingen in de zaal door.

    Het liefst had ik dat ze een passieverhaal brachten, genre 'Christus verworpen' of 'De moordenaar Gods'. Hoe bewonderde ik toen al die acteurs en actrices, die zich zo perfect in de rol van Maria Magdalena, of Pilatus, of Herodes, of Barabas, of Jezus konden inleven. Niet dat alles altijd rimpelloos verliep. Zeker niet. Zo moest mijn nonkel Jef van op het kruis, goede moordenaar zijnde, eens een onwillige medeacteur, die niet meer werd verondersteld onder dat kruis te staan, wegsissen met de woorden : 'Gojt weg of ik zjeik in a bakkes !'. 



    Nonkel Jef en Frans Heyvaert als Barabas


    Nonkel Jef aan het kruis in 'De moordenaar Gods' (1956)


    Barabas in zijn cel


    De ganse groep

    'De klokkengieter' vond ik echt een stuk om bij te wenen, zeker naar het einde toe, toen de eigenlijke klokkengieter zijn handen verbrandde aan de klok die hij zopas gegoten had en zijn ijselijke gil door de zaal galmde.

    Ook komedies als 'Antje' en 'Boefje', hoewel dat dit stuk niet altijd om te lachen was, zag ik heel graag, zeker als één van mijn broers meespeelde. Zo was onze Miel de voetbalkoning in 'De voetbalkoning' en ik bad : laat mij later ook zo beroemd worden. In 1965 geschiedde voorwaar het wonder want toen werd ík de nieuwe voetbalkoning.


    08-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wipschieten

    Door de verhuis van peter Leon en tante Malvine naar zaal 'Ons Huis' nam mijn sociaal leven al snel een aanvang én een hoge vlucht.

    Daar waren om te beginnen de maandelijkse (elke derde zondag van de maand om 3 uur) wipschietingen, georganiseerd door de vereniging 'De Jefkes'. In mijn grote vaderlijke bewondering heb ik lang gedacht dat die maatschappij naar papa werd genoemd. Groot was mijn ontgoocheling toen ik later vernam dat het gewoon maatschappij 'Sint-Jozef' betrof.

    De schutters werden per post uitgenodigd via een kaart waarop de inleg en de prijsverdeling al stond (hoge = 100 frank, zijde = 50 frank, hoek = ...). Soms vermeldde die kaart dat er bij een groot aantal schutters, een tweede wip zou ingericht worden. 


    Papa was een uitstekend schutter. Hier heeft hij zichzelf tot koning geschoten (1933).


    Maurice De Ridder, Jef De Clerck, papa, nonkel Zjeen, Louis Crabbe


    'De Zjefkes'. Op de 2e rij : Miel, Herman en papa naast mekaar


    Die bewuste derde zondag trok papa al heel vlug naar de zaal want hij had een grote verantwoordelijkheid : hij moest de schutters die hun inleg betaalden, inschrijven. De meeste deelnemers bekenden zich tot een ploeg ('Klei herleeft', 'Olympia', ...), waarbij ze dan overeenkwamen om het gewonnen geld te verdelen. Die ploegen werden, als het hun beurt was om te schieten, door de roeper (Pieje Baukes Pol) uit de staminee geroepen, waar ze zaten te kaarten of gewoon pinten te drinken. Mijn belangrijke taak bestond er in om op geregelde tijdstippen (Pol riep dan : 'Achter deze man pauëlen!') de afgeschoten pijlen vanonder de wip te halen en in een bak achteraan de zaal te deponeren. Ook als den hoeëgen (de hoogvogel) werd geschoten moest ik die trofee aan de prijsschutter bezorgen, waarbij ik soms een beloning kreeg. De eigenlijke vergoeding volgde op het einde van de schieting. Ik ging dan als een bedelaar, met mijn hand open, bij elke schutter die dan op vrijwillige basis iets gaf. Als de wip om 7 uur nog niet leeggeschoten was, werd een paar minuten vooraf door de roeper de voorlaatste en nadien de laatste ronde aangekondigd en werden de overblijvende vogels verloot.

