WELKOM
Foto
Inhoud blog
  • Dagboek 1933
  • Ingelepeld
  • De reis van onze genen
  • De opgewekte nihilist
  • De meeste mensen deugen
  • De goedheidsparadox
  • De eenzame eeuw
  • De gouden draad
  • De geschiedenis van de slavernij
  • Werk. Een geschiedenis van de bezige mens
  • De mens
  • Grote verwachtingen
  • Wat bomen ons vertellen
  • De barbaren
  • Eeuwen van duisternis
  • Terug naar de feiten
  • Focus AAN/UIT
  • De mythe van de moederliefde
  • Het bestverkochte boek ooit
  • Het menselijk getij
  • 250 jaar over misdaden en straffen. Cesare Beccaria
  • De waarde van alles
  • De opkomst en ondergang van de dinosauriërs
  • Katoen. De opkomst van de moderne wereldeconomie
  • De zijderoutes
    Zoeken in blog

    Categorieën
    Voor u gelezen
    over mens en maatschappij
    28-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een kind heeft vele moeders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BLAFFER HRDY, S., Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal gemaakt heeft. (Vert. Mothers and Others. The Evolutionary Origins of Mutual Understanding) A’dam, Nw. A’dam, 2009, 448 pp. – ISBN 978 90 468 0656 2

    Iedereen steekt wel eens een helpende hand toe: een vriend helpen verhuizen, de brievenbus leegmaken voor de buren die met vakantie zijn, op andermans kinderen passen, iemand een lift geven of een financiële gift doen voor het goede doel. Op hun internetblog maken mensen onbekenden geheel belangeloos en met plezier deelgenoot van de foto’s en verhalen over hun reizen en avonturen. En het aantal gebruikers van sociale netwerksites als Twitter en Facebook loopt in de honderden miljoenen.

    Mensen willen maar wat graag begrijpen, begrepen worden en samenwerken. Van kleins af trekken ze zich het lot van anderen aan en zijn ze ongevraagd bereid anderen te helpen en met hen te delen, zelfs als het om vreemden gaat. Nog voor ze kunnen praten en zonder speciale training ontwikkelen kinderen een speciale gevoeligheid voor wie wel en niet hulpvaardig is.

    Geen diersoort deelt zo welwillend, werkt zo graag samen en betoont spontane hulpvaardigheid als de mens. De grote mensapen, de gorilla, chimpansee of bonobo, met wie wij ongeveer 98 procent van onze genen delen, kunnen ook wel de ingesteldheid van soortgenoten inschatten en samenwerken. Maar we zien hen dit bijna uitsluitend in competitieve situaties of conflicten doen. Samenwerken op zich roept bij hen maar weinig belangstelling op. Alleen mensen zijn edelmoedig en spontaan bereid om een handje te helpen.

    Wat is er dan in de loop van de evolutie bij onze voorouders veranderd? Waardoor nam hun belangstelling voor de intenties van anderen toe, ontwikkelden ze de behoefte gevoelens, gedachten en geestgesteldheid met anderen te delen en gingen ze graag samenwerken? De gangbare verklaringen schrijven deze ontwikkelingen toe aan een volumineus stel hersenen, hoogontwikkelde cognitieve vaardigheden en taalvaardigheid. Volgens Blaffer Hrdy moet de volgorde omgekeerd worden. Sociaalvoelendheid is niet het gevolg van grotere hersenen, maar gaat eraan vooraf.

    In dit boek werkt ze de hypothese uit dat vroegmensachtige baby’s werden geboren in een wereld waar, door gewijzigde omstandigheden, andere verzorgers dan hun moeder van vitaal belang waren. Hulpouders waren essentieel voor het overleven van de kleintjes van die vroege mensachtigen. In een wereld van schaarste bleven de baby’s overleven, die de bedoelingen van anderen beter konden inschatten en konden onthouden wie hulpvaardig was. Deze eigenschappen gaven ze op hun beurt aan hun nakomelingen door. Deze coöperatieve broedzorg bood ruimte voor de evolutie van mensapen die langer kind waren en meer inlevingsvermogen bezaten. Deze kenmerken maakten op hun beurt de evolutie van anatomisch moderne en hersenrijke mensen mogelijk. Een veranderend opvoedingsmilieu heeft dus de selectiedruk op kinderen met meer sociale vaardigheden verhoogd.

    Systematisch en zorgvuldig exploreert Blaffer Hrdy de verschillende vragen die deze hypothese oproept en formuleert antwoorden die haar kunnen ontkrachten of bevestigen. Welke reeks van gebeurtenissen kon ertoe leiden dat mensapen, die voorheen nooit gezamenlijk voor hun jongen hadden gezorgd en ze van voedsel hadden voorzien, coöperatieve broedzorg ontwikkelden? In wat voor soort milieu konden de basisaspecten van medeleven en goedgeefsheid ontstaan en door selectie bevorderd worden omdat individuen er baat bij hadden?

    De gedragsbiologie en de primatologie verschaffen ons meer gegevens over het soort milieu waarin dieren met coöperatieve broedzorg meer overlevingskansen hebben. Gezamenlijke zorg door ouders en hulpouders vinden we al bij allesbehalve hersenrijke apensoorten. De ecologische en sociale omstandigheden waarin deze diersoorten leven, doen denken aan de uitdagingen waarvoor ook de pleistocene mensachtigen stonden. Coöperatieve broedzorg heeft de vroege mensachtigen waarschijnlijk in staat gesteld om zich in verschillende soorten habitats overeind te houden.

    Primaten zijn trouwens zeer geschikte diersoorten om aan coöperatieve broedzorg te doen. Ze zijn zeer gevoelig voor de signalen van baby’s. En eenmaal leden van een populatie de evolutionaire neiging ontwikkeld hebben om op signalen van baby’s te reageren door voor ze te zorgen, roepen ook kleintjes die geen naaste verwanten zijn een zorgreactie op. Mensen bezitten deze gevoeligheid in zeer hoge mate. Je merkt het aan onze uitzonderlijke reactie op alles wat maar enigszins babyachtige trekken heeft, met inbegrip van snoezige huisdieren en tekenfilmfiguurtjes.

    Antropologische observaties bij de nog bestaande jager-verzamelaarsgemeenschappen onderstrepen het belang van coöperatieve broedzorg voor het overleven van de menselijke soort. Traditionele Afrikaanse samenlevingen van de moderne Homo Sapiens vormen het meest realistische model voor een voorstelling van de uitdagingen waarvoor onze pleistocene voorouders stonden. Overal ter wereld waar de traditionele manier van leven nog bestaat, dat wil zeggen waar moeders nog niet in netjes gescheiden gezinnen leven en zich nog geen zorgen maken dat hun baby’s besmet worden, is gezamenlijke zorg de regel. De verwantschapssystemen van die gemeenschappen kunnen begrepen worden als een culturele blauwdruk voor coöperatieve broedzorg.

    De bijdrage van hulpouders was dus essentieel voor het overleven van kinderen. Zonder hen was er nooit een menselijke soort geweest, zegt Blaffer Hrdy. Omdat moeders hun kinderen alleen uit handen geven als ze erop kunnen rekenen dat ze die gemakkelijk en ongeschonden terug zullen krijgen konden de vroege mensachtigen waarschijnlijk rekenen op hulp van moederskant: de eigen moeder, tantes of zusters. Zij ondersteunt deze veronderstelling door een interessante vergelijking tussen de overlevingskansen van kinderen van wie de moeder bijgestaan wordt door de eigen moeder dan wel door haar schoonmoeder. Het belang van altruïstische vrouwen na de overgang en de geruststellende zorg van grootmoeders kan volgens Blaffer Hrdy niet genoeg benadrukt worden. Op de vaders konden menselijke moeders niet echt rekenen. Ook nu nog zijn de zorgreacties van menselijke vaders te onbetrouwbaar en onvoorspelbaar.

    Ook de keerzijde van coöperatieve broedzorg toont aan dat ze eigen is aan de menselijke soort. Menselijke moeders mogen dan niet bezitterig zijn zoals mensapenmoeders, ze zijn wel nonchalanter. Mensapenmoeders verwaarlozen hun kleintjes nooit en alleen mensapenmannen doen aan kindermoord. Mensenmoeders daarentegen doen hun baby’s opzettelijk kwaad of laten ze in de steek als ze niet op hulp kunnen rekenen, er geen hulp voorhanden is, of als de kleine niet voldoet.

    Als coöperatieve broedzorg de voorwaarde was voor het ontstaan en de evolutie van de onvergelijkbare menselijke sociabiliteit, wat zal er gebeuren in een wereld waarin gedeelde kinderzorg niet meer vanzelfsprekend is? Deze situatie is niet nieuw maar al duizenden jaren aan de orde. Het verband tussen hechtingsstoornissen en opvoedingspatronen is intussen overtuigend aangetoond. Opvoedingsomstandigheden die in de moderne wereld leiden tot ernstige hechtingsstoornissen waren vroeger onverenigbaar met overleven. Blaffer Hrdy vindt het daarom niet ondenkbaar dat de mensensoort zoals we die nu kennen over 20.000 jaar niet meer zal bestaan.

    Blaffer Hrdy betoogde reeds vroeger dat de menselijke soort nooit had kunnen ontstaan als mensachtige moeders niet hadden kunnen rekenen op significante bijstand van hulpouders bij het verzorgen en voeden van hun uiterst dure, traag opgroeiende jongen. In dit boek toont ze overtuigend aan dat het overschakelen naar coöperatieve broedzorg wellicht de cruciale factor was die een bepaalde groep mensapen op de menselijke weg zette. Niet het cognitieve maar ons affectieve evolutionaire verleden vormt aldus het fundament voor alle ‘hogere’ menselijke functies en uitingen. De visie van Blaffer Hrdy benadrukt bovendien de onmisbare rol van de cultuur in de vorm van kinderzorg in de evolutie van een soort.

    Van dit boek heb ik echt genoten. Blaffer Hrdy pakt haar vraagstelling wetenschappelijk en grondig aan. Haar hypothese wordt zorgvuldig uitgewerkt en getoetst. Ze ontkracht verschillende gangbare mythen over het ontstaan en de evolutie van de mens, onder andere de mythe van het kerngezin en de jachthypothese. Ze heeft buitengewoon veel gegevens verzameld over alle aspecten van zorg bij mensen, mens- en andere apen. In een maatschappij waar voor goede gedeelde kinderzorg, en zorg in het algemeen, vooral op de kosten wordt gelet, geven de inzichten van Sarah Blaffer Hrdy stof tot nadenken.

    Het werk is inzichtelijk en vlot leesbaar geschreven.
    Een absolute aanrader.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stil de tijd
    Klik op de afbeelding om de link te volgen HERMSEN, J.J., Stil de tijd. Pleidooi voor een langzame toekomst. A’dam/A’pen, Uitg. De Arbeiderspers, 2010 (9e dr.), 272 pp. – ISBN 978 90 295 7139 5

     Opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, wij hebben ongelofelijke haast


    Sedert Herman van Veen zijn hit scoorde is ons leven alleen maar hektischer geworden. Onze agenda staat meer dan vol, we haasten ons van de ene afspraak naar de andere en hebben het gevoel dat de tijd ons voortdurend inhaalt. Zappen, internetten, mailen, chatten, twitteren, onze concentratie wordt steeds weer onderbroken. Druk bezig zijn, een volle agenda hebben en veel gebeld worden is synoniem geworden voor een succesvol bestaan. Elk jaar zijn we meer tijd kwijt aan werk en verplichtingen en houden we minder tijd over voor vriendschap en sociale contacten. Steeds meer mensen klagen erover dat ze niet eens meer aan ontspanning toe komen. We ervaren de tijd niet alleen als iets dat steeds sneller lijkt te gaan, maar ook als iets waarvan we steeds minder lijken te hebben. De tijd als schaarstegoed kijkt ons vijandig aan.

    Van jaar tot jaar neemt in de geïndustrialiseerde samenlevingen overal ter wereld de tijdsdruk toe. Sinds de invoering van de Internationale Greenwich Tijd aan het einde van de negentiende eeuw zijn wij steeds meer naar de klok gaan leven. Werken, eten, slapen en ontspanning worden door wekkers en uurwerken gestructureerd. Als klokken niet gelijk lopen weten we niet meer hoe laat het is. En zonder dat we daar inspraak in hebben wordt ons leven twee keer per jaar met een uur verlengd of verkort.

    Wij lijken niet goed meer te beseffen dat die kloktijd, die onze levens toch tamelijk dwingend reguleert, ooit slechts een praktische afspraak is geweest. In die kunstmatige, meetbare tijd verliezen we echter voeling met de werkelijke tijd. Die tijd stroomt als een zandloper, als een klok zonder wijzers, kalm en onverstoorbaar onder de klokken door. Dit is onze persoonlijke, innerlijke tijd. Ze is meer dan de optelsom van momenten en niet in eenheden als minuten en uren uit te drukken. De persoonlijke tijd wordt ervaren en niet gemeten.

    Stilstaan bij de tijd en tijdservaring kan onze gevoeligheid voor de “ware tijd” vergroten, zegt de Nederlandse filosofe Joke Hermsen. Zo kunnen we het evenwicht herstellen tussen de uiterlijke, meetbare tijd en de tijd die van onszelf is. Bij tijd en wijle uitrusten kan helpen om onszelf niet zonder meer over te leveren aan de eisen die de economische tijd aan ons stelt.

    Deze bundel essays over de innerlijke tijd wil een filosofische onderbouw bieden voor onthaasting. Dit werk is, zoals ze zelf zegt, geen dichtgetimmerd academisch boek over de tijd, maar een bonte verzameling van inkijkjes, ervaringen en perspectieven op de tijd. Daarvoor heeft ze haar oor te luisteren gelegd bij denkers, schrijvers, musici en kunstenaars die de tijd als ervaring in hun werk hebben proberen te vatten.

