schrijfvloer 03 ~ kronieken van 31 jaar vaart, in uitvoering
12-11-2019
023. Ilja L Pfeijfer
te gast bij Wim Helsen ~ Ilja Leonard Pfeijffer met een tekst uit Habitus van Radna Fabias
reisgids v
de smakelijkste leugen is grootsheid er is de jachtclub er zijn cubaanse sigaren er is middelmatige doch vanwege de import prijzige whiskey en er is cognac
de met overdadige hoeveelheden gezuiverd zeewater onderhouden golfresorts liggen als littekens in het natuurlijk landschap
rode mensen en zij die daarbij willen horen worden in golfkarren rondgereden door volgens hun functie-eisen breed glimlachende negers
voor de allerrijksten is er ook de leugen dat dat genoeg is die leugen moet u blijven kopen het raakt snel op het vult nooit echt maar omgekeerd naar uw valuta is dat geen geld
Een fantastische voordracht, vind ik. Nuja, Pfeijffer is ook niet gelijk wie hé. In 2017, op vr-27/01 om precies te zijn, was Pfeijffer al eens te gast bij Winteruur. Hij bracht toen Awater van Martinus Nijhoff.
Wat hebben ze ginder bij Panenka, beginnen ze te recyleren ? (Panenka = het productiehuis) Waarom laten ze ons huidig nationaal monument, Jan Decleir eens niet komen? Toen hij Marc Van Eeghem verving en diens tekstkeuze bracht, omdat Van Eeghem overleden was, heeft Decleir duidelijk gezegd dat hij zeer graag wou komen als studiogast ‘en zelfs morgen al’. Dat was in 2018, op vr-22/12 om precies te zijn. In het derde seizoen. Nuja, misschien komt hij dit vijfde seizoen wel. Afwachten.
De datums zijn natuurlijk de datums dat ik die teksten op het blog geplaatst heb, de ochtend ná de uitzending.
Een zeer interessant artikel is de tweede link onderaan, voor wie tijd heeft. Pfeijffer heeft het over Venetië en Amsterdam, maar het scenario kan ook dienen voor Brugge, bvb.
en deze brief is handgeschreven, mogelijk omdat het schip tijdens de oversteek teveel rolde om te typen. En aan mijn geschrift te zien is deze brief geschreven tegen de kaai, ja, dat blijkt ook uit de tekst.
1979-12-79, Port Alfred, Canada
Dag Make,
’k Heb tot en met brief 6 ontvangen, met alle letters er nog op. Ik schrijf groot dan is het een vol blad dat ge van mij krijgt. Het schip heeft ± 7 dagen (en nachten) gerold. Amai wat een toestanden toen. We hebben hier servies en andere spullen zien 'vliegen'. Echt, de Noord-Atlantic in de winter is een belevenis. Enfin, nu gaan we naar New Orleans of zo (in alle geval de Golf van Mexico). Daar rolt het minder zeggen ze, Noord Atlantic of ni. Dan vind ik misschien de toetsen van mijn schrijfmachine. Deze brief moet nog mee met de 2de stuur die afmonstert, dus ik ben gehaast, want seffens gaat die brave jongen naar huis. Hij komt ulle allemaal drie kussen geven, dus ge weet het he.
Ja natuurlijk rolt het in de Golf van Mexico minder, buiten het hurricane seizoen bedoel ik. Al eens gezien hoe de schiereilanden Florida en Yucatan de golf afschermen van oceaangeweld? Iedereen naar Google Earth nu, om die natuurlijke afscherming te bekijken. Het hurricane-geweld komt er uit de lucht, niet zozeer van de oceaan. Van mij alvast ook veel kussen. 1 klein kusje voor onze pa, rap, want die heeft het zo vreselijk druk weer dat ge hem niet te lang moet bezig houden of storen met kussen van één die daar ergens rond zwalpt. Mama krijgt veel grote kussen. m.
Vandaag vraag ik mij af waarom ik op 27-jarige leeftijd nog zo loyaal bleef tegenover die twee. Ze hadden mij uitgebuit, allebei, en toen ik 20 was ben ik het thuis afgebold, om van hen weg te kunnen wonen. Daarbij liet ik mijn zussen in de steek. Vooral Laura, want Tina had zelf al iets bekokstoofd. Dat ik Laura toen in de steek gelaten heb, daar heb ik nu bij momenten nog diep, diep spijt van.
Van zodra ze 20 was ben ik haar daar gaan buitenhalen. Toen was ik 27 en verdiende relatief goed mijn brood, dank zij de koopvaardij. Ik kon haar kost en inwoon garanderen en met haar studies vlotte het ook weer.
Omdat men toen pas meerderjarig was op 21 jaar, moest ik garant staan. Natuurlijk stond ik garant! Ik had haar zeven jaar alleen gelaten bij die twee. Want Tina was ondertussen ook al weg, zij het op een totaal andere manier dan ik, meer woelig, meer drama. En toch schreef ik nog vriendelijke brieven naar die twee daar, naar père en mère.? Waarom snap ik nu niet meer. Echt niet.
Later heb ik meer afstand genomen. En nog later, nog meer afstand. Ik heb een paar zwaar markante verhalen over het waarom & hoe maar 'wat men oogst heeft men mogelijk zelf gezaaid' en dat hebben die twee blijkbaar nooit willen onder ogen zien Zelf noemde ik het afstand nemen ‘psychologische zelfverdediging’.
Tja, met al mijn herinneringen bij dit ogenschijnlijk vriendelijk briefje is deze tekst nu tóch wat zware kost geworden …
Ik kom juist uit de douche en ik zie dat Aline (niet die van vorig schip) nog altijd ijverig en blijkbaar geïnspireerd zit te schrijven. Toen dacht ik : ikke ook. Ijver genoeg en nu het papier in het machien zit heb ik geen inspiratie. Misschien moet ik haar gaan vragen of ze me een beetje wil helpen.
We zitten hier vlak tegen de woestijn (zandwoestijn) . Hier is niks. Nooit geweest ookni. Zelfs het landschap kan me niet imponeren want dat-heb-ik-al-gezien (Algerije). (steenwoestijn) Zo jong en al blasé, tss, tss …
Bon, ik zal maar al beginnen met die memorabele woensdagmorgen toen ik om 7h ben opgestaan. Ik heb gedoucht, ik het een volle pot koffie gezet, eventueel voor Kris V erbij. Toen heb ik al mijn was uit de wasmand genomen, heb dat keurig in plasticzakjes gepropt, mijn schoenen er bovenop gesmeten en daarna al mijn kleren en prullen die ik denk eventueel nodig te hebben, voor het geval het hier zou beginnen vriezen. Tussendoor heb ik nog een tweede kop koffie gedronken maar dat was de laatste want de pot heb ik omgestoten en alles lekte op de bureau en op de vloer en ik heb dus nog veel gekuist. Toen pak en zak gereed stonden heb ik alle kleren van de gangkast maar aan de kapstok gehangen want ik kreeg de koperen stang niet weer op zijn plaats. Elke keer dat ik dacht dat hij goed zat en er kleren begon aan te hangen, kletterde hij er terug uit. Na veel keer bedacht ik dat ik het in alle gemoedsrust zo mocht laten.
Toen wou ik nog een afwasje doen, bedacht dat ik misschien nog meer schade zou aanrichten en besloot dat het veiliger was dat afwasje te laten staan : dat loopt niet weg. Dat is een van de weinige keren dat het bagage maken zo chaotisch verlopen is hoor. ’k Had liefst dat ze drie dagen tevoren al kant-en-klaar gereed stond, zodat ik een tijdsbuffer had voor de eventualiteiten van de laatste minuut. Want die zijn er. Altijd.
Kris V was er om 09h30 stipt, dat wel, maar een beetje vloeibaar nog. Ze waren die namiddag blijven zitten tot het avond en nog later was geworden. Gelukkig had hij dat bierkaartje op zijn dashboard zitten, anders was hij zeker zonder mij naar Zaventem gereden. We staan daar om 09h45, een uur te vroeg. Ik heb voor 400 fr boeken gekocht en ben beginnen lezen. Maj Sjöwall en Per Wahlöö, het was zo spannend dat ik de groep bijna miste. Kris V was al lang naar zijn werk.(Sabena)
We beginnen daar aan te schuiven, 15 man onder wie 3 vrouwen. De enigen die ik kende waren Aline van op de Pool der Zeelieden en Fernadez van op vorig schip.
In de taxfree shop koop ik 1 slof sigaretten en een flesje Saint Laurent. Een paar dagen later merkte ik dat de marconiste (zij is de derde vrouw aan boord) hetzelfde merk op haar tabletje heeft staan. Miljaar, en ik vond al een paar dagen dat ze een verschrikkelijk opdringerig geurtje verspreidde.
Hopelijk wandel ik niet zo te walmen door de gangen. Alleyways, bedoel ik. Ik heb het scheepsjargon nog niet helemaal weer onder de knie.
Nuja, zij gebruikt een spuitbus deodorant en ik den authentieke parfum. Het verschil zit hem in de kwaliteit. Ik kan het mij vanavond permitteren zo pretentieus te doen binnen de beslotenheid van mijn schotten, omdat ik mijn teennagels gelakt heb. Baccararood. Ziet er ook duur uit.
Dat 1ste contract daar aan boord heeft 5 maanden en 17 dagen geduurd, en in al die tijd heb ik dat parfum niet meer gebruikt. Toen het schip in Rotterdam kwam heb ik een tweede contract getekend, dat heeft 4 maanden en 29 dagen gelopen. Toen hadden we een andere marco en vond ik dat ik het parfum mocht gebruiken, het was Rive Gauche.
De reis hierheen : Vliegtuig naar Rome. Overstappen, sleuren met bagage. Athene. Braaf blijven zitten, niet roken in Athene. Triestige stad. Cairo. Om middernacht lag ik in bed. Om 04h werden we gewekt, om 07h opstijgen en om 12h waren we in Safaga.
Allemaal den Atlas pakken nu. En zoek gelijk op waar Luxor en Karnak liggen want volgende zondag maken we een uitstap.
A propos, we liggen hier nog een maand, zegt den ouwe. Maar ja, ouwes zeggen soms zoveel.
1979-10-24-wo
Verder ben ik nog niet geraakt, we weten geeneens waar de reis naartoe gaat. We liggen hier nu al 14 dagen tegen de kaai. Lang leve Zuid-Amerika, hier is niks. Ginder wel!
Dat er 'niks' te zien was in Safaga (zandwoestijn) heb ik vrij snel moeten herzien. Toen ik aan het landschap begon te wennen zag ik dingen die ik tevoren niet zag omdat ik er over keek.
’k Zou gisteren over het derde schip nog wat uitleg schrijven, maar dat is anders uitgedraaid. Dat is eigenlijk grandioos mislukt. Voorlopig.De teksten die tussen 019 en 020 staan zijn geantidateerd. Daardoor lijkt tekst 20 nu in feite naast de kwestie, want het hiaat wordt/is opgevuld. Door die ene brief uit 1979 kwamen zoveel herinneringen boven dat het tolde in mijn bovenkamer. Mooie herinneringen en donkere. En het zijn er vooral véél. En die vechten allemaal om voorrang. Uiteindelijk is er stof om een 20-tal teksten te schrijven over dat derde schip. Bestaat dat, een omgekeerde writer's block? Niet het gebrek aan materiaal, maar een teveel aan materiaal.
LM gisteren was blij dat hij voor een ganse namiddag de deur uit kon -hij ging naar een bijeenkomst- want ik babbelde de ene herinnering na de andere aan mekaar, ik ratelde maar door en die staccato stoorde hem. Toen hij de deur uit was beterde het niet, ik liep hier te ijsberen met de handen in het haar (letterlijk) om mijn gedachten op orde te krijgen. Wat natuurlijk niet lukte. Teveel hooi op mijn vork.
En vannacht scheen het licht in die duisternis, in die chaos : een beetje afstand nemen. Het hoeft niet elke dag over een schip te gaan, anders wordt dit blog een blog-aan-mijn-been en daar wordt niemand blij van, van zo’n dwangmatig parcours. Well, ik alleszins niet. En de lezer/correspondent ook niet, want die voelt dat.
Nu ben ik blij dat gisteren voorbij is. Dit is echt een moeilijk blog hoor. Bij de vorige twee had ik een strak schema en een al even strakke methode, dus de teksten en de ochtendmail werden intijds geserveerd. Nu niet meer, nu is alles meer fluïde en ik weet nog niet of ik mezelf daarmee kan verzoenen. Afwachten. Gelukkig is er het Winteruur met Wim Helsen, de tekst-hapjes, de woorden-tapas die ons naar een nieuw denk-decor brengen. Toch fijn dat die verbindingsstreepjes bestaan he.
