KLEIN, S., De zin van geven. De kracht van ons onzelfzuchtige brein. (Vert. Der Sinn des Gebens, 2010) A’dam, Ambo, 2011, 316 pp. – ISBN 978 90 263 2362 1
In de afgelopen tien jaar is het aantal mensen dat vrijwilligerswerk doet fors gestegen. Na een ramp komt er vaak een golf van solidariteit op gang tussen mensen die anders niets met elkaar te maken hebben. En onderzoek toont bovendien aan dat mensen die zich inzetten voor anderen over het algemeen tevredener zijn, succesvoller en zelfs gezonder dan diegenen die slechts aan zichzelf denken.
Op het eerste zicht lijkt dat contradictorisch. Want wie iets weggeeft heeft het zelf niet meer en wie het voor zichzelf houdt is in het voordeel. Als delen iemand gelukkiger maakt, hoe valt dit te rijmen met de grondgedachte van de evolutietheorie dat ieder levend wezen in de eerste plaats gericht is op overleven? Waardoor laten mensen zich leiden als ze anderen helpen en delen? In De zin van geven gaat wetenschapsjournalist Stefan Klein op zoek naar antwoorden.
In de eerste plaats onderzoekt hij hoe het mogelijk was dat altruïsme de strijd om het bestaan kon overleven en zich kon verspreiden in de menselijke populatie. Door klimaatveranderingen en –rampen kroop de mensheid verschillende keren door het oog van een naald. Alleen die gemeenschappen konden overleven waarvan de leden voor elkaar opkwamen. De mensensoort die overbleef was deze die het beste met delen overweg kon.
Op de korte termijn zijn egoïsten beter af, maar op de langere termijn leveren karaktertrekken als welwillendheid, zachtmoedigheid en hulpvaardigheid een voordeel op in de evolutionaire concurrentiestrijd. Solidariteit loont bovendien op meer terreinen. Wanneer we vertrouwen schenken aan anderen, ons in hen inleven of aan hen binden komen stoffen vrij in de hersenen die ons een goed gevoel geven. Wellicht hebben we baat bij delen en geven omdat we ons daardoor prettiger gaan voelen.
Het vermogen om samen te werken en te delen vormt de basis van menselijke gemeenschappen. Solidariteit en samenhorigheid worden onderhouden door algemeen aanvaarde normen, een moraal en morele gevoelens zoals het rechtvaardigheidsgevoel. Mensen geven immers niet willekeurig, ze willen dat profiteurs gestraft worden. En ze vertrouwen ook niet iedereen. De keerzijde van samenhorigheid is de solidaire strijd tegen een andere groep. In het uiterste geval mondt deze uit in oorlog en rassenhaat.
De toekomst van de mensheid zal afhangen van de mate waarin we de positieve aspecten van het altruïsme in praktijk kunnen brengen zonder de negatieve kanten. De andere groep wordt steeds minder ‘anders’ en in het licht van de klimaatverandering vallen de belangen van de verschillende mensengroepen steeds meer samen. Er moet intensief gezocht worden naar manieren om vorm te geven aan een wereldgemeenschap met een economie die de welvaart van allen nastreeft.
In dit boeiende boek ontwart Stefan Klein het kluwen van strijdige opvattingen over de herkomst van altruïsme bij mensen. Hij maakt inzichtelijk hoe de evolutie het mogelijk maakte dat mensen elkaar helpen en met elkaar delen en verheldert hoe samenwerking en solidariteit in menselijke gemeenschappen konden groeien en bloeien. En dat doet hij op toegankelijke en onderhoudende wijze.
DEVOS, C., Politiek. Gent, Borgerhoff-Lamberigts, 2013, 381 pp. – ISBN 978 90 8931 374 4
Politiek is een gepopulariseerde versie van het handboek bij de cursus politicologie van Carl Devos aan de Universiteit Gent. Het is een systematische inleiding in alle aspecten van politiek in het algemeen. Meer in het bijzonder verschaft dit werk inzicht in de ingewikkelde organisatie en werking van de Belgische politiek.
Politiek gaat over de manier waarop groepen mensen de samenleving regelen en ordenen. Dit is verre van eenvoudig, want er leven uiteenlopende visies over hoe dat moet. Om het maatschappelijke verkeer te regelen en om conflicten op te lossen is er dan ook een overheid nodig.
Democratie zorgt ervoor dat de belangen van de overheid samenvallen met die van het volk. Maar wat is het ‘volk’? Wanneer is een politiek regime een democratie? En vanaf wanneer is een beslissing democratisch? De ene democratie is immers de andere niet. U leert dat er verschillende soorten democratie bestaan en hoe ze invloed hebben op de wijze waarop de wil van het volk werkelijk gerealiseerd wordt.
Die wil maakt het volk kenbaar door middel van verkiezingen. De kieswetgeving bepaalt wanneer en hoe verkiezingen verlopen en wie eraan mag deelnemen. Er bestaan verschillende kiessystemen, elk met voor- en nadelen. U wordt wegwijs gemaakt in de Belgische kieswetgeving en in de doolhof van het Belgische kiessysteem.
U krijgt ook een beknopte uitleg over de meest voorkomende politieke ideologieën. Die presenteren een coherent geheel van ideeën over hoe een samenleving geordend dient te worden. Visies over wat goed, juist of rechtvaardig is in een samenleving situeren zich rond maatschappelijke breuklijnen, waaronder de links-rechtstegenstelling.
Ideologieën worden uitgedragen door politieke partijen. Hun invloed in het parlement en de regering wordt bepaald door het partijsysteem. In België geldt een meerpartijensysteem, waardoor partijen altijd coalities moeten aangaan. U krijgt een inkijk in de structuur en werking van de Belgische politieke partijen, in hun onderlinge relaties en hoe zij het beleid bepalen.
In de laatste drie hoofdstukken wordt het deksel van de overheid zelf gelicht. Voor niet-Belgen wordt het hier minder interessant, want de auteur heeft het vooral over de Belgische situatie. Achtereenvolgens brengt hij de staat, het parlement en de regering in kaart. Hij verheldert de verschillen tussen staat en natie en welke soorten staatsvormen er bestaan. U krijgt een beeld van de kenmerken, functies en taken van het parlement en de verschillende parlementaire stelsels.
Tenslotte komt het belangrijkste politieke orgaan in de staat aan de orde, de regering. U krijgt inzicht in de vorming van regeringen, hoe ze ontslag nemen of tot ontslag worden gedwongen en hoe beslissingen en wetten vanuit de regering tot stand komen. En u maakt kennis met de talrijke diensten die de regering in haar taken ondersteunen.
In een moderne samenleving is politiek een ingewikkelde bedoening. Niettemin slaagt Carl Devos er doorgaans in om u zo eenvoudig mogelijk uit te leggen hoe politiek werkt en hoe ze een samenleving kan beïnvloeden. Ik heb een beter inzicht gekregen in het reilen en zeilen van de organisatie en van de talrijke instellingen die nodig zijn om ze gesmeerd te laten verlopen. In een ingewikkeld en heterogeen land als België is dit geen sinecure.
Deze turf levert niet echt boeiende lectuur maar moet beschouwd worden als een naslagwerk. Voor dit formaat en bedoeling zou een hardcoverversie toch beter geschikt zijn. Mijn exemplaar viel tijdens de eerste lezing reeds uit elkaar.
DAVIES, N., Vergeten koninkrijken. De verborgen geschiedenis van Europa. (Vert. Vanished Kingdoms, 2011) A’pen, Uitg. De Bezige Bij, 2013 (2e dr.), 877 pp. – ISBN 978 90 8542 381 2
Tolosa, Alt Clud, Sabaudia, Borussia … het zegt u misschien niets. Maar Toulouse, Savoye en Pruisen kent u zeker en de Firth of Clyde wellicht ook. Ooit gaven deze plaatsen hun naam aan bloeiende staten die verdwenen zijn in de vergeetput van de geschiedenis. Ze zijn uit het collectieve geheugen gewist, maar wie weet waar hij moet zoeken vindt altijd restanten.
De Britse historicus Norman Davies verrichtte nauwgezet speurwerk naar een aantal Europese staten die de tand des tijds niet overleefd hebben. Sommige van deze rijken zijn gewoon verdampt, andere werden opgenomen in een groter geheel, weer andere zijn uiteengevallen of verdeeld over andere staten. In een aantal gevallen gebeurde dit op vreedzame wijze, maar vaak was de bevolking het droevige lot beschoren van gewelddadigheden en uitmoording.
Het verhaal vangt aan bij het koninkrijk Tolosa van de Visigoten in de vijfde eeuw n.C. en eindigt met de instorting van de Sovjet-Unie op het einde van de twintigste eeuw. De geschiedenis van deze naties herinnert ons aan de vergankelijkheid van roem en glorie. Alle hedendaagse structuren zullen verdwijnen en plaatsmaken voor andere. Vroeger of later vallen immers àlle staten uiteen. Alleen het ‘hoe’ en ’wanneer’ zijn geheimen van de toekomst.
Met dit magistrale werk heeft Norman Davies een ware krachttoer geleverd. Alleen al het opsporen van de beschikbare gegevens over vijftien verdwenen en vergeten naties moet een monnikenwerk geweest zijn. De ingewikkelde gebieds- en huwelijkspolitiek van heersers en vorstenhuizen in de afgelopen millennia is immers vaak bijna niet te volgen. Met wisselend succes slaagt de auteur erin om deze wirwar aaneen te rijgen tot een coherent verhaal.
Hij beperkt zich bovendien niet tot de geschiedenis, maar trekt ook de aandacht op het contrast en de gelijkenissen tussen de tegenwoordige en de verleden tijd. Zo verwijzen linguïstische kenmerken en verwantschappen naar vroegere staatkundige verbanden, evenals hardnekkige nationalistische sentimenten en sympathieën. En hedendaagse conflicten spelen zich vaak af tegen de achtergrond van gebeurtenissen die eeuwen geleden plaatsvonden.
Als de geschiedenis van Europa u interesseert kunt u niet om deze turf heen. Het is weliswaar geen boek dat u in één adem uitleest, want het is zeer gedetailleerd uitgewerkt en behoeft dus aandachtige lectuur. Dit fascinerende werk zult u echter zeker geregeld ter hand nemen.
LOTENS, W., De nieuwe coöperatie tussen realiteit en utopie. Leuven, Uitg. Lannoo Campus, 2014, 288 pp. – ISBN 978 94 014 1326 8
In het kapitalisme zijn geld en kapitaalvorming in de plaats gekomen van het oorspronkelijke doel van de economie, behoeftebevrediging. Economische activiteit wordt gekoppeld aan concurrentie en winst maken. Van een vrije markt zou uiteindelijk iedereen beter worden. Die belofte wordt echter gelogenstraft door opeenvolgende zware financiële crises en toenemende armoede en ongelijkheid, ook in de Westerse landen. Wat is het alternatief?
In de marge van de vrije markt worden overal ter wereld economische activiteiten ontplooid waarin niet concurrentie maar samenwerking centraal staat. In De nieuwe coöperatie maakt u kennis met een bonte verzameling van coöperatieve ondernemingen over de hele wereld. U wordt rondgeleid in uiteenlopende coöperatieve organisaties, zoals een boekhandel, een plantage, een garage of een recyclagebedrijf. Tussendoor krijgt u een beetje theorie over deze stille omslag in de economie.
Niet-marktgerichte economische verbanden kunnen gezamenlijke behoeften bevredigen en voordelen realiseren die mensen afzonderlijk niet zouden kunnen bereiken. Coöperatief ondernemen omvat heel diverse vormen maar de basisprincipes zijn overal dezelfde: solidariteit en wederkerigheid.