    De lezer krijgt een keur van mijmeringen en beschouwingen over de tijd in filosofie, literatuur, beeldende kunst, muziek, het verleden en de toekomst. Ik maakte kennis met de tijd als duur. Ik herinnerde mij de waarde van verveling en het niets doen voor de creativiteit. Ik leerde over het spelen met de tijd in kunst en literatuur door middel van flashbacks, tijdsverdichting en -versnelling, over de waarde van herinnering, over muziek als tijdskunst bij uitstek, en nog veel meer.

    Bedachtzaam en zorgvuldig ontrafelt Joke Hermsen de verschillende dimensies van de tijd. Haar boeiende essays zijn zeer vlot geschreven. Dit boek is een rustpunt en nodigt uit tot reflectie en bezinning. Het smaakt voortreffelijk als je de tijd neemt om het met mondjesmaat te proeven.

    © Minervaria

    Over de auteur: Joke Hermsen  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-09-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geopolitiek van emoties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MOISI, D., Geopolitiek van emoties. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld veranderen. (Vert. The Geopolitics of Emotion)A’dam, Uitg. Nw Amsterdam, 2009, 256 pp. – ISBN 978 90 486 0576 3

    De geopolitiek buigt zich over het verband tussen de geografische ligging en gesteldheid van een natie en haar binnenlandse en buitenlandse politiek. Voor de bodemgesteldheid, het klimaat, de grondstoffen en bereikbaarheid lijkt dat vrij vanzelfsprekend. Een eilandnatie gedraagt zich bijvoorbeeld anders dan een continentale natie. Landen die rijk zijn aan grondstoffen huldigen vaak een andere politiek dan landen die het vooral moeten hebben van arbeid.

    De politiek van een land wordt niet alleen beïnvloed door objectieve geografische factoren, maar ook door de overheersende collectieve sentimenten bij de bevolking. Aanslagen, terrorisme en wreedheden, maar ook grandeur, pracht en praal, in de wereldpolitiek zien we ze allemaal voorbij komen. Als je de geschiedenis en de wereld waarin we leven echt wilt begrijpen moet je oog hebben voor de cruciale invloed van emoties, zegt Dominique Moïsi. Vooral bij conflicten merken we dat emoties een veel grotere rol spelen op het politieke toneel dan wij denken.

    Emoties weerspiegelen immers hoe een gemeenschap naar zichzelf en de toekomst kijkt. Vooral deze sentimenten die het vertrouwen van mensen in hun politieke leiders en hun toekomst weerspiegelen zijn belangrijk voor de binnenlandse politiek en de relaties tussen culturen en staten. Als de mensen vertrouwen hebben in zichzelf en de toekomst, dan voelen ze zich hoopvol gestemd. Wie achteruitgang of een minder rooskleurige toekomst verwacht wordt beheerst door angst. En mensen die zich niet gerespecteerd weten en het gevoel hebben voorbijgelopen te worden, voelen zich vernederd.

    Op de emotionele wereldkaart vinden we de hoop vooral in Azië, de angst in Europa en Noord-Amerika en de vernedering in de Arabisch-islamitische wereld.
    Het onsamenhangende Azië heeft zich binnen het tijdsbestek van ruim een halve eeuw ontwikkeld van een continent van oorlog tot een continent van hoop. Voor grote aantallen Aziaten zijn op economisch en sociaal gebied ongekende kansen en mogelijkheden in zicht gekomen. In het vooruitzicht van gestaag toenemende welvaart hebben ze er het volste vertrouwen in dat ze de levensstijl van het Westen zullen kunnen evenaren. Moïsi ziet voor de Aziatische landen, de opkomende machten China en India op kop, echter ook immense uitdagingen. Willen ze de hoop levend houden, dan zal China politieke hervormingen moeten toelaten terwijl India de schrijnende maatschappelijke ongelijkheid zal moeten aanpakken. Japan heeft deze inhaalslag al veel langer gemaakt en deelt de sentimenten van Europa en Noord-Amerika.

    Deze continenten zetten voor het eerst in twee eeuwen niet langer de toon. Het Westen ziet de toekomst zorgelijk tegemoet, geconfronteerd met de opkomst van Azië als economische en politieke macht en de dreiging van gekwetste naties en volkeren in het Midden-Oosten. Amerika en Europa worstelen elk op eigen manier met angst. Die groeiende angst zet het democratische ideaal onder druk en verdeelt het Westen. Toch is er hoop indien Amerika minder bereid is om politieagent te spelen in de wereld en Europa zich sterker opstelt, aldus Moïsi. In dit verband formuleert hij interessante argumenten voor de toelating van Turkije tot de Europese Unie.

    Het kruitvat van de wereld situeert zich - het is het intrappen van een open deur - in het Midden-Oosten. De Arabisch-islamitische wereld wordt beheerst door een gevoel van politieke en culturele vernedering en wrok. Dat wortelt in de val van het Ottomaanse Rijk en de nasleep ervan en in de stichting van de staat Israël dat een systematisch vernederingsbeleid voert. Frustratie over het globaliseringsproces heeft die sentimenten nog versterkt. De cultuur van de vernedering doet in alle geledingen van de islamitische samenleving haar invloed gelden. Veel mensen hebben alle hoop laten varen dat er in deze wereld nog vooruitgang mogelijk is en verliezen zichzelf in religie en mythevorming. Ze idealiseren het verleden, wentelen zich in slachtofferschap, ontkennen de ware oorzaken van de problemen en staan zo zelf een betere toekomst in de weg. Volgens Moïsi bestaat de grote uitdaging voor de rest van de wereld erin de Arabische wereld aan te moedigen en te steunen om geleidelijk zijn starheid en verdedigende houding te verzachten.

    Maar kan dat gerealiseerd worden? Kan de wereld waarin wij leven de angst en vernedering overstijgen en hoop doen opflakkeren? Welke politieke strategieën zijn nodig om de cultuur van hoop te versterken? Bestaat er een recept voor de wereld?
    Het is belangrijk dat volken, landen en leiders zich niet vastklampen aan de status quo en verandering aanvaarden, zegt Moïsi. Voor ieder continent houdt dit andere uitdagingen in. Maar voor iedereen geldt dat hoop berust op verdraagzaamheid. Een van de wegen daartoe is een beter inzicht in de culturele en historische verschillen tussen en overeenkomsten met de Ander.

    Natuurlijk is de geschetste emotionele wereldkaart veel genuanceerder. Er zijn grote onderlinge verschillen tussen de landen in eenzelfde deel van de wereld. Rusland, Iran, Israël, Afrika en Latijns-Amerika ontsnappen bovendien aan een emotionele indeling, maar zullen wel een grote rol spelen in de internationale uitdagingen van de komende eeuw. Ze worden door Moïsi in een afzonderlijk hoofdstuk bondig toegelicht.

    Dit boek bestaat uit een grondiger en vollediger uitwerking van een aantal essays die de auteur in de loop van twee jaar heeft gepubliceerd. Het is geschreven in dezelfde geest van denkers die zich niet willen overgeven aan doemdenken en zich blijven inzetten voor een betere wereld voor iedereen. Evenals Susan Neiman houdt Dominique Moïsi een pleidooi voor hoop en idealisme. Het is zeer boeiende lectuur en ik heb het in één adem uit gelezen. Dat de tekst eenvoudig is en derhalve vlot leesbaar heeft daar zeker toe bijgedragen.

    © Minervaria

    Over de auteur:
    Dominique Moïsi behoort tot 's werelds meest vooraanstaande geopolitieke denkers. Hij is als hoogleraar verbonden aan Harvard University en een van de oprichters van het IFRI, het Franse Instituut voor Internationale Betrekkingen.  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De vijand voor de poort
    Klik op de afbeelding om de link te volgen WHEATCROFT, A., De vijand voor de poort. (Vert. The Enemy at the Gate: Habsburgs, Ottomans and the Battle for Europe) A’dam, Uitg. Atlas, 2010, 408 pp.

    In de omgeving van het
    huidige station te Wenen strekte zich in juli 1683  een reusachtig Ottomaans legerkamp uit. Anderhalve eeuw daarvoor hadden de Turken al eens vergeefs geprobeerd om de stad in te nemen. In de hoofdstad van de Habsburgers voelde men zich dus betrekkelijk veilig. Maar toen men lucht kreeg van de opmars van de Ottomanen werden de verouderde verdedigingswerken van de stad in allerijl aangepakt.

    Gedurende meer dan 50 dagen werd verwoed slag geleverd om het bezit van de stad. Wenen veranderde in een hellepoel waar onafgebroken werd gevochten en waar ontelbare soldaten aan beide zijden op gruwelijke wijze gewond werden of aan hun einde kwamen. Het behoud van elke meter stadsmuur moest zwaar bevochten worden tegen een enorme overmacht van Turken. Pas op 12 september was een inderhaast bijeen geroepen geallieerde legermacht in staat om het beleg te breken en Wenen te ontzetten.

    Na de overwinning bij Wenen sloegen de Europese vorsten de handen in elkaar om Europa te bevrijden van de islam en volledig christelijk te maken. In de daaropvolgende eeuw werd in Zuidoost-Europa stad na stad, vesting voor vesting moeizaam op de Ottomanen heroverd. Pas in 1791 kwam er een definitief einde aan de Turkse oorlogen. De Ottomanen hadden de Slag om Europa verloren. Met uitzondering van een klein gebied boven Istanbul aan de Zwarte Zee en een paar eilanden in de Middellandse Zee was het Ottomaanse Rijk al zijn gebieden in Europa kwijt. Aan de Turkse dreiging was een einde gekomen. Maar de angst voor het islamitische gevaar uit het Oosten bleef zeer lang hangen.

    De angst van Europa voor de Turken was begrijpelijk. De Ottomanen behoorden tot de nomadische Turkse stammen die al in de zesde eeuw vanuit de steppen van Centraal-Azië de Perzische beschaving waren binnen gedrongen. Ze veroverden het Byzantijnse Rijk en na de val van Constantinopel in 1453 beschouwde de Ottomaanse sultan zich als de wettige opvolger van de Romeinse keizer. In het Middellandse Zeegebied waren de Turken in langdurige oorlogen verwikkeld. Ze nestelden zich tenslotte in het verdeelde Zuidoosten van Europa. Daar botsten ze op hun rivaal, de keizer van Heilige Roomse Rijk.

    De Ottomanen vormden voor heel Europa een ernstige bedreiging als militaire macht, politieke kracht en als aanhangers van een rivaliserende godsdienst. Er was in de hele Westerse wereld geen staat die zo machtig was, zo'n ingewikkelde bureaucratische structuur had en die bovendien geregeerd werd door meedogenloze en eigengereide autocraten. Vanuit de Balkan terroriseerden ze de Europese gebieden met roof- en plundertochten.

    In de strijd tegen de Turken kampte Europa met een ernstige handicap. Het was intern verdeeld en verscheurd door onderlinge rivaliteiten. Daardoor hadden de Oostenrijkse Habsburgers niet alleen te stellen met de Ottomanen aan hun oostelijke grenzen, maar moesten ze ook bedacht zijn op vijandelijke acties van Frankrijk in het Westen van hun rijk. Dat aarzelde overigens niet om relaties aan te knopen met de Turken als dit hen goed uitkwam.

    De Oostenrijkse troepen waren bovendien geen partij voor de goed georganiseerde Turkse legers. De soldaten waren in meerderheid burgers en boerenknapen die hun plicht vervulden: het beschermen van hun huizen en land. De Oostenrijkers hadden geen grote militaire traditie. Ze moesten het opnemen tegen een militaire staat met een uitstekend getraind professioneel leger, dat angstaanjagende strijdtechnieken hanteerde die sterk verschilden van de Westerse. Het Ottomaanse leger reageerde sneller, was wendbaarder en maakte meer doden dan zijn Europese vijanden. Het was een uiterst gevaarlijke, veelzijdige en schier onoverwinnelijke vijand.

    Dank zij de boekdrukkunst verspreidden zich over heel Europa bloemrijke verhalen over de wreedheden, bloedbaden en barbaarse praktijken die de Turken begingen. Ze berustten zeker op waarheid, maar geheel volgens het gebruik werden ze ook behoorlijk bijgewerkt en aangedikt. Daardoor werd de Turk, en meteen de islam, een metafoor voor gruwel, tirannie en onderdrukking. In vrijwel elke West-Europese cultuurgemeenschap was een angstwekkend en negatief beeld van de Turken gemeengoed. Zelfs mensen die het verst verwijderd waren van het Turkse gevaar voelden zich erdoor bedreigd.

    Na de herovering van Hongarije brak een bloeiperiode aan voor de Habsburgers en werden ze voor de Ottomanen een evenwaardige macht. Later gingen ze ook samenwerkingsverbanden aan. Het beeld over de Turken veranderde. Van gruwel werden de Ottomanen tot een historisch en cultureel fenomeen dat bestudering en begrip verdiende. In 1856 werd zelfs erkend dat het Ottomaanse Rijk tot het Europese statenstelsel behoorde. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de vroegere aartsvijanden bondgenoten, en daarna bleven de commerciële banden zich uitbreiden.

    Turkije en Europa staan al meer dan twee eeuwen niet meer op voet van oorlog met elkaar. Maar de oude collectieve angst wordt nu voor politieke doeleinden weer opgerakeld en aangewakkerd. De Turk, en bij uitbreiding de moslim, wordt weer als een ongenadige agressor voorgesteld die het christelijke Europa onder de voet dreigt te lopen. Zo wordt de mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie door vooraanstaande personen voorgesteld als een nieuwe fase in een oude oorlog. Deze eenzijdige beeldvorming wil de historicus Andrew Wheatcroft met zijn boek nuanceren.