Over decor gesproken, is het u ook opgevallen hoe ongemakkelijk de mensen zitten op die sofa? De zitting is te groot, te ver van de ruggesteun. Iemand daar heeft die ergens van de zolder bij oma gehaald en naar de studio gebracht. Het decor heeft iets weg van een studentenkot uit de jaren 70. Het programma is namelijk een low-budget productie. Dat vind ik prima, en van mij mogen ze zo nog 100 jaar doorgaan, maar ze zouden een meer comfortabele sofa moeten vinden, want ik krijg plaatsvervangende rugpijn wanneer ik een aflevering bekijk. En ik kijk elke aflevering minstens drie keer. Ge moet niet vragen hoe na 3x mijn rug zich dan voelt. Bij de Kringwinkel staan toch goedkope sofa's, mét zitcomfort !
Na de stop in Antwerpen was er een hoop nieuwe bemanningsleden & een lading nieuwe passagiers aan boord en ik was blij verbaasd dat de man van de Duitse recherche en zijn Indonesische dame weer een reis meegingen. Dat ze een zwak hadden voor Zuid-Amerika hadden snap ik wel, maar er waren toch andere, betere schepen in de vaart, schepen met meer personeel, dus meer service en vooral meer comfort?
Eindelijk was chef steward ofte maître d’hôtel GB er! Na ongeveer tien weken met AK was zijn aanwezigheid alleen al voor mij een verademing op voorhand, en we hadden nog geen centimeter gevaren. Zoals Yvonne had Claire me verteld dat men van GB veel kon leren. En ik geloofde haar, want zij kende wel zeven of tien manieren van servietten vouwen. Allemaal van GB geleerd. Dat was al de tweede aanbeveling, ik had er werkelijk goede moed in.
De vervangster van Claire was Eline. Bij haar had ik direct mijn bedenkingen. Ze was klein en rank van gestalte. Bij iemand van die gestalte zou men een bepaald soort vinnigheid verwachten, maar ze had iets over zich dat ik loom & sloom zou noemen. Alsof de job geen inzet vereiste. Oelala, dan wist ze nog niet op welk schip ze beland was. In haar manier van praten ook, een beetje krachteloos. Alsof ze al wist wat het leven haar nog zou aandoen. Op een of andere manier kwam er bij mij geen sympathie voor Eline, het leek wel of ze niet van 't vak was …
In het begin van de tweede reis op dat schip, had ik een eigenaardige droom. Die hield geen steek en ging zo: Er was iets gebeurd met een van mijn zussen. Daardoor moest Claire afmonsteren. Ilse (de stewardess van bij de officieren) kwam bij de cabine en zei "Ik heb wat boterhammekes voor u gesmeerd, want het zal nog lang duren eer ge eten krijgt." Een dwaze droom weeral. Met mijn zussen was niks aan de hand en Claire was al vervangen door Eline.
Op een keer zat Eline bij mij in de cabine en toen ik mijn kleerkast opende zei ze : amai, gij hebt veel truien bij. Het zou toen mei geweest zijn, volgens mijn officieel zeevaartboek. Ja, ik had een paar truien bij, want dit was lijnvaart en de lijn was Zuid-Amerika, daar zou het in mei herfst worden en bij aankomt in de meest zuidelijke havens zou het al winter zijn. "Hoe, zei Eline, we gaan toch naar het zuiden?" De moed zakte mij in de slippers en verdampte en verdween via de ventilatie. Wee mij, Poseidon en Neptunus, wat hebt gelle nu aan boord gegooid! Niet alleen was ze traag in doen en praten, maar in denken ook nog? Getver, getver … Volgens Eline was het : hoe meer zuid, hoe warmer. Punt. Jahaa! Dan zou op de Zuidpool geen ijs liggen, zouden er geen pinguïns wonen, dan zou het daar twee keer zo warm zijn als op de evenaar, een vlammende hel? Welwelwel!
'k Heb voorzichtig geprobeerd haar uit te leggen dat het 'hoe dichter naar de evenaar, hoe warmer' was. Die formulering geldt zowel voor het noordelijk als voor het zuidelijk halfrond. Maar het kopke moet nog meewillen ook hé, en daar lag de knoop.
Op het zuidelijk halfrond richting ZUID varen, betekent richting koude varen. KOUDE. Naar de Zuidpool. Op het zuidelijk halfrond richting NOORD varen, betekent richting warmte varen. WARMTE. Naar de Evenaar. Mogelijk heb ik het toen zo gelaten want ik … ja waarschijnlijk heb ik het toen zo gelaten. Hoe de samenwerking tijdens de service-uren verliep weet ik niet meer en tijdens onderhoudsuren werkten we afzonderlijk.
Op een dag tijdens de kleine reis, waarschijnlijk in Bremen, stond ik de laundry van de passagiers te schrobben en ineens hoorde ik een luid scherp geluid komen van elders, een geluid dat zich ritmisch bleef & bleef herhalen. Het was geen van de alarmen die ik kende, en ik kende ze allemaal, want de alarmen worden op elk schip elke week getest. 't Zou dus wel iets voor de mecaniciens zijn. 'k Sloot de deur van de laundry en werkte verder.
Na een tijd stond chef GB daar : - Ha! Hiér zijt gij! Hebt ge dat niet gehoord? - Dat alarm? Ja Chef, was dat voor ons misschien? - Nee! Dat was Eline. Haar jongste broer heeft zelfmoord gepleegd. Ah bon, dat was dat ritmisch geluid, het was gegil. Dat had ik niet herkend als gegil. De akoestiek aan boord haalt soms rare toeren uit.
Voor de avondservice stonden de chef en ik er alleen voor. Hij had Ilse naar boven gesommeerd voor de afwas. Wéér gesakker in de pantry, terwijl ze daar toch twee overuren mee verdiende. Maar 't ging over het prestige. Toen ik aanmonsterde had ze gehoopt dat zij wegens haar anciënniteit aan boord naar boven zou 'gepromoveerd' worden en dat ik als nieuwkomer een deck lager bij de officieren zou gezet worden, samen met een cabineboy als collega. Chef AK moet daar op voorhand al anders over gedacht hebben, welke maatstaven hij daarbij hanteerde weet ik niet, en chef GB volgde die lijn, waarom weet ik ook niet. Daardoor stond Ilse nog altijd downstairs. Wat ze mij kwalijk nam. Zodra ik tijd had tussen twee gangen kwam ik braaf mee afdrogen. Maar afdrogen was blijkbaar niet braaf genoeg, het gesakker ging door. Tot chef GB in de pantry kwam om via de parlofoon de volgende gang te bestellen aan bij de keuken. Toen viel Ilse telkens stil.
Chef GB zei bij elke bericht tegen kok GR : "Quand vous voulez chef!" Dwz : laat maar komen. En kok GR antwoordde dan "Oui, patron". De dialoog bestond uit vaste verbale signalen. Het had iets van een ritueel, het was haast rustgevend.
Die avond heb ik voorgesteld aan chef GB om met Ilse van job te veranderen, maar daar was geen sprake van. Terwijl ik zo graag van die betalende cliënten en hun loetekes weg geweest was. Ik werk best voor mensen die werken, dié hebben recht op mijn diensten. Dát was mijn job. Niet die chichi in de vervallen glorie van een armtierig interieur.
Het vervelende aan herinneringen is dat ze niet in chronologische volgorde komen.
Hier nog een herinneringetje over dat 3de schip. In een van de Zuid-Amerikaanse havens, ik denk dat het Buenos Aires was, hadden we op de verdieping van de passagiers een watchman. Een wachter. Niet een gewapende militair, maar een nette oudere heer in pak, die rustig de drie alleyways op en af wandelde en regelmatig maté liep te zuigen uit een kleine mooi bewerkte calebas met een elegant zilveren rietje. Eerder een gastheer dan een veiligheidsagent. Of hij gewapend was weet ik niet, daar was ik toen nog niet bekommerd om. Over maté + foto calebas : https://nl.wikipedia.org/wiki/Mat%C3%A9_(drank)
Die man liep daar wel rond maar hij kon niet in de drie alleyways tegelijk zijn. En ik was door de aard van mijn job ongeveer overál tegelijk, bij wijze van spreken. Regelmatig zag ik een foreman de trap opkomen en die vroeg dan telkens naar el capitano. Waarop ik hem de weg wees naar de cabine van de kaptein. Een foreman is de ploegbaas van een ploeg dokwerkers. En er waren verschillende ploegen aan het werk. Zo ging het misschien een keer of zeven of acht die dag. ’s Avonds hoorde Claire tijdens de service dat de kaptein verwonderd was dat hij zoveel foremen aan de deur van zijn cabine gehad had, terwijl die toch een trap lager, bij de 1ste stuur moeten zijn. Claire vroeg mij of ík het was die al die mannen naar de kaptein gestuurd had. Ah ja, natuurlijk, die mannen vroegen toch naar el capitano … Ow, ow, ow, El Capitano betekent daar de 1ste stuurman! De kaptein wordt er El Commandante genoemd. Tja, het werd hoogtijd dat ik eens Spaans ging leren, maar wélk Spaans?
Dat ik gisteren die uitleg over de woontorens van Santos gevonden heb, 40 jaren nadat ik ze gezien heb, daar ben ik vandaag nog blij mee. Als een mens maar tijd van wachten heeft hé. Vroeg of laat wordt iets wel duidelijk. In dit geval 40 jaar na datum. Ja, sinds gisteren nog altijd een beetje blij. Na Santos vaarden we naar Rotterdam. Twee of drie dagen voor aankomst werd het hondje ziek van het rauw vlees dat die twee verlichte geesten haar gegeven hadden. In R’dam mocht ik direct naar de dierenarts, veel werk of niet. Die cdt moet nogal zijn hand boven mijn hoofd gehouden hebben, dat ik zomaar de faciliteiten kreeg om tijdens de werkuren naar de dierenarts te gaan …
Er schiet me plots nog iets te binnen over de vrouw van de 2de stuur, de mislukte Maryline Monroe. In Santos was ze naar de ochtendmarkt gegaan en had er voor haar en haar man (en haar kat) scampi’s of gamba’s gekocht en daarna was ze gaan winkelen, of gaan wandelen met haar honden. Met die scampi’s. In de blakke tropenzon. Toen ze ermee aan boord kwam waren die beestjes al lang bedorven natuurlijk, maar de enige die dat niet door had was zij. Heel de alleyway stonk naar rottende zeewaren, en het rook er zo al naar haar honden en de kat. Iemand moet er haar toch op gewezen hebben dat er iets loos was en dat die rotte beesten overboord moesten. (Wat eigenlijk niet mag in haven.) Jamaar, zei ze achteraf met een pruillip en op een jammertoontje, ze had ze toch direct in de frigo gelegd. Direct na aankoop? Zo vlug mogelijk weer aan boord met bederfbare waren? Of eerst nog enkele uren gaan flaneren in de tropenzon …
In R’dam gingen de passagiers definitief van boord en werd er schoonschip gemaakt. Wat een rust. Een schip zonder menselijke lading, enkel de bemanning en de staff. Een zee van poetsuren en maar vier mensen te bedienen aan tafel. Schoonschip maken was werkelijk grote schoonmaak. Schotten afwassen, kasten uitwassen, matrassen eruit, beddebakken stofvrij maken, de ganse grote kuis dus. Zalig, zonder het tijdrovend gedoe van apéritief en pousse-café. De staff at veel soberder wanneer de lading naar huis was. De gewone scheepskost lijk wij allemaal. Maar wel opgediend met tafelzilver natuurlijk. The show must go on.
In die week werd ook alle tafelzilver gepoetst. Wat een corvee. En zeggen dat er zoveel mooi inox bestek op de markt is. Maar de containerschepen waren aan het opkomen, en de schepen die stukgoed vervoerden, de schepen van het type general cargo dus, waren aan het verdwijnen. Daar werd niks meer geïnvesteerd, tenzij de hoogstnoodzakelijke dingen. En tafelzilver hoorde daar niet bij. Vandaar die vergane glorie in het armtierig interieur ook. Kok GR kwam opnieuw helpen met het zilver. Dat gaf moed, we hielden het tempo er in.
Als dank voor zijn hulp gingen Claire en ik later die week mee poetsen in de koelkamers. Voor mij was dat heel interessant, want ik was al wel vaak in koelkamers geweest, maar ik had er nog nooit in gewerkt. Bij die temperaturen werken was een aparte ervaring die later nog vaak van pas gekomen is.
De dag erna was álle tafelzilver volledig zwart. Er was die nacht aan deck een vat gevallen en lek geslagen. Welk vies product er in dat vat zat weet ik niet, maar ik weet wel dat ik de bootsman vervloekte. Waarschijnlijk zijn die vieze dampen via de ventilatie naar binnen gekomen, en gezond zullen ze niet geweest zijn. Met de moed der wanhoop zijn Claire en ik voor een tweede keer aan het zilverwerk begonnen. Kok GR kwam ons uit eigen vrije wil weer helpen, de goeie ziel. Denkt ge dat chef AK eens de handen uit de mouwen zou gestoken hebben? Denk dan maar vlug wat anders. Hij heeft Ilse, de collega van beneden bij de officieren naar bij ons boven gestuurd, en wij drie hebben haar gesakker enkele uren moeten aanhoren. Zoiets werkt op het gemoed natuurlijk en ik dénk dat er toen woorden gevallen zijn.