     

    Tijdens de schieting was er dikwijls gelegenheid om het - verboden - kansspel 'Anker en zon' te spelen. De enige attributen voor dit spel waren : een oprolbaar matje verdeeld in vierkanten met verschillende figuren op (onder andere ankers en zonnen) en dobbelstenen. Steeds stond een medewerker van de bank (de organisator van het spel) op uitkijk om op tijd te kunnen roepen dat de sjampetter of de gendarmen in aantocht waren.

     

    Papa ging minstens elke week schieten want - was zijn argument -  wie komt moet ook bezocht worden. Dat was  in Mazel 'De Krabbers'  bij Van Hoeymissen of 'Dreië ve ne fran' bij den Bruinen; in Meldert 'Bock en Lambik' bij Mols of 'St-Jozef' bij Stainten Vandenbroek; in Opwijk 'd'Hulst' bij Seppen of 'Olympia' bij Nojle; in Lebbeke 'St-Joris' in zaal Flora of de 'Zomerschutters' bij Pojltes. En ik had de indruk dat er op verplaatsing steeds verlengingen aan te pas kwamen.

     

    Thuis werd er duchtig geoefend. Papa had eens een oude wip meegebracht uit de zaal en die stond opgesteld tussen 't bakkot en de boomgaard. Vanaf de pomp werd er geschoten, dat was de reglementaire afstand. Tenminste voor diegenen die over een echte boog en echte pijlen beschikten. Voor de jongeren, waartoe ik voorlopig nog behoorde, was er een zelfgemaakte boog van essenhout uit - weeral - den Bos, soms eens een afgedankte echte pijl die al een paar keer en scheef gelijmd was, maar soms ook een zelfgemaakte. Zij mochten ter compensatie wel van veel dichter schieten. Ik was - in alle bescheidenheid - een crack en er werd mij dan ook een grote toekomst voorspeld, maar ook hier is het er helaas niet uitgekomen.

    Wij - onze Marc, kameraden en ikzelf - hebben ons uren en dagen geamuseerd met dat schieten en als het te koud of te slecht was  trokken we gewoon met wip en al naar 't bakkot. 

        
    Meester Paul, Marcel Vos, ons moe, Miel, papa (1951) Meester Paul, onze Miel, papa en ik (1951)

         
    'Den doeëven' (Leopaold Cooreman) en papa (1953)

        
    Onze Herman en Jef Buggenhout           Jef Buggenhout, Jaak en Herman

     
    Jaak en Lizette
     


    Van de vele bezoekers bij ons thuis, waren er ook een heleboel die speciaal in verband met het schieten kwamen : Tuurken Pad, Molleken, Babis (Frans Verbeiren) die bij Boekes Theo in de wasserij werkte en soms gewassen en gestreken verfkleren van papa terugbracht, de vier Poeterkes (de gebroeders Verhasselt : Louis, Frans, Jean, Jef). Die vielen op een keer in een tijdspanne van drie minuten binnen, om de minuut klopte er een aan, en plezier dat ze hadden !

    Van Tuurken Pad - een doodbrave, vriendelijke man, die geweldig kon tateren - herinner ik mij volgend verhaal. Onze Herman had bij zijn eerste mis van de parochianen een bandopnemer met micro gekregen. Dat was een echt wonderbaarlijk toestel. Herman was er in het begin als de kippen bij om stiekem één of ander gesprek op te nemen. Zo ook toen Tuurken bezig was aan 't rauzen. Toen Herman zo'n kwartiertje had opgenomen, spoelde hij terug en draaide de parlee van Tuurken af. Ge moest die zijn gezicht zien, zijn ogen bolden van stomme verbazing bijna uit zijn kop. En hij die anders nooit naar zijn woorden moest zoeken, kon enkel nog stamelen : 'Potvernong, en das naa ne kieje grat 't zelfde va watakik dauzjust gezeid èm'


    07-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze Marc als reporter

    In de week gingen wij, onze Marc en ik (de anderen waren al veel ouder), zeer vroeg slapen. Eigenlijk : zeer vroeg naar ons bed want slapen deden we niet altijd direct. Neen, dan was er het gloriemoment van onze Marc en het genietmoment voor mij.