    Daar is hij naar mijn mening slechts gedeeltelijk in geslaagd. Wheatcroft is goed vertrouwd met dit hoofdstuk uit de Europese geschiedenis. Gedurende twintig jaar heeft hij onderzoek gedaan naar de achtergronden en het verloop van de expansiedrang van de Ottomaanse sultans en het Europese weerwerk. Met behulp van een indrukwekkende hoeveelheid oorspronkelijke bronnen reconstrueert hij de laatste periode van de Turkse oorlogen. Het zwaartepunt van zijn boek vormt het huiveringwekkende beleg van Wenen. Met spanning las ik zijn filmisch verslag van de strategie, de troepenbewegingen en het verloop van de gevechten in de verschillende stadia van de Turkse oorlogen.

    Op de intrigerende vragen in het voorwoord gaat hij echter verder niet meer in. Het hoofdthema van zijn boek, zo stelt hij, is angst. Die angst maakt hij wel begrijpelijk, maar hoe ze in het collectieve geheugen opgeslagen werd en tot stereotypen en vervormde geschiedschrijving leidde komt amper aan de orde. Als tegenwicht voor de eenzijdige negatieve beeldvorming over de Turken had hij meer aandacht mogen besteden aan de evenwaardige wreedheden van de Europese strijdkrachten en aan de lange periode van vreedzame co-existentie vanaf het einde van de 18e eeuw.

    Als voorbereiding voor een culturele reis naar de Balkan, Hongarije, Roemenië of Bulgarije kan ik dit vlot leesbare boek echter warm aanbevelen.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ondergang van het oude Europa
    Klik op de afbeelding om de link te volgen CARTER, M., De ondergang van het oude Europa. Drie dynastieën, één familie en de opmaat tot de Eerste Wereldoorlog. (Vert. The Three Emperors) A’dam, Uitg. Balans, 2010, 584 pp. – ISBN 978 90 5018 8401

    Op 28 juni 1914 werd de Oostenrijkse troonopvolger in Sarajevo neergeschoten. Niemand verwachtte toen dat deze schietpartij zou uitmonden in een verwoestende wereldoorlog die aan miljoenen mensen het leven heeft gekost. Maar de tijd was rijp voor een oorlog. Tussen de Europese grootmachten leefden al ettelijke decennia sluimerende conflicten over gebiedsuitbreiding en heerschappij. De politieke verhoudingen bevonden zich in een impasse. Ieder land had zich ingegraven in een groeiend wantrouwen en de spanning liep steeds verder op. In Oostenrijk en Duitsland stonden militaire en politieke elites te popelen om de strijd aan te gaan. Ze werden gesteund door achterhaalde ideeën over aristocratische suprematie en door sociaaldarwinistische opvattingen, die strijd als een fundamenteel levensprincipe vooropstelden.

    De eerste wereldoorlog bracht een radicale ommekeer in de Europese staatkundige inrichting en de onderlinge verhoudingen. Een van de meest opvallende veranderingen was de ondergang van drie belangrijke dynastieën. Het hele bouwwerk van Europese monarchieën lag onherstelbaar aan gruzelementen. Wellicht niet toevallig was de enige die de oorlog overleefde deze van Groot-Brittannië. Daar had de monarchie al sinds de 17e eeuw haar politieke invloed moeten afstaan aan regering en parlement. De keizerrijken Duitsland, Oostenrijk en Rusland werden republieken. Democratie, zelfbeschikking en medezeggenschap hadden het gewonnen van autocratie. Europa was niet meer onderworpen aan de hiërarchieën en grillen van koningen en koningshuizen.

    Het verhaal van de ondergang van deze dynastieën is dus een goed gekozen insteek voor een studie van de periode voor de eerste wereldoorlog. Aan de hand van de levens van de Duitse keizer Wilhelm, de Russische tsaar Nicolaas en de Engelse koning George beschrijft de historica Miranda Carter hoe Europa evolueerde van autocratie naar democratie en zelfbeschikking.

    Als nazaten van Koningin Victoria behoorden deze vorsten tot een grote, maar disfunctionele familie. Ze werden geboren in een wereld waarin de erfelijke monarchie een vast gegeven was. Ze leefden in de hopeloos achterhaalde opvatting dat een sterke solidariteit tussen vorstenhuizen de beste manier was om een hechte band tussen landen te behouden. Onderlinge huwelijken en het internationale karakter van koninklijke families waren een garantie voor vrede en goede internationale betrekkingen.

    Alle Europese hoven deden wanhopige pogingen om de nieuwe volksbewegingen voor zeggenschap en gelijkwaardigheid buiten de deur te houden. Ze bleven geloven in de aangeboren superioriteit van vorsten en hun goddelijke roeping, en verwierpen halsstarrig alle democratische en republikeinse principes. Hun trouw aan het verleden verplichtte hen om hoge muren van etiquette te bouwen om de wereld buiten te sluiten. Ze ontleenden hun identiteit aan beleefdheidsvormen, kleding en hiërarchie. Om zich te kunnen onderscheiden van het gewone volk verloren ze zich in eindeloze kleingeestige en willekeurige regeltjes. Alleen het Engelse koningshuis hield er enigszins realistischer opvattingen op na. Het is wellicht niet toevallig dat het als enige de oorlog overleefde.

    Miranda Carter volgt de drie koninklijke hoogheden in hun jeugd, opvoeding en opleiding. Ze groeiden eenzaam op zonder het verruimende en corrigerende gezelschap van leeftijdsgenoten en kregen een heel beperkte opleiding. Ze leerden niet veel meer dan hun eigen wil opzij te zetten, niet verder te kijken dan hun eigen omstandigheden, niet nieuwsgierig te zijn en niet teveel vragen te stellen. Als volwassene waren ze slecht voorbereid om met de moderne wereld om te gaan. Ze bewogen zich in een narcistische en hypocriete glamourwereld, geobsedeerd door protocol en etiquette. In de decennia voor de oorlog deden zich voor hun ogen belangrijke politieke gebeurtenissen voor die zij door hun beperkte conservatieve wereldbeeld verkeerd interpreteerden. Op basis hiervan namen ze vaak cruciale beslissingen die hen of hun entourage in de problemen brachten.

    We lezen hoe de labiele, zelfingenomen, patserige Duitse keizer en de arrogante en wereldvreemde tsaar Nicolaas door hun betweterigheid hun land naar de ondergang dreven. Dit resulteerde in de vernietiging van hun familierelaties, hun troonsafstand, verbanning en dood. De verlegen George had het geluk langer dan zijn neven zonder politieke verantwoordelijkheid te kunnen leven, maar hij moest wel mee beslissen over hun lot.

    Dit boek biedt een boeiende inkijk in een vergeten wereld die nog niet zo ver achter ons ligt. De lezer wordt ondergedompeld in de oorlogszuchtige sfeer van het fin de siècle. Carter belicht de politieke opvattingen en roerselen in de laatste decennia van de 19e eeuw uitgebreid en gedetailleerd. Voor de moderne Europeaan is het bijna niet meer voor te stellen dat vorsten en hun families zoveel in de politieke pap te brokken hadden, en dit niet eens zo lang geleden. Deze monarchen vonden het bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend hun persoonlijke ambities naar hegemonie en macht te realiseren door gebiedsuitbreiding of het ruilen van koloniën zoals fiches in een gezelschapsspel.

    Wat anders wellicht een droog relaas vol politieke feitjes was geweest werd een vlot leesbaar geheel door de levendige beschrijving van de leefstijl en de eigenaardigheden van royalty’s. Dit omvangrijke werk over een minder bekende periode in de Europese geschiedenis laat zich bijna lezen als een roman.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-08-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het einde van de psychotherapie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    VERHAEGHE, P., Het einde van de psychotherapie. A’dam, De Bezige Bij, 2009, 253 pp. – ISBN 978 90 234 4202 82

    De klassieke psychotherapie ligt op apegapen, stelt Paul Verhaeghe, klinisch psycholoog en psychoanalyticus. In de afgelopen decennia is de kijk op psychische problemen en psychiatrische aandoeningen drastisch veranderd. De opvatting dat psychische problemen een betekenisvolle reactie zijn op opvoeding en sociale omstandigheden heeft plaats gemaakt voor een streng biomedisch denkkader waarin alle menselijke problemen een neurologisch-genetische verklaring heten te hebben. De klassieke neurosen zijn stoornissen of disorders geworden waar mensen niets aan kunnen doen en waarvoor ze niet verantwoordelijk zijn. En psychotherapie die een eigen inzet vraagt is vervangen door gemakkelijke pillen.

    Je zou deze evolutie kunnen toejuichen als een vooruitgang in de kennis en aanpak van psychische problemen, ware het niet dat zich in onze welzijnsmaatschappij steeds meer mensen met een psychische stoornis aandienen. Om de haverklap worden trouwens nieuwe stoornissen ‘gevonden’ waarvoor dan weer telkens nieuwe behandelingen met medicijnen worden uitgedokterd en gepropageerd. Steeds meer mensen, ook insiders, zijn de overtuiging toegedaan dat psychotherapie niet werkt.

    Bovendien veranderde het cliëntenbestand van de gemiddelde psychotherapeut aanzienlijk. De mensen die leden onder psychische problemen die hun levenskwaliteit ernstig aantastten hebben plaats gemaakt voor mensen die op zoek zijn naar zichzelf. Ze lijden onder het onvermogen om te leven met onzekerheid en onvolledigheid en verwachten van de therapeut een antwoord op de vraag welke keuzes te maken. Het menselijke tekort als normale levensproblematiek wordt stilaan een ziekte of stoornis. De vraag die psychotherapeuten tegenwoordig het vaakst te horen krijgen luidt: "Wat moet ik met mijn leven?"

    Hoe heeft het zover kunnen komen? Paul Verhaeghe maakt een analyse van een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen waarvoor de psychotherapie de zwarte piet toegespeeld krijgt. Hij toont aan hoe een uit de hand gelopen meritocratie de traditionele groepen heeft weggevaagd en individuen verweesd en geïsoleerd heeft achtergelaten met een algemeen gebrek aan zinverlening. Dezelfde sociaaleconomische ontwikkelingen die mensen uit hun groep of hun context lichten, isoleren ook hun problemen. Als koren op de molen van de rechtse analyse komt het probleem helemaal op rekening van het individu: eigen schuld dikke bult.

    In dezelfde periode hebben de mens- en sociale wetenschappen, op zoek naar meer wetenschappelijke status en in de illusie van iedere generatie dat men (bijna) het eindpunt van kennis en kunde heeft bereikt, zich in de armen van de biomedische wetenschappen geworpen. De specifieke oorzaak van psychische problemen en stoornissen is immers relatief onduidelijk. Dan is zelfs een schijn van objectiviteit zeer aantrekkelijk. Men gaat genoegen nemen met een gefragmenteerde, puur gedragsmatige omschrijving, zoals de opeenvolgende versies van de DSM laten zien. Verhaeghe legt haarscherp bloot hoe misleidend deze benadering is en hoe ze mensen met problemen door etikettering een geruststellende identiteit verschaft met inbegrip van de bijhorende medicatie.

    In deze evolutie gaat de psychotherapie echter zelf ook niet vrijuit. Al te lang huldigde men de eenzijdige veronderstelling dat alle psychische problemen te verklaren waren door een foute opvoeding en maatschappelijke omstandigheden. Als gevolg daarvan ging men er vanuit dat psychotherapie alleenzaligmakend was, voor alles hielp en zelfs de maatschappij kon veranderen. Het gevolg was een ongecontroleerde wildgroei van uiteenlopende scholen en zelfverklaarde therapeuten die de geloofwaardigheid van de discipline ernstig aantastten.
    De overschatting van de mogelijkheden van de psychotherapie is haar slecht bekomen. De hooggespannen verwachtingen werden niet ingelost en onderschatting was het gevolg. Psychotherapie werd de kop van jut voor de mislukkingen in de geestelijke gezondheidszorg.

    Is daarmee een einde gekomen aan de psychotherapie, waarvan de basis in het begin van de vorige eeuw door de psychoanalyse werd gelegd? Moet wie zich brandt nu maar op de blaren zitten? Verhaeghe meent van niet. Nieuwe problemen vragen een andere aanpak en andere oplossingen. De nieuwe therapeut zal zijn vertrouwde arsenaal aan methodes moeten loslaten en zich afstemmen op de nieuwe patiënt of cliënt. Die is minder geneigd tot introspectie en wil zonder veel inspanning van zijn probleem verlost worden. De nieuwe therapeut zal dan ook veel meer dan vroeger energie moeten besteden aan het uitbouwen van een therapeutische relatie en mensen leren reflecteren.

    Wie met psychotherapie bezig is ziet natuurlijk vooral de sombere kanten van het bestaan. Paul Verhaeghe maakt een scherpe analyse van de pijnpunten van onze moderne maatschappij. Het einde van de psychotherapie is dan ook geen vrolijk boek. Het balanceert geregeld op het randje van doemdenken.
    Toch erkent hij ook de verdienste van de recente evoluties in de geestelijke gezondheidszorg. Zoals Eline Saks getuigt heeft medicatie veel mensen met psychiatrische problemen geholpen het aanmodderen te ontstijgen en een rijk leven te leiden. We mogen het kind echter niet met het badwater weggooien. Verhaeghe pleit daarom voor een genuanceerde visie op geestelijke gezondheid. Psychische problemen zijn geen geïsoleerde problemen van een individu en diens onmiddellijke omgeving maar evenmin een zuiver effect van externe invloeden waarvan iemand het slachtoffer is.