De volgende haven was Antwerpen. Daar gebeurde de crewchange, de bemanningswissel. Claire monsterde af. Persoonlijk vond ik dat erg. Maar ze had al twee contracten achter de rug en wie moe is moet naar huis. Ze had gezegd dat ze voor mij nog wel een reis wou blijven, en daar schrok ik van. ’k Heb geantwoord dat ze voor mij niet moest bijtekenen, want als er in die negen of tien weken van de komende reis iets zou tegenslaan, dan kon ik dat niet opvangen voor haar. Ik wou die verantwoordelijkheid ook niet, dat iemand voor mij zou bijtekenen.
Het was er hard werken, vermoeiend ook. Door die vermoeienis verdween onze zonnige kant soms. Om de kameraadschap te bewaren, en de goede herinneringen, raadde ik haar aan om af te monsteren. Wat ze dan blijkbaar opgelucht deed. En in Antwerpen was ik haar kwijt. Maar daar was dan weer zoveel drukte en gedoe, dat ik pas op zee beseft heb dat Claire er niet meer was.
In Antwerpen werden we een dag of wat vervangen door de shoregang, ik bracht Pinjoef naar Laura, kwam terug aan boord en de volgende reis kon beginnen. Dit keer met Chef GD, de chef van wie men veel kon leren volgens Yvonne. Claire werd vervangen door Eline. Beneden in de keuken waren er ook vervangingen, de enigen die van de vorige ploeg overbleven waren kok GR en ik.
Aan de Braziliaanse kusten heerst een strandcultuur, die eigenlijk een wandelende strandeconomie is, vooral een subcultuur. Claire en kok GR kenden de weg. En Pinjoef, als autochtoon, mocht ook mee. Ik droeg haar in een handdoek, want ze was nog te klein voor lange wandelingen en ik wou haar niet alleen aan boord laten terwijl ik vrij was. Die handdoek kwam van pas om haar te beschermen tegen het zeebriesje.
's Avonds togen wij in Rio opgetipt naar het strand van Ipanema. Hoe? Waren wij dan niet moe? Mogelijk wel, maar ik wou absoluut Ipanema gezien hebben omdat, eigenlijk stom hoor, omdat Cornelis Vreeswijk daar iets over zingt, als een inwoner van de achterbuurten, de Favelas. In die tekst vond ik toen zo'n rauwe passage in een ogenschijnlijk opgewekt liedje. Nu nog vind ik die lijnen grauw.
"Tussen de Playa de Flamenco en het strand van Ipanema wonen alle rijke mensen. Maar de arme lui van Rio wonen hoog boven de rijken, ik woon op de hoogste berg. De zon verbrandt, 't windje koelt. Daar is verdriet dat je niet voelt."
Ik wou niet enkel naar Ipanema omdat ik die twee nummers kende, ik wou ook zien welke mixture van volk daar liep te flaneren en te floreren. Noem het een studie-uitstap naar een mensentuin. Eh?
Gelukkig was GR er bij, een kleine potige kerel, want Claire en ik kregen als blonde bleke Westerlingen voorstellen van gigolo's bij de vleet. Dit was geen wandelen of flaneren of mensjes-kijken meer, dit had een sociologische documentaire kunnen zijn. Dus tóch een studie-uitstap in een mensentuin hé. Claire wou wat foto’s maken en toen ik aan de beurt was stelde ik voor om met mijn voeten in het water te gaan staan. Omdat het strand daar zo zacht afhelde bleef het water ondiep en trok ik verder & verder naar achter, tot ik kniehoog in het water stond. Dat was oké, maar eer Claire klaar was met het afstellen van haar fototoestel kwam er weer zo'n stille golf aan en plots was ik nat tot aan mijn middel en hoger, want ik had me voorover gebogen om Pinjoef te beschermen. Mijn haar was nat, kleren nat, de make-up leek op een clownsmasker zag ik later aan boord, maar de pup was droog gebleven.
Zo nat kon ik niet blijven rondlopen, ik had droge kleren nodig, dus ging ik maar terug naar ’t schip. Alles bijeen was ik een uurtje van boord geweest, waarvan misschien 20 minuten op het strand van Ipanema. Of Claire die foto toen gemaakt heeft, heb ik eigenlijk nooit geweten. En ik ben het vergeten te vragen toen we mekaar tegen het lijf liepen in Antwerpen. Er kwamen toen andere herinneringen aan bod op dat terrasje.
"De benaming Ipanema komt van de indianen die daar vroeger woonden. Vrij vertaald betekent het 'vuil water'. Doordat de golven aan het strand van Ipanema pas laat breken, jaagt het de vissen weg waar de indianen toentertijd naar kwamen vissen. Vandaar de benaming 'vuil water'."
Ongelukkige vertaling, vind ik. 'Lastig water' is even duidelijk en klinkt minder vervuild, want in de eeuw van die naamgeving was het water daar waarschijnlijk nog niet vervuild. En dat het lastig water was, daar kan ik van meespreken.
het strand van Santos
Daar is niks speciaals gebeurd maar daar was wel iets opmerkelijks. Scheefgezakte woontorens die bewoond werden / worden. Akelig om zien hoor. 'k Dacht eerst : dit gelooft toch niemand, weeral zo’n zeeverhaal, een strandverhaal in dit geval. Want als ik het niet kan staven dan krijg ik het gevoel dat ik aan het overdrijven ben. Nu overdrijf ik wel eens graag, maar niet wanneer het over de koopvaardij gaat.
Gelukkig wees LM mij op het bestaan van Google. En na enige tijd en veel klikken verscheen op het scherm wat ik zocht, een artikel over de ongeveer 100 scheve woontorens in Santos mét foto’s en mét uitleg! Lang leven Google! Voor meer foto's kijk hier : https://www.amusingplanet.com/2013/04/the-leaning-buildings-of-santos-brazil.html
En dan nu de uitleg : de woontorens zijn beginnen scheef zakken al van bij de bouw waarschijnlijk. De ondergrond bestaat uit 7m zand, daaronder ligt een laag natte gladde klei van 30 tot 40m diep. Die modderlaag is absoluut niet geschikt om het gewicht van hoogbouw te dragen. Vaste ondergrond, grondgesteente, vindt men er pas op 50m diep.
Tot 1968 voorzagen de bouwvoorschriften niet in een regulering wat de funderingen voor hoogbouw betrof. De woontorens aan de waterlijn hebben funderingen die maar tot 4 of 5m diep gaan. Maw, die buildings zijn gebouwd op zand, en dat zand ligt op malse modder. De funderingen hadden tot 50m diep moeten gaan, tot op het grondgesteente, tot op vaste ondergrond.
Nadat de eerste torens duidelijk zichtbaar begonnen te hellen, besefte men dat het voor hoogbouw niet verder kon met ondiepe funderingen.
Toen pas? De samenstelling van de ondergrond moet van in het begin toch al gekend geweest zijn? Hadden ze daar geen bouwkundig ingenieurs of stabiliteitsingenieurs, of hoe dat beroep ook heet. Bouwen op zand en modder … volgens mij was er snel gewin mee gemoeid, willens en wetens gesjoemel.
Daarbij komt dat veel buildings vlak naast mekaar staan. Het plaatsen van een nieuwe toren nabij een bestaande toren, heeft waarschijnlijk bijgedragen tot het overhellen, tenminste in sommige gevallen.
Door de trillingen die tijdens het bouwen door de ondergrondse modderlaag gaan?
De positie van de buildings heeft de stadslegende doen ontstaan dat het omvallen van één building een domino-effect zou veroorzaken en een reeks volgende buildings zou doen omtuimelen. Specialisten ontkennen die geruchten, omdat hoogbouw gewoonlijk verticaal instort. Hier heb ik twee bedenkingen: - een hoogbouw die scheef staat, zal wanneer hij ongecontroleerd instort op een groter oppervlak puin verspreiden dan een hoogbouw die rechtop staat. En de brokstukken zullen de naburige toren raken, eventueel destabiliseren. - Die ’specialisten’ zijn met hun verticaal instorten de mensen aan het sussen ipv te informeren. Misschien zijn die specialisten wel de zonen en de dochters van de generatie specialisten die daar op zand en modder gebouwd hebben … De woontorens hellen van 0,5m tot 1,8m uit de loodlijn. Verbazend genoeg blijven mensen daar wonen, ook al moeten ze onder alle meubelen voldoende wiggen plaatsen, en krijgen ze te maken met wegrollend schrijfgerij en speelgoed. En het vraagt behendigheid om er zonder morsen of ongelukken (hete) vloeistoffen te gebruiken.
Verbazend genoeg ? Maar nee, niks verbazend. Toen het zichtbaar werd dat de woontorens overhelden, doken de prijzen van de eigendommen naar beneden. De gegoede burgers trokken weg en de minder gegoede burgers namen hun plaats in. Dat is toch een gekend scenario! Bij elke heraanleg van een verkeersader of een plein hebben we dat hier zien gebeuren. De Leopold II laan in Brussel ooit, de Turnhoutsebaan in Borgerhout, het Sint Jansplein in Antwerpen, de Bredabaan in Merksem, en nu de Leien … wanneer de prijzen van de eigendommen en dus ook de huurprijzen een duik nemen, wijzigt de plaatselijke bevolking van samenstelling. Het juiste woord is 'omvolking' denk ik. Dat zoiets de schrijver van het artikel verbaast (ene Mr Patowary), verbaast mij dan weer.
Er werd ooit een poging ondernomen om sommige buildings weer recht te krijgen, maar de kosten waren zeer hoog. Slechts één woontoren werd voldoende geholpen, de Núncio Malzoni. En dat heeft 1,5 mio USD gekost.
Het artikel dateert van 2012. Hoe de toestand van de andere woontorens vandaag is weet ik niet. 'k Heb niet verder gezocht naar meer actuele berichten. 'k Was al blij dat ik iets gevonden had, met voldoende fotomateriaal, om te staven wat ik zei : dat ik ginder iets eigenaardigs gezien had. En ik niet alleen natuurlijk. Van elk schip dat er langs vaart ziet de bemanning die rare situatie.
hieronder een hernomen tekst, hij komt van blog 02, een vervolg over Pinjoef
want de hond mocht mee
Ergens in de jaren 70 kwamen in het Brusselse de Chinese restaurants in beeld. In en rond Antwerpen waren ze er al langer. Voor de verworpenen der Culturele Revolutie duurde het blijkbaar iets langer om Brussel te bereiken dan om Antwerpen te vinden.
Die eethuizen waren relatief goedkoop en lekker en werden onmiddellijk populair. Ook al waren ze in achterafstraten gevestigd, de adressen werden doorgegeven en binnen afzienbare tijd waren in die straten parkeerproblemen. Populair dus.
Zo was er een nieuw gedoe in de Timmermansstraat in Jette en dat restaurant moest uitgeprobeerd worden natuurlijk. Wie heeft er al gegeten? Niemand? Zullen we die nieuwe Chinees dan eens proberen? Allen daarheen en de hond ging mee. Dat kon toen nog, met een hond op restaurant gaan.
De hond heette Pinjoef, was zwart, iets kleiner dan middelgroot, had slimme oogjes en ondanks haar temperament wist ze zich bij momenten welopgevoed te gedragen. Wat zeer vreemd was, want niemand had haar opgevoed. Zo bedelde ze bvb niet, zelfs niet aan tafel. Straatadel. Ze was een beetje nuffig ook.
Het restaurant was ingericht met veel rood en zwart, aan de muur taferelen met draken, en op de vensterbanken stonden vazen met bloemen óp ipv ín.
We waren met veel en we werden naar de grote ronde tafel geleid. We waren de eerste klanten. Dat is oké, een rustige moment, dan hebben de mensen van de zaal en van de keuken geen coup de feu, de service verloopt vlotjes. (weet ik)
Er kwam een aperitief, de kroepoek was toen nog gratis, en de bestellingen werden genoteerd. Voor een groot gezelschap is een ronde tafel zoveel plezieriger dan een rij rechthoekige tafels die bijeen geschoven worden. Men ziet iedereen, men hoort ook alle anderen, iedereen is opgenomen in de kring.
Pinjoef had zich onder de tafel geïnstalleerd en lag daar met het kopje op de poten te genieten van het feit dat zoveel mensen met haar meegekomen waren naar die fijne plek.
Het eten werd geserveerd en ten gerieve van ons werd de muziekinstallatie geactiveerd. Uit de luidsprekers kwamen tokkelinstrumenten en hoge vrouwenstemmen die melodieën produceerden. Toen nog niet echt voor ons Westers oor, maar goed, we leefden in een sfeer van verdraagzaamheid. Het eten was lekker en tolerantie was het modewoord. De term multicultureel moest nog uitgevonden worden.