Winst is niet de eerste bekommernis maar wel een faire ruil van kwalitatieve diensten en goederen. Kapitaal is een middel om de onderneming te laten draaien en nieuwe investeringen te doen. Een coöperatie is niet alleen gericht op welbegrepen eigenbelang maar wil tevens een belangrijke menselijke meerwaarde creëren. Zo probeert een coöperatieve onderneming sociale en economische doelen met elkaar te verzoenen.
Dat is geen onverdeeld succesverhaal. Hooggestemde idealen volstaan immers niet. Succes en mislukking zijn afhankelijk van zakelijk inzicht en ondernemingsvaardigheden. De afstemming tussen de initiatiefnemers loopt niet altijd gesmeerd en de samenwerking kan spaak lopen. En niet alle werknemers kunnen zich even gemakkelijk vinden in doelstellingen en werkwijze.
Coöperatief ondernemen komt dus niet in de plaats van de bestaande vormen van economie. Ze positioneert zich ernaast in de overgang naar een samenlevingsmodel met een meer democratische economie. In periodes van economische crisis is het zeker op korte termijn lonend om afstand te nemen van winstlogica. Maar daarnaast is het een beweging van mensen die hun landbouw, consumptie, werken en wonen in eigen handen nemen en zodoende op eigen kracht naar een beter leven zoeken.
In het afgelopen halfjaar zagen verschillende publicaties over coöperatief ondernemen het licht. Dit boek is het verslag van een rondreis langs een waaier van coöperatieve initiatieven in het Zuiden en het Noorden. Walter Lotens praat met mensen over hun beweegredenen en ervaringen en biedt een inkijk in de organisaties.
De nieuwe coöperatie is een boeiende kennismaking met de coöperatieve wereld. U betreedt een heel diverse wereld die nauwelijks bekendheid geniet en waar relatief weinig wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan. Deze inleiding nodigt uit om er meer over te willen weten. En als reisverslag laat dit werk zich zeer vlot lezen.
WOLFFERS, I., Gezond. De mens, zijn gezondheid en de gezondheidszorg. A’dam, Uitg. Nieuw Amsterdam, 2011, 432 pp – ISBN 978 90 468 0976 1
Op de gezondheid! Als we maar gezond zijn! Bij nagenoeg iedere viering wordt er op gezondheid en welzijn geklonken. Gezondheid wordt in onze samenleving blijkbaar beschouwd als topprioriteit. De voedingsnijverheid noemt haar producten bij voorkeur gezond, de fitnesssector houdt u gezond dank zij uitgekiende bewegingsprogramma’s. En in de alternatieve scene raakt u de weg kwijt tussen de supplementen, kristallen en armbanden die u een gezond leven beloven. Maar wat is gezond?
In Gezond exploreert Ivan Wolffers, de man achter het standaardwerk Medicijnen, hoe wij omgaan met gezondheid en ziekte en hoe onze gezondheidszorg geworden is tot wat zij nu is. Gezondheid blijkt verre van een eenduidig begrip. We spreken over een gezonde sfeer in een gezin of op school. Er is gezonde en ongezonde ontspanning. En het beleid dient te streven naar een gezonde economie en een gezonde politiek. Gezondheid lijkt wel een ideologie geworden. Met zulke hoge idealen moet de gezondheidszorg wel tekortschieten.
Ook als we ons beperken tot de gezondheidszorg wordt duidelijk dat gezondheid een ontzettend complex fenomeen is. Onze visie op gezondheid wordt bepaald door sociale en culturele factoren. Wat iemand gezond noemt is bovendien persoonlijk en hangt nauw samen met hoe men zichzelf ziet. Om mensen te helpen en te ondersteunen dient de gezondheidszorg aan te sluiten op hun persoonlijke verhaal.
Ondanks de spectaculaire vooruitgang van de medische wetenschap en de stijgende levensverwachting worden we steeds ongezonder. Het wordt steeds duidelijker dat we onze gezondheid de vernieling inrijden door de manier waarop we ons huidige leven inrichten. Ingrijpende veranderingen in onze voedings- en samenlevingsgewoonten ondermijnen de balans in ons lichaam en bezorgen ons nieuwe ziekten.
In onze overvloedmaatschappij is de gezondheidszorg bovendien zelf gaan lijden aan een aantal ziektes. Als gevolg van de vermarkting van de gezondheidszorg verdringen efficiëntie en kostenbesparing de prioriteiten van de gebruiker. De toenemende nadruk op de risico’s die gezonde mensen lopen lokt een spiraal uit van angst en voortdurende bezorgdheid dat er iets kan gebeuren. Die spanning legt echter een zware claim op de kwaliteit van het leven en kan mensen juist ziek maken.
Een belangrijke tekortkoming van de moderne westerse geneeskunde is wel dat men te weinig oor heeft voor het verhaal van de gebruiker. Die heeft vaak geen boodschap aan de heersende wetenschappelijke benadering en zoekt erkenning en herkenning in allerhande pseudowetenschappelijke zorg. Als we een duurzame en efficiënte gezondheidszorg willen ontwikkelen die toegankelijk is voor iedereen, zal de zorg veel meer moeten berusten op participatie. Ook andere evoluties, zoals het veranderende leefmilieu en de migratie, vragen een geschikte oplossing.
Dit lijvige boek laat zich het best omschrijven als een boeiende ontdekkingstocht door de wereld van gezondheid en gezondheidszorg. Wolffers maakt een scherpe analyse van wat er in de westerse gezondheidszorg goed en fout loopt. De combinatie van een artsenopleiding met een studie medische antropologie stelt hem in staat om de opvattingen over en de inrichting van de gezondheidszorg door een culturele bril te bekijken. Zo wordt duidelijk dat wij heel wat van andere culturen kunnen leren.
Laat u niet afschrikken door de omvang van dit werk. Het is geschreven als een causerie en u bent bij het laatste hoofdstuk voor u er erg in hebt.
GLADWELL, M., David en Goliath. De overwinning van de underdog. (Vert. David and Goliath, 2013) A’dam/A’pen, Uitg. Business Contact, 2013, 299 pp. – ISBN 978 90 470 0627 5
In de oudheid werd de strijd soms beslecht door een duel tussen de beste krijgers van beide legers. In het Bijbelse verhaal nam een onbeduidende Israëlitische herdersjongen het op tegen Goliath, de trots van het Filistijnse leger. Op het eerste zicht maakte David geen enkele kans. Maar in een mum van tijd werd de zwaarbewapende reus geveld. Volgens alle verwachtingen had David helemaal niet moeten winnen. Maar zijn die verwachtingen wel juist en wat vertelt ons dat?
Wij staren ons blind op de voordelen van fysieke grootte en kracht. Maar juist de kwaliteiten waaraan reuzen hun kracht lijken te ontlenen zijn vaak bronnen van zwakte. Tegelijk zien we de nadelige aspecten van een handicap of tegenslag als verlies en slechter af zijn. Toch is dat niet noodzakelijk het geval. Want zoals voordelen ook nadelen hebben, kunnen nadelen voordelig uitpakken.
Nadelen kunnen immers ‘wenselijke’ moeilijkheden opleveren, die de underdog de kans geven om van de nood een deugd te maken. Wanneer mensen moeite moeten doen zetten ze meer middelen in om de problemen op te lossen. Sommige mensen hebben door hun hindernissenparcours in het verleden geleerd om juist in de zwaarste omstandigheden het hoofd boven water te houden en kansen te benutten. Een traumatische ervaring kan een bron van moed worden.
Als het erop aankomt valt van de bevoorrechten daarentegen vaak geen echte hulp te verwachten. Aan macht zitten nog andere beperkingen vast. Ze moet erkend worden, anders roept ze weerstand op. En wie zich kost wat het kost wil laten gelden of wraak nemen kan veel kapot maken, met inbegrip van het eigen leven.
In David en Goliath vertelt Malcolm Gladwell de verhalen van mensen die de confrontatie met misère met succes hebben aangegaan. Deze illustreren dat vermeende voordelen soms helemaal niet gunstig zijn. Rampspoed is uiteraard niet te verkiezen, maar pakt niet altijd negatief uit. Nadelen kunnen juist een uitdaging vormen om er sterker van te worden.
Een groot deel van wat mooi en waardevol is in deze wereld is afkomstig van diegenen die het zwaar te verduren kregen, die ogenschijnlijk geen kans van slagen hadden, maar hun kracht aanwendden. Underdogs winnen voortdurend. Hun overwinning wordt echter vaak niet op waarde geschat.
Dit meeslepende boek doet dat wel. Het kan een hart onder de riem zijn voor mensen die op een of andere manier beproefd worden. Deze goednieuwsshow belicht echter slechts één kant van de medaille. Persoonlijke inzet is niet voldoende om van een nadeel in een voordeel om te buigen. Mensen kunnen dat alleen als de omstandigheden meezitten, en dat heeft men niet in de hand.
AERNOUDT, R, DESWAEF, W e.a., Wake up Belgians! Roularta Books, 2012, 234 pp. – ISBN 978 90 8679 459 1
In de voorbije vijf decennia werd België een landje met drie gewesten en evenveel gemeenschappen. Inmiddels zijn deze niet alleen ideologisch maar ook maatschappelijk uit elkaar gegroeid en diepgaand verdeeld. Door media en politici wordt de schuld van alles wat mis gaat in de schoenen van de anderen geschoven. In Wake up Belgians, een publicatie van de Belgische Alliantie, willen een aantal prominente figuren een rationeel tegenwicht bieden voor de verhitte polemieken.
Herman De Croo, minister van Staat, bijt de spits af. Hij ontkracht de mythes over de monarchie en besluit dat er geen steekhoudende argumenten zijn om het koningshuis af te schaffen. Er zijn integendeel gegronde argumenten om het te behouden.
Rudy Aernoudt toont aan hoe België doorheen de opeenvolgende staatshervormingen geleidelijk meer onbestuurbaar en ondemocratisch geworden is. Een splitsing van het land is echter onrealistisch en zal de bevolking veel kosten en niets opbrengen. Met een aantal goed uitvoerbare ingrepen kan het land weer bestuurbaar gemaakt worden.
Minister van Staat Mark Eyskens waarschuwt voor de neiging om zich terug te plooien op het ‘eigen volk’. We moeten beseffen dat de toenemende multiculturalisering onomkeerbaar is en broodnodig voor de bloei van het land. Coöperatief federalisme dient bovendien de gemeenschappelijke belangen beter dan het nastreven van particuliere profijten.
De Belgische realiteit hangt aan elkaar van de ongemakkelijke compromissen, constateert Karl-Heinz Lambertz, Minister-President van de Duitstalige Gemeenschap. Vooral voor Brussel en de Duitstalige gemeenschap is het model van gemeenschappen en gewesten onnodig ingewikkeld. Een confederaal België met 4 gewesten, die volledig bevoegd zijn voor het eigen huishouden, is volgens hem de uitweg.
Philippe Mettens, voorzitter van BELSPO, waarschuwt voor een doorgedreven communautaire opdeling van de middelen voor wetenschappelijk onderzoek onder de gewesten en gemeenschappen. Deze versnippering kan het internationaal zeer hoog aangeschreven wetenschapsonderzoek in België in gevaar brengen.
De politieke hervormingen in België steunen op emotionele gronden en niet op rationele overwegingen, meent Willy Deswaef, voorzitter van de Belgische Alliantie. Een stelsel waarin iedere beleidsbevoegdheid toevertrouwd wordt aan het niveau waar ze het best kan worden uitgevoerd, zou veel efficiënter en democratischer zijn.