    Verhaeghe goochelt natuurlijk met de visie en begrippen uit de psychoanalyse. Alhoewel enigszins vertrouwd met dit begrippenkader had ik het toch knap lastig met zijn relatief ondoorzichtige en abstracte taal. In het eerste stroeve hoofdstuk wordt de lezer meteen voor de leeuwen gegooid. Wie deze hindernis heeft genomen wordt echter beloond met een doordringende kritische kijk van een insider op de huidige stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg en de psychiatrie.

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gek, slecht en droevig
    Klik op de afbeelding om de link te volgen APPIGNANESI, L., Gek, slecht en droevig. Een geschiedenis van vrouwen en psychiatrie van 1800 tot heden. (Vert. Mad, Bad and Sad) A’dam, De Bezige Bij, 2009, 576 pp. – ISBN 978 90 234 4059 8

    Over anorexia en boulimia, meervoudige persoonlijkheden, posttraumatische stressstoornis en borderline had men voor 1950 nog niet gehoord. Niemand lijdt nog aan monomanie, neurasthenie, hysterie, melancholie, of dementia praecox. Het aantal psychische stoornissen lijkt in de loop der eeuwen bovendien alleen maar toegenomen en ze worden steeds complexer. Komen die ‘oude’ stoornissen niet meer voor, heeft men alleen andere namen geplakt op hetzelfde of is er iets anders aan de hand?

    Er is waarschijnlijk geen medische discipline waar de meningen over oorzaken en aard van ziekte zo sterk meedeinen met de tijdsgeest als de psychiatrie. Niet alleen de opvattingen en denkbeelden over geestelijke gezondheid en ziekte zijn kind van hun tijd. Ook de uitingen en symptomen van krankzinnigheid zijn onderhevig aan culturele modes en maatschappelijke ontwikkelingen. De ziektebeelden zelf weerspiegelen het onbehagen van hun tijd. En heel speciaal vrouwen fungeren als de graadmeters van sociale problemen.

    In dit boek reconstrueert Lisa Appignanesi de veranderingen in de opvattingen over afwijkend gedrag en waanzin in de afgelopen 2 eeuwen. Vanaf het einde van de achttiende eeuw werden mensen met afwijkend gedrag en opvattingen niet meer verdacht van hekserij of bezetenheid. Onder invloed van de Verlichtingsideeën kreeg het gebied van de geestesstoornissen de aandacht van de medische professie. Psychisch onevenwichtige mensen werden patiënten die begrip en behandeling nodig hadden.

    In de daarop volgende eeuwen heeft de psychiatrie zich tot een volwaardige medische discipline ontwikkeld. Er werden uitvoerige individuele ziektegeschiedenissen opgesteld. Die vormden de basis voor steeds weer nieuwe en meer verfijnde verklaringsmodellen en behandelingsmethodes. Hete baden voor zwakke zenuwen legden het af tegen hypnose en later psychoanalyse voor de bezwarende omstandigheden in het verleden van de patiënt. Die werden dan weer gevolgd door cognitieve gesprekstherapie en door medicatie als behandeling van neurologische disfuncties. Er werden en worden zeer uiteenlopende diagnoses gesteld en behandelingen uitgevoerd, maar in feite tast men nog steeds in het duister over de oorzaken van psychische stoornissen.

    In meerdere opzichten hadden vrouwen een beslissende invloed op de ontwikkeling van de psychiatrie. De moderne psychiatrie heeft zich grotendeels ontwikkeld op basis van de behandeling van vrouwen. Dit hoeft niet te verbazen want hormonale schommelingen en bepaalde gebeurtenissen in een vrouwenleven, zoals zwangerschap, de geboorte van kinderen en de menopauze, maken hen vatbaarder voor een stoornis zowel van lichaam als van geest.

    Maar er is meer. Iedere maatschappij hanteert vrij strikte normen voor wat normaal en abnormaal gedrag is. Vrouwen in het bijzonder werden tot ver in de twintigste eeuw gedwongen in een keurslijf van verwachtingen en vooroordelen. Ze konden vaak alleen aan de opgelegde dienstbaarheid ontsnappen door te ‘kiezen’ voor een chronische ziekte als een manier van leven. Openlijk rebellerende vrouwen werden bovendien gemakkelijk met een of andere stoornis bedacht.

    De professionalisering had immers nadelen: de arts meende het in zijn eentje beter te weten. Mensen werden soms onterecht als zenuwziek of krankzinnig beschouwd en vrouwen waren daar het eerste slachtoffer van. In een tijd waarin artsen een codeboek hanteerden met strenge repressieve regels voor vrouwen kwamen vele jonge vrouwen in het ziekenhuis of het gesticht terecht. Als ze niet in de pas liepen werden ze opgesloten. De geschiedenis van Martha Hurwitz illustreert het droevige lot van vrouwen die vegeteerden in gestichten, ten prooi aan medische hardnekkigheid.

    Het is maar de vraag of vrouwen nu minder dwang ervaren om zich te conformeren aan maatschappelijke beeldvorming. Ook in onze tijd vormen ze het leeuwendeel van de consumenten van psychische hulpverlening. Twee van de drie cliënten die gebruik maken van gespreksbehandelingen zijn vrouwen, en hetzelfde geldt voor het gebruik van slaap- en kalmeermiddelen en antidepressiva. Het aantal meisjes en vrouwen met eetstoornissen groeit onrustwekkend en steeds meer mensen, vooral vrouwen, gaan gebukt onder posttraumatische stressstoornissen.

    Vrouwelijke thema’s bepaalden ook lange tijd de veronderstelde oorzaken van geestesziekte. Onder invloed van de psychoanalyse vormden seksualiteit en de moeder-kindrelatie lang de belangrijkste verklaringsmodellen voor zowel een normale als een afwijkende psychische ontwikkeling. Daarbij is het eigenlijk een beschamende vaststelling dat deze evolutie in belangrijke mate op rekening van vrouwen in het beroep te schrijven is.

    Vrouwen figureerden in de geschiedenis van de psychiatrie immers niet alleen als patiënt. Al heel vroeg waren ze actief in de theorievorming over psychische stoornissen en in de behandeling van mensen met psychische problemen. Alhoewel vrouwen als Anna Freud en Melanie Klein zich distantieerden van de eng-seksuele denkbeelden van hun mannelijke collega-psychoanalisten, introduceerden zij de ontspoorde moeder-kindrelatie als verklaring voor psychische stoornissen. Zo zadelden zij talloze vrouwen op met het beeld van het moederschap als biologische bestemming van de vrouw en met een onterecht schuldcomplex over het nastreven van persoonlijke ontwikkeling en aspiraties en over de problemen van hun kinderen. Vooral in de Verenigde Staten heeft dit verklaringsmodel onrechtstreeks bijgedragen tot de huidige angstcultuur waarin de gruwelijk verwende “zijne majesteit het kind” de scepter zwaait en zijn ouders tot knikkende slaven bombardeert.

    De groei en bloei van de psychiatrie heeft niet kunnen beletten dat het aantal geestelijke problemen en stoornissen in onze tijd exponentieel is toegenomen. In een individualistische samenleving worden van sociale problemen al te gemakkelijk individuele problemen gemaakt. De epidemie van nieuwe ziektebeelden en stoornissen als aandachtstekort en anorexia bijvoorbeeld kan in verband gebracht worden met het overaanbod aan informatie en het heersende schoonheidsideaal.

    Deze magistrale en ongemeen rijke cultuurgeschiedenis van de psychiatrie is gebouwd rond twee lijnen. In de eerste laat Lisa Appignanesi een keur van grote en minder grote namen uit de psychiatrie uitgebreid de revue passeren. Van Philippe Pinel, die als eerste de krankzinnigen van hun ketenen bevrijdde, over Sigmund Freud en zijn talloze volgelingen in de psychoanalyse tot de antipsychiatrie van Laing, ze komen allen aan de orde. De andere lijn wordt gevormd door beroemde casussen van vrouwelijke psychiatrische patiënten die een belangrijke bijdrage leverden aan een beter begrip van geestelijke stoornissen in hun eigen tijd. Haar verhaal is daarmee zowel diepgaand als zeer ruim uitgewerkt.

    Deze benadering heeft enkele nadelen. Door de vele details komt de evolutie van de veranderende inzichten niet altijd goed uit de verf. Zonder basiskennis over de psychiatrie en over de verschillende ‘scholen’ is het betoog waarschijnlijk nog moeilijker te volgen. De vrouwen in de casussen behoorden bovendien in hoofdzaak tot de elite of de jetset van hun tijd. We krijgen dus vooral het verhaal van een weliswaar invloedrijke minderheid die zich een vooruitstrevende behandeling kon permitteren. Het lot van de mensen uit de lagere klassen wordt nauwelijks belicht, evenmin als de vaak deplorabele toestanden in de toenmalige gekkenhuizen. Dit vind ik jammer.

    De bloemrijke literaire taal is aangenaam om te lezen, maar de lange en complexe zinnen, hoewel passend bij de behandelde tijdsperiodes, maken het begrijpen er niet eenvoudiger op. Het derde deel over de moderne psychiatrische ontwikkelingen is voor de doorsnee lezer dan ook veel inzichtelijker.
    Niettemin is het een meesterwerk in meerdere opzichten!

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Waarom hij? Waarom zij?
    Klik op de afbeelding om de link te volgen FISHER, H., Waarom hij? Waarom zij? Begrijp je persoonlijkheidstype en vind de juiste partner. (Vert. Why Him? Why Her?) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 287 pp. – ISBN 978 90 254 2455 8

    Waarom word je verliefd op deze persoon en niet op een andere?
    Gedegen onderzoek wijst uit dat mensen meestal verliefd worden op personen met dezelfde etnische en sociaaleconomische achtergrond, vergelijkbare intelligentie en opleidingsniveau, met gelijksoortige waarden en normen en met eenzelfde gevoel voor humor. Ook toeval en de relatiepatronen uit onze jeugdjaren spelen mee.

    Maar dit is slechts een deel van het verhaal. De evolutie kon het immers niet aan toevallige omstandigheden of menselijke willekeur overlaten met wie we ons willen voortplanten. De aantrekkingskracht tussen mensen moet zeker wortelen in de biologie, stelt de bekende liefdesantropologe Helen Fisher. We kiezen onze partner en vrienden in overeenstemming met ons genetisch bepaald temperament.

    Als we meer zicht willen krijgen op de aantrekkingskracht tussen mensen moeten we eerst op zoek naar de biologische factoren die iemands persoonlijkheid grondig bepalen.
    Welke persoonlijkheden trekken elkaar aan en passen bij elkaar? En welke achterliggende biologische mechanismen sturen onze romantische keuzes?

    Die zijn te vinden in de verhouding en wisselwerking tussen de verschillende neurotransmitters in de hersenen. Deze chemische stoffen vormen de basis voor vier fundamenteel verschillende gedrags- en denkwijzen of persoonlijkheidstypen. In vier hoofdstukken maken we kennis met deze typen en hun voornaamste kenmerken: Verkenner, Bouwer, Regelaar en Onderhandelaar. Ieder van ons is een uniek mengsel van deze vier persoonlijkheidstypen. Met behulp van een vragenlijst kan je zelf uitvissen hoe dat voor jou zit.

    Wij zijn het uithangbord van onze genetische aard, met specifieke kwaliteiten en behoeften. De vraag bij een potentiële partner is dus: kan deze persoon je bieden wat jij nodig hebt? Volgens de theorie van de sociale uitwisseling voelen wij ons aangetrokken tot personen die in onze behoeften kunnen voorzien in ruil voor de kwaliteiten die zij zelf kunnen bieden. Sommige van die behoeften willen we wel opgeven, maar andere moeten absoluut vervuld worden. Daarom zijn er meerdere werkende combinaties mogelijk, maar sommige werken beter dan andere. Botsende eigenschappen brengen meer conflictstof mee maar betekenen niet meteen dat de relatie tot mislukken gedoemd is. In dat geval kunnen de tips van Fisher voor ieder persoonlijkheidstype wellicht een handje helpen.

    Liefde kan duurzaam zijn, besluit Helen Fisher, maar je moet de goede partner kiezen. In samenwerking met een relatiebureau heeft zij onderzocht tot welk persoonlijkheidstype mensen zich bij voorkeur aangetrokken voelen. Bepaalde combinaties van persoonlijkheidstypen werken beter dan andere. Dat blijkt in overeenstemming met het plan van de natuur, zegt ze. Over dat plan zelf blijft ze echter erg vaag. Dit zal niet echt verbazen, want als wetenschapper weet ze wel beter. De natuur heeft immers geen plan.

    Om een vlot leesbaar boek voor het grote publiek te kunnen presenteren heeft Fisher een paar minder gelukkige compromissen gesloten. Alhoewel er heel zeker een verband is tussen de verhouding van verschillende specifieke chemische stoffen in de hersenen en bepaalde gedragsneigingen, is het maar de vraag of dit zo ondubbelzinnig rechtlijnig is als zij het voorstelt. Wetenschappelijk onderzoek naar deze verbanden bij dieren zijn immers niet zonder meer naar mensen te extrapoleren. De duurzaamheid en bevrediging van liefdesrelaties is bij mensen immers nog van meer afhankelijk dan van passende of botsende persoonlijkheidstypen.