Wij aten en wij praatten en wij dronken en alles was goed en aangenaam behalve dat hoog gemiauw van de Chinese zangstemmen uit de luidsprekers. Tolerant of niet, trop is teveel. Pinjoef dacht daar anders over. Zij genoot. Het duurde efkes eer ik begrepen had dat een bijgeluidje van onder de tafel kwam en niet uit de luidsprekers. Ik keek en daar lag ze, oogjes toe, muiltje ook toe, daar lag ze te genieten van de Chinese muziek en ze piepte/miauwde mee. Waarschijnlijk was ze de enige van het gezelschap die de muziek wist te waarderen. Iemand van de bediening kwam met een blij gezicht zeggen : 'dog music oké!' = zelfs de hond vindt de muziek mooi.
Yes, zei ik, verschrikkelijk gegeneerd dat die mensen zo Oosters beleefd waren. 'k Had onder de tafel willen kruipen van schaamte. Maar daar lag dat zelfgenoegzaam hondje al, te miauwen.
Of chef AK het doorhad waar ik plots mijn Duits vandaan haalde weet ik niet. Waarschijnlijk wel. Hij mocht dan wel een krapuul zijn, maar hij was geen uil. Hij zal wel iets aan de weet gekomen zijn, want tijdens de oversteek viel er weinig te beleven en dan werd het minste feitje een evenement dat moest besproken worden. Zo bvb mijn plotse vorderingen in Duits. Een schip was toen eigenlijk een roddelgehucht op het water.
De Indonesische dame had me dan wel gered, maar het nors gemompel van AK was ik nog niet vergeten. En op een dag … op een dag was het míjn beurt. "Zeg, gij!" Mijn voornaam gebruikte hij niet, ik heette 'zeg, gij!' "Ja Chef?" Altijd met twee woorden spreken, ik ben min of meer goed opgevoed. "Gij spreekt zo wat Engels hé." "Ja Chef." Zo wat, ja, hij moest het weer bagatelliseren natuurlijk. "Hoe zegt ge Potage Oxtail in het Engels?" En –tail sprak hij uit als taille.
'k Herinner me niet of ik toen op mijn lip moest bijten om niet luidop te lachen, of dat mijn mond openviel van verbazing. Het vent was al 30 jaar of langer chef steward, pardon, maître d’hôtel en hij wist nog altijd niet dat oxtail gewoon ossestaart betekent? Dacht hij dat Oxtail een recept was dat ooit opgedragen was aan iemand? Zoals Potage Dubarry, Tournedos Rossini, Pêche Melba …
"Da's oxtail soup hé Chef, oxtail is gewoon het Engels woord voor ossestaart. Ox-tail, osse-staart." Het stak hem natuurlijk dat hij zoiets simpel niet wist, na een hele carrière in de voeding en de service. Natuurlijk zette men niet Potage Queue de Boeuf op het menu. Bij het woord queue zouden sommige mensen al afhaken, daarom werd het een beetje versluierd door de Engelse benaming te gebruiken. Maar men zou toch mogen verwachten dat iemand van het vak zoiets futiel wéét.
Vandaag vraag ik mij af waarom hij die vertaling toen nodig had. Vreesde hij dat de twee Braziliaanse echtparen oxtail niet zouden begrijpen. Als er één woord was in heel het menu dat ze begrepen, dan zou het toch wel dat Engels woord zijn, waarvan hij niet wist dat het een Engels woord was. Die oxtail was mijn stil momentje van glorie en voor Duits had ik hem ook niet meer nodig. Er kwam ademruimte.
En achteraf bekeken meen ik te weten waarom Claire niet mee deed met Duits leren. Ik ben was nogal extravert en daarbij ook leergierig. Zodoende trok ik wel een en ander over mijne kop, ja. Terwijl zij rustig in de pantry kon blijven stond ik bij de bar om beleefd te zijn met de passagiers, omdat die mij ongeveer in de rol van gezelschapsdame gedouwen hadden. En dat had ik ongeveer zelf veroorzaakt. Het is me bij de volgende lading klanten niet meer overkomen, ik werd voorzichtiger in dat soort zaken.
het hondje
In Santos (Brasil) waren Claire, de chef kok GR en ik aan de wal om in het dichtstbijzijnde barreke onze gedachten te verzetten. Een kroeg bestaat ginder niet, een volkscafé evenmin. Een drinkibar was wat het dichtst in de buurt kwam. Elke wijk had wel een drinkibar. Iets verderop was een pompstation en daar zag ik een magere moederhond vermoeid langssjokken met een kleintje dat omhoog wipte om te kunnen drinken. De moeder ging niet liggen om het jong te voeden. Mij leek ze heel moe en veel te mager. Ik nam het jong weg om haar rust te gunnen. Ze sjokte gewoon voort, waarschijnlijk haar uitputting tegemoet. Daar stond ik dan, met mijn impulsief gedoe … Ik had het hondje in mijn handen en daardoor was ik plots verantwoordelijk voor het beestje.
We gingen bij het pompstation vragen van wie het hondje kon zijn. Schouderophalen. Wie bekommert zich om een straathond, enkel sentimentele Europeanen natuurlijk. In de drinkibar stelde ik de vraag al niet meer. Het hondje lag in mijn schoot te slapen. 'k Had een brede jeansrok aan, en in die wieg van textiel lag dat klein zwart mormeltje. Slapen is krachten opdoen, maar eten moet ook natuurlijk. Het hondje ging mee naar boord. Dat dierf ik wel, omdat de kaptein zelf zijn hond aan boord had, een zwarte labrador die Settil heette, genaamd naar Sept Îles, de streek in Canada waar hij ooit die hond cadeau gekregen had. En de vrouw van de tweede stuur had twéé hondjes aan boord. En een kat ook, als ik me goed herinner.
Zelfs met gesloten deur rook die cabine naar dieren wanneer men er langs liep. Hoe die 2de stuur het daar uithield, hoe die twee daarin konden slapen, snap ik nog altijd niet. Het verhaal gaat dat de rederij dieren aan boord verboden heeft door toen die situatie met de vrouw van de 2de stuur. Bijna hadden ze de aanwezigheid van echtgenotes ook afgeschaft, want terwijl haar man aan het werk was liep zij te flirten met al wat daar losliep aan mansvolk. Nee, dat afschaffen fantaseer ik erbij, maar men zou haar type 'une allumeuse' kunnen noemen.
Kok GR heeft nog wat melk of bouillon gegeven voor het hondje. Hoe dat afgelopen is weet ik niet meer.
's Anderendaags om 06h trok ik naar boven, voor het dagelijks onderhoud van de cabine van Capt R. Zijn hond Settil stond al in de deur te kwispelen, zijn staart tikte telkens tegen het deurpaneel. Niet omdat hij zo blij was mij te zien, maar omdat hij bij het zien van een witte schort wist dat de baas hem dan zou laten loslopen op de wing. En zo vertrokken ze dan naar de brug, de hond en zijn baas. De baas met een rol WC papier onder de arm voor het hoopje van de hond, dat met een zwierige zwaai overboord ging.
Die ochtend kwam ik binnen na een aai over de bol van Settil en ik zei "Bonjour Cdt, ik heb gisteren aan de wal een klein hondje gevonden. Mag het aan boord blijven?" Hij hield zijn hand voor de ogen, met gespreide vingers. Hij zou het dus door de vingers zien. Én hij zou zorgen dat het hondje gevaccineerd werd en de nodige papieren kreeg om België binnen te mogen. Merci beaucoup Commandant!
Tijdens of na het ontbijt kwam chef AK briesend de pantry binnen. "Weé eedier nen ongd?" Wie heeft hier een hond? 'k Zal wat schaapachtig zitten kijken hebben want hij wist toch zelf wie er een hond had aan boord. Claire was rap van snap die dag: "Gíj, zei ze tegen mij, gíj hebt toch een hond." "Chot ja! Ik heb gisteren een hondje gevonden Chef, maar ’t is in orde, het mag …" "Om negen uur klaar staan voor de taxi, vétérinaire!" De kaptein had hem gebeld om te zeggen dat de stewardess zich moest gereed houden, maar hij had er niet bij gezegd wie van de stewardessen. Om 09h? Oei, dat viel midden in de onderhoudsuren. Claire deed teken dat ze mijn resterende cabines zou overnemen. Kijk, op zo'n moment voelt men wat kameraadschap is. Ik smolt ongeveer van dankbaarheid. Claire, als ge dit ooit leest, ik sta nog altijd bij u in het krijt. Mail mij, dan gaan we ergens eten. Churrasco.
'k Kwam terecht in een dierenkliniekje, bij twee Japanse dierenartsen. Het voelde vreemd aan twee Aziaten rad Portugees horen praten. Gelukkig voor mij spraken ze ook Engels. De nodige prikjes werden gegeven, ik kreeg een certificaat, nog wat vitaminen en andere dingen en ook raadgevingen ivm de voeding. Géén rauw vlees, nóóit! Dat laatste heb ik heel goed in mijn oren geknoopt en dat heeft later nog voor tamtam gezorgd aan boord.
Achteraf heb ik begrepen waarom AK zo brieste over dat hondje : hij voelde zich gepasseerd. 'k Had het eerst aan hem moeten melden en dan zou hij wel eens zien wat hij kon doen. Maar hij sliep tot 07h. En mijn werkdag begon om 06h bij de kaptein. Daar was ik omzeggens kind aan huis. De kaptein had eens gevraagd of ik het hondenhaar in zijn cabine niet te erg vond. Maar nee kaptein, wij hebben thuis ook altijd honden gehad … en sindsdien lag ik bij hem in de goei schuif. Het lag voor de hand dat ik de kaptein zou inlichten over het hondje, en niet zou wachten tot mijn baas wakker werd. Als het huishoudpersoneel begint om 06h en zelfs de kaptein start om 06h, dan is de dag toch aan de vroege vogels en niet aan knorrepotten die vinden dat ze tot 07h mogen blijven liggen.
Het hondje had eten en onderdak, maar het kreeg natuurlijk geen nestwarmte, ik was aan het werk van 06h tot 14h en van 16h tot 20h, soms tot 22h. Vreemd genoeg was het mormel vrij vlug zindelijk. De boodschapjes werden achtergelaten op een groot stuk bruin pekpapier dat ik elke dag verving en waarvan voldoende rollen aan boord waren. Tijdens onze etensuren ging ik haar halen en vertroetelde ik haar, maar dan had ik niet gegeten, en dat bleek op de duur ook geen oplossing, 3 x per dag niet eten.
Chef kok GR stelde voor om haar overdag in zíjn cabine te zetten, zijn cabine lag vlak bij de keuken, hij kon gemakkelijker tussendoor van zijn werk naar zijn cabine wippen dan ik. En aldus geschiedde. Elke ochtend werd het hondje samen met een lap bruin pekpapier naar beneden gebracht. GR voelde zich een beetje de peter van het hondje, want hij was erbij geweest van in het begin. Én hij zette mijn ontbijt klaar in zijn cabine zodat ik het mormeltje op de schoot kon houden.
Op een dag merkte ik een brede ring opgedroogde bruine vloeistof op zijn schrijftafel. De ring had de diameter van een mok. 'k Haalde mijn vileda uit de zak van mijn schort en wou die ring wegwrijven. Mijn vileda hield ik op zak want die was persoonlijke eigendom, die bracht ik mee van thuis.
De ring liet zich niet zomaar wegpoetsen. Daardoor wist ik dat het geen koffie was, het was een dikkere vloeistof die daar opgedroogd was, welke wist ik toen nog niet. Later op de dag kreeg het hondje buikloop. Het diertje was zo ziek dat ze haar papier niet meer intijds bereikte. Ik vreesde werkelijk voor haar leven. Ik had toch alle instructies van de dierenartsen opgevolgd, medicijnen op tijd en stond, voedselvoorschriften … Die bruine ring op GR zijn bureau! Dat was opgedroogd bloed geweest …
Ik pakte GR bij zijn nekvel en ik vroeg waarom hij het hondje rauw vlees gegeven had. De dierenartsen hadden toch gezegd : nóóít rauw vlees! Oui mais, euh… de vrouw van de 2de stuurman (de flirt) had gezegd dat rauw vlees voedzaam is en dus … Het gesprek verliep in het Frans en nu is Frans toevallig mijn favoriete taal om ruzie te maken en /of iemand omver te babbelen : dat die mislukte Maryline Monroe uit de provincie niks kende van honden want haar dieren zagen er helemaal niet gezond uit en dat hij moest leren nadenken met zijn hersens ipv met zijn lul.
Vanaf toen bleef het hondje weer boven in mijn cabine want ik betrouwde GR zijn oordeelvermogen voor geen millimeter meer. En Maryline Monroe met haar expertise kreeg het beestje niet meer te zien, godweet hoe lang hadden die twee het diertje al rauw vlees gevoerd.