De internationale uitstraling van België en Vlaanderen in de zakenwereld is ondermaats, merkt Nicolas Saverys, CEO van Exmar nv, op. België is een politiek georganiseerde chaos. De ingewikkelde structuur leidt tot chaotische toestanden die, als ze niet zo ernstig waren, ronduit hilarisch zijn. In de plaats van de buitenlander in verwarring te brengen moet België zijn troeven uitspelen.
John Crombez, Staatssecretaris voor de Bestrijding van de Fiscale en Sociale Fraude, toont aan hoe fraude het sociale weefsel van een land ondermijnt. Aangezien fraude niet binnen de grenzen van een land blijft moeten de krachten internationaal gebundeld worden. Het heeft dus geen enkele zin om fraudebestrijding te regionaliseren.
Inge Geerdens, CEO, beklaagt zich over de arbeidsmarkt in België. Die werkt niet omdat het arbeidsethos tekort schiet. Mensen zijn te passief geworden. Een gezonde economie behoeft een ondernemersvriendelijk klimaat. Er moet een mentale ‘switch’ plaats vinden en ondernemerschap zou moeten ondersteund en gepromoot worden.
Luc Simonet, advocaat bij het Hof van Beroep te Brussel, doet een warme oproep voor waardering en wederzijdse tolerantie voor verscheidenheid. We hebben het voorrecht te leven op de grens tussen 2 grote culturen. België zou een voorbeeld kunnen zijn van luisterbereidheid en respect voor elkaar. Als we erin slagen om de angst voor elkaar te overwinnen kan het vertrouwen tussen de gemeenschappen hersteld worden.
Rudy Aernoudt vat de verschillende bijdragen samen. Onze identiteit is meerlagig en kan niet worden herleid tot de slogan ‘één volk, één taal, één cultuur’. Hij besluit met een oproep om te ‘stoppen met het communautaire gezeik en samen (te) werken aan de toekomst (…)’ (p. 229)
In dit interessante werk komen standpunten aan bod die in de pers nauwelijks aandacht krijgen. De bijdragen van de verschillende auteurs zijn wars van emotionele populistische retoriek. Ze zetten de feiten op een rij en formuleren redelijke opties voor de toekomst van België. De teksten zijn geschreven in de drie landstalen, naargelang de moedertaal van de auteur. Zoals te verwachten valt bij een bundel zijn de teksten van uiteenlopende kwaliteit en leesbaarheid.
van EMPEL, F & C. Sicking, JES! Towards a Joint Effort Society. Vancouver, Leanpub in coop. with Studio nonfiXe, Vught, 2014, 217 pp.
Dertig jaar geleden beloofden de pleitbezorgers van het neoliberaal economisch beleid dat iedereen beter zou worden van de vrije markt. Deze voorspelling is tot nu echter niet uitgekomen. De globale welvaart mag dan enorm toegenomen zijn, ze is niet evenwichtig verdeeld. Er leven nog steeds minstens 1 miljoen mensen in schrijnende armoede en overal ter wereld neemt de inkomensongelijkheid toe. Bestaat er een alternatief?
In JES! presenteren Frank van Empel en Caro Sicking een dynamisch model voor de evolutie naar een Joint Effort Society, waarin de fundamentele menselijke vrijheid en zelfwerkzaamheid werkelijk gerealiseerd worden. In zulke samenleving wint iedereen, want niet competitie staat centraal, maar samenwerking. Een coöperatieve houding genereert immers meer productieve oplossingen voor een probleem. Deze opvatting delen ze met denkers van verschillende pluimage. Hoe kunnen wij een wereld creëren waarin iedereen beter af is?
De auteurs lanceren daarvoor een nieuw begrip: ecolutie. Ecolutie staat voor een dynamisch ontwikkelingsproces van alle krachten in een samenleving naar een wereld waarin samenwerking centraal staat en waarin ieder individu maximaal participeert. Het doel is niet groei maar vooruitgang. Hoe kan een samenleving evolueren van competitie naar coöperatie en wat is daarvoor nodig? Kan een maatschappij eigenlijk wel gestuurd worden?
Maatschappelijke veranderingsprocessen gaan immers alle kanten uit en hebben begin noch einde. Ze gedragen zich als een rizoom, een ondergronds wortelsysteem dat zich ongericht verspreidt. De werkelijkheid is als een jungle van onderling verbonden en wederkerige systemen. Verandering is de essentie van het leven. Orde scheppen in de werkelijkheid is een kunstmatige ingreep. De realiteit ontsnapt telkens weer aan ieder schema.
Aan dit bezwaar komt het begrip ecolutie tegemoet. Naargelang de aangevoelde noodzaak worden bestaande realiteiten afgebroken, herschikt en in een nieuwe vorm opgebouwd. Deze wordt weer afgebroken op het ogenblik dat ze niet meer aan de noden beantwoordt. Dit veranderingsproces vindt plaats binnen drie maatschappelijke sectoren: besluitvorming, gedrag en technologie/instellingen. Deze zijn onderling met elkaar verbonden. Ze haken als tandwielen in elkaar, zetten elkaar beweging en onderhouden deze tegelijk.
Een verkenning van deze sectoren maakt duidelijk dat er nog heel wat werk aan de winkel is. Zo is democratische besluitvorming een conditio sine qua non voor ecolutie, maar wereldwijd nog lang niet gerealiseerd. Het gedrag van individuen, groepen en organisaties kan beweging in gang zetten, maar ook tegenhouden. De wisselwerking tussen technologie en instellingen kan een explosie van welvaart met zich brengen, maar logge bureaucratische structuren vormen vaak torenhoge obstakels voor echte vooruitgang.
Tenslotte wordt uitgezocht hoe deze krachten kunnen ‘draaien ‘ in de richting van een Joint Effort Society. Samenwerkingsstrategieën, het vormen van allianties in de plaats van het voeren van oppositie en het cultiveren van tegenstellingen zien we nu al in de werking van de Europese Unie en andere internationale organisaties en instituties.
De lectuur van dit boek riep bij mij gemengde gevoelens op. Het lijdt geen twijfel dat het neoliberalisme en het vrije marktdenken hun belofte niet ingelost hebben. Met treffende voorbeelden tonen de auteurs aan hoe de competitieve economie de wereld voor heel wat mensen juist slechter heeft gemaakt in plaats van beter. Zij scharen zich begeesterd achter de vele autoriteiten die overtuigd zijn dat een coöperatieve samenleving veel meer voordelen biedt.
Maar is dat niet het intrappen van een open deur? Verandering begint uiteraard met de vaststelling dat de bestaande situatie niet voldoet. Het idee van ‘ecolutie’ als veranderingsmodel houdt beloftes in, maar echte krachtlijnen kreeg ik niet gepresenteerd. Ik las hoe dit veranderingsproces eruit kan zien en hoe er over de hele wereld hoopgevende initiatieven genomen worden die daartoe een aanzet kunnen geven. Maar ik miste welke voorwaarden daarvoor nodig zijn en hoe deze kunnen gerealiseerd worden, welke hindernissen te verwachten zijn en hoe die genomen kunnen worden. Deze toch belangrijke kwesties blijven grotendeels onder de radar.
Een eventuele vervolgpublicatie zou bovendien een meer samenhangend betoog mogen leveren. Het is niet omdat veranderingsprocessen in een samenleving wanordelijk verlopen, dat men zich bij het bestuderen ervan kan beperken tot een verzameling van ideeën, hoe inspirerend ook.
Het is tenslotte jammer dat de tekst zoveel storende taalslordigheden bevat en geschreven is in slecht Engels, dat te lezen is als een letterlijke vertaling uit het Nederlands. Geregeld stootte ik op een verkeerde schrijfwijze van zegswijzen en begrippen. Een voorbeeld: contradictio in terminus. Een oplettende redactie had dit kunnen voorkomen.
BAUMEISTER, R.F. & J. TIERNEY, Wilskracht. De herontdekking van de grootste kracht van de mens. (Vert. Willpower. Rediscovering the Greatest Human Strenght, 2012) A’dam, Uitg. Nieuwezijds, 2012, 294 pp. – ISBN 978 90 5712 347 4
Slagen in een opleiding, een vaardigheid onder de knie krijgen, je conditie op peil en je gewicht onder controle houden. Zonder wilskracht lukt het niet. De meeste maatschappelijke en persoonlijke problemen - dwangmatig geld uitgeven en lenen, impulsief geweld, slechte schoolprestaties, uitstelgedrag op het werk, alcohol- en drugsmisbruik - draaien om een gebrek aan zelfbeheersing. Wilskracht is een essentiële sleutel tot succes in het leven.
Iedereen onderkent de voordelen van zelfbeheersing maar het lijkt alsof die onder de bevolking juist afneemt. In een easy living society is wilskracht geen populaire deugd. Er zijn meer verleidingen dan ooit tevoren en het is zo gemakkelijk om je geest te laten ontsnappen. Je kunt urenlang surfen op het internet en elke taak voor je uit schuiven door je mail te checken of op sociale media te vertoeven.
Toch toont wetenschappelijk onderzoek aan dat het vergroten van je wilskracht de zekerste manier is om je leven niet alleen productiever en bevredigender te maken, maar ook gemakkelijker en gelukkiger. En het is niet eens aartsmoeilijk. Dit boek reikt haalbare strategieën aan om thuis en op het werk beter te presteren en je gedachten, emoties en impulsen onder controle te houden.
Eerst maken de auteurs duidelijk wat onder wilskracht kan verstaan worden. Uit vindingrijke experimenten blijkt dat zelfbeheersing beroep doet op beschikbare energie. Bij alle opgaven waarvoor wilskracht nodig is, wordt uit die voorraad geput. Hoe meer er gebruikt wordt des te minder er voorradig is. Er moet dus doordacht mee omgesprongen worden. Hoe doe je dat?
Uit het wetenschappelijk onderzoek naar wilskracht valt daarover heel wat te op te steken. In de eerste plaats kom je te weten hoe je je voorraad tijdig kunt aanvullen en op peil houden. Je verneemt hoe je realistische en haalbare doelen kunt stellen en aan welke criteria goede to-dolijstjes beantwoorden. Je wordt gewaarschuwd voor de addertjes onder het gras van ambitieuze goede voornemens. Je leert waarom je wilskracht het begeeft als je shopt tot je erbij neervalt en waarom ze sterker wordt als je je eigen prestaties bijhoudt.
Er valt ook veel te leren van mensen met een buitengewone zelfbeheersing zoals stuntmannen en ontdekkingsreizigers. Zij passen mentale trucjes en strategieën toe die helpen om wilskracht te sparen voor wanneer ze onmisbaar is. Wilskracht heeft immers veel minder te maken met eenmalige heroïsche prestaties dan met het vormen van goede gewoontes en met doelen stellen op lange termijn.
De auteurs nemen ook de rage van zelfwaardering in de opvoeding op de korrel. Die belemmert kinderen juist om deze te ontwikkelen. Het gaat immers net andersom: ze ontwikkelen geen zelfwaardering door buitensporige lof maar door het aanleren van discipline. Ook hiervoor levert het wetenschappelijk onderzoek een aantal waardevolle tips op.
En natuurlijk kan ook de moeder aller uitdagingen niet onbesproken blijven. Het verband tussen afvallen en zelfbeheersing blijkt veel minder eenduidig dan algemeen wordt gedacht. Er bestaan echter enkele eenvoudige methodes waarmee je een efficiënt strijdplan kunt ontwerpen tegen de overtollige kilo’s en om je gewicht in de hand te houden, zonder dieet of stress.