    Onze Marc had, hij heeft dat later overvloedig bewezen, een ongelooflijke verbeelding. Hij kon bovendien ook boeiend, verrassend, spannend en vlot vertellen.

     

    Ik vond hem op zijn best als radioreporter. Hij ontwierp dan zelf een Ronde van Oost-Vlaanderen en elke dag beschreef hij een rit, Lede - Wetteren bijvoorbeeld. Hij schiep ook zelf ploegen en renners. Één van zijn toprenners was Arthur De Cabouter. Waar hij al die namen bleef vandaan halen is mij altijd een wonder gebleven, tot hij later onthulde dat hij ze voor een groot deel uit de krant en de deelnemerslijst van de beginnelingen haalde. Het toeval wil dat jaren later een zekere Arthur De Cabouter een toprenner werd.

    Hij had mij met die reportages volledig in zijn macht. Als ik overdag eens dweis was tegen hem of niet wou toegeven over iets, zei hij snel : ' Ah, vanauvet gieën reportaasj'. En dat wou ik absoluut vermijden. Dus ...

    Hij tastte ook mijn gevoeligheden af en op het moment dat één van zijn renners mijn favoriet was geworden, liet hij hem een paar dagen later gegarandeerd een paar minuten verliezen door een valpartij. Bovendien wist hij die avond nog niet wat de gevolgen van die kwalijke tuimeling waren en moest ik tot de volgende dag wachten om te weten wat er met mijn idool gebeurd was.

    Het was allemaal zo levensecht verteld (precies gelijk als Maurice Dieudonné) dat ik op de rand af geloofde dat die ritten echt verreden werden en dat ik die koers op een dag eens in Baardegem zou zien passeren.


    06-12-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spelen bij slecht weer

    Als het regende gingen we altijd naar de kelderkamer van 't leeg huis om te lezen, maar ook om allerlei woordspelletjes te doen.


    Voeitsgaun
    (voort doen) was een spel dat er bestond een woord te vormen dat begon met de eindletter van het voorgaande en natuurlijk in dezelfde categorie : geit, tijger, reebok, ... Wie niet voort kon, viel af. Ik verdacht er onze Marc soms van om begrippen ter plekke uit te vinden (een Argentijnse vogel of een plant in Madagascar), maar hij was zo overtuigend dat ik hem altijd geloofde. Als Fong van tante Alice iets zei dat niet kosjer was, verraadde hij zichzelf door te beginnen gremelen.


    Een gelijkaardig spel was het volgende (het had bij mijn weten geen naam) : we schreven een zevental rubrieken op (wielrenner, voetballer, dier, ...) en elk om beurt mocht een beginletter zeggen. Het kwam er dan op aan eerst klaar te zijn.

    Ook hier werd bijwijlen gefoefeld dat het niet mooi was en eindigde het spel vaak met het weggooien van potlood en papier.


    Als de vlaag over was en de beken en grachten gezwollen waren van het regenwater gingen we buiten boeite veiren (bootje varen). Wij gebruikten daarvoor schoenblinkdoosjes, elke deelnemer liefst met een ander merk (Ca-va-seul, Nugget, ...) en lieten die tegelijk los in de gracht aan het hofgat van meters. De eindmeet lag een 30-tal meter verder en er moesten soms een aantal meters gevaren worden in een buis, onttrokken aan onze ogen. Dat was dan een extra  spannend moment : wie komt er eerst vanonder ? Wie is blijven hangen ? Je mocht, zo schreef het reglement voor, de natuur een handje helpen door met een stok je vastgeraakt blikje los te maken als het echt vast zat. Soms maakten we ook een 'dam' : we hoopten de bedding genoeg op opdat het water niet meer kon verder stromen. Op het moment dat onze bootjes aankwamen sloegen we een bres in onze dam zodat ze met een grote snelheid verder werden gestuwd.