Elke ochtend vroeg Capt R hoe het met het hondje ging, het diertje heette ondertussen Pinjoef. In mijn ellende flapte ik er alles uit. Over het rauw vlees en de vrouw van de 2de stuur en de chef kok, en hoelang kreeg het diertje al rauw vlees, en over de buikloop en dat ik vreesde voor haar leven. Hij had direct een oplossing : binnen twee dagen (of drie?) zouden we in Rotterdam zijn, daar zou bij aankomst een wagen op de kaai staan om mij met Pinjoef naar een dierenarts te brengen. - Maar kaptein, mijn werk …? - Niet aantrekken, zei hij. Wéér een engelbewaarder, iemand die mij uit de nood hielp! Merci Commandant! Waar heb ik zoveel geluk verdiend …
Verdomme, ik zag het gezicht van maître AK al. ’k Bracht alvast Claire op de hoogte, want zij zou weer eens moeten inspringen voor mij, dubbele job voor haar.
In Rotterdam stond ik al op de kaai nog voor de taxi er was, Pinjoef in een badhanddoek gewikkeld onder mijn jas. Het was half april zegt mijn zeemansboek, maar danig koud want de wind heeft daar vrij spel, aan het water. Hoe het bezoek bij de dierenarts verliep weet ik niet meer, maar Pinjoef heeft het overleefd en is nog lange jaren gelukkig geweest met haar maatje Kreoon, de boerenfox bij Laura.
Nu naar de mess. Bij de passagiers heette die ruimte het Restaurant. Die benaming was puur chichi. Het meubilair was uitgeleefd, de vloerbekleding was versleten, het geheel oogde afgemat. Puur tristesse. En in dat decor liep men dan met zijn allen een beetje precieus te doen.
Aan de rechthoekige tafel zaten twee Braziliaanse koppels, taal was er geen probleem, we spraken Engels. Aan de andere rechthoekige tafel zaten de vier leden van de staff, dat was evenmin een probleem, NL/FR. Aan de ronde tafel zaten acht Duitstalige passagiers. En mijn Duits was zero, mijn Duits was van campinggehalte. Met die woordenschat kon ik onmogelijk service doen aan tafel. Daarom vroeg ik vóór elke service, met het oog op het menu van de dag, een aantal vertalingen aan chef AK, want de menu’s waren in het Frans opgesteld en ik wou kunnen antwoorden op de vragen van de Duitstalige passagiers. Zijn antwoord kwam telkens zuchtend of neerbuigend. "Oe? wettegadani?" Hoe? Weet gij dat niet? "Als ik het wist zou ik het niet vragen hé chef!" En dan produceerde hij nors een Duits woord, mompelend, zodat ik het amper verstond en drie keer wablieft moest vragen, waarop hij dan weer of ik geen oren aan mijn kop had. Hij had ook kunnen blij zijn dat ik een inspanning deed voor de service, dat ik de job au sérieux nam. Maar nee, meneer verkoos het andere pad, bazig doen ipv chef zijn. Nu ben ik opgegroeid met een bullebak in huis en was ik in '79 al lang niet meer zo mak of gedwee als ik er uit zag. Ik was gelaarsd en gespoord, zeg maar. Hoe of waar kon ik zo snel mogelijk Duits leren, zodat ik die sukkel niet meer nodig had. Geen literatuur-Duits, aan Goethe zou ik niks hebben wanneer het over spruiten of schorseneren ging. Werk-Duits had ik nodig, en liefst zo snel mogelijk. Maar waar? Op een gegeven moment wist ik het : de vrouw van de rechercheur! Een ingeving, van waar die kwam weet ik niet. Lag het aan mijn cabine waar ook Y ooit gewoond had? Waakte zij nog over mij? Een drupje bijgeloof is nooit weg …
Aan de ronde Duitstalige tafel zat een man die in zijn beroepsleven een hoge piet bij de Duitse recherche geweest was. Zijn echtgenote was een dame van Aziatische afkomst. In de gesprekken aan de bar of aan tafel had ik haar al eens Java en Sumatra horen vermelden. Mogelijk was zij een Indonesische? Als zij van Indonesische afkomst was, en gezien haar leeftijd, had zij waarschijnlijk de koloniale periode meegemaakt. En daar lag mijn hoop op redding: mogelijk sprak die mevrouw Nederlands.
Toen ik haar tegen kwam in de alleyway sprak ik haar aan en het gesprek ging ongeveer zo: - Mevrouw, mag ik u vragen, spreekt u Nederlands? - Ja natuurlijk, was haar gracieus antwoord. - Zou u voor mij een aantal zinnen in het Duits willen vertalen, zinnen die ik nodig heb voor het werk? Dat zou zij met plezier doen. Die dame straalde zo’n rust uit dat ik haar als chef gewild had. Iemand die iets ging oplossen voor mij! Iemand die mij onder haar vleugels nam! Ze was klein van gestalte, een elegant popje van seniorenleeftijd. 'k Wou dat ik kon boetseren. Veel later ben ik nog zo’n dame tegen gekomen, aan de wal in Singapore, maar dat is voor later.
In de loop van de voormiddag bracht ik haar discreet de lijst met zinnetjes die ik nodig had om de ontbijtservice te kunnen doen. Het waren er veel meer geworden dan ik gedacht had. En ik voelde me een beetje schuldig, want ik had gezegd dat het maar een paar zinnetjes zouden zijn. Enkele uren later kreeg ik even discreet de Duitse vertaling van al die lijnen. Ja, als die vertaling er zo snel lag, dan moest ik ook een inspanning leveren. Ik offerde de heilige siësta op en blokte die zinnen, ik leerde ze uit het hoofd alsof het voor een examen was, want ik wou die mevrouw niet teleurstellen. 's Anderendaags deed ik de ontbijtservice in het Duits. Zonder aarzelen, zonder haperen. Wel, bijna zonder haperen. Af en toe keek ik zijdelings naar haar en dan neeg ze zachtjes met het hoofd en sloot traag haar ogen als ja-teken. Zeer onopvallend. Een ruggesteun zonder betutteling.
Zo ging het ook met de lijst zinnen die ik nodig had voor de middagservice en de lijst zinnen voor de avondservice. Na twee dagen kon ik de ronde tafel bedienen zonder dat ik die ouwe gluiperd nog nodig had. Wat een rust! Ik werkte eens zo graag want mijn engelbewaarder zat mee aan tafel!
Alles samen waren het een 700 zinnetjes. Zij heeft nooit laten horen dat ze het teveel vond. Nu vraag ik mij ineens af, waar was Claire in heel dat het verhaal over Duits leren? Vond ze het niet belangrijk? Of was het voor haar oké dat ík in de frontlinie stond?
Het aperitief werd in de bar geserveerd. De bar bevond zich in de doorloopruimte tussen het Restaurant aan stuurboord en het Salon aan bakboord. Het Salon was een groot woord voor de gemeenschappelijke woonkamer, een zitkamer. Dat salon zag er even treurig uit als het Restaurant. 'k Vond het een eigenaardige situatie want aan de bar waren maar vier barkrukken. Een aantal van de dames kon dus niet zitten. Daarbij komt dat barkrukken voor mensen op leeftijd niet het meest comfortabele zitje zijn. Het aperitief werd volgens mij beter in het Salon geserveerd, zodat alle passagiers konden zitten. Dat was een zeer stille bedenking want suggesties waren niet welkom bij AK. De bar bedienen deed chef AK zelf. Achter de doorloopruimte die de bar was, lag onze pantry. Elke avond was iemand van ons twee van dienst om ijsblokjes, citroenschijfjes en desgewenst ook appelsienschijfjes te brengen. Kaasblokjes, pindanootjes …
De twee Braziliaanse koppels spraken mij soms aan, kwestie van een praatje te maken. Dat was niet naar de zin van chef AK, maar zelf sprak hij geen Engels, daardoor moest hij mij wel laten begaan. De Duitstalige mensen mengden zich ook in het gesprek en zij spraken blijkbaar meer Engels dan ik gedacht had. Waarom een jonge vrouw wou gaan varen? Of ik al veel landen gezien had? Of ik kinderen had? Dat soort vragen. Kermille, gvd … na verloop van tijd stond ik in de frontlinie en dat was niet aangenaam. Ik wou tussen de ijsblokjes van het aperitief en de avondservice die ging komen in de pantry mijn benen nog efkes rust gunnen, want die service duurde, met de afwas erbij, twee volle uren. Waar was Claire in heel dat gedoe aan de bar? Ik kan het mij niet herinneren.
LM was blij dat ik de herinneringen aan het eerste schip achter de rug heb, want mijn gedoe over Yvonne begon hem tegen te steken. Dan heeft hij wat vroeg gejuicht, want het derde schip was een schip waarover zij zeer vaak vertelde. In de douches recht over de cabines kleefde zelfs nog haar naam op een van de deuren. En ik meen te weten waarom. Als haar collega niet wekelijks haar douche schrobde en Yvonne wel, dan wou Yvonne een eigen douche. Simpel. Toen ik haar naam daar zag staan werd mijn hart warm en ik heb die klever laten hangen.
"Ge zet haar op een voetstuk" vindt LM. Natúúrlijk zette ik haar toen op een voetstuk! Zij was mijn enige bron van informatie over wat en hoe! Mijn enig houvast. En omdat haar kennis en kunde een stevig houvast was, een fundering, zet ik haar vandaag nog altijd op een voetstuk. Lastig manneke, die LM van mij. Goed, oké! Ik zal haar naam niet meer voluit schrijven! Vanaf nu is het Y. Niet veel namen beginnen met een Y, en gij-&-ik weten wie er bedoeld wordt hé.
Ik wist dat er passagiers waren aan boord van dat schip, dank zij Y. Ik kende ongeveer de schikking van ons werkterrein, dank zij Y. Én ik wist wie de chef stewards zouden zijn, ofwel AK ofwel GB. Voor AK moet ge opletten, had ze gezegd, dat is een smeerlap eersteklas. GB is ne goeie, van die kunt ge veel leren. Als aanbeveling kan dat tellen, dus ik keek uit naar chef GB. 'k Viel natuurlijk bij chef AK, dat soort malchance heb ik wel meer. Chef GB was met verlof.
Het schip was een vergane glorie. Op de verdieping van de passagiers werd nog wel chic gedaan, chiqué eigenlijk, want het laagje vernis was zeer dun. In feite werd daar dag in dag uit toneel gespeeld. De passagiers waren welgesteld maar waarom zij genoegen namen met dít schip, heb ik nooit begrepen.
Daarbij komt dat de bewoning nog op 110 volt stond. Dwz: géén stofzuigers aan boord. Begin maar, in een huishouding met 16 passagiers, 4 leden van de staff, 3 personeelsleden en nog wat loslopende passanten van andere verdiepingen. Dat alles op witte linoleumvloeren. Het poetswerk werd daardoor loodzwaar, door het ontbreken van stofzuigers vanwege die 110 volt. Dat alles went is larie. Mijn ruggegraat, mijn schouderbladen, mijn nek dachten er anders over.
En dan nu de luchtiger dingen. Dat chef AK een krapuul was, was waar. Zo waar als een klontje. Hij deed stroperig tegenover de passagiers en de staff, nors tegenover het personeel. Dat is geen leiding geven, dat is baas spelen. Zo’n soort chef, als ge ziet wat ik bedoel.
Y had me de accommodatie zo goed beschreven dat ik er mijn weg al kende nog voor ik aan boord was. Over de cabine van chef AK had ze verteld dat hij een ronde spiegel op zijn bureau had staan. Die spiegel diende om te kijken wie er achter hem aan zijn deur stond, want passagiers hebben altijd wel íéts nodig. Passagiers zijn voor mij de moeilijkste lading. Bauxiet, kolen, ijzererts, ik kon het allemaal baas, maar zet me niet op een schip met mensen die zich lopen te vervelen terwijl ik aan het werk ben. Chot, wat had ik graag beneden gestaan, bij de officieren. Werken voor mensen die werken, dát was mijn job!
Goed, die spiegel dus. Y had me gewaarschuwd dat AK de spiegel op zijn slaapkamerdeur richtte terwijl men het bed opdekte. Het bed was een hoge beddebak waar men moest inklimmen om het werk iet of wat fatsoenlijk gedaan te krijgen. Op een dag zat hij aan zijn bureau terwijl ik het bed aan het opdekken was. Ineens kwam er van uit mijn achterhoofd, of van uit mijn ruggemerg een waarschuwing : AK + spiegel …
Jawel, hij had zijn spiegel gedraaid en zat naar mijn achterwerk te gluren. Een achterwerk in een witte werkschort. Ik kreeg de slappe lach. Waar zat die sukkel nog op te hopen? Dat er onder zijn broeksriem nog iets zou gaan wriemelen eer hij met pensioen ging? Dat lachen heb ik achteraf moeten bekopen, maar het kwam vanzelf en het gaf me toch zoveel voldoening. En terwijl ik dit typ weer eens. ’k Zit hier weer te lachen met die zielepoot.