Voor het gemak krijgt u alle zelfbeheersingspraktijken uit het boek in het laatste hoofdstuk nog eens op een rij. Maar alle methodes om weerstand te bieden aan verleidingen en je doelen te bereiken zijn pas effectief als je ze niet uitsluitend gebruikt om crisissen te beheersen. Ze werken alleen goed als je ze aanwendt om te voorkomen dat je in de problemen komt op het kritieke moment.
Roy Baumeister, hoogleraar sociale psychologie, heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar wilskracht en zelfbeheersing. Dit boek presenteert dus wetenschap uit de eerste hand. Het biedt niet alleen een schat aan inzichten en bruikbare tips, maar ook een boeiende inkijk in de keuken van het wetenschappelijk onderzoek. John Tierney, wetenschapsjournalist bij The New York Times, zorgde voor de toegankelijke en vlot leesbare tekst.
DRAAISMA, D. De dromenwever. Groningen, Historische Uitgeverij, 2013, 212 pp. – ISBN 978 90 6554 060 7
Kunt u ’s ochtends vertellen wat u gedroomd heeft? Als het niet lukt hoeft u niet te wanhopen. Van de meeste dromen blijft na het wakker worden nog amper iets over. Maar als je wakker wordt met de herinnering aan een droom is die niet gemakkelijk van je af te zetten. Het is alsof je die nacht een bericht is gestuurd.
De ongrijpbaarheid van dromen maakt ze tot een intrigerend onderwerp. Ze werden geduid door orakels, priesters en goeroes. De fascinatie voor de droom leefde algemeen tot ver in de twintigste eeuw. Aan droombeelden werd een speciale status toegeschreven. Talloze mensen hielden hun dromen bij in een dagboek. Van de droomjournaals van notoire figuren als Frederik Van Eeden maakt Douwe Draaisma dankbaar gebruik.
Wat valt er eigenlijk te zeggen over een vluchtig fenomeen als de droom? De studie van dromen was lang het domein van de psychoanalyse. Door de psychologie werden dromen lang afgeschreven als te subjectief om onderzocht te worden. Pas toen men in staat was om hersengolven te meten werden overal slaaplaboratoria opgericht. Daar werd de afgelopen halve eeuw veel opgehelderd over hoe onze hersenen erin slagen ons te laten dromen.
In De dromenwever onderneemt u een reis door de fascinerende wereld van de droom. U krijgt een inkijk in de keuken van het wetenschappelijk droomonderzoek, dat probeert dit raadselachtige fenomeen te ontcijferen. Wat is er gekend over typische dromen als vliegdromen, naaktdromen en examendromen? Kunnen dromen soms werkelijk de toekomst voorspellen? Hoe zit het met de lucide droom waarin je weet dat je droomt? Waar komen nachtmerries en erotische dromen vandaan? En wat zie je eigenlijk als je droomt?
Bij iedere revolutie in het droomonderzoek flakkerde de hoop op eindelijk vat te krijgen op dit nachtleven. Maar deze hoop blijkt ijdel. Over de inhoud van de droom hangen nog altijd nevels. De hypothesen en theorieën van de droomwetenschap worden bepaald door historische en culturele factoren. Dat blijkt trouwens evengoed het geval voor de droom zelf.
De dromenwever leidt u rond in een mysterieuze wereld waarvan u de rijkdom wellicht niet vermoedde. Dit leerzame en grondig gedocumenteerde boek laat zich bovendien lezen als een roman. De kleine druk en compacte bladspiegel zijn echter een minpunt.
SANDEL, M., Rechtvaardigheid. Wat is de juiste keuze? (Vert. Justice; What is the right thing to do?, 2009) Uitg. Ten Have, 2012 (5e dr.), 349 pp. – ISBN 978 90 259 0182 0
Telde u als kind ook angstvallig terwijl de soepballetjes verdeeld werden of de taart in stukken gesneden? De behoefte aan rechtvaardigheid zit heel diep. Een oneerlijke behandeling roept teleurstelling en verontwaardiging op. Ze is de achtergrond van talloze familievetes en alle revoluties en opstanden vloeien voort uit onrecht.
In iedere samenleving worden inkomen en rijkdom, rechten en plichten, macht en mogelijkheden, ambten en eerbetoon verdeeld. Een rechtvaardige samenleving verdeelt deze zaken op de juiste manier. Ze geeft elk individu wat hem of haar toekomt. Het lijkt zo vanzelfsprekend.
Dat is het echter niet als we ons afvragen wat ieder mens toekomt en waarom. In democratische samenlevingen wemelt het van de meningsverschillen over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. In dit magistrale boek maakt Michael Sandel een kritische analyse van drie verschillende visies op rechtvaardigheid. Elke visie heeft een ander ideaal voor ogen.
De eerste visie, het utilitarisme, stelt dat de rechtvaardigheid van een maatregel of handeling afhangt van de uitkomst. Rechtvaardig is waar de samenleving als geheel beter van wordt. Het liberalisme daarentegen verbindt rechtvaardigheid aan vrijheid. Rechtvaardig is wat iemands vrijheid niet beknot. Iemand gebruiken of te dwingen in dienst van een collectief goed is onrechtvaardig.
Op het eerste gezicht valt voor beide zienswijzen iets te zeggen. Sandel toont echter haarscherp aan hoe beide opvattingen kunnen leiden tot moreel verwerpelijke toestanden. Mensen gebruiken als instrumenten voor het collectieve geluk is in strijd met de menselijke waardigheid. Ook in de uiterste consequenties van het neoliberalisme en het vrije marktdenken wordt deze met voeten getreden.
Dat de menselijke waardigheid een doorslaggevende morele maatstaf is geworden hebben we te danken aan Immanuel Kant. Hij ontwikkelde een van de meest overtuigende en invloedrijke theorieën over moraal ooit. Het morele gehalte van een handeling wordt niet bepaald door de consequenties en ook niet door de mate van vrijheid, maar door de intentie van waaruit de handeling is verricht. Een handeling is moreel juist wanneer ze ingegeven wordt door respect voor de persoon.
De morele plichtenleer van Kant vormt de inspiratie voor het moderne denken over universele mensenrechten. De politieke implicaties van zijn visie zijn door John Rawls in een indrukwekkende theorie van rechtvaardigheidgegoten. Als we willen weten wat rechtvaardig is, dan moeten we ons verplaatsen in een beginsituatie waar toevallige factoren als afkomst en talenten geen rol spelen. De theorie van Rawls is een overtuigend pleidooi voor een meer gelijke samenleving.
De filosofische theorieën van Kant en Rawls gaan uit van een neutrale basis voor rechtvaardigheid en rechten. Maar is het ideaal van het onbelaste en vrij kiezende individu wel realistisch? Er zijn immers tal van situaties waarin men moeilijk kan volhouden dat mensen alleen verantwoordelijk zijn voor wat ze zelf gekozen hebben. Hoe moet het bijvoorbeeld met loyaliteit en solidariteit met de gemeenschap?
Discussies over rechtvaardigheid gaan onvermijdelijk ook over wat mensen waardevol vinden in het leven. Dan komen we vanzelf terecht bij de derde visie op rechtvaardigheid, deze van Aristoteles. Rechtvaardig is wanneer aan mensen gegeven wordt wat ze verdienen. Iedereen behoort te krijgen wat hem/haar toekomt op basis van deugdzaamheid en verdienste.
Rechtvaardigheid op basis van een opvatting van een goede en juiste manier van leven is echter een heikel ideaal. Cultureel en religieus conservatisme gebruiken deze immers als rechtvaardiging voor repressie en onderdrukking van andersdenkenden. Want wat verdienen mensen en hoe bepaal je dat? Is het wel mogelijk om het in het openbaar oneens te zijn over het goede zonder tot godsdienstoorlogen te vervallen?
Michael Sandel meent van wel. Hij pleit voor een politiek van morele betrokkenheid, die gericht is op het algemeen belang en waarbinnen toch voldoende ruimte gelaten wordt aan de menselijke vrijheid. Als burgers met elkaar in discussie gaan over hun meningsverschillen in de plaats van ze uit de weg te gaan zullen ze elkaars opvattingen beter leren kennen. Dat kan een stevige grondslag zijn voor wederzijds respect.
Het is verleidelijk om op zoek te gaan naar een principe of procedure waarmee eens en voor altijd een rechtvaardige verdeling van inkomen, macht en kansen kan worden afgeleid. Michael Sandel toont op overtuigende wijze aan dat dit niet mogelijk is. Er bestaat geen recept voor een rechtvaardige samenleving. Er is nooit een garantie op eensgezindheid over wat belangrijk is.
Met Rechtvaardigheid hebt u een bijzonder boeiend boek in handen. U maakt kennis met verschillende morele dilemma’s en leert hoe filosofische argumentatie zich ontwikkelt. U krijgt een zeer verhelderende uiteenzetting van de meest invloedrijke ideeën over rechtvaardigheid. U krijgt geen sluitend antwoord op de vraag wat juist is. Maar u wordt uitgenodigd om uw eigen morele en politieke overtuigingen over rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.
Het is bovendien een zeer toegankelijk werk. Ieder hoofdstuk begint met een samenvatting van voorheen besproken benaderingen en de tekortkomingen ervan. Met behulp van treffende voorbeelden worden abstracte stellingen en theorieën goed verteerbaar gemaakt. En omdat de auteur een begenadigd schrijver is laat de tekst zich vlot lezen.
van de GRIFT, L., Voorwaarts en vergeten. De overgang van fascisme naar communisme in Oost-Europa, 1944-1948. A’dam, Ambo, 2010, 219 pp. – ISBN 978 90 362 2280 8
Overal in Midden- en Oost-Europa rolden de Sovjettanks aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de grenzen over. Zij maakten het de communistische partijen mogelijk om uit te groeien tot belangrijke massabewegingen. Dit had grote gevolgen voor het politieke landschap in de regio. Communisten verzekerden zich op relatief korte tijd van sleutelposities in alle belangrijke geledingen van het staatsapparaat.
Toch was deze soepele machtsovername niet vanzelfsprekend. Zonder de aanwezigheid van de Sovjets zouden de meeste communistische partijen in de regio niet aan de macht gekomen zijn. Voor en tijdens de oorlog waren ze allesbehalve populair bij de bevolking. Hoe kregen de sterk verzwakte communistische partijen in deze landen in deze korte periode controle over anticommunistische instellingen als politie en leger?
Na de val van de Berlijnse Muur werd een grote hoeveelheid documenten vrijgegeven over de gang van zaken in Midden- en Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog. Hieruit probeert historica Liesbet van de Grift een beeld te vormen van de machtswissel in de hoog geïndustrialiseerde Duitse Sovjetzone, de latere DDR, enerzijds en het agrarische Roemenië anderzijds. Ondanks de diepe economische verschillen was in beide landen de parlementaire democratie ingestort en een autoritair politiek systeem ingesteld.
Deze politieke ontwikkelingen verduidelijken de context waarbinnen de toenmalige politieke leiders hun ideeën en opvattingen ontwikkelden en besluiten namen. De gebeurtenissen voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de geesten rijp voor radicale veranderingen. Meer dan door sympathie voor het communisme werden veel mensen na de oorlog bewogen door de wil om een betere samenleving te creëren.
