BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons
sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The
Evolutionary Origins of Mutual Understanding) Adam, Nw.
Adam, 2009, 448 pp.
ISBN 978 90 468 0656 2
Iedereen steekt wel eens
een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor
de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift
geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken
mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de fotos en
verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale
netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.
Mensen willen maar wat
graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich
het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met
hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en
zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie
wel en niet hulpvaardig is.
Geen diersoort deelt zo
welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de
mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer
98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van
soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend
in competitieve situaties of conflicten doen. Samenwerken op zich roept bij hen
maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid
om een handje te helpen.
Wat is er dan in de loop van de
evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de
intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en
geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De
gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel
hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens
Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het
gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.
In dit boek werkt ze de
hypothese uit dat vroegmensachtige babys werden geboren in een wereld waar,
door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal
belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes
van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de babys
overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden
onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun
nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van
mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken
maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen
mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen
met meer sociale vaardigheden verhoogd.
Systematisch en zorgvuldig
exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en
formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van
gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk
voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve
broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van
medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat
individuen er baat bij hadden?
De gedragsbiologie en de
primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren
met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door
ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De
ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken
aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden.
Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat
gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te
houden.
Primaten zijn trouwens zeer
geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer
gevoelig voor de signalen van babys. En eenmaal leden van een populatie de
evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van babys te reageren
door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een
zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt
het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige
trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en
tekenfilmfiguurtjes.
Antropologische observaties
bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang
van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort.
Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest
realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze
pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier
van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden
gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun babys besmet worden, is
gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen
kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve
broedzorg.
De bijdrage van hulpouders
was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een
menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen
uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en
ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk
rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij
ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de
overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen
moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na
de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy
niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt
rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar
en onvoorspelbaar.
Ook de keerzijde van
coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort.
Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn
wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen
mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun babys
opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er
geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.
Als coöperatieve broedzorg
de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare
menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde
kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al
duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en
opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden
die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger
onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat
de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal
bestaan.
Blaffer Hrdy betoogde reeds
vroeger
dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet
hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen
en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze
overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de
cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette.
Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het
fundament voor alle hogere menselijke functies en uitingen. De visie van
Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van
kinderzorg in de evolutie van een soort.
Van dit boek heb ik echt
genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan.
Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht
verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens,
onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft
buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen,
mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.
Het werk is inzichtelijk en
vlot leesbaar geschreven. Een absolute aanrader.