    Verder vertrekt Fisher teveel van een Westers idee en ideaal over liefde en partnerschap. Verliefdheid en liefde zijn twee verschillende zaken. Je kan verliefd worden op iemand die ongeschikt is voor een langdurig partnerschap, en je kan houden van iemand op wie je nooit echt verliefd was. Overigens is, behalve in het Westen, in vrijwel geen enkele cultuur verliefdheid een basis voor huwelijk of partnerschap. We kunnen het ons bijna niet voorstellen, maar veel van die verbintenissen werken. Het zou interessant zijn na te gaan in hoeverre dit te maken heeft met combinaties van persoonlijkheidstypen zoals Helen Fisher ze omschrijft.


    Dit boek is zeker niet het beste dat uit de pen van Helen Fisher is gevloeid. Alhoewel ze een interessante invalshoek hanteert en een steekhoudende theorie ontwikkelt, heeft de uitwerking ervan me toch een beetje teleurgesteld. Ik had een diepgaander antwoord op de titelvragen verwacht en geregeld kreeg ik de indruk met een klassieke typologie vandoen te hebben.
    Haar persoonlijkheidstypes zijn echter niet seksegebonden en daardoor overstijgt haar verhaal ruimschoots het niveau van de Mars-en-Venusliteratuur. Wie een partnerrelatie heeft of had zal er zeker heel wat herkenbaars vinden, en voor ‘aspiranten’ valt er veel uit op te steken. Bovendien laat de onderhoudend geschreven tekst zich prettig lezen.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eeuw van Azië
    Klik op de afbeelding om de link te volgen MAHBUBANI, K, De eeuw van Azië. Een onafwendbare machtsverschuiving. (Vert. The new Asian hemisphere. The irresistible shift of global power to the East) A’dam, Uit. Nw. A’dam, 2008, 336 pp. – ISBN 978 90 468 0475 9


    In de wereld van vandaag speelt zich waarschijnlijk geen grotere verandering af dan de economische en politieke opkomst van de Aziatische landen. Honderden miljoenen mensen zullen worden gered uit de klauwen van de armoede en de wereld zal vreedzamer en stabieler worden. Dit proces zal helaas niet zonder slag of stoot gaan. De renaissance van Azië zal immers het einde betekenen van de werelddominantie van het Westen.

    Kishore Mahbubani was gedurende 10 jaar vertegenwoordiger voor Singapore in de Verenigde Naties. Hij verheldert waarom Azië sinds kort een steeds grotere rol speelt op het wereldtoneel en welke de consequenties zullen zijn voor het Westen en voor de wereld in zijn geheel. Niemand kan de toekomst exact voorspellen maar bepaalde trends tekenen zich toch duidelijk af.

    De meest opvallende is de mars naar de moderniteit. Die wordt de belangrijkste trektocht in de geschiedenis van de mensheid. Op enthousiaste, soms ontroerende wijze beschrijft Kishore Mahbubani wat moderniteit voor de Aziaten betekent: bijvoorbeeld een toilet. Een comfortabeler bestaan helpt mensen de armoede te ontstijgen, draagt bij tot hun persoonlijke ontwikkeling en verheffing, en stimuleert de maatschappelijke vooruitgang in het bijzonder van onderwijs en gezondheidszorg. De moderniteit maakt van mensen geschoolde en mondige burgers. Daarom zal deze evolutie goed zijn voor de wereld als geheel en staat een lange periode van vrede in het vooruitzicht.

    De moderniteit wortelt in de 7 pijlers van het moderne westerse denken. Hier geeft een buitenstaander een heel interessante kijk op een manier van denken die voor een westerling vanzelfsprekend is. De Aziatische landen hebben deze westerse wijsheid pas zo laat ontdekt omdat zij van oudsher een hiërarchisch en feodaal wereldbeeld hebben. Ze koesteren over het algemeen de diepgewortelde overtuiging dat alle vooruitgang in de maatschappij te danken is aan welwillende en wijze bestuurders. Hier herkende ik parallellen met de verklaring van Landes voor de kloof tussen rijke en arme landen.

    Maar dit wereldbeeld is in ras tempo aan het veranderen. De moderniteit heeft de Aziatische geest bevrijd. Het Westen is erin geslaagd om de wereld in de meest ruime zin te democratiseren. Het aantal mensen dat de democratische waarden en ideeën heeft aangenomen was nog nooit zo groot, en dit niet alleen in Azië. De Aziaten zijn meer zelfbewust geworden en realiseren zich dat ze macht hebben als burgers en hun lot in eigen handen kunnen nemen. Naarmate de democratisering steeds krachtiger wordt zullen ze echter meer gaan nadenken over de ondemocratische wereld waarin ze leven.

    De Westerse wereld, vooral de Verenigde Staten maar ook de Europese gemeenschap, is niet onverdeeld gelukkig met deze evolutie. Het Westen heeft daarbij op het eerste zicht immers niet veel te winnen, maar krijgt een aantal wezenlijke verliezen te verwerken. Het gaat hier niet om een absoluut maar een relatief verlies. Het Westen zal er niet minder welvarend op worden, maar zal wel aan macht en superioriteit inboeten. Het zal afstand moeten doen van het idee dat de westerse belangen, normen en waarden universeel zijn. En daartoe zijn de Westerse machten niet zonder meer bereid.

    Want de waarden en normen die het westen richtinggevend vindt past het zelf niet toe op wereldvlak. Trefzeker legt Mahbubani de vinger op de spanning tussen de hoogstaande westerse waarden en normen en de manier waarop die door de Westerse landen zelf met voeten worden getreden om de eigen politieke en economische belangen te vrijwaren. De westerse landen, hoewel slechts een fractie van de wereldbevolking, houden toch in alle wereldorganisaties de touwtjes in handen en dringen de andere landen een beleid op dat in tegenspraak is met wat ze voor zichzelf voorstaan.

    Voor de meeste mensen op de wereld fungeert het westen echter niet meer als maatstaf en referentiepunt voor hun eigen mening en oordelen. De ontwestersing zal op termijn leiden tot het verdwijnen van steeds meer Westerse invloed in Azië. Dit is reeds het geval in de Chinese, islamitische en Indische samenlevingen. Vooral in de islamitische samenlevingen groeit het anti-amerikanisme zienderogen.

    De Westerse landen mogen dan wel een competent binnenlands beleid voeren, op wereldvlak bakken ze er maar weinig van. Ongenadig legt Mahbubani de onvergeeflijke dwaasheden van de westerse machten bloot met betrekking tot internationale handel, het klimaatbeleid en de economie, de kernbewapening en de houding van de VS tegenover Iran. Hij hekelt ook de Westerse politiek die een scherp onderscheid maakt tussen vrije en onvrije samenlevingen. Vrijheid is betrekkelijk want er bestaan verschillende lagen van vrijheid.

    In hun internationale betrekkingen gaan de Aziatische landen veel minder ideologisch dan wel pragmatisch te werk. Daardoor slagen ze erin om onderlinge spanningen af te wenden en redelijk ontspannen onderlinge betrekkingen met andere landen te onderhouden. Mochten de Westerse landen dit ook doen, dan zou het Midden-Oosten niet zo’n kruitvat zijn.

    Opdat de wereldvrede bewaard blijft moeten de principes van goed binnenlands bestuur ook op wereldvlak worden toegepast. Mondiaal leiderschap vereist een mondiale democratie, een mondiaal rechtstelsel dat voor alle landen geldt, mondiale sociale rechtvaardigheid en gelijkwaardige samenwerkingsverbanden op basis van pragmatisme. Dit alles is essentieel voor het bewaren van de wereldvrede. Dit klinkt als het intrappen van een open deur, maar wie gelezen heeft hoeveel daarvoor nog moet veranderen weet dat we nog ver van dat streefdoel staan.

    Het westen is zowel een deel van de oplossing als een deel van het probleem. De wereld gaat een zeer onzekere politieke en economische toekomst tegemoet door de aarzeling van de westerse leiders om te erkennen dat de westerse overheersing van de wereld niet kan blijven duren. Met zijn pragmatische aanpak zal Azië een steeds grotere rol vervullen in de wereldeconomie en –politiek en dat kan ook voor het Westen een zeer goede zaak zijn.

    Kishore Mahbubani is wellicht wat té optimistisch wat de situatie in Azië betreft. Zijn aandacht gaat vooral naar de economische en politieke voortrekkers en reuzen, zoals Japan, China en India, en in mindere mate Zuid-Korea. Het is maar de vraag of die pioniers wel zo vrij zijn van ideologische aspiraties of ernstige interne problemen. In tegenstelling tot het Westen zijn er bovendien in Azië toch nog vrij veel economisch en politiek instabiele landen, waar een democratie nog een verre wensdroom is. Daarom lijkt zijn betoog vaak op een vorm van wishful thinking. Maar zijn kritiek op de dominerende rol van het Westen in de wereldorde is wel heel gefundeerd en zonder meer terecht.

    Het betoog van Mahbubani is zeer degelijk gedocumenteerd en laat zich vlot lezen. Voor wie geïnteresseerd is in wereldpolitiek is dit boek een eye-opener!

    © Minervaria

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-06-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Free to work
    Klik op de afbeelding om de link te volgen DENYS, J., Free to work. Voor een open en moderne arbeidsmarkt. A’pen/A’dam, Houtekiet, 2010, 357 pp. – ISBN 9789089240729

    Free to work

    Hoezo, vrij om te werken?

    Alhoewel werken een essentieel element is van volwassenheid, beschouwen veel mensen het werk als een noodzakelijk kwaad. “Je werkt om te leven. Je leeft niet om te werken”, zo wordt gezegd. Veel mensen beginnen pas te leven als ze de deur van hun kantoor of werkplaats achter zich dicht gedaan hebben en kijken vanaf een bepaalde leeftijd reikhalzend uit naar de dag van hun pensioen.

    Volgens Jan Denys, arbeidssocioloog en arbeidsmarktdeskundige bij Randstad, ligt deze negatieve ingesteldheid aan de basis van de stroeve arbeidsmarkt in België. De wijze waarop hier over arbeid en de arbeidsmarkt wordt gedacht is hopeloos verouderd. Denys vergelijkt onze visie op arbeid met de middeleeuwse visie op mobiliteit. Zich verplaatsen was toen een hele onderneming waaraan de mensen liever niet begonnen. De meeste Belgen willen liefst niet te maken hebben met de arbeidsmarkt. Hun belangrijkste zorg is zo snel mogelijk een vaste job te bemachtigen die hen zo lang mogelijk, als het even kan tot het pensioen, zekerheid biedt.

    Dit denkbeeld is echter hopeloos achterhaald. De moderne economische situatie verandert veel sneller dan een aantal decennia geleden en steeds meer mensen zien zich tijdens hun loopbaan genoodzaakt om een andere baan te zoeken. De grootste zekerheid is vandaag op de arbeidsmarkt te vinden en niet meer in de bedrijven. Van werknemers wordt verwacht dat ze breed inzetbaar zijn en zich vlot kunnen bewegen tussen bedrijven en jobs. Langdurige dienstverbanden zullen niet verdwijnen, maar ze zullen meer gebaseerd zijn op vrije keuze dan op gebrek aan keuze, zo voorspelt Jan Denys.

    Deze veranderingen roepen bij werknemers en werkgevers weinig enthousiaste reacties op. Een meerderheid van werknemers en werkgevers ziet ze nog teveel als bedreiging dan als kans. Toch maakt een moderne arbeidsmarkt zowel nieuwe flexibele vormen van ondernemen mogelijk als inhoudelijk rijkere loopbanen voor werknemers. Op een goed werkende arbeidsmarkt hebben werkzoekenden niet alleen meer kans om een baan te vinden, ze hebben bovendien meer kans op een job die min of meer aansluit bij hun wensen en verwachtingen. Een goed functionerende arbeidsmarkt is niet alleen essentieel voor een dynamische economie, ze heeft ook een ruimer maatschappelijk belang. De sociale welvaartsstaat kan enkel overleven als er meer mensen aan het werk zijn. En omdat werken meer betekent dan het verwerven van een inkomen draagt een vlot werkende arbeidsmarkt bij tot het bruto nationaal geluk.

    Om dat doel te bereiken zijn nog een heel pak innovaties nodig, aldus Jan Denys.
    De Belgische arbeidsmarkt is immers dringend aan modernisering toe. De werkzaamheidsgraad in België is te laag vergeleken met die in de buurlanden en met de Europese doelstellingen. De Belgische arbeidsmarkt speelt te weinig in op de recente ontwikkelingen in de economie en de arbeidswereld. Men focust vooral op de bedreiging en ziet te weinig uitdagingen.

    In zijn gedetailleerde analyse van de Belgische arbeidsmarkt detecteert Jan Denys liefst twaalf pijnpunten die elkaar in combinatie versterken. De sterke punten wegen daar niet tegen op. Daarvoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen, waaronder grote machtsverschillen tussen werkgevers en werknemers en angst voor verandering bij beide partijen. Een economische crisis verzwaart de invloed daarvan alleen maar. Met meer flexibiliteit bij alle betrokken partijen kunnen we echter ook de kansen en uitdagingen van de crisis benutten.

    Hoe ziet Jan Denys een moderne arbeidsmarkt dan? Hij stelt ons gerust. Het is geen strijdperk waar de alleen wet van de sterkste regeert. Op een open en transparante arbeidsmarkt is er nog altijd solidariteit, creëert de overheid nog steeds randvoorwaarden en wordt de sociale bescherming van de werknemer niet afgebouwd. Flexicurity is er het sleutelwoord, een combinatie van flexibiliteit én zekerheid. Denys lanceert liefst zestig voorstellen voor de verschillende aspecten van het werkgelegenheidsbeleid.