Claire wist niks van dat gluren met de spiegel, zij deed de cabines aan stuurboord. Ze wist wel dat AK een klotige chef was. En als de koopvaardij dat nog niet wist dan zou ik daar wel eens voor zorgen via de tamtam op de vloer van de wervingszaal in Antwerpen, dé plek om weetjes & nieuwtjes door te geven. Dat kon ik rustig doen, want dat gluren was geen eenmalig gebeuren, dus géén inbeelding van mijn kant. Het vent zat ziek in mekaar. Hij kon me niet uitstaan en toch moest hij gluren?
Nu naar de mess. Bij de passagiers heette die ruimte het Restaurant. Die benaming was puur chichi. Het meubilair was uitgeleefd, de vloerbekleding was versleten, het geheel oogde afgemat. Puur tristesse.
Van het tweede schip bestaan geen brieven, ik ben er maar een 14 dagen aan boord geweest, de zogezegde 'kleine reis', gaan laden en lossen in enkele Europese havens en dan weer Antwerpen. Eens denken, Rotterdam, Hamburg, Bremen, Southampton, Le Havre, zoiets is de Kleine Reis. Vermits het schip weerkeerde naar de thuishaven mocht men dan afmonsteren. Die mogelijkheid was contractueel voorzien door de CAO. Ik zag me daar niet blijven voor de 'grote reis', de oceaan over, want het was een akelig schip, op teveel punten om mezelf daar een paar maanden vast te zetten. Dus bibi verliet het schip. En waarschijnlijk zo komt het dat ik nooit in Peru en Chili geraakt ben. Achteraf heb ik vreemd genoeg nooit aangemonsterd op een schip dat daar heen ging.
En dan nu van het derde schip, eerste en énige(?) brief, hoewel ik er toch 4 maanden en 19 dagen aan boord geweest ben, zegt mijn zeemansboek
1979-03-09-vr, op zee
’k ben moe en ik klop meer naast de toetsen dan er op, (draagbaar typmachientje toen) Dag lieve mensen allemaal,
We werken hier elf uur per dag en soms dertien, wanneer er een dineeke is of er alleyways moeten gekuist worden. Hier zijn ook passagiers aan boord en bibi zit dus midden in de chichi, maar dat had ik in een vorige brief al geschreven zeker? (géén vorige brief van dit schip te vinden in het klassement)
Bon, ik heb sindsdien nog geen woord op papier gekregen, zo moe ben ik elke avond. En de siësta is heilig, dan ga ik in de zon liggen of ik maf in mijn kotje, mijn cabine is al ingericht, dus dat is hier best oké. En alles, de hele zever, wordt hier gecompenseerd door Claire. Wij krijgen hier minstens drie keer per dag een schaterlach en om de twee dagen de slappe lach voor een half uur. Ik voel mij terug zo jong als in ’t middelbaar. precies of Claire en ik zijn hier op schoolreis.
Een week geleden ongeveer, toen was het zo warm nog niet, vraag ik haar of ze op de middag mee aan dek gaat, frisse lucht happen, we waren sinds aanmonstering nog niet buiten geweest, dus al meer dan 10 dagen zonder buitenlucht. Op de middag wil zeggen na de middagservice, om 14h was dat daar aan boord, passagierstafels, vandaar.
- Bôf, nee, zegt ze, ik ga slapen. - Maar allez Claire, we moeten toch een béétje frisse lucht hebben. (Het was echt nodig want we begonnen er vaal uit te zien) - Bôf, zegt ze, -op zo’n traag toontje van 'eigenlijk wel, maar feitelijk niet'- frisse lucht … ja … ik zal mijn patrijspoort wat open zetten.
Toen plooide ik traagskes dubbel van het lachen. Alles wat we buiten de uren doen gebeurt TRAAG en ik raakte nog niet zo direct weer recht. Gelukkig zijn er op een schip overal relingen om u aan vast te houden. Haar antwoord leek me zo in de stijl van die mop: - Gaat ge mee naar de bibliotheek? - Nee dank u, ik heb al eens een boek gelezen. Toen waren we weer vertrokken natuurlijk.
En toén schoot me te binnen dat als onze pa nog eens vraagt om mee te gaan wandelen in de frisse natuur, we ook kunnen antwoorden : Och papa, ik zal mijn venster een beetje open zetten. Met dat al was er weer een half uur van onze kostbare siësta voorbij. Ondertussen waren we al op de vloer gaan zitten, geen van de twee kon of wou nog haar kot in. Dat stukske alleyway is nu wel van ons, maar soms moet daar toch een mecanicien door. Er passeert ene, dan nog ene, dan twee. Waarop Claire, droogweg : "Hier zit zeker een ganse nest?" Het lachen hield niet op. En die mannen maar gapen : wat zitten die twee hier op de vloer te gibberen, te gieren en te snikken van het lachen, zo midden in de alleyway. En we hadden geen kracht meer om het nog eens uit te leggen ook.
Bon, nu ben ik mijn draad kwijt. ’k Ben moe zenne. Daarstraks hebben we over muziek en cabaret en kleinkunst gebabbeld en ik had ineens zo’n zin in muziek. Het zijn études van Chopin geworden (Pollini). En de sonates van Beethoven, dé sonates. Vandaar die draad kwijt.
Claire en ik spreken hier nadrukkelijk ABN (zo heette Algemeen Nederlands toen nog) puur en alleen om de chef steward te pesten. En ons prestige stijgt bij de passagiers. Vooral wanneer Ilse erbij is. Ilse = de stewardess beneden bij de officieren. Zij is fotografe van opleiding. Wij zijn hier geen van de drie stommelingen. Ook zelfs eventueel ik niet.
Dan krijgt die pee het (de chef steward, bij de passagiers heette die functie maître d’ hôtel) Hij spreekt Antwerps, Brussels, Portugees, Frans en Duits, dat alles zeer vlot, en voldoende Engels, maar géén ABN. Daardoor zijn al serieuze misverstanden ontstaan: tijdens de service praat hij veel stiller en daarbij articuleert hij niet. Probeer dat maar ne keer te verstaan, zo van dat stil gemompel. Precies of de passagiers vinden het een schande dat het personeel praat. Per slot moeten wíj zorgen dat de service vlot verloopt en 14 man aan 4 tafels is geen lachertje. Toch niet met de passagiersmenus van toen. Vooral niet wanneer er speciale etentjes zijn. Als ge dat in stilte moet organiseren gaat alles mis. Mogen de mensen niet horen dat hij een sauslepel vraagt?
Bij deze brief hoort een flink woordeke uitleg, maar dat is voor een volgende tekst.
te gast bij Wim Helsen ~ Clara Cleymans met een tekst van Edna St Vincent Millay, vertaald door Herman De Coninck
Deze deur zou je nooit openen, en toch heb je het gedaan. Kom nu maar binnen, kijk maar, niks hier aan de hand. Je treft hier geen verborgen schatten aan, geen heksenketel en geen spiegel-aan-de-wand die zegt dat ik de mooiste ben van heel het land; geen vrouwenhoofd door een of andere reus ooit afgehakt. Een kamer slechts, beneden jouw stand, vol spinnewebben, erg onluxueus.
En toch was dit het enige uit heel mijn leven dat ik je nooit of nimmer prijs wou geven. Een kamer voor die twee-drie dromen waar jij nu eenmaal buiten stond. Die je mij hebt ontnomen. Laat je dus nooit meer zien. Verrek. Dit is van jou. Ik zoek een andere plek.
Toen ik het gesprek voor een eerste keer beluisterde, -telkens met de ondertitels geactiveerd want er zou me zo eens een woord kunnen ontsnappen- vond ik dat het niet per se over een man-vrouw of een partnerrelatie moet gaan. De indringer kan gelijk welke dominante figuur binnen het persoonlijk leven zijn, iemand die de grenzen van de privacy overschreden heeft. Een moeder of een zus, bvb.
De slotlijn vind ik heel sterk : 'Dit is van jou. Ik zoek een andere plek.' Ik heb die reactie al vaak gehad, wanneer iets ontwijdt werd door ongewenste belangstelling of door platte nieuwsgierigheid. Zo'n moedeloze 'Weet ge wat …, ge moogt het hebben. Hou maar!'
Daar zal wel een vakterm voor bestaan, voor die reactie. De ogenblikkelijke onthechting, noem ik het. Met de nadruk op ogenblikkelijk. Als een guillotine valt dat mes : onthechting. Misschien is het een soort emotionele zelfverdediging?
De 12de of de 13de van deze maand ben ik van 13h tot 16h op Braziliaanse bodem geweest. Drié volle uren. We hebben daar op ongeveer 24 hrs geladen en dan waren we weer weg. Braziliaanse bodem wil zeggen, een strand. We lagen daar in een of andere lokaliteit aan een enorme pier met zo’n moderne rolband installatie die veels te vlug laadt naar mijn zin. Yvonne en ik zijn gaan zwemmen naar het strand. Dat deed deugd. Van aan boord kunnen we naar de golven alleen maar kijken.
Het landschap was typisch Braziliaans hé : geel-wit strand met zand van eigen bodem, donkerblauw-groene zee met witte schuimkoppen. Zo wit vindt ge ze alleen maar onder deze zon. Zee-egels en krabben, wier, rotsen, alles heeft iets Atlantisch. Niks Mediterraan, bvb. Zoals ik het beschrijf is het niet duidelijk natuurlijk, maar toen ik het zag was het direct duidelijk. Verder heb ik via een visser kunnen kennismaken met den Braziliaansen Volksaard, hij zat namelijk in stilte te vissen. Ook een typisch Braziliaanse bezigheid, vooral aan de kust. En ze hebben hier nogal wat kust. We varen er nu al tien dagen langs, terug richting noord, naar de Golf v Mexico. De grondigheid en de volharding waarmee hij zijn lijn in het oog hield zou door een oningewijde alras verkeerdelijk geïnterpreteerd worden, maar ik -die er geweest ben- kan u verzekeren dat het vissen hier een ernstige aangelegenheid is. Deze ernst zou men bij een Zuid-Amerikaan, en dan zeker een Braziliaanse visser, niet verwachten moest men blindelings praatjes geloven en doof blijven voor mensen die u de ogen willen openen en u met handen en voeten op het hart willen drukken dat, datteu, eh, het niet zo is.
Ik bedoel: geloof het allemaal niet zomaar. Bvb dat verhaal dat ze in Brazilië niks anders doen dan samba dansen. Kletskool! Apelarie! Ik heb in al die tijd dat ik er geweest ben niet één mens zien samba dansen. Zelfs niet verstolen in de handen klappen of met de vingers knippen, laat staan neuriën. Geen één!
En van dat overdreven karnaval vieren, dat de pastoors daar nog maanden later zonden aan het vergeven zijn, tussen twee doopsels in, zal ook wel overdreven zijn. Ik heb nergens een toeter of bel gezien. Misschien wordt er met karnaval wel gevierd, maar buiten het seizoen is er beslist niks om over te biechten te gaan. Tot zover wat ik weet over Brazil, en dan nu rap weer naar de bewoonde wereld.
Van de laatste zes weken in deze contractperiode vind ik geen brieven terug. Waarschijnlijk omdat we toch richting Europa vaarden, daar zou ik dan afmonsteren en ik zou het ze thuis allemaal wel vertellen ipv te schrijven. Dat maakt dat ik niet kan achterhalen en me ook niet kan herinneren hoe mijn eerste kennismaking met New Orleans was. Ik herinner me wel veel over New Orleans, leutige dingen, maar dat was later, op andere schepen.
Volgens mijn zeemansboek duurde deze 1ste contractperiode, waarvan de briefwisseling nu ten einde is, 6 maanden en 16 dagen.
m, toen 26j en het bleuke onder de opvarenden - tekst uit de scheepscorrespondentie van toen -
te gast bij Wim Helsen ~ Sam De Bruyn een tekst van Austin Kleon
Pas goed op jezelf.
Ik ben een saaie man met een baan van negen tot vijf, die met zijn vrouw en hond in een rustige buurt woont. Dat hele romantische idee van het creatieve genie dat aan de drugs is, van hot naar her rent en met iedereen naar bed gaat, is achterhaald. Dat is voor supermensen en voor mensen die jong willen sterven. Creativiteit kost namelijk een hoop energie. Die energie heb je niet als je die verspilt aan andere zaken.
Wat een geestige man is die Sam de Bruyn. ’k Zou hem direct adopteren als mijn ideale schoonzoon, gesteld dat LM en ik kinderen zouden hebben. ’k Heb het gesprek nu al 3x bekeken en elke keer ben ik opgetogen over telkens andere rake dingen die daar gezegd worden. Wie bovenstaande link niet aanklikt doet zichzelf tekort!