Een belangrijke zorg in de Sovjetzone en Roemenië was de wederopbouw van het veiligheidsapparaat. Hoe slaagden de Duitse en Roemeense communisten erin om de fascistische ordediensten te veranderen in loyale pijlers van de nieuwe regimes? Werden bestaande instellingen vervangen of nieuw leven ingeblazen? Waar haalde men zo snel nieuwe en geschikte mensen vandaan? Was de breuk met het fascistische verleden wel zo radicaal als de communisten zelf beweerden?
In vergelijking met de Stalinistische excessen vanaf het einde van de jaren veertig waren de zuiveringen na de oorlog vrij beperkt. Er was zelfs een zekere vergevensgezindheid tegenover meelopers met het fascisme. Ondanks de tegenstellingen zijn er immers beduidende overeenkomsten tussen het communistische en fascistische systeem. Hierdoor konden voormalige fascisten gemakkelijk in het communistische systeem opgenomen worden.
Deze studie nuanceert het beeld van de communistische omwenteling als vooral bepaald door zuiveringsacties en terreur. Ideologische zuiverheid was zeker een belangrijk streven. Maar in veel gevallen vond men vaak geen geschikte kandidaten en moest men noodgedwongen ontslagen medewerkers opnieuw aannemen.
In politieke omwentelingen spelen bovendien machtsmotieven en opportunisme vaak een grotere rol dan ideologie. Nogal wat mensen veranderen met gemak van politieke kleur en grijpen kansen als ze denken dat ze er voordeel kunnen mee doen. Het valt te verwachten dat hun aantal in extreme omstandigheden nog veel groter is, zeker als ze zichzelf en hun naasten daarmee van rampspoed kunnen vrijwaren.
Het verhaal van de voormalige DDR en Roemenië geeft een beeld van de dilemma’s en problemen wanneer een land een regimewisseling te verwerken krijgt. Het is een uitgelezen kans om een breuk met het verleden te forceren. Die is echter nagenoeg nooit het resultaat van een vooraf geplande strategie. Achteraf gezien lijkt de gang van zaken de uitvoering van een vooropgezet plan, maar de politici moeten vaak improviseren op basis van onverwachte wendingen in de situatie.
Over de gang van zaken in Midden- en Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog is weinig bekend. Dit uitvoerig gedocumenteerde en toch vlot leesbare boek vult deze leemte op. Op het einde zijn een chronologisch overzicht en een lijst van afkortingen opgenomen. Die helpen de lezer om zich oriënteren in het wespennest van organisaties en instellingen in de betrokken landen. Het was handig geweest indien deze lijst uitgeklapt kon worden.
COLLIER, P., Eén miljard achterblijvers. Waarom de armste landen steeds verder achterop raken en wat wij daaraan kunnen doen. (Vert. The Bottom Billion; Why the Poorest Countries Are Failing and What Can Be Done About It, 2008) Houten, Uitg. Het Spectrum, 2009, 254 pp. – ISBN 978 90 491 0124 4
Ondanks de aanwezigheid van internationale troepen in de Centraal-Afrikaanse Republiek (CAR) duren de gruwelijkheden voort. Jonge meisjes worden aan de lopende band verkracht. Rebellen hebben systematisch landbouwgrond verwoest. Binnen enkele maanden zal er niets meer zijn om te eten en dreigt een hongersnood.
De Centraal-Afrikaanse Republiek is een van de landen die aan de onderkant van de wereldeconomie leven. Ze volgen niet het pad van de meeste andere ontwikkelingslanden. In deze landen is ontwikkeling volkomen mislukt. Ze blijven kampen met hardnekkige problemen die niet voorkomen in meer succesrijke landen en hebben geen enkele groei doorgemaakt. En àls ze groeien, gaat dat zo langzaam dat ze een aanzienlijk risico lopen op een terugval voor zij een veilig inkomensniveau bereiken.
Als er niets aan gedaan wordt zal de kloof tussen deze groep en de rest van de wereldeconomie de komende decennia steeds groter worden. Een toekomstige wereld met een miljard mensen die een ellendig leven leiden in straatarme en stagnerende landen kan de wereld zich niet permitteren en nog minder goedkeuren.
Indien het een kwestie was van geld pompen in deze landen waren de problemen al lang verholpen. Vroeger waren immers alle samenlevingen arm, maar de meeste krabbelen uit die armoede omhoog. Waarom lukt dat sommige niet? Paul Collier, hoogleraar in Harvard en Oxford en voormalig onderzoeker bij de Wereldbank, ziet vier valkuilen waaruit sommige landen zich haast niet kunnen bevrijden.
De economische groei van de lage-inkomenslanden wordt in de eerste plaats belemmerd door burgeroorlogen en staatsgrepen. De aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen is een tweede hinderpaal, die bovendien een democratische staatsvorm in de weg staat. Als een land afgesloten is van de zee en omringd is door slechte buren, die ook arm zijn, zit het in een derde valkuil. De laatste valkuil wordt gevormd door slecht bestuur en slecht economisch beleid. Falende staten kunnen een land met schrikbarende snelheid ruïneren.
De globalisering die aan veel ontwikkelingslanden een uitkomst biedt maakt het deze landen daarenboven juist moeilijker. Ze verhoogt de kans dat zij gevangen blijven zitten in de afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen. En migratie van de weinige geschoolde werkkrachten berooft ze van hun schaarse kapitaal en talent.
Pogingen om iets te doen aan deze hopeloze situatie beperkten zich tot nu tot ontwikkelingshulp. Die is echter onvoldoende en brengt ook ernstige problemen en beperkingen mee. De grote uitdaging is om de hulp oordeelkundig aan te vullen met andere maatregelen. Daarvoor is het nodig dat er een omslag plaatsvindt in het politieke denken.
Weloverwogen militaire interventie bij en na een conflict kan zorgen voor het herstel van de orde, vredeshandhaving en het voorkomen van staatsgrepen. Goed doordachte en specifieke internationale wetten en regelgeving kunnen hervormers steunen om criminaliteit te bestrijden en corruptie tegen te gaan. En er moet een internationale handelspolitiek komen waarvan ook de armste landen profijt kunnen hebben. Bij wijze van besluit stelt Collier een agenda op voor de G8 met beleidsvoorstellen die het miljard achterblijvers kunnen helpen om hun achterstand effectief in te lopen.
Voor zijn studie baseerde hij zich op uitgebreide en diepgaande statistische analyses van de beschikbare gegevens in technische artikelen. Anders dan de emotionele posters die mensen moeten bewegen tot vrijgevigheid, verschaffen deze een meer objectief beeld van de uitzichtloze situatie van de allerarmsten in de wereld.
In dit aangrijpende boek krijgt u een stevige inleiding in internationale wetgeving en handelspolitiek. Vooral het laatste is een taaie brok, iets waarvoor de auteur zelf ook waarschuwt. Hij heeft weliswaar moeite gedaan om zijn bevindingen zo toegankelijk mogelijk voor te stellen. Toch vraagt het veel concentratie om alles goed te begrijpen. Daar helpen de talloze slordigheden in de vertaling natuurlijk niet echt bij.
Als u inzicht wilt krijgen in de complexe mechanismen die de meest fragiele samenlevingen op aarde van de ene ramp in de andere storten, dan moet u dit boek lezen. Het maakt duidelijk hoe en waarom deze landen gevangen zitten in een spiraal van armoede, stagnerende groei, chaos en conflicten. U leert waarom ontwikkelingshulp niet volstaat en hoe andere, vaak minder populaire, ingrepen veel effectiever kunnen zijn.
Al is het meer dan vijf jaar geleden geschreven en is de situatie intussen in een aantal landen veranderd, dit boek blijft jammer genoeg brandend actueel.
HARRIS, S., Het morele landschap. Hoe de wetenschap ons de weg kan wijzen. (Vert. The moral landscape. How science can determine human values.) A’dam/A’pen, De Arbeiderspers, 2010, 301 pp. – IBN 978 90 295 7841 7
Mogen homoseksuele mensen seks hebben met elkaar en huwen? Zijn, en zo ja wanneer, abortus en euthanasie geoorloofd? Is seks buiten het huwelijk toegestaan? Mag je een kind lijfstraffen geven? Sedert mensenheugenis wordt er geredetwist over morele kwesties. Ze gaan niet alleen over grote levensvragen, maar ook over details, zoals welke kledij mannen en vrouwen moeten dragen of welk voedsel er al dan niet genuttigd mag worden.
Talloze moraalfilosofen hebben zich de tanden stuk gebeten over hoe mensen dienen te handelen. Volgens de meesten bestaat er geen universele morele waarheid. Er zijn verschillende maatstaven mogelijk om te beoordelen of een handeling goed of slecht is. Ook het overgrote deel van de wetenschappers gelooft dat er geen feitelijke grondslag is om te bepalen wat goed en kwaad is. Daar is Sam Harris het absoluut niet mee eens.
De enige werkelijk begrijpelijke grondslag voor normen en waarden is de zorg voor het welzijn van wezens met bewustzijn, stelt hij. Een opvatting over een goed leven die ingaat tegen het menselijk welzijn, is een vergissing. Menselijk welzijn hangt bovendien volledig af van gebeurtenissen in de wereld en de gesteldheid van het menselijk brein. Dat betekent dat er wel degelijk feitelijke gegevens te achterhalen zijn over wat er moreel goed of verkeerd is. Het is dan ook in principe mogelijk om wetenschappelijke uitspraken te doen over welke handelingen of maatregelen het welzijn dienen.
De neurowetenschappen van moraal en sociale gevoelens staan nog in de kinderschoenen. Maar naarmate de werking van de hersenen beter wordt begrepen zullen de fysische oorzaken van geluk en leed helderder worden. Zo zal duidelijk worden dat er objectief goede en foute antwoorden zijn op vragen over menselijke waarden. En dan zal ook blijken dat sommige individuen of culturen op dit punt absoluut ongelijk hebben.
Hiermee zet Harris zich af tegen de godsdiensten, die menen dat moraal ‘van boven’ komt. Voor wie zich werkelijk zorgen maakt over menselijk welzijn vormen godsdienstige aanspraken en het geloof in een onsterfelijke ziel een nodeloze complicatie van een ethisch vraagstuk. Maar ook zij die menen dat morele waarden cultureel bepaald zijn, hebben ongelijk. Cultureel relativisme tolereert situaties die duidelijk niet bijdragen tot meer menselijk welzijn en soms zelfs pure ellende veroorzaken.
De radicale keuze voor een gevolgenethiek is niet zonder risico. In Het morele landschap verkent Harris de problemen die opduiken wanneer we als moreel doel kiezen voor het maximaliseren van menselijk welzijn. Hij onderneemt verschillende pogingen om goed en kwaad op een objectieve manier te beschrijven en weerlegt uiteenlopende argumenten die zijn stelling zouden kunnen falsifiëren.
Hij ontkracht onder andere een aantal courante misverstanden over de aard van wetenschap. Wetenschap heeft een veel ruimer bereik dan de meesten denken. In de geschiedenis is meermalen gebleken dat wetenschappelijke bevindingen op een dag in de cultuur gaan doorwerken op een manier die niemand verwachtte. Zo zal op termijn ook duidelijk worden dat er geen kloof is tussen wetenschap en moraal en zal moraal een wetenschappelijke basis krijgen.
Dit zal leiden tot een aanzienlijke morele vooruitgang. Een rationeel inzicht in menselijk welzijn zal ons in staat stellen vreedzaam samen te leven met miljarden soortgenoten. Dan is er een gerede kans dat de wereld zich in de toekomst minder druk zal maken over juist of onjuist en zich eenvoudig zal bekommeren om welzijn, zowel van onszelf als van anderen.