    De individuele burger is natuurlijk in de eerste plaats geïnteresseerd wat dit voor hem/haar zal betekenen. In het laatste hoofdstuk maakt Denys de lezer wegwijs in een loopbaan in de moderne arbeidsmarkt. Loopbanen zullen er in de toekomst anders uitzien dan nu. Tussen de beginfase van groei en de eindfase van afbouw zullen werknemers door opleiding hun competenties blijvend bijwerken om gewijzigde taakinhouden aan te kunnen. De meeste mensen zullen nog altijd een groot deel van hun loopbaan bij dezelfde werkgever doorlopen, maar ze zullen met hun verworven competenties meer keuze hebben er te blijven dan wel te veranderen.

    Het betoog van Jan Denys is zeer goed te volgen, want inzichtelijk en duidelijk gestructureerd. Voor mij was het een leerrijke en aangename verdieping in een actueel en nijpend probleem van onze samenleving. Een aantal vragen blijven echter open. In zijn model wordt er van werknemers veel eigen initiatief verwacht. Dit kan niet iedereen zomaar opbrengen. Zoeken naar werk vraagt bovendien veel tijd en energie die mensen soms, zeker in bepaalde fasen van hun leven, alleen kunnen opbrengen wanneer ze even belangrijke levenssferen verwaarlozen. Voor wie de eigen beroepsloopbaan bewust wil sturen vormt dit boek echter een duidelijke meerwaarde.


    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De crisiskaravaan
    Klik op de afbeelding om de link te volgen POLMAN, L., De crisiskaravaan. Achter de schermen van de noodhulpindustrie. A’dam, Uitg. Balans, 2008, 230 pp. – ISBN 978 90 5018 973 6

    In de lagere school spaarden we zilverpapier voor de arme negertjes in Congo. En als we een munt in zijn bakje stopten ging het hoofd van de zwarte man verwoed aan het knikken. Nu gaat er geen week voorbij zonder dat er een zending van een hulporganisatie in de bus zit. Internationale Niet-Gouvernementele Organisaties als het Internationale Rode kruis, Oxfam, Handicap International en Artsen Zonder Grenzen hebben de hulpmarkt overgenomen. Op het ogenblik zijn er wereldwijd meer dan 37.000 geregistreerd.

    Humanitaire organisaties helpen de slachtoffers van natuurrampen en oorlogsgeweld overal ter wereld. In de praktijk gebeurt dit overwegend in de arme delen van de wereld. Rond humanitaire hulp is een ware industrie ontstaan waarin miljarden dollars omgaan. Dat geld is afkomstig van donoren, voor een klein deel van particulieren, voor het grootste deel van de regeringen van overwegend rijke landen. Aldus vertegenwoordigen zij het geweten van de rijke wereld.

    Toch is dat geweten niet zo zuiver als we het wensen. Want veel van de humanitaire hulp gaat naar oorlogsgebieden waar bijstand aan de getroffen burgerbevolking afhangt van de medewerking van oorlogvoerende partijen. In deze omstandigheden is het voor de INGO’s nagenoeg onmogelijk om de basisprincipes van de humanitaire hulpverlening na te leven. Het nobele uitgangspunt dat slachtoffers altijd en overal moeten geholpen worden en slachtofferhulp alle politieke en militaire belangen overstijgt staat onder toenemende druk.

    Bijna alle moderne oorlogen zijn immers burgeroorlogen. Die worden niet uitgevochten op slagvelden door legers van verschillende landen maar door volksmilities, afscheidingsbewegingen, opstandelingen en rebellen in eigen land. Daarbij worden burgers door de strijdende partijen gegijzeld en zijn de humanitaire hulpverleners steeds vaker overgeleverd aan de grillen van de oorlogvoerende partijen.

    Linda Polman brengt verslag uit van de gang van zaken in de humanitaire ruimtes die ze als journaliste bezocht. Het resultaat is een schokkend en onthutsend relaas over de patstelling waarin INGO’s gevangen zitten. Met het helpen van de burgerbevolking verlenen de hulpverleningsorganisaties willens nillens ook hand- en spandiensten aan de krijgsheren en milities. Slachtofferhulp heeft immers niets van doen met oorlogslogica. Daar telt alleen winnen of verliezen.

    Op indringende wijze onthult ze hoe het verlichten van menselijk leed op de meest schaamteloze en brutale wijze uitgebuit en misbruikt wordt door alle oorlogvoerende partijen en politici. Op talloze manieren worden hulpverleners door de verschillende partijen uitgemolken en voor het blok gezet. Strijders en militairen hergroeperen zich in de vluchtelingenkampen, gijzelen burgers als levende schilden en kunnen er zelf herstellen van het strijdgewoel. Legers, rebellen en milities stelen voedselvoorraden uit opslagplaatsen en hulpkonvooien en gebruiken of verkopen ze om hun oorlogskassen te spekken. In veel gevallen kunnen INGO’s hun werk alleen maar doen mits ze toestemming hebben gekocht van de leiders van rebellenorganisaties die de kampen in handen hebben.

    In die schrijnende toestanden gaat de internationale hulpverlening echter ook niet vrijuit. Want als onvoorwaardelijke hulp betekent dat de oorlog verlengd wordt, moeten hulpverleners zich afvragen of men er ongestoord mee kan doorgaan. En dat gebeurt niet of veel te weinig. De hulporganisaties hebben het immers veel te druk met de zorg voor het eigen bestaan. Geen enkele hulporganisatie kan het zich veroorloven te vertrekken uit een humanitaire ruimte. Omdat ze voor hun werking afhankelijk zijn van donoren levert media-aandacht voor rampen meerinkomsten op voor de hulporganisaties. Het is belangrijk om in de kijker te lopen bij iedere grote humanitaire ramp. En dus moeten ze aanwezig blijven op het veld, hoe dit er ook uitziet.

    Internationale hulpverlening is een industrie. De organisaties zijn bedrijven vermomd als moeder Theresa, aldus Linda Polman. Ze noemt het een morele economie, waarin de spelers voortdurend op zoek zijn naar het gat in de markt van de goede werken. Polman beschrijft hoe de strijd om contracten met donoren de INGO’s verdeelt en hen in een concurrentiële strijd drijft. Ze varen mee op de scoringsdrift van de media. Om fondsen te werven moeten ze zichzelf verkopen. Er wordt een tomeloze strijd gevoerd om aandacht en geld. Zonder geweld en verwoesting geen hulp en hoe totaler de verwoesting des te meer hulp. Dus focust men op het leed en worden de aantallen en de ellende van slachtoffers uitvergroot. Ondertussen blijven grote groepen mensen van hulp uitgesloten. Ze leven in landen of streken waarmee donoren geen reclame kunnen maken voor zichzelf of waar ze geen belangen hebben.

    Bovendien zijn niet alle organisaties betrouwbaar. Tussen het koren zit veel kaf. Kleinere, vaak religieus geïnspireerde, organisaties gaan soms volstrekt onbekwaam te werk en maken nog meer brokken dan er al zijn. Linda Polman klaagt ook de schandalige manier aan waarop het hulpgeld soms wordt verkwist aan exorbitante salarissen en het decadente luxeleven van een aantal humanitaire hulpverleners.

    De crisiskaravaan is een hallucinant en stuitend verhaal over nietsontziend geweld, corruptie, uitbuiting en moordende concurrentie. Tijdens het lezen bekroop mij steeds meer een moedeloos gevoel. Gaat het er echt zo aan toe in de hulpverleningsgebieden? Hoe komen we daar ooit nog uit? Hebben mijn bijdragen dan alleen gediend om deze schrijnende wantoestanden in stand te houden?

    En dan komt natuurlijk de vraag: hoe moet het dan wel? Linda Polman bekent dat zij ook geen oplossing kan geven. Het probleem kan alleen door de politiek fundamenteel aangepakt worden. Zolang dat niet gebeurt moeten de verschillende hulporganisaties ophouden met elkaar vliegen af te vangen en meer en beter samenwerken.

    Intussen hoeven wij, de donoren, niet meteen te beslissen onze steun te schrappen. We moeten echter veel kritischer zijn. We kunnen vragen stellen aan de INGO’s die we steunen over hun werking en wat ze met de giften denken te doen. Daarvoor geeft Polman zelf een aantal suggesties. Daar kan aan toegevoegd worden dat we ook druk kunnen uitoefenen op politici om geen steun te verlenen aan regimes die
    hulp misbruiken of de mensenrechten met de voeten treden.

    Omdat de INGO’s het zelf niet doen, wilde Linda Polman de pijnpunten ervan bloot leggen. Daardoor krijgen we misschien een eenzijdig en vertekend beeld van de internationale hulpverlening. Maar zelfs als slechts de helft van het verhaal van Linda Polman klopt, is het alarmerend genoeg om niet zonder meer in volle vertrouwen de zoveelste wervende brief van een hulporganisatie te beantwoorden.
    Dit boek is zonder meer een eye-opener!

    © Minervaria

    Aansluitend: Verloren in wanorde

    Bijlagen:
    PolmanL08.jpg (9.8 KB)   
    PolmanL08.jpg (9.8 KB)   

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zo zit het
    Klik op de afbeelding om de link te volgen STAARINK, H.A.M., Zo zit het! Over zitten, stoelen en rolstoelen. Assen, Van Gorcum, 2007, 212 pp. – ISBN 978 90 232 4341 0

    De afgelopen jaren werd comfortabel zitten steeds minder vanzelfsprekend. Een nieuwe kantoorstoel bleek geen slechte aankoop maar bracht niet het verhoopte soelaas. Dus zocht ik een goed boek over zitten en zithouding. Het werk van Harrie Staarink sprak me meteen aan. Het ontwerpen van een rolstoel was de aanleiding voor een diepgaand onderzoek naar meetbare criteria voor een goede zithouding.

    Doordacht is het boek van Staarink zeker. Zitten en zitgedrag worden op een wetenschappelijke wijze behandeld. Dat levert een technisch en zakelijk werk op, waarop de doorsnee lezer zijn tanden breekt. Een belangrijk deel gaat over het zitten in rolstoelen. Maar om goede rolstoelen te ontwerpen moet je het zitgedrag van mensen in het algemeen begrijpen. Dit pakt Staarink dan ook eerst aan.

    Zitten is blijkbaar geen eenvoudige bezigheid. Wie gaat zitten zoekt een comfortabele houding voor dat moment. Maar na verloop van tijd voldoet die niet meer. Dan wordt een andere houding gezocht. Daarom zitten mensen eigenlijk nooit stil. Dat was een opluchting voor me. Ik bleek niet de enige die dezelfde houding niet lang kan volhouden.

    Staarink vraagt zich vervolgens af welke factoren het comfort van een zithouding bepalen. Het hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen dat we uitkomen bij een laag energieverbruik. Aan zitten willen mensen liefst zo weinig mogelijk energie spenderen. Ze zitten liever in een passieve ongemakkelijke houding dan in een actieve houding die het lichaam minder belast. Zo zie je inderdaad mensen hoogst oncomfortabel ‘hangen’ op stoelen en banken die daar helemaal niet op gebouwd zijn. Daarbij zoeken ze vooral stabiliteit. Bepaalde spieren en ligamenten worden daardoor echter overbelast.

    In een zeer technisch hoofdstuk over de verschillende componenten van zitgedrag onderzoekt Staarink wat de meest verantwoorde comfortabele zithouding is. Die blijkt verrassend gelijk te zijn, hoewel er toch heel verschillen zijn tussen mensen. Een zithoek van om en bij 123° blijkt ideaal. Dat klopt met mijn eigen ervaring. De voorgaande inzichten toetst Staarink aan verschillende soorten stoelen en zetels. De kniestoel die ik me dacht aan te schaffen heb ik op basis van zijn bevindingen maar geschrapt.

    Vervolgens verdiept hij zich in de eigenschappen van een goede rolstoel. Het construeren en aanpassen daarvan is verre van eenvoudig. Er moet met heel veel aspecten rekening gehouden worden. Rolstoelgebruikers zijn immers tot zitten veroordeeld, en kunnen niet naar believen van houding veranderen.

    Staarink diept tenslotte vier specifieke zitvraagstukken uit, onder andere de biomechanica van het zitgedrag en de preventie van decubitus. Dit deel is voor een niet-deskundige niet meer interessant en tevens moeilijk te volgen.

    Dit boek is voor het grootste deel een vaktechnisch werk. Het is immers bestemd voor professionele hulpverleners. Ik heb het dan ook selectief gelezen. Gedeelten met veel vaktaal, formules en berekeningen heb ik overgeslagen. De voor leken begrijpelijke onderdelen zijn echter toegankelijk geschreven. De tekst wordt ruim ondersteund door illustraties, waarvan de meeste alleen door professionelen te begrijpen zijn.

    Met het lezen van dit boek zijn mijn zitproblemen natuurlijk niet opgelost. Maar ik kan wel verder met de voorwaarden waaraan een goed zitmeubel dient te voldoen. Ik heb er ook een paar tips opgestoken over de beste zithouding bij het werken aan een computerscherm.
    Het belangrijkste is wel dat ik mij veel bewuster geworden ben van mijn zitgedrag. Van zitten mag je gerust moe worden, aldus Harrie Staarink. Een actieve zithouding kan je het beste afwisselen met een passievere houding en met beweging. De zithouding is minstens even belangrijk als de eigenschappen van de stoel. “Men bedenke dat je op een goede stoel slecht kunt zitten en op een slechte stoel goed.”, aldus Harrie Staarink (p. 60).

    Een beperkte weergave van Zo zit het is gepubliceerd als Google-book.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De prijs van gelijkheid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen JACOBS, B., De prijs van gelijkheid. A’dam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 251 pp. – ISBN 978 90 351 3321 1

    Dit boek gaat over verschil en gelijkheid in inkomen. De lezer wordt reeds in het voorwoord gewaarschuwd: voor niet-ingewijden in de economie wordt het een stevige kluif. Maar mensen met een redelijke achtergrond in algemene economie zouden het wel moeten kunnen volgen, aldus Bas Jacobs, hoogleraar economie en overheidsfinanciën aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een uitdaging dus. En het is inderdaad worstelen geworden.