Wat ook moet gelezen worden, moét zeg ik, is het artikel over het boek, geschreven door ene Johan. Die link staat gans onderaan, bij de documentatie, de kleine grijze lettertjes. Onderschat nooit de kleine lettertjes …
Wat in daar staat kan dienen in denkelijk alle gebieden van het bestaan : wanneer een idee op uw pad komt moogt ge dat gebruiken. Of het nu over een meubelschikking in de woonst gaat, of een keukenrecept, of een kleurencombinatie voor kledij, of tekstschrijverij, of ernstige dingen … wanneer het leven u iets aanreikt, moogt ge dat gebruiken. Dat laatste lijntje komt van Christine Hemmerechts. Wat ik zeggen wou, de onderste link aanklikken, gauw!
Dag Lieve Mensen, ik denk dat er naar één plaats op de wereld is waar zoveel lieve mensen bijeen wonen en dat is thuis. (Wat krijgen we nu, ze wordt sentimenteel?)
We zijn de tropische gordel uit en sinds gisteren is het leven weer leefbaar. Een mens kan weer eens buiten komen nu. Want amai dat klimaat in de tropen, voor mijn part mogen ze het afschaffen. Warm is niks maar de vochtigheid erbij maakt het vreselijk vermoeiend. Vooral wanneer ge moet werken. Ik kan me wel voorstellen dat er mensen zijn die genieten van dit soort weer maar die zitten in een stoel op een terrasje of liggen in een hangmat op hun veranda. Zo zou ik er misschien ook van genieten, als passagier op een(houten) deck en me laten serveren door dravende stewards. De stewardessen zou ik wat ontzien. Alle geluk dat we hier geen passagiers hebben. Mensen wat heb ik gezweet. Ze nemen hier allemaal zoutpillen om niet teveel vocht te verliezen. (minerale zouten, wil dat zeggen) In het begin dacht ik dat het troela was. Maar na een week zweetpareltjes over heel het lijf werd ik wat slappekes. En toen ik eens voor de zoveelste keer het zweet van mijn bovenlip likte, smaakte het niet eens zout meer. Goed, dan heb ik ook maar zoutpillen genomen, gelijk alle grote mensen. ’t Was hoog tijd want ik had al febbeltes. Wat? FEBBELTES. Dat is de Antwerpse vertaling van, denk ik, FAIBLESSES. Zoiets als slaptitudes ongeveer, maar dan in de tropen. (en in het Antwerps)
Hier hangt zoveel vocht in de lucht dat het zweet niet opdroogt, dat ge u niet afgedroogd krijgt na de douche tenzij ge u eerst insmeer met odeklonje maar daar droogt dan het vel van uit. En zo is ’t altijd iet. Want tisaltijtietoor! Hier wordt veel en dikwijls drukte gemaakt, meestal om niks, om bezig te blijven, om gespreksonderwerp te hebben. Sinds het 'verblijf' in Brazilië heb ik niet veel meer meegemaakt. Een paar dagen geleden zijn we langs Jamaïca gevaren. Mooi. Vooral met de verrekijker. Dan ziet ge nog eens iets van de wereld. Join Ahlers and sea the World.
Sinds Henri chefkok is blijft het eten goed, dus de stemming aan tafel ook, behalve voor de mensen die van roddel hun reden van bestaan gemaakt hebben en niet gelukkig kunnen zijn zonder een of ander malheur. En eigenlijk zijn die tevreden met hun eigen gejammer, dus alles gaat goed hier aan boord. LANG LEVE DE KOOPVAARDIJ. KOM ER BIJ. KOM ER BIJ.
De nieuwe eerste stuurman houdt nog altijd zijn manieren, dus wij ook. Geslaagde baas, we zien hem maar af en toe. En zagen doet hij niet, dus van mij mag hij blijven. Hij heeft zelfs al eens gegaasd. (gazen = gas spuiten tegen kakkerlakken) De vorige wou dat niet doen omdat het gas tegen de kakkerlakken te duur is. Op drie maanden tijd is er geen enkele keer gespoten. Ge kunt denken hoe het hier krioelde. Wat hij gaan vertellen is op den bureau weet ik niet. Waarschijnlijk dat het ‘niet nodig’ was, zoals hij ons eens met het afwasmiddel heeft liggen gehad. Maar deze stuur gaasde er nogal op los hoor! Tot hij er van wegdraaide want hij had het gasmasker niet opgezet. En dat spul pakt naar de keel. Precies of ze nijpen uw strot toe. Heel gek, want er nijpt niemand, en ge ademt toch gewoon verder? En dan is het alsof uw ogen uit hun kassen willen. Ik ben maar gauw buiten verse vochtige warme lucht gaan ademen (niks fris). En mijn plantjes heb ik ook buiten gezet want die hebben maar fijne strotjes. En oogskes hebben ze al niet, ocharme. Dan kan ik ze toch niet in het gas laten staan he. Toen de stuurman dan toch zijn gasmasker opzette was hij precies zelf een grote kakkerlak. Het heeft hier twee dagen gestonken en al het voedsel dat onbedekt blijven liggen was kon weg gegooid worden. Maar dat is niet erg want hier wordt zoveel weg gegooid dat het niet eens opvalt.
Als ik er op terug kijk, en wetende wat ik nu weet, heeft die eerste stuurman in als zijn ijver een paar serieuze procedure fouten gemaakt. En dan vragen ze zich af hoe zeevarenden een aandoening aan de luchtwegen kunnen oplopen … op zee is toch altijd gezonde lucht! Ja, misschien, maar daarom nog niet aan boord.
Nu stop ik er mee, want seffes moet ik herbeginnen met werken. Dag, kusjes, de groeten, let goed op ulle zelf en op mekaar allemaal.
PS: 1/ Wie gaat wanneer op vakantie en waarheen? 2/ Er was geen ene brief in Brazilië. Misschien in volgende haven. Het is ulle geraden potdorie of ik laat ook niks meer van mij horen. Ik zwijg als een graf. Als een zeemansgraf, dat is nog vele stiller!
m, toen 26j en het bleuke onder de opvarenden - tekst uit de scheepscorrespondentie van toen -
te gast bij Wim Helsen ~ Michèle Cuvelier met een tekst van Lucebert
Er is alles in de wereld
ik tracht op poëtische wijze dat wil zeggen eenvouds verlichte waters de ruimte van het volledig leven tot uitdrukking te brengen
ware ik geen mens geweest gelijk aan menigte mensen maar ware ik die ik was de stenen of vloeibare engel geboorte en ontbinding hadden mij niet aangeraakt de weg van verlatenheid naar gemeenschap de stenen stenen dieren dieren vogels vogels weg zou niet zo bevuild zijn als dat nu te zien is aan mijn gedichten die momentopnamen zijn van die weg in deze tijd heeft wat men altijd noemde schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand zij troost niet meer de mensen zij troost de larven de reptielen de ratten maar de mens verschrikt zij en treft hem met het besef een broodkruimel te zijn op de rok van het universum niet meer alleen het kwade de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig maar ook het goede de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte morrelen
ik heb daarom de taal in haar schoonheid opgezocht hoorde daar dat zij niet meer menselijks had dan de spraakgebreken van de schaduw dan die van het oorverdovend zonlicht
"Lucebert betekende een revolutie in de Nederlandse letteren. Hij was de meest vernieuwende dichter van zijn generatie en voegde onsterfelijke regels toe aan de Nederlandse poëzie. Voor een nieuwe generatie behoort hij tot de voorbeelden, getuige bijvoorbeeld Ilja Leonard Pfeijffer, die een keuze maakte uit het oeuvre van de door hem zo bewonderde dichter. In zijn inleiding gaat hij in op de betekenis van het werk, voor hemzelf en voor de lezer van nu."Google Books
Dat kan allemaal goed zijn maar ik zal vooringenomen zijn -en blijven- door het feit dat Lucebert nazi sympathieën had, en zelfs vrijwillig bij de Duitse Arbeidsinzet gaan werken is. https://nl.wikipedia.org/wiki/Arbeitseinsatz Er zijn mensen die roepen dat zoiets niet mag, dat men het werk van een kunstenaar niet mag beoordelen naar zijn persoonlijk leven. Klimt (schilder) en Rodin (beeldhouwer) waren toch ook geen doetjes! Dat waren regelrechte loeders! Ja, denk ik dan, en toch is er voor mij nog een verschil tussen een loeder-leven en nazi-sympathieën. En dat laatste kleurt voor mij de naam Lucebert, vernieuwende dichter of niet, onsterfelijke regels of niet.
Dag Laura, dag Dee, hoe istermee? En met de vakantie? En met de Kreoon? (de hond) Het lijkt alsof ik ulle gisteren nog gezien heb maar dat kan niet, want het is al 8 juli vandaag. De tijd vliegt hier nogal. Ginder ook? Hoe is ’t met uw nieuw kleed? Hebt ge dat V-kraagje al aangepast? De chief eng (een Duitser) vroeg of ik my nice dress nog had om eens to show to de captain. - I gave it to my sister, zei ik. - But it was a nice dress! riep hij uit. Precies of ge moogt alleen maar mottige dresses aan uw zuster kadoo doen. - That’s why I gave it to my sister, chief, she’s a nice girl. So I’ve put two things of beauty together. Daar moest hij over nadenken blijkbaar, want hij zei niks meer. Nu hoop ik maar dat ge uw thing of beauty draagt, my beauty, of ik val in affronten bij den chief.
Binnen een maand of twee zijn we weer in de buurt. Als gellie zin hebt kunt ge komen. Als ge niet met vakantie zijt natuurlijk. Ik laat wel tijdig weten waar en wanneer. Moest het Hamburg of Rotterdam worden, maak er maar een weekendje van, ge kunt aan boord blijven eten en slapen. Als ge de afwas doet kan den ouwe er niks op zeggen. Hij kan op zijn kop gaan staan draaien. Dat zou hem trouwens deugd doen, misschien wordt hij er redelijk van.
En tussendoor trekt ge weg, de stad in. Enfin, als er iets af te spreken valt dan doen we dat later wel, te gelegener tijd. Als ge bij Tina langs gaat, vraag haar of ze mijn telegram met verjaardagwensen ontvangen heeft. En of hij toegekomen is, dat eerst en vooral.
Dit is nu mijn tweede reis op dit schip, sinds twee weken, en ik heb al meer last gehad van heimwee dan de vorige maanden samen. Is het omdat ik efkes thuis geweest ben, ik weet het niet. Hoe zit het met Tina, spreekt zij nog niet over huiswaarts keren?
Tina was toen samen met Toppiéke bezig aan een lange reis, nu het nog kon. Het jaar daarop werd de kleine zes jaar en dus schoolplichtig. Alles samen heeft die reis zeven maanden geduurd.
Enfin, heimee is een te sterk woord, maar ik denk plots : was ik nu maar bij Jeanneke, of in de huizekes, of bij SW. Alles is goed, de KeizerKarellaan aflopen zou al volstaan. Of door de frisse regen lopen op de Adolf Max. Want friste is hier ver te zoeken. Kijk eens mee op de kaart: na Antwerpen gingen we langs - Madeira, ten westen van Marokko, dus warm - Kaap Verdische eilanden, nog meer zuid, nog meer warm - Fernando de Noronha, Eiland tsn Kaap Verdische Eilanden en Zuid-Amerika, nog warmer - voor het ogenblik varen we ter hoogte van Recife, het meest oostelijke punt van Brazilië en tegelijk ook van Zuid-Amerika. - daarna is het nog 240 zeemijl naar Ubu Point, een nieuwe laadhaven voor ijzererts, ten zuiden van Vittoria, Brasil Waarschijnlijk zien we in Porto de Ubú geeneens bewoonde wereld wat het is er een doods gedoe zeggen ze hier aan boord. We gaan direct tegen de pier en in 24hrs zijn we geladen en weer weg, naar de States, gaan lossen in Port Arthur. Dat ligt iets ten zuiden van New Orleans, over de grens in Texas. Dus niet op de Mississippi.
Wat Zuid-Amerika betreft vang ik achter het net he. Het continent van Mordillo. Er is hier uit een of ander oud tijdschrift een mooie Mordillo tevoorschijn gekomen De 4de mecanicien heeft die in zijn cabine hangen en wanneer hij afmonstert krijg ik die voor Dee zijn collectie. Het is een prent van een Mexicaantje dat met gitaar en sombrero ayayay staat te zingen, zoals Mexicanen dat kunnen. Op het eerste zicht staat hij boven op de heuvels maar als ge een tweede blik werpt (zachtjes werpen) dan ziet ge dat hij met blote voeten op héle grote cactussen staat. Vandaar de aïeaïeaïe. Mooi en om de slappe lach van te krijgen, zoals van de meeste Mordillo’s. Binnen enkele maanden is de cartoon voor u hoor Dee.