Sam Harris is uiteraard niet de eerste die meer welzijn poneert als universele morele maatstaf voor het individueel en collectief handelen. Er valt ook een en ander voor te zeggen. Zijn belangrijkste stelling is dat de (neuro)wetenschap daarover waardevolle inzichten kan verschaffen en dat wetenschap dus wel degelijk een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de rechtvaardiging van morele uitspraken. In dit boek probeert hij hiervoor steekhoudende argumenten te leveren.
In dit opzet is hij naar mijn mening echter slechts gedeeltelijk geslaagd. Voor wie al overtuigd is voorziet hij heel zeker in argumenten die deze overtuiging staven. Ik betwijfel echter of anderen zich door zijn betoog zullen laten overtuigen. Hoe terecht zijn stelling ook mag zijn, Harris geeft geen coherent antwoord op de vraag waarom het welzijn van wezens met bewustzijn de universele morele standaard zou moeten zijn.
Maar de belangrijkste tekortkoming is dat hij, zelf neurowetenschapper, jammerlijk faalt in de rationele onderbouwing van zijn opzet: dat er een wetenschappelijke basis is voor een universele moraal van het welzijn. In de plaats daarvan verschiet hij zijn kruit aan een pamflettaire strijd tegen de godsdienst, die alleen zal aanslaan bij diegenen die toch haar toch al niet genegen zijn. Zijn kritiek op het cultureel relativisme is dan weer steviger uitgewerkt.
Ondanks voorgaande bedenkingen vond ik de lectuur van Het morele landschap geen verloren tijd. Het betoog is weliswaar warrig en bijwijlen lastig te volgen. Maar het stelt relevante vragen over morele waarheden en doet op zijn minst nadenken over de mogelijke bijdrage van de wetenschap aan de antwoorden. En laat dit nu net de bedoeling zijn van de auteur.
DUYVENDAK, W., Het groene optimisme. Het drama van 25 jaar klimaatpolitiek. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2011, 359 pp. – ISBN 978 90 351 3709 7
Na de verwoestende tyfoon op de Filippijnen stond de opwarming van de aarde weer even in het brandpunt van de mondiale belangstelling. De tranen en de hongerstaking van de Filippijnse vertegenwoordiger ten spijt, bracht de negentiende klimaattop in Warschau echter geen wereldschokkende veranderingen. En zoals gebruikelijk was de internationale interesse van korte duur, want overal werd er daarna vlot overgegaan tot de orde van de dag.
De klimaatverandering is een groot natuurwetenschappelijk experiment waarvan we de afloop niet kennen. De stijging van de zeespiegel, oprukkende woestijnen en emigrerende insecten zijn nu al de oorzaak van ongeziene rampen en zullen een enorme humanitaire crisis veroorzaken. Toch blijkt dit immense probleem van ongekende orde de geesten niet erg te beroeren.
Het eerste besef van het broeikaseffect situeert zich in het midden van de jaren ‘80 van de vorige eeuw. In de afgelopen vijfentwintig jaar is er vervolgens een serieus begin gemaakt met de aanpak van de klimaatverandering. Honderdduizenden mensen zijn er mee bezig als wetenschapper, politicus, ambtenaar, actievoerder of vanuit het bedrijfsleven. Toch is tegelijk de CO2-uitstoot bijna overal gestegen. Waarom zijn we er niet in geslaagd een doorbraak te bereiken?
De taaiste hindernis is de internationale solidariteit. De discussie over het energiebeleid raakt aan enorme geopolitieke conflicten. In alle landen zijn er grote belangen in het geding. Vrijwillige maatregelen blijken niet effectief en verplichtingen worden niet aanvaard. Maar ook binnen de landen moeten er veel hindernissen overwonnen worden. In nagenoeg alle geïndustrialiseerde landen botsen bijvoorbeeld het milieuministerie met het ministerie van economische zaken over het klimaatbeleid.
Wijnand Duyvendak was vanaf het begin van de jaren negentig op verschillende niveaus bij het onderwerp betrokken. In Het groene optimisme verslaat hij uitgebreid en gedetailleerd hoe de klimaatverandering in de afgelopen vijfentwintig jaar door Nederlandse klimaatwetenschappers, politici, milieubewegingen en door de bedrijfswereld werd aangepakt.
De balans van het Nederlandse beleid is verre van positief. In de voorbije vijfentwintig jaar is er veel tijd vermorst. Het probleem wordt erkend en er is wel een en ander gerealiseerd, maar het wordt niet voldoende efficiënt aangepakt door de politiek. Het klimaatbeleid is onder meer de speelbal geweest van de links-rechtstegenstelling, de economische crisis en de aanvallen van klimaatsceptici. Er was bovendien een schrijnend gebrek aan aandacht voor de politieke en bestuurlijke kant. Die had zich veel meer moeten beijveren om mensen en bedrijven warm te maken voor energiebesparende oplossingen.
Als we ernstige rampen willen vermijden moeten we in minder dan 40 jaar van een wereld die draait op olie, kolen en gas, naar een wereld die draait op hernieuwbare energie en die beduidend minder energie consumeert. Voor deze transitie zijn de technische oplossingen voorhanden. De prijs die we voor de omschakeling moeten betalen is bovendien niet bijzonder hoog.
Om dit alles daadwerkelijk te realiseren is er echter een effectieve politieke strategie nodig. Die moet inzetten op het bewustmaken van de mensen en kiezen voor een veelzijdige en pragmatische aanpak, wars van ideologische franje. Duyvendak gelooft dat dit mogelijk is en formuleert een aantal uitgangspunten voor een effectieve klimaataanpak.
Voor een grondig overzicht van het Nederlandse klimaatbeleid kan een Nederlandse lezer niet om dit boek heen. Anderen zullen zich natuurlijk minder aangesproken voelen. Toch valt er in dit werk heel wat te leren. De wisselvalligheden van de politiek in Nederland zijn immers een goede afspiegeling van de complexe opgaven voor het klimaatbeleid van ieder land. Het groene optimisme geeft een goed beeld van de diverse problemen die de aanpak van het broeikaseffect wereldwijd oproept. Het is bovendien geschreven door een insider en laat zich vlot lezen.
DEVISCH, I. (red.), Ziek van gezondheid. Voor elk probleem een pil? A’pen, De Bezige Bij, 2013, 190 pp. – ISBN 978 90 8542 5281
Door preventie en effectieve behandelingen heeft de moderne geneeskunde ons van veel ellendige ziekten bevrijd. De zorg voor gezondheid is in onze samenleving echter doorgeschoten in een gezondheidscultuur. Gezondheid is niet meer de afwezigheid van ziekte maar een ideaal, een maatschappelijk streefdoel. Gezond leven is de norm geworden.
Preventieve screenings, algehele check-ups en MRI Total Body scans moeten voorkomen dat we ziek worden. Gezondheidsconsulenten verleiden ons tot het slikken van vitaminepillen en voedingssupplementen. Bewegingsgoeroes zetten ons aan om de dagelijkse beweging bij te houden met geavanceerde stappentellers. En drukke en ongeconcentreerde kinderen worden gezeglijk met een dagelijks pilletje. Steeds meer aspecten van het leven worden als een medische kwestie gezien.
In deze bundel worden bedenkingen gemaakt bij de plaats van ziekte en gezondheid in onze samenleving. De auteurs verrichtten onderzoek naar medicalisering en de invloed ervan op de verschillende gebieden van onze samenleving. Worden we ziek omdat ons gedrag steeds ongezonder is geworden, of omdat we steeds meer naar gezondheid streven? Indien gezondheidszorg niet alleen problemen bestrijdt maar ze ook genereert, dan is er op zijn minst iets fundamenteel mis met de manier waarop we met ziekte en gezondheid omgaan.
Psychiater Paul Verhaeghe licht toe hoe men in de psychiatrische hulpverlening overtuigd raakte dat de overgrote meerderheid van psychische problemen niets anders is dan neurobiologische stoornissen. Die kunnen bijgevolg het beste met medicatie behandeld worden. Deze aanname berust echter op hardnekkige misverstanden. Bovendien krijgen die behandelingen een onrustwekkend moreel karakter. Ze moeten het gedrag van mensen en kinderen in het bijzonder disciplineren.
Ine Van Hoyweghen, professor in de sociologie van de biogeneeskunde aan de KULeuven, maakt duidelijk hoe de voorspellende geneeskunde ons anders heeft doen kijken naar gezondheidsrisico’s. Verzekeraars maken steeds meer gebruik van medische vragenlijsten om de verzekerbaarheid van mensen in te schatten. Men moet zich ervan bewust zijn dat dit het solidariteitsbeginsel ondergraaft en de deur open zet voor uitsluiting.
Ook de dood ontsnapt niet aan de medische bemoeienis, aldus Donald van Tol, verbonden aan verschillende opleidingen. Vanaf het midden van de vorige eeuw werden stervende mensen steeds vaker afgevoerd naar het ziekenhuis waar ze nog allerlei medische ingrepen ondergingen. Medische hardnekkigheid houdt ook nu nog mensen op hoge leeftijd kunstmatig in leven. In Nederland werd de dood niettemin steeds beter bespreekbaar. In de euthanasiewet die hieruit resulteerde moest zelfbeschikking het onderspit delven tegen het laatste woord van de artsen.
Ignaas Devisch, professor in de ethiek, filosofie en medische filosofie aan de Universiteit Gent, buigt zich over de kern van de discussie. Waarom nemen mensen medicijnen die ze niet nodig hebben of ondergaan ze onnodige screenings? Waarom worden alsmaar meer aspecten van het leven als ziekte, stoornis of syndroom benoemd en worden er medicijnen genomen om dit alles te bestrijden? In onze samenleving heeft individuele verantwoordelijkheid op nagenoeg alle gebieden de plaats ingenomen van geluk of pech. Het individu geraakt verstrengeld in een spiraalbeweging van toenemende sociale druk en als er iets mis loopt in het leven krijgt men de volle verantwoordelijkheid op zijn bord.
Psychoanalytica Ariane Bazan luidt de alarmbel over de gevolgen van het medische model voor de geestelijke gezondheidszorg. In toenemende mate wordt aan steeds jongere kinderen zware psychotrope medicatie voorgeschreven. De nefaste gevolgen en buitensporige risico’s van overdiagnose, mode-epidemieën en overmedicatie worden schromelijk onderschat. Men gaat voorbij aan de essentiële zinsvragen die met psychisch lijden gepaard gaan en aan de betekenis van psychische klachten, met inbegrip van gedragsstoornissen. Deze evolutie is een ware ramp voor de geestelijke volksgezondheid.
De epiloog is van de hand van Laura Batstra, psychologe en verbonden aan de Afdeling Pedagogiek en Onderwijskunde aan de Universiteit Groningen. Ze biedt een heldere samenvatting van de bijdragen en hun conclusies. De medicalisering van het dagelijkse leven grijpt verontrustend snel om zich heen. Aandacht voor de processen, gevaren en mogelijke oplossingen rondom medicalisering kan misschien voorkomen dat we allemaal collectief ziek worden van ons streven naar ‘beter dan goed’.
Daar hebben de auteurs een waardevolle bijdrage toe geleverd. Heel zeker betrachtten ze hiermee geen volledigheid. Toch had een bijdrage over de economische aspecten niet misstaan. De verkoop van pillen, toestellen, kuren en boeken die u in tiptop conditie moeten brengen en houden, swingt de pan uit. Er valt veel poen te rapen met de gezondheidscultuur die onze maatschappij in de houdgreep heeft. En het is maar de vraag wie daarmee gebaat is.