    Niemand betaalt graag belastingen. Daarmee dragen we immers een deel van de beloning voor hard werk, scholing en spaarzaamheid af aan de overheid. We weten dat dit geld gebruikt wordt om de welvaart in een land te spreiden. Daarvan plukken wij zelf de vruchten via collectieve voorzieningen. Maar wie er misschien niet zo hard voor heeft gewerkt heeft er ook profijt van. Nogal wat mensen vinden dan ook dat ze teveel belasting moeten betalen.

    Door belastingen herverdeelt de overheid de totale rijkdom in een land. Zo ontstaat er meer inkomensgelijkheid en groeit er meer maatschappelijke welvaart. Hoe dit herverdelingsbeleid eruit ziet wordt bepaald door de politieke voorkeuren en opvattingen in een land. In het eerste hoofdstuk geeft Bas Jacobs een bondig overzicht van de politieke redenen om naar meer inkomensgelijkheid in een samenleving te streven. Rechtvaardigheidsoverwegingen spelen daarbij de hoofdrol.

    Maar ongeacht de politieke voorkeur krijgt herverdeling als middel om de maatschappelijke welvaart te doen stijgen ook economische ondersteuning. Meer welvaart voor iedereen is om verschillende redenen gunstig voor de markt. In dit boek wordt het herverdelingsvraagstuk vanuit een economisch standpunt behandeld. De econoom bekommert zich niet zozeer om rechtvaardigheid, maar om doelmatigheid en efficiëntie. En dit was wel even wennen.

    Vanuit economisch oogpunt is het streven naar meer gelijkheid immers een kostenpost. Belastingen verstoren de werking van de markt en leiden tot een minder efficiënte marktwerking. Ook al wordt er uiteindelijk maatschappelijke winst geboekt, het realiseren van welvaart, gelijke kansen en positieve vrijheid resulteert ook altijd in een zeker welvaartsverlies. De prijs van gelijkheid is het offer dat de samenleving brengt om een gelijkere verdeling van welvaart te realiseren. Economen zullen dus uitrekenen wat de samenleving daarvoor moet betalen. Ze willen bovendien uitzoeken welke inkomensverdeling de hoogste maatschappelijke welvaart oplevert.

    Dit is ook het opzet van Bas Jacobs. Zijn centrale stelling is dat de prijs van gelijkheid te hoog is. De overheid grijpt op veel manieren in om meer inkomensgelijkheid te bereiken. Door de bril van economen gezien leveren veel van die maatregelen echter geen bijdrage aan meer gelijkheid. Ze zadelen de samenleving daarentegen op met hoge economische kosten. In zijn boek werkt hij deze stellingen grondig uit.

    In een moeilijk en saai hoofdstuk probeert hij ons wegwijs te maken in welvaartseconomie. Hij verheldert haar uitgangspunten en berekent wat het kost om gelijkheid na te streven. Hieruit volgt dat een progressieve inkomstenbelasting het meest doelmatige middel is om welvaart economisch efficiënt te delen.

    Jacobs neemt vervolgens het herverdelingsbeleid van de Nederlandse overheid onder de loep. Hij legt uit waarom subsidiëring van het hoger onderwijs, van huisbezit en van sparen voor het pensioen niet meer gelijkheid bewerken. Dit geldt evenmin voor het minimumloon en de vlaktaks. Op economische gronden vallen het innen van kapitaal- en vermogensbelastingen en van vennootschapsbelasting dan weer wel te verdedigen. Dit vond ik veruit het meest interessante deel van het boek. Het was een uitstekende gelegenheid om mijn opvattingen over een en ander te toetsen en te nuanceren.

    De economie heeft het echter in de politiek, misschien gelukkig maar, niet zonder meer voor het zeggen. De prijs van gelijkheid is het best gediend met een geolied en goed werkend politiek proces. Dit blijft een ideaal, want de politiek heeft rekening te houden met het kiezersgedrag en de veranderlijkheid van politieke voorkeuren. Mensen kiezen bovendien op andere dan enkel economische gronden en verhinderen daardoor soms zelf dat ze optimaal delen in de welvaartskoek.

    Bas Jacobs pleit in dit boek voor ‘aanbodvriendelijk sociaal beleid’. Het is wel erg jammer dat hij niet toelicht wat hij hieronder verstaat. Ik heb het in ieder geval niet kunnen vinden. Misschien komt dat door mijn eigen gebrek aan kennis. Maar het is wel een gemiste kans. Er zijn heel zeker velen zoals ik, die weinig begrijpen van het economische proces. Een duidelijke en verteerbare uitleg zou heel zeker in dank afgenomen worden.

    Dit boek was een aanleiding om mijn eigen opvattingen over het herverdelingsbeleid van de overheid kritisch te beschouwen. Het was bovendien een leerrijke kennismaking met economisch vakjargon en economenwijsheid. Daarvoor moest ik de politieke en ethische denkkaders loslaten en dat werkte verfrissend.

    De economische realiteit is uitermate ingewikkeld. Economische modellen gaan daarom altijd uit van vereenvoudigingen. Ze zijn een zeer gesimplificeerde weergave van de werkelijkheid, waarin essentiële elementen zijn weggelaten. Er zijn talrijke bezwaren en randvoorwaarden. Ik vroeg me dus geregeld af wat de wetenschappelijke waarde van zo’n model nog kan zijn. Met de woorden van Bas Jacobs zelf: “(worden) alle resultaten in de economische theorie gedreven door veronderstellingen en die zijn niet altijd even onschuldig” (p. 158)

    Het stelde mij ook teleur dat Bas Jacobs vertrekt van het traditionele mensbeeld in de economie: mensen kiezen individualistisch en rationeel. Ik dacht dat het ook in de economie stilaan daagt dat dit een zeer onvolledig uitgangspunt is.

    Ik had het kunnen weten. Het was een zware dobber, en ik beken dat ik de talrijke zeer technische onderdelen, inclusief de tabellen en grafieken, heb overgeslagen. Voor een absolute leek in de economische wetenschap blijven grote delen van dit boek ontoegankelijk. Bas Jacobs heeft echter zichtbaar zijn best gedaan om de inhoud verteerbaar te maken. Ieder hoofdstuk besluit met een begrijpelijke samenvatting en conclusies. Het is jammer dat hij geen verklarende woordenlijst van vakterminologie heeft opgenomen.

    © Minervaria  
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    09-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een tijd voor empathie
    Klik op de afbeelding om de link te volgen de WAAL, F., Een tijd voor empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. (Vert. The Age of Empathy; Nature’s Lessons for a Kinder Society) A’dam/A’pen, Uitg. Contact, 2009, 311 pp. – ISBN 978 90 254 3211 9

    In tegenstelling tot wat de aanhangers van de concurrentiële vrije markt beloofden heeft de globalisering niet voor iedereen gunstig uitgepakt. Rijke landen zijn rijker geworden en arme landen armer. Binnen deze landen is bovendien het verschil tussen rijk en arm groter geworden. In Londen bijvoorbeeld heeft de rijkste 10 procent van de bevolking een gemiddeld vermogen van 1 100 000 euro, de armste 10 procent bezit gemiddeld nog geen 4 000 euro. De gevolgen van grote ongelijkheid zijn sociale onrust en de omzetting van frustratie in haat.

    In de afgelopen decennia steunde wereldwijd het politieke beleid op een foutieve interpretatie van de darwinistische begrippen struggle for life en survival of the fittest. In de natuur zouden individuen onafgebroken een harde strijd met elkaar leveren om het bestaan. De mens is derhalve fundamenteel competitief ingesteld en gericht op eigenbelang. Zo luidt het adagio van de economie. Op deze wijze wordt de biologie gebruikt als rechtvaardiging voor een op egoïstische beginselen geschoeide samenleving.

    De biologie vertelt echter een ander verhaal. Het is zeker juist dat mensen worden gedreven door eigenbelang. We zijn gericht op status, we concurreren om een territorium en een goede voedselvoorziening en gebruiken daarvoor zo nodig flink wat agressie. Een samenleving die daar geen rekening mee houdt kan niet optimaal zijn. Maar we hebben ook een andere kant. We zijn evenzeer coöperatief, we zijn gevoelig voor onrecht en soms oorlogszuchtig maar meestal vredelievend. Een samenleving die deze neigingen negeert kan evenmin optimaal zijn.

    Het is tijd dat we onze aannames over de menselijke natuur herzien, zegt de bekende bioloog en primatoloog Frans de Waal. Solidariteit en empathie zijn wezenlijke kenmerken van de mens. Het vormen van emotionele banden is voor onze soort van levensbelang en maakt ons gelukkig. We vertrouwen voor onze overleving enorm op elkaar. De meerderheid van de mensen is altruïstisch, coöperatief, gevoelig voor eerlijk delen en gericht op gemeenschappelijke doelen. Alleen een minderheid is enkel gericht op zelfzuchtig handelen.

    Deze fundamentele neigingen zijn reeds aanwezig bij onze naaste evolutionaire verwanten, de apen en mensapen. Studie van het gedrag van primaten kan ons heel veel leren over de menselijke natuur. Mensen stammen immers af van een lange lijn in groepsverband levende primaten die voor hun overleven in hoge mate afhankelijk waren van elkaar. Ook bij andere zoogdiersoorten zijn empathie en helpend gedrag geobserveerd.

    Met zwier leidt Frans de Waal ons door het fascinerend onderzoek naar de oorsprong van altruïsme en gerechtigheid bij mensen en andere dieren. Zijn jarenlange studie en ervaring met apen en mensapen leveren de Waal ontelbare voorbeelden op van inlevingsvermogen en solidariteit bij deze dieren. Hij toont aan hoe ze elkaar troosten bij verdriet of tegenslag en zorgen voor zieke en zwakke soortgenoten. Ook samenwerken, wederkerige dienstverlening, eerlijk delen en een gevoel voor rechtvaardigheid zijn bij onze verre neven te observeren. De kern van onze ethiek en religies, de gulden regel, is bij hen reeds in de kiem aanwezig.

    Er is een groeiende consensus dat emotionele banden bij de mens en andere dieren berusten op dezelfde biologische grondslag. Op anderen afgestemd zijn, activiteiten coördineren en zorgen voor behoeftigen beperkt zich niet tot onze soort. Er bestaat geen echte kloof tussen mensen en andere dieren. We zijn voorgeprogrammeerd om elkaar te helpen en bij te staan. Ontwikkelingspsychologisch onderzoek onthult de verbluffende parallellen tussen mensenkinderen en mensapen. Mensen vertonen dezelfde neigingen als mensapen, alleen in sterkere mate. Wat ons van andere dieren onderscheidt is dat wij in staat zijn een hoogontwikkelde uitwisseling van gunsten en diensten op veel grotere schaal te realiseren.

    Een samenleving die louter op egoïstische motieven en de krachten van de markt stoelt kan misschien rijkdom voortbrengen maar niet de eenheid en het wederzijdse vertrouwen die het leven de moeite waard maken, zegt de Waal. De machine draait niet soepel als er geen sterke gemeenschapszin onder de burgers bestaat. Elke samenleving dient dus een evenwicht te vinden tussen zelfzuchtige en sociale motieven. Het is een kwestie van verlicht eigenbelang.

    Ondanks de verruwing in de moderne samenleving blijft Frans de Waal optimistisch. Omdat empathie zo fundamenteel is voor de menselijke natuur is het een robuuste eigenschap die zich bij vrijwel ieder mens zal ontwikkelen. Als we er ons op toeleggen deze menselijke neigingen tot verbondenheid en samenwerking te laten groeien zal de samenleving er blijvend kunnen op rekenen. De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk ligt op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid, zegt hij hoopvol.

    Een boek van Frans de Waal belooft altijd puur leesgenot en dit vormt hier geen uitzondering op. In de eerste plaats heeft hij ondubbelzinnig een hart voor dieren. Zijn uitgebreide studie van apen en mensapen en de dagelijkse omgang met hen staat garant voor een indrukwekkende wetenschappelijke kennis van de biologie, primatologie, (ontwikkelings)psychologie, en antropologie. En dat alles krijgt de lezer gepresenteerd in een uitermate boeiend en samenhangend verhaal over een dierenwereld die niet eens zover van de onze staat.
    Warm aanbevolen!

    © Minervaria  

    Addendum: ontroerend filmpje over een kater die zijn maatje verloor http://www.hbvl.be/nieuws/in-de-rand/aid926485/kater-reanimeert-overreden-vriendje-video.aspx      
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-05-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zieke wereldleiders
    Klik op de afbeelding om de link te volgen OWEN, D., Zieke wereldleiders. Hoe overmoed, depressie en andere aandoeningen politieke beslissingen sturen. (Vert. In Sickness and in Power. Illness in heads of government during the last 100 years) A’dam, Nw. A’dam, 2008, 352 pp. – ISBN 978 90 468 0414 8

    Politici en regeringsleiders hebben veel invloed op de levens van mensen die ze regeren. In uiterste gevallen gaat het om leven of dood. Om doordachte en evenwichtige beslissingen te kunnen nemen moeten ze goed geïnformeerd worden door degelijke adviseurs en beschikken over een redelijke lichamelijke en psychische gezondheid.

    David Owen is arts en was gedurende 40 jaar als Brits parlementslid en minister zeer nauw betrokken bij de Britse en internationale politiek. In dit boek onderzoekt hij hoe medische aandoeningen bij regeringsleiders van de twintigste en eenentwintigste eeuw hun handelen beïnvloedden en het verloop van de geschiedenis bepaalden. Hij geeft eerst een overzicht van regeringsleiders met gezondheidsklachten in de loop van de hele twintigste eeuw. Dat blijken er heel wat te zijn.