Ik heb die twee Dorothy Sayers gelezen, aan deck, in de zon, toen het nog niet zo moordend heet was. Ze zijn alletwee heel goed, die Lord Wimsey is een sympathieke knul, lijkt mij. Eerst leekt de verhouding tsn Wimsey en zijn butler Bunter nogal op de toestanden bij Woodhouse, maar dat was ik rap vergeten. Wimsey zegt op een bepaald moment zelfs tegen Bunter: 'Hang zo de Jeeves niet uit.' Duidelijker kan het niet he. Sayers kan zoiets toen al te horen gekregen hebben, dat het op een kopie/plagiaat leek en dat heeft ze dan tof weerlegd. Die Wimsey is niet dwaas ookni. Het is de eerste keer dat ik een detectieve lees die zich bezint over zijn job = hobby voor Wimsey, want hij laat zich niet betalen. Eigenlijk heeft hij principiële bezwaren tegen zijn eigen motivaties. Goed gevonden van Sayers. Het maakt Wimsey wat menselijker. Maar goed, ik ga er geen boekbespreking van maken. Hebt gellie ze gelezen? Doen, Het is de moeite. Bon, ik stop ermee kinders, het is al laat en ik moet er morgen vroeg uit. De groetjes aan Tina & Toppié en geef de route door aub. Dag tweetjes & een goei vakantie.
Wanneer juist de koopvaardij ook met stewardessen begon te werken en niet met enkel stewards weet ik niet, ergens in de jaren zestig als ik me goed herinner, maar er werd gezegd dat de eerste stewardessen prostituees fin de carrière waren. Mogelijk om nog iets of wat sociale zekerheid te verwerven, denk ik nu, achteraf bekeken. Hun taakomschrijving aan boord vonden ze niet bindend, of op zijn minst bespreekbaar. Met alle gevolgen voor het onderhoud binnen het kasteel, de huishouding en de sfeer aan boord natuurlijk.
Achteraf bekeken vraag ik me af waarmee ze betaald werden. Op zee hadden de zeevarenden weinig baar geld en in haven waren er jongere dames beschikbaar aan wie ze het voorschot-in-haven zouden besteden.
’k Zag al een huishouding met twee Zwarte Lola’s ipv twee stewardessen. Daar had ik niet bij willen zijn. Nog niet als vlieg aan de wand.
Maar dat verhaal nam ik toen voor echt want het was vóór mijn tijd en alles wat voor mijn tijd gebeurd was én waar mondelinge getuigenissen van circuleerden hoorde bij de Kleine Geschiedenis van de Gewone Mensen. Dat was toen al mijn dada. Ik ging ’s avonds soms naar de mess-matrozen om verhalen van anciens te horen. Als de mannen aan het kaarten waren verdween ik weer, als ze niet kaartten kreeg ik er soms ene op zijn praatstoel en dat was genoeg. Zijn verhaal maakte andere los en ik hoorde van die paar veteranen onder de matrozen verhalen en verhalen, waarover ik dom genoeg niks genoteerd heb. Geen letter.
Al die verhalen gingen over schepen die tot het type General Cargo hoorden. Dwz dat de lading bestond uit stukgoed, gemengde lading, zakken, kratten, vaten, kisten, paletten, rollen staalplaat, bobijnen staaldraad … die lading zeevast zetten was de job van de stouwer. Heel belangrijke job. Hij was de man die moest zorgen dat de lading niet begon te schuiven op zee. Zelf vaarde de stouwer niet mee, hij was havenarbeider. Een general cargo ligt natuurlijk langer in haven dan een bulkcarrier of een tanker of een containerschip. En veel van die verhalen speelden zich in verre havens af. Verhalen om met gespitste oren naar te luisteren.
Nu, om over de eerste stewardessen verder te vertellen. Of Yvonne ze ooit meegemaakt heeft weet ik niet, maar zij hamerde er wel op dat we de juiste werkkledij moesten dragen. En het juiste schoeisel! Schorten en lage schoenen, beroepskledij. Dat tenue was inderdaad gemakkelijk en dus belangrijk, heb ik later op andere schepen gemerkt aan de collega’s die er anders over dachten. En ooit schoot me ook een raad van een lerares Frans te binnen: met de juiste BH en met het juiste parfum kan men alles dragen. En dat is ook zo, dan lijkt zelfs de meest vormeloze overall op een drapage.
’t tenue van een kok
Toen Yvonne na vier maanden afmonsterde en vervangen werd, zag ik bij Henri iets veranderen. Hij bleef soms dagen ongeschoren, in een tijd dat de stoppelbaard nog niet in de mode was. Hij droeg niet meer de witte bakkerspantalons waar Yvonne haar fierheid uit haalde, maar de grijs-witte pied de poule broeken die na verloop van tijd een beetje vormeloos om zijn lijf hingen. En zijn schorten, de voorbinders, wisselde hij niet meer tweemaal per dag. Kortom, als zijn vrouw weg was, vielen haar maatstaven ook weg. Eigenlijk zag hij er uit als een doorsnee scheepskok, maar dit was mijn eerste schip dus kon ik nog niet vergelijken. Tot dan toe dacht ik dat alle koks, door de aard van het beroep, er dag-in-dag-uit netjes en zelfs picobello uitzagen. Latere schepen heb ik gezien, beseft en begrepen dat het zeer zelden zo was. Chefs die de netheid in de keuken doortrokken naar netheid op hun persoon waren eerder uitzonderingen. Jammer dat ik dit er moet bij vertellen, maar het is zo.
de vervangster, mijn tweede collega
De nieuwe collega hanteerde absoluut niet dezelfde maatstaven, de criteria die ik ondertussen als de maatstaven ‘van het huis’ was gaan beschouwen. Bleuke dat ik toen nog was. De nieuwe collega was ook vooraan in de 50, dus van dezelfde leeftijdscategorie als mijn enig en uniek voorbeeld, maar ik stond vrij vlug alleen met de maatstaven.
Een voorval dat me bijgebleven is, is de boter. Tot dan toe werden de blokje boter van 250 gr in drie gesneden, en per vier personen werd zo’n reep van ongeveer 80 gram op tafel gezet in een rechthoekig schoteltje. Na elke maaltijd werd de boter afgeruimd en in de frigo gezet, zo wordt ze minder snel ranzig. De restanten werden in een rechthoekig schoteltje verzameld en de volgende maaltijd werden werden nieuwe reepjes boter op tafel gezet. Ongeveer 20 minuten voor de service kwam iemand van ons die schaaltjes op de tafels zetten, zodat de boter smeerbaar was wanneer de service begon. Er moest trouwens toch brood gesneden worden ook, dus dat ging in één moeite door.
Na een aantal dagen vulden de restantjes het rechthoekig schoteltje. De inhoud van dat schoteltje werd opnieuw in drie reepjes van 80gr verdeeld en zo op tafel gezet. Dus geen verspilling, bij ons werd geen boter ranzig!
Een van de eerste dagen met de nieuwe collega merkte ik dat de boter van het ontbijt nog altijd op de tafels stond, ze was niet afgeruimd. Een verstrooidheid natuurlijk, dacht ik. Neenee, geen verstrooidheid. Medam vond het niet nodig om de boter af te ruimen en later weer op tafel te zetten. Dat was dubbel werk. En zij sneed de boters ook niet in drie repen, zij legde in elk botervlootje een pak boter van 250g. Met alle verschillende messen die aan tafel in elk botervlootje gingen zag het klompje er uit als een terrein dat gebombardeerd was door broodkruimels. Smakelijk. Het mens had gewoon geen notie van service, van dienstverlening. Het was om van te huilen. En dit ging nog enkel over de boter.
Op een dag had ik haar nodig omdat ik wou vragen of ze efkes kon komen helpen met iets, iets dat ik waarschijnlijk niet alleen kon, een matras omdraaien of zo. ’t Waren toen nog van die zware matrassen hé. ’k Vond haar niet, ik liep alle cabines langs, ook die in mijn sector, en ik vond haar in de cabine van de 3de mecanicien. Daar zat ze boven op de schrijftafel, een sigaret in de ene hand, een glas whisky in de andere en de blik op oneindig …
Ten eerste : men gaat niet zitten in een cabine die werkterrein is. En al zeker niet bovenop een tafel. Ten tweede : whisky in de voormiddag? De eerste service moest nog beginnen! Het was nog geen 11h20, wil dat zeggen. Ten derde : wat deed ze in een cabine die in mijn sector lag?
En toen vielen een aantal puzzelstukken op hun plaats. Het verhaal was waar. Dat geverfd haar, sigaret, whisky, bovenop een tafel gaan zitten … zij was een Zwarte Lola. Ik was zwaar teleurgesteld. Niet omdat zij nog ergens een broodwinning zocht, ik was zwaar teleurgesteld dat na Yvonne het leven zo iemand op mijn pad gebracht had. ’k Herinner me zelfs haar naam niet. Met het poetswerk en de boter en al die andere dingen zou het dus nooit goed komen. Haar idee van dienstverlening situeerde zich op een gans ander plan dan de koopvaardij bedoelde. Tot zover de feiten.
Iets later kwam de schok van het besef : niet iedereen in deze wereld is een Yvonne. Dat ik vanaf nu zonder haar zou verder moeten. Dat ik er alleen voor stond, alle komende schepen, alle komende jaren. Het was een enorm verlaten gevoel. Wat moest ik doen? Wat moest ik doén? We zien wel. Rug recht, diep ademhalen, vooruit kijken en verder werken. Meer kon ik niet doen.
In 1992 heb ik haar nog eens opgebeld, 14 jaar later. Toen ik mijn naam zei wist ze onmiddellijk wie ik was. ’k Moest zelfs de naam van het schip niet vermelden. Ik belde haar om te zeggen dat ik ging trouwen (met LM) en om haar te bedanken voor de ‘stage’ die ze mij had doen doorlopen, dat zij aan de basis lag van mijn beroepsleven. Want dat was mijn broodwinning ondertussen geworden, mijn beroep.
In '78 was ik op een schip waar ene BDS aangemonsterd werd als aspirant. Aspirant deck, een stuurman in spe op Zijn Eerste Schip.
Hij zette de eerste morgen zijn patrijspoort open, omdat dat iets is dat welopgevoede jongemannen doen: raam openzetten zodra ze opgestaan zijn. Jawel. Maar-in-'s hemelsnaam-niet-op-een-schip-dat-steenkool-aan-het-lossen-is!
Alles in zijn cabine zat onder zwart vettig kolenstof. Alles. Plafond, wanden, meubels en beddengoed, alles. Zwart en vettig. Alles vettig en zwart. Tot zelfs de kraantjes in de badkamer, en die deur was nochtans gesloten gebleven.
Ik bleef daar kalm onder, zij het met een zenuwlachje, omdat ik me kon voorstellen dat hij dat op pensionaat zo geleerd had en vermits hij aan boord een goede indruk wou maken, had hij dus braafjes zijn 'raam' open gezet. "Dat heet patrijspoort jongen!"
Yvonne en ik hebben een onvoorzien aantal uren gewerkt om die cabine uit te wassen en weer leefbaar te krijgen. De slungel wou helpen, maar met al zijn armen en benen liep hij danig in de weg. Zitten en braaf zijn. Hij moest ons vooral laten werken. Dus zat hij op zijn seat schaapachtig te kijken hoe wij in uptempo opkuisten wat hij veroorzaakt had. Hij bleef stil, wij vergaten ongeveer dat hij er was en praatten over job en werkschema. De uren die hij daar gezeten heeft, hebben wel opgebracht. Het vent zag ons doende en had ook oren aan zijn hoofd.
Wij hebben daarna, voor de rest van ons contract de meest vriendelijke, beleefde, behulpzame aspirant gehad die een mens zich maar kan indenken. In die paar uurtjes zitten & luisteren had hij een zicht op onze job gekregen. Hij had niet alleen oren aan zijn hoofd maar ook hersens in zijn kop. Hersens zaten in de familie, zijn pa was de walkaptein. Nu zou men zeggen de CEO van de firma. Toen was een rederij nog een rederij. Walkaptein dus.
Negen jaar later moest ik monsteren in Durban. Op mijn contract stond dat het schip als kaptein BDS had. Ach ja, sommige aspirantjes worden ooit kaptein. Zo is dat.
Toen ik aan boord kwam, doodmoe van de 36hrs onderweg en van de bruuske klimaatovergang, ging ik me boven melden, zeemansboek en contract in de hand.
Hij zou het allemaal niet meer weten, na negen jaren andere en belangrijker dingen aan zijn kop. Ik klopte. - Binnen. - Dag kaptein, ik ben de nieuwe … - Waar waart gij al die jaren, m? onderbrak hij met een vage glimlach.
En ineens herinnerde ik me dat men het Eerste Schip eigenlijk nooit vergeet. Hij dus ook niet.
Waar waart gij al die jaren, m? Dát, lieve mensen, was een verpakt compliment. Hij had in die negen jaar tussentijd al andere dingen in de huishouding van een schip meegemaakt/moeten meemaken.
In drie weken tijd had ik dat kasteel zoals hij het hebben wou : shipshape.
m – nu zou me dat niet meer lukken, met mijn stramme gewrichten - EZW-05/2013, HiH-07/2016, en blog 02