     

    Als we wisten dat er wat wind ging zijn, niet té veel, dan maakten we wel eens een vlieger. Dat was een windwaaier in de vorm van een vierhoek, een bijna-ruit. De diagonalen van de vlieger, het kruis, waren twee lichte takjes die werden samengebonden en waarin aan de uiteinden een gleufje gekerfd werd. Daarin paste de omtrekdraad. Dan werd het papier rond die draad gelijmd en soms gebruikten we daar - bij gebrek aan valabel alternatief - het sap van een pruimenboom voor, koekoek noemden we dat. Dan werd er een stjeit (staart : een koorde met papieren strikjes) aan bevestigd, een delicate opdracht die wat jaren ervaring vroeg want hij kon te licht maar ook te zwaar zijn. Op het snijpunt van de diagonalen werd een zo lang mogelijke draad, die opgewonden was op een spoel, gebonden. En dan kon men ergens op een open ruimte gaan proberen. Men moest wel best met twee zijn : één die de vlieger vasthield en op bevel van de andere hem omhoog gooiend losliet. Dan was het de taak van de tweede om die vlieger al lopend verder omhoog te krijgen en/of te houden. Dat was niet altijd even gemakkelijk maar áls het lukte gaf dat wel een bijzonder prettig gevoel. En dan konden er ook boodschappen naar de vlieger gestuurd worden. Dat waren stukjes papier waar we een scheurtje in deden en rond de koorde draaiden. Met wat geluk ging dat briefje tot boven aan de vlieger.


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Met de koereurs spelen

    Als ik werkelijk niemand had om mee te spelen, dan had ik nog altijd mijn koereurkes, de billekes van de wielrenners. Ik selecteerde dan mijn 'beste' zestien renners. Ik koos dan telkens twee renners die in een achtste finale tegen elkaar streden, de winnaars reden dan de kwart finale, enzovoort tot een winnaar overbleef.


    Hoe reden die billekes dan wel tegen mekaar ? Wel, daarvoor gebruikte ik mijn twee beste biekes-marbols. Elke knikker vertegenwoordigde een renner. Gelegen op de grond schoot ik vanaf ons keukenbuitendeur naar de deur van de kamer. De knikker-renner die het dichtst bij een vooraf vastgesteld punt lag, was de winnaar. Eenvoudig en eerlijk. En toch was ik achteraf altijd een beetje verbaasd maar ook blij dat mijn favoriet (eerst was dat Raymond Impanis, later Rik Van Looy) het bijna steeds haalde.

    Soms speelde ik de knikkers gewoon vanuit ons keuken, door ons mozegat (muizegat), naar buiten. Ik moest natuurlijk eerst de 'stop' wegnemen die voor dat gat stak en dat normaal enkel werd weggenomen als ons moe geschuurd had om het water naar buiten te duwen.

    Ik had zeven soorten billekes. Hier zie je van elk één voorbeeld.

      

      

      






    Archief per week
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 28/04-04/05 2008
  • 24/03-30/03 2008
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 01/01-07/01 2007
  • 25/12-31/12 2006
  • 18/12-24/12 2006
  • 11/12-17/12 2006
  • 04/12-10/12 2006
  • 27/11-03/12 2006
  • 20/11-26/11 2006
  • 13/11-19/11 2006
  • 06/11-12/11 2006
  • 30/10-05/11 2006
  • 23/10-29/10 2006
  • 16/10-22/10 2006

    E-mail mij

    Vragen ? Suggesties ?


    Gastenboek

    Bekijk mijn berichten of voeg er eentje toe



    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!