Om deze bundel kunnen gezondheidswerkers en –verantwoordelijken niet heen. Alhoewel niet alle bijdragen even toegankelijk geschreven zijn, zullen ze ook de gewone gebruiker van de gezondheidszorg zeker aanspreken.
De HEIJ, M., Bestaansleegte. Hoe hechting leegte overwint. Delft, Uitg. Eburon, 2013, 193 pp. ISBN 97890 5972 795 3
Ingrijpende persoonlijke ervaringen met zware psychische problemen hebben Monique de Heij op een eigen manier doen kijken naar psychische stoornissen. Ze spreekt liever over psychische verstoring, een ontregeling van de psyche. Mensen in ernstige psychische nood leveren een zware en dikwijls eenzame strijd met bestaansangst. Daaraan wordt in de psychiatrie en psychotherapie vaak te weinig aandacht gegeven.
In dit boek koppelt de auteur haar eigen ervaringen aan belangrijke inzichten in de ontwikkeling van kinderen. Ze exploreert de verschillende voorwaarden die een kind in staat stellen om zijn bestaan ten diepste zin te geven en wel en wee in het leven het hoofd te bieden. Angst en bestaansleegte zijn in een mensenleven altijd aanwezig. Maar de mate waarin iemand die kan verdragen hangt af van het basisvertrouwen in zichzelf.
Psychische nood ontstaat wanneer iemand als kind te weinig zorg, empathie en verbinding heeft kunnen ervaren. Dan ontbeert het kind veiligheid en vertrouwen en moet het zijn toevlucht nemen tot overlevingsstrategieën. Een veilige hechting, door aansluiting op wat het kind nodig heeft, geeft het daarentegen het gevoel dat het kan en mag bestaan. Dit legt de basis voor vertrouwen en zelfrespect.
De auteur onderscheidt vier aansluitingsvormen die een kind toelaten om een positief zelfbeeld en een identiteit te vormen. Vervolgens onderneemt ze een poging om bewustzijn te definiëren en de ontwikkeling van zelfbewustzijn te vatten. Ze legt verband tussen hechting en loyaliteit. De loyaliteit van een onveilig gehecht kind kan beschouwd worden als een overlevingsstijl. De symptomen zoals in de DSM beschreven zijn in feite verdedigingspatronen, die vertellen hoe een kind overleefd heeft in een onveilige situatie.
Tenslotte verdiept de auteur zich in de betekenis van bestaansleegte, een toestand die vaak niet begrepen wordt. In de bestaansleegte raakt iemand het contact met de buitenwereld en zichzelf kwijt. De eenzaamheid van die toestand wordt veelal niet begrepen en dit maakt de mens nog kwetsbaarder dan hij al is. Dan juist is het cruciaal dat de kindpositie van de hulpvrager zich tijdelijk mag hechten aan de helper of therapeut.
In tegenstelling tot wat Monique de Heij beweert zijn er waarschijnlijk heel wat psychotherapeuten die dit zullen bevestigen. Haar beeld van psychische hulpverlening als oppervlakkig en ongevoelig lijkt mij toch erg ongenuanceerd. Heel zeker staat men vaak machteloos tegenover ondoorgrondelijk psychisch lijden. Dan is het wel erg jammer dat zij de lezer zelf in het ongewisse laat over de wijze waarop zij die veilige hechting in haar eigen psycho-integratieve benadering toepast.
Geregeld benadrukt zij immers hoe belangrijk het is om aan te sluiten op de behoeften van een kind, en, in het geval van een mens in psychische nood, op de kindpositie in de volwassene. Het belang van een veilige hechting voor de ontwikkeling en het psychisch welzijn van mensen kan inderdaad moeilijk onderschat worden. Om dat aan te tonen bewandelt zij echter een onnodig ingewikkeld traject met vage esoterische constructies zoals de Oerleegte en transpersoonlijke aansluiting. Haar suggestie dat psychosen uit hechtingsproblemen voortkomen wordt op geen enkele manier wetenschappelijk ondersteund.
Haar betoog mist samenhang en is lastig te volgen. Het lijkt veeleer een compilatie van ideeën, geïnspireerd door persoonlijke ervaringen en aangevuld met inzichten van anderen, met een onduidelijke functie. Zo haalt ze bijvoorbeeld de archetypen van Jung aan, maar daarmee wordt verder niets gedaan. De samenvatting met de kerngedachten op het einde van ieder hoofdstuk kan dit niet goedmaken, want die bevat niet meer dan losse stukken tekst.
Verder ergerde ik me regelmatig aan de vaagheid en onnauwkeurigheid waarmee met begrippen wordt omgegaan. Voorbeeld op bladzijde 109: Hechting en loyaliteit zijn twee verschillende begrippen maar ze hebben elkaar nodig. De tekst wordt verder doorlopend ontsierd door slordig taalgebruik, zoals Het beeld gaat voorafgaand aan de gedachte. (p. 44). Zinnen zonder werkwoord zijn schering en inslag. Een paar voorbeelden: Niet zozeer angst omdat je bang bent om hem/haar te verliezen, maar meer de angst alleen te zijn. Een angst die het gevoel van houden van bedekt of vertekent. (p. 106); over de Oerleegte: Op het moment dat we ons niet bewust zijn van ons lichaam. Een rust die je niet als leegte ervaart maar als Zijn in de leegte. (p. 65)
Ondanks de rommelige uitwerking heeft Bestaansleegte zeker verdiensten. Het vestigt terecht de aandacht op de existentiële nood van mensen met psychische problemen, waaraan al te vaak wordt voorbijgegaan. Monique de Heij leeft oprecht met hen mee en probeert om hun verwarring en ontreddering onder woorden te brengen. Zo poogt ze het onzegbare zegbaar te maken. Zodoende hoopt ze de hulpverlener de hand te reiken om mensen die verstrikt zijn geraakt in de leegte van het bestaan beter te begrijpen. En mensen die psychisch lijden kunnen in dit boek herkenning en erkenning vinden.
LAMME, V., De vrije wil bestaat niet. Over wie er echt baas is in ons brein. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2010, 333 pp. ISBN 978 90 351 3539 0
Ik mag helemaal geen krentenbollen, waarom koop ik die troep?, zuchtte mijn vriendin. Ze weet dat ze achteraf de tol zal betalen voor haar uitspatting. Toch kon ze het niet laten om er liefst drie te kopen. In het algemeen kan mijn vriendin nochtans geen gebrek aan wilskracht verweten worden. Die heeft haar al meermalen geholpen om het hoofd te bieden aan zware tegenvallers.
Begrippen als bewustzijn, vrijwillig handelen, intentie en vrije wil zijn diep verankerd in het westers denken over de mens. In alles wat we doen gaan we ervan uit dat wij het zijn die de keuzes maken en dat we daarin vrij kunnen beslissen. Toch moeten we geregeld toegeven dat die aanname niet vanzelfsprekend is. Hoe komt het anders dat we spullen kopen in een impuls of geen weerstand kunnen bieden aan voedsel waarvan we weten dat het ons later zuur kan opbreken?
Waarop zijn deze beslissingen dan wél gebaseerd? Wie trekt er aan de touwtjes van ons gedrag? Wie is er echt de baas in ons brein? Victor Lamme, hoogleraar cognitieve wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, windt er geen doekjes om: De vrije wil bestaat niet. In dit boek werkt hij deze stelling grondig en bevattelijk uit, gebaseerd op geavanceerd hersenonderzoek.
Traditioneel worden onbewuste reacties gezien als primitief en instinctief. Maar ondertussen is wel duidelijk dat het tegendeel waar is. Het brein zit tjokvol automatisch gedragsrepertoire. Slaapwandelaars kunnen allerlei ingewikkelde dingen doen zonder dat zij zich daarvan bewust zijn. En hoe vaak rijden we niet op automatische piloot en leggen verstrooid zaken op plaatsen die we ons later niet herinneren?
Ook wanneer iemand bij volle bewustzijn is spelen onbewuste processen een rol. Ons gedrag wordt blijkbaar in grote mate gestuurd door ingebrande patronen van hersenverbindingen. Bewuste processen zoals aandacht, voelen, emoties komen pas nà de actie. We zijn ervan overtuigd dat we ons lichaam aansturen met onze gedachten, maar dat is niet meer dan een illusie. Het bewustzijn loopt achter de feiten aan. We denken dat we vrij beslissen maar schijn bedriegt.
Maar waar komt dan het gevoel van een ik vandaan? Doorgedreven hersenonderzoek toont aan dat er geen hogere instantie is die het verkeer in onze hersenen regelt. Onze keuzes kunnen niet veel meer zijn dan een optelsom van de indrukken uit het verleden die hun sporen hebben achtergelaten in ons brein. Het ik wordt door het brein zelf geconstrueerd.
We hebben een vertekend beeld van de invloed van de gedachten op ons gedrag. In de hersenen worden alle ervaringen vastgelegd in de vorm van zenuwverbindingen. Wanneer er actie moet worden ondernomen wikt en weegt het brein, waarop de sterkste zenuwverbinding wint. De werkelijke reden achter onze beslissingen is de combinatie van erfelijkheid en ervaringen. Daarom valt het de ene moeilijker om weerstand te bieden aan een doos pralines dan de andere.
Niet onze gedachten sturen ons gedrag aan maar het is net andersom. Het brein bepaalt onze acties en onze gedachten hobbelen er achteraan. We nemen beslissingen en verzinnen daar achteraf redenen bij. Met een hersenscan kan beter voorspeld worden wat iemand gaat doen dan door het aan de persoon te vragen. Het ik verzint verklaringen voor ons gedrag. De vrije wil is niet meer dan een handig middel om onvoorspelbaar gedrag te verklaren.
Maar experimenten gaan altijd over eenvoudige keuzes. Hoe zit het dan met ingewikkelde en moeilijke beslissingen zoals trouwen, studiekeuze, een betrekking aannemen, zelfs oorlog voeren? Dan moet er toch sprake zijn van een vrije wil? Moderne hersenscantechnieken maken zichtbaar hoe ook deze beslissingen genomen worden door de zenuwverbindingen die door de individuele geschiedenis ingebrand werden. Voor sommige aspecten van ons leven is dat beter te pruimen dan voor andere.
Wat betekent dat allemaal voor de vraag van schuld en verantwoordelijkheid? Is een misdadiger dan echt alleen maar het product van opvoeding en sociale omstandigheden en dus ontoerekeningsvatbaar? Oppervlakkig gezien lijkt het misschien alsof de hersenwetenschap stelt dat niemand meer verantwoordelijk is voor wat hij doet, maar dat klopt niet. Iemand is in alle omstandigheden verantwoordelijk voor zijn gedrag. Maar dat heeft niets te maken met een vrije wil, wel met het feit dat wij ons brein zijn.
In de rechtspraak heerst ten onrechte een mensbeeld waarin vrije wil, controle van gedrag en de invloed van gedachten op beslissingen een grote rol spelen. De inzichten uit de neurowetenschappen zouden kunnen leiden tot een andere behandeling van delinquenten dan nu gangbaar is, die veel menswaardiger is en positieve resultaten oplevert.
De vrije wil is een kwestie die ons allen aanbelangt en het laatste woord is zeker nog niet gezegd. Grofweg bestaan er twee tegenstrijdige visies over dit controversiële onderwerp: het compatibilisme en het determinisme. Zoals u reeds zult begrepen hebben wordt in dit boek de deterministische visie beargumenteerd.
Het onderzoek van Victor Lamme over de werking van de hersenen wordt internationaal erkend en zijn ideeën over het bewustzijn als baanbrekend beschouwd. Zijn betoog is dan ook zeer degelijk onderbouwd met behulp van ingenieus hersenonderzoek en de verhalen van mensen met beslissingsproblemen. Het biedt tevens een inkijk in experimenteel werk en moderne hersenscantechnieken. En het is goed te volgen want de tekst is zeer inzichtelijk en bovendien onderhoudend geschreven.
GOLDACRE, B., Wetenschap of kwakzalverij? Waarom oppeppende pillen rood, oranje of geel zijn en andere onthullingen. (Vert. Bad Science, 2009) Breda, De Geus, 2011, 446 pp. ISBN 978 90 445 1730 9
Laat de titel van dit boek u niet op het verkeerde spoor zetten. Het is geen encyclopedie van absurde beweringen en overtuigingen. De oorspronkelijke titel, Bad Science, zegt beter waarover het gaat. Door slechte wetenschap kritisch door te lichten maakt Ben Goldacre duidelijk wat betrouwbare wetenschap is. En welk gebied is daarvoor meer geschikt dan de gezondheidszorg?
Daar wordt in de afgelopen jaren immers steeds meer onzin verkocht. Om de haverklap steken nieuwe theorieën de kop op die de meest absurde behandelwijzen aanprijzen. Ze ogen misschien spannender dan wat de gewone geneeskunde vertelt. Maar als je hun wetenschappelijke aanspraken nauwkeurig analyseert, blijken ze gewoon flauwekul.
Dat wordt meteen duidelijk als Goldacre enkele van deze nieuwe en baanbrekende gezondheidsideeën op de proef stelt. De populaire ontgiftings- en ontzuringskuren blijken de toets van het wetenschappelijk onderzoek niet te doorstaan. Zo leert u hoe een wetenschappelijk experiment in elkaar zit en hoe men controleert of een theorie klopt.
Een goede theorie is één ding, weten of een behandeling echt werkt een ander. Een rammelende theorie kan immers een geneeswijze opleveren die toch werkzaam lijkt. Een kritische analyse van de homeopathie onthult u de finesses van het wetenschappelijk onderzoek in de moderne, reguliere geneeskunde. Het wordt u duidelijk hoe tests verkeerd kunnen uitpakken en ten onrechte positieve resultaten kunnen geven. U maakt kennis met het placebo-effect en verneemt waarom mensen de neiging hebben de effecten van pillen te overschatten.
Maar kwakzalverij zoals homeopathie en ontgiftende voetbaden is eigenlijk vrij onschuldig. De echte volksverlakkers berokkenen veel meer schade aan de volksgezondheid. Ze misleiden de mensen willens en wetens met onbetrouwbare wetenschap en pakken het echt groots aan.
Met hun tegenstrijdige theorieën hebben zelfverklaarde voedingsdeskundigen een ware voedingshysterie ontketend. Deze nutritionisten slagen erin zich als wetenschappers voor te doen. Maar in feite belazeren ze de mensen met hun fabels over antioxidanten en de weldadige invloed van dure voedingssupplementen. Ze gaan bovendien achteloos voorbij aan de werkelijke oorzaken van een zwakke gezondheid, namelijk armoede en sociale achterstand.
Even schandalig is de wijze waarop de kwaadaardige farmaceutische industrie een loopje neemt met correcte wetenschap. Gegevens uit medicijntesten worden schaamteloos gemanipuleerd om positieve resultaten te kunnen presenteren en negatieve resultaten onder de mat te vegen. Zo heeft de farmaceutische industrie de onrustwekkende medicalisering van het dagelijkse leven in de hand gewerkt.
Ook de media hebben boter op het hoofd. Op de televisie komen kwakzalvers en zonderlingen de meest bizarre theorieën en onderzoeken verkondigen. Veel journalisten hebben er geen benul van hoe de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek geïnterpreteerd moeten worden. Toch produceren ze met veel aplomb gezaghebbende artikels die voor wetenschap moeten doorgaan.
Een goed begrip van statistiek en de wetenschappelijke methode zijn trouwens van groot belang voor een juist begrip van de werkelijkheid. Zonder de betrouwbare kennis van de wetenschap zijn we overgeleverd aan misleidende cognitieve illusies. Intuïtief redeneren heeft in de geschiedenis al teveel onschuldige slachtoffers gemaakt, onder andere in de rechtspraak.
Ongemeen spitsvondig en met onvervalst Brits gevoel voor humor ontmaskert Ben Goldacre de kwakzalvers, de voedingssupplementenindustrie, de farmaceutische industrie en de moderne wetenschappelijke journalistiek. En hij toont met verve aan hoe de antwoorden van de wetenschap misschien niet eenvoudiger zijn en zeker niet hipper, maar wel veel meer steek houden.
Maar laat u niet misleiden door zijn lichtvoetig betoog. Zijn kruistocht is gegroeid uit oprechte verontwaardiging over de manier waarop de gewone mens belazerd wordt door gewiekste en gewetenloze zakenlui. Als u dit boek uit hebt doorziet u de trucs van de onzin, hebt u een goed inzicht verworven in hoe échte wetenschap werkt en bent u immuun tegen nieuwe varianten van flauwekul. En dat heeft u weinig moeite gekost want het laat zich lezen als een causerie.
RIDLEY, M., De rationele optimist. Over de evolutie van welvaart. (Vert. The Rational Optimist, 2010) Adam/Apen, Uitg. Contact, 2010, 446 pp. ISBN 978 90 254 2743 6
Economische recessie, opwarming van het klimaat, stijgende voedselprijzen en hongersnood, oprukkende virusziekten. Doemdenkers hebben er een hele kluif aan. En toch is er meer reden voor optimisme dan ooit tevoren. Ondanks alle problemen is de wereld van nu een goede plaats om in te leven. Voor het overgrote deel van de mensen is ze op ontelbare gebieden rijker, gezonder en vriendelijker geworden. En Ridley maakt zich sterk dat het nog beter wordt.
De geschiedenis van de mensheid staat bol van de veranderingen en vernieuwingen. Wij kunnen ons niet meer voorstellen hoe het leven 32.000 jaar geleden was, toen de moderne mens in zijn kinderschoenen stond. Toch verschilt de huidige mens niet wezenlijk van de toenmalige mens. Hoe kunnen we dan verklaren dat mensen hun levensomstandigheden voortdurend veranderen en hun levensstandaard verhogen?
Het antwoord is te vinden in de economie. Mensen zijn als eerste en enige diersoort begonnen met dingen uit te wisselen tussen niet-verwante individuen. Ze zijn gaan delen, ruilen, handelen. Het effect hiervan was dat iedereen zich kon specialiseren in een vaardigheid. Het product daarvan kon dan geruild worden voor producten van andere specialisten. Het delen van kennis en vaardigheden effende de weg naar technologische vernieuwing. Zo ontstond er een collectieve intelligentie, die mensen in staat stelde om een steeds hoger levenspeil te bereiken.
Wanneer en hoe is de gewoonte om aan ruilhandel te doen begonnen? Waarom hebben mensen deze voorliefde ontwikkeld? In dit boek probeert Ridley begrijpelijk te maken hoe dit werkt. Hij doorgrondt hoe handel en vrije uitwisseling van goederen de motor waren van de opeenvolgende ingrijpende vernieuwingen in de geschiedenis van de mensheid.
De drijvende kracht achter de landbouwrevolutie waren bestaande handelsnetwerken. Die maakten het mogelijk om geavanceerde landbouwtechnologie in- en uit te voeren. Ze leverden mensen ook het voedsel dat ze zelf niet konden produceren. En in onze tijd kunnen er dank zij de wereldwijde handel steeds meer mensen behoorlijk gevoed worden.
Handel was de motor achter de opkomst en groei van de steden, een ontwikkeling die overal ter wereld mensen bevrijdde van het zware werk op het land. Tegenwoordig voltrekt twee derde van de economische groei zich in de steden. Mensen trekken nog steeds naar de stad. Hoe zwaar hun leven er ook is, voor de meesten is het nog altijd beter dan op het platteland.
Ook de industriële revolutie was alleen mogelijk door de intensieve handel. Het is waar dat ontelbaar veel mensen tijdens deze periode in zeer zware omstandigheden moesten leven en werken. Toch trokken ze in groten getale de fabrieken in omdat die uitzicht boden op een beter leven. En als gevolg van de mechanisering van de productie stegen de inkomens in alle klassen.
Handelsverkeer levert een onbeperkt kennisreservoir dat steeds meer nuttige kennis oplevert. De intensieve uitwisseling van ideeën is dan weer kenmerkend voor de exponentiële groei en vernieuwing waarvan wij getuige zijn. Het tempo waarin dat gebeurt gaat steeds sneller. Hoe meer uitvindingen er gedaan worden, des te meer er gedaan kunnen worden. Vernieuwing is grenzeloos.
Maken we ons dan onnodig zorgen over de toekomst? Wat dan met de opwarming van het klimaat? Wat met de deplorabele toestand waarin Afrika verkeert? Het is veel waarschijnlijker dat Afrika aan het einde van de eenentwintigste eeuw rijk zal zijn zonder dat zich een rampzalige klimaatverandering heeft voorgedaan, stelt Ridley. Dank de vrije uitwisseling van goederen en ideeën kunnen we vertrouwen op de vernieuwingen die er zeker aankomen.
Omdat ze redeneren vanuit de gekende toestand zien mensen de toekomst snel somber in. Er zullen altijd apocaholici opstaan die dit natuurlijke pessimisme exploiteren. Als we doorgaan zoals we bezig zijn zal de wereld inderdaad ten onder gaan. Maar de wereld zal niet doorgaan zoals ze bezig is, want de culturele evolutie zorgt ervoor dat ze voortdurend in beweging is.
Ridley ontkent niet dat er ernstige problemen zijn en ook niet dat er in de toekomst geen zullen zijn. De geschiedenis toont echter aan dat rationeel optimisme een meer realistische houding is dan apocalyptisch pessimisme. Ondanks tegenslagen en ondanks het feit dat mensen hun menselijke aard zullen behouden, zal de mensheid zich blijven ontwikkelen. Het is heel wel mogelijk dat in het jaar 2110 de mensheid een heel stuk beter af zal zijn dan nu.
Dat ambitieuze optimisme is zelfs een morele verplichting. Want juist omwille van de vermijdelijke ellende moet er vaart worden gemaakt met economische vooruitgang, vernieuwing en verandering. Het is de enige gekende manier om veel meer mensen van de voordelen van een stijgend levenspeil te laten genieten. Handel bevordert bovendien een cultuur van samenwerking, billijkheid en respect voor het individu.
Met De rationele optimist levert Matt Ridley weer een doordacht en stevig onderbouwd populairwetenschappelijk boek. Hij ontvouwt een verfrissende en originele kijk op de menselijke geschiedenis en samenleving. Hij geeft een nieuw antwoord op de intrigerende vraag wat ons eigenlijk mens maakt. Hij daagt ons uit om verandering te omhelzen en bij te dragen tot de vooruitgang van de mensheid en de wereld. En al is hij soms erg voortvarend, hij zet je op zijn minst aan het denken over de alarmerende taal van wereldverbeteraars.
Net als die andere optimist beheerst Ridley de kunst om serieuze inhoud op een onderhoudende en bijwijlen grappige wijze aan te bieden. U leest geboeid vanaf het begin en bent bij het laatste hoofdstuk voor u er erg in hebt. En u kijkt al uit naar zijn volgende boek.