    Van de ziektegeschiedenis van drie bekende leiders maakt hij een meer gedetailleerde studie. Hij maakt duidelijk hoe de ernstige kwaal van de Britse premier Anthony Eden in de Suezcrisis de binnenlandse politiek in Egypte en zijn relaties met het Westen beïnvloedde, hoe de ziektegeschiedenis van John Kennedy, en dan vooral de behandeling ervan, de aanpak van twee Cubacrisissen bepaalde en tenslotte hoe de ‘laatste koning van Frankrijk’, president François Mitterrand, met een zware ziekte het Franse presidentschap heeft ingevuld. Om verschillende redenen hebben deze staatsleiders hun kwalen zo lang mogelijk geheim gehouden. Volgens Owen werd hun politieke besluitvorming niet zozeer negatief beïvloed door de ziekte zelf, maar wel door hun gebrek aan openheid over die ziekte.

    Voor deze mensen geldt dat ze hun functie ondanks de moeilijke omstandigheden toch zeer gewetensvol hebben vervuld. Er zijn echter ook staatshoofden die lichamelijk redelijk gezond zijn of waren, maar toch onverantwoorde beslissingen namen omdat de macht hen naar het hoofd steeg. Owen noemt dit het hoogmoedssyndroom. Hoogmoed is bijna een beroepskwaal van regeringsleiders en leidinggevenden in het leger en het zakenleven. Macht doet iets met het geestelijke evenwicht van mensen. Het is een bedwelmend middel en niet iedere politieke leider heeft het standvastige karakter dat vereist is om daar weerstand tegen te bieden.

    In een case-study belicht hij uitgebreid hoe de Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president George Bush jr. zowel voor als na de inval in Irak verblind waren door het hoogmoedssyndroom. Daardoor hebben ze een uitzichtloze situatie gecreëerd in het Midden-Oosten waarvan miljoenen mensen het slachtoffer zijn geworden. Een belangrijke oorzaak ziet hij in de evolutie van de vertegenwoordigende democratie naar een consultatiedemocratie. Politici zijn afhankelijk geworden van de heersende sentimenten van de dag. Voor hun eigen voortbestaan moeten ze steeds meer rekening houden met hun populariteit en de populariteit van hun beslissingen. Daardoor zijn ze geneigd te weinig rekening te houden met het advies van democratisch ingestelde commissies en colleges.

    Welke lessen kunnen nu uit deze dossiers getrokken worden? David Owen pleit in de eerste plaats voor meer openheid bij de politici zelf over hun kwalen. Uit de geschiedenis blijkt immers dat ziekte op zich, mits verantwoord behandeld, de competentie van een politieke leider niet negatief beïnvloedt. Indien de ziektes van staatsleiders uit het verleden bekend waren had men het beleid daarop kunnen afstellen. De loop der geschiedenis had zeker een andere en waarschijnlijk een betere wending kunnen nemen. Voor een aantal landen, o.a. Iran en India, legt Owen uit hoe zware problemen te vermijden waren indien de ziekte van de leider eerder bekend was geweest.

    Voorts hebben alle landen regels nodig die onafhankelijk medisch onderzoek verplicht stellen en die formele procedures vastleggen voor een machtsoverdracht wanneer het staatshoofd door medische problemen niet in staat is zijn taken uit te voeren. Owen doet ook een oproep tot de medische wereld om het hoogmoedssyndroom als psychische ziekte te definiëren. Dit zou het mogelijk maken in voorkomend geval de aberraties van politici als medisch probleem te behandelen.

    Verder houdt hij een pleidooi voor internationale procedures waarmee het mogelijk wordt een regeringsleider af te zetten wanneer hij niet meer in staat is te regeren door ziekte of het hoogmoedssyndroom. Tirannie en schendingen van de mensenrechten kunnen niet langer beschouwd worden als een zaak van nationale soevereiniteit, maar zijn bedreigingen voor de wereldvrede. Ze rechtvaardigen zonder meer een interventie van de Verenigde Naties.

    Zijn politieke ervaring heeft David Owen natuurlijk een indrukwekkende feitenkennis opgeleverd. Als arts is hij bovendien goed geplaatst om de invloed van ziekte en medicatie op de politieke besluitvorming te beoordelen. Dit brengt mee dat hij met veel kennis van zaken spreekt. Zijn betoog is gedetailleerd uitgewerkt met vermelding van namen en data en soms zelfs de precieze tijdstippen van gebeurtenissen. Het is tevens uiterst degelijk gedocumenteerd.

    De doorsnee lezer wordt daardoor echter overspoeld door details die hem regelmatig het spoor bijster maken. Alhoewel de tekst zich doorgaans vlot laat lezen, vraagt het begrijpen ervan veel kennis van de politieke situatie. Gelukkig heeft de Nederlandse uitgever het oorspronkelijke boek in overleg met de schrijver ingekort. Toch krijgt de lezer nog een treffend beeld van het ingewikkelde politieke bedrijf.

    Het meest interessant waren voor mij de laatste hoofdstukken waarin Owen zijn voorstellen en conclusies formuleert. Ze liggen in de lijn van de opvattingen van andere voorvechters van een doorzichtige en radicale democratie, zoals Farid Zakaria en Benjamin Barber.

    © Minervaria 
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De spirituele aap
    Klik op de afbeelding om de link te volgen KING, B., De spirituele aap. Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp. – ISBN 978 90 7900 104 0

    Als enige diersoort houdt de mens zich onledig met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of geesten. Hoe komt dit?

    Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid. Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo Sapiens.

    Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen nieuwe stelling. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale ingesteldheid van mensen.
    Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de religieuze neigingen van de mens.

    Mensapen, onze nauwste nog levende verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid. Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding. Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en religies.

    Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg vaag.

    Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.

    In haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.

    Maar een beschrijving, hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende verklaring waarom mensen een emotionele binding met het ‘heilige’ ontwikkelden.
    King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of negeren.

    De materialistische benadering, die de oorsprong van het godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos tekort. De ‘genetische’ verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van dit verklaringsmodel.
    Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een onvoldoende.

    Je zou dan verwachten een minstens even coherente en systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.

    Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze denkbeelden.

    Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde afstammingslijn van de mens – voor zover bekend – kan ook in het derde hoofdstuk terecht.

    © Minervaria

    Noot - nieuwe observaties over de manier waarop mensapen omgaan met stervende en dode groepsgenoten suggereren dat zij besef hebben van de dood.  
     
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De infantiele consument
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BARBER, B.R., De infantiele consument. Hoe de markt kinderen bederft, volwassenen klein houdt en burgers vertrapt. (Vert. Consumers. How Markets Corrupt Children, Infantilize Adults and Swallow Citizens Hole) A’dam, Ambo/Manteau, 2007, 512 pp. – ISBN 978 90 263 2069 9

    Easy listening muziek, makkelijk krediet, comfortabele betalingsvoorwaarden, afvallen in je luie zetel, spieren kweken zonder training, moeiteloos een scriptie schrijven.

    In het consumentenkapitalisme wordt ons een levenslange kindsheid opgedrongen met gemakkelijk en snel te verkrijgen beloningen, op voorwaarde dat we kopen. Deze vaststelling stemt de bekende Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber bepaald niet vrolijk. Want deze evolutie mag het leven van grote groepen mensen in het rijke deel van de wereld in bepaalde opzichten luchtiger gemaakt hebben, ze kan democratie, verantwoordelijkheidsgevoel en burgerzin ondermijnen en houdt groeiende risico’s in voor het kapitalisme zelf.

    Het vrije marktkapitalisme heeft ons welvaart gebracht en samen met de democratisering ook meer vrijheid en gelijkheid. Het ondernemerskapitalisme produceerde goederen die aan de levensbehoeften van mensen tegemoet kwamen. Nu we alles hebben wat we nodig hebben moeten producenten ons overhalen om meer te kopen willen ze zelf kunnen overleven. Want bij de grote massa behoeftige mensen in de wereld kunnen ze niet terecht. Die beschikken immers niet over de middelen om te kopen wat ze nodig hebben.

    Om een continue afzet van goederen te verzekeren moet er dus bij de kapitaalkrachtigen aangeklopt worden. Als zij geen behoefte meer hebben aan producten, dan moet die hen maar aangepraat worden. En hoe kan dat beter dan beroep te doen op het kind in de consument? Een vooruitziende blik ziet dan ook graag de jeugd zo vroeg mogelijk ingelijfd in het eeuwige winkelprogramma. Daarvoor moeten de consumensjes zo snel en efficiënt mogelijk klaar gestoomd worden voor hun rol van toekomstige consument. Fabrikanten proberen de jeugd te verleiden met hippe vormen en kleurrijke verpakkingen van alles en nog wat. En op de televisie worden kinderen bijna onafgebroken gebombardeerd met reclame voor snoep, lekkere hapjes en hebbedingetjes.

    Onze samenleving wordt steeds meer beheerst door een infantiel ethos waarin kinderlijk gedrag en kinderlijke waarden centraal staan. Snel, gemakkelijk en eenvoudig zijn de sleutelwoorden: fastfood, snelle wagens, flitsende beelden, snapshots, interviews van een paar minuten, reeksen films met dezelfde figuren of gelijkaardige plot. De kinderwereld is een hazencultuur waarin geen ruimte is voor schildpadden of verdieping.

    Benjamin Barber beschrijft uitgebreid hoe de nood aan afzet van producten waaraan niemand echt behoefte heeft leidde tot de inflatie van marketing en reclame die inspeelt op kinderlijke behoeften van volwassenen. De moderne consument is een dwangmatige koper geworden die tot consumptie gedreven wordt omdat de toekomst van het kapitalisme ervan afhangt. Op indringende wijze toont hij aan hoe de permanente koopziekte en de verkwisting desastreuze gevolgen hebben voor de samenleving als geheel. De recente economische crisis is zeker deels veroorzaakt door het onbeperkt verschaffen van consumentenkrediet.

    De ‘markt’ houdt de consument voor dat vrijheid bestaat uit de keuze om te kopen wat we willen. Maar de vrijheid om te kopen wat we willen is geen echte vrijheid, zegt Barber. We kunnen wel kiezen uit een menu, maar we kunnen niet kiezen wat er op dat menu staat. De vrijheid om te kopen wat we willen geldt bovendien enkel voor diegenen die over het nodige geld beschikken. Wie arm is heeft geen keuze. Op die manier werkt het consumentenkapitalisme ongelijkheid in de hand en ondermijnt het de democratie en de democratische fundamenten in onze samenleving.

    In combinatie met privatisering heeft infantilisering nog meer ongewenste gevolgen. Persoonlijke keuzes op basis van kinderlijke behoeften kunnen zware ongewenste maatschappelijke consequenties hebben. Wat het impulsieve ‘ik’ wil staat vaak op gespannen voet met het algemene welzijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de brandstofverslindende SUV’s die onze wegen onveilig maken. De kosten ervan worden door de gebruikers gedachteloos afgewenteld op de maatschappij. Tegelijk wordt de overheid wantrouwig bekeken als een dief en een instantie die er alleen maar op uit is de individuele vrijheid te beperken.

    Het klinkt als de klaagzang van een oerconservatieve filosoof, maar Benjamin Barber is een liberale politicoloog en democraat in hart en nieren. Hij is hiermee niet aan zijn proefstuk toe. In vorige publicaties wees hij ook al op de ernstige politieke, sociale en economische gevaren van een ongebreidelde vrije markt. Niet het kapitalisme op zich is het probleem. Het probleem is dat het niet voorziet in de werkelijke behoeften van mensen.

    Uiteraard besteedt Barber ook aandacht aan de tegenbeweging. Sommige consumentenbewegingen organiseren verzet. Dit is echter verre van eenvoudig. Marketing speelt in op diepgewortelde eigenschappen van de mens. Voor je het weet zit je met je verzet zelf tot over je oren in het systeem. Een lichtpunt is dat steeds meer bedrijven de ‘markt’ van het maatschappelijk verantwoord ondernemen ontdekken. Maar een werkelijke oplossing kan slechts komen van een politiek die zich niet laat inpakken en consequent een koers van democratische globalisering vaart. Over hoe dat concreet kan gerealiseerd worden blijft Barber jammer genoeg erg vaag.

    Ook al gaat het vooral over de uit de hand gelopen Amerikaanse toestanden, het verhaal van De infantiele consument is zeer herkenbaar. De exploitatie van emoties en de manipulatie van lifestyles grijpen ook in Europa steeds agressiever om zich heen. De hallucinerende verhalen van Barber over wat er kan gebeuren wanneer ook de overheid de kaart trekt van de privatisering moeten ons alarmeren om waar mogelijk de trend te doen keren.

    Toch heeft dit boek me teleurgesteld. Barber heeft zich uitgebreid gedocumenteerd en bezit een indrukwekkende kennis over het onderwerp. Maar anders dan in zijn vorige boeken wordt de lijn van zijn betoog overspoeld door talloze illustraties – hoe sprekend en herkenbaar ook – die steeds weer hetzelfde moeten aantonen en waardoor de centrale gedachtegang geregeld ondergesneeuwd wordt. Hoofdstukken van meer dan vijftig pagina’s met een minimale indeling nodigen ook al niet uit tot het vasthouden van de aandacht.
    Geregeld kreeg ik de aanvechting om er het bijltje bij neer te leggen omdat het mij niet voldoende kon boeien. Een boek dat een echte eye-opener kon zijn schiet zo jammer genoeg zijn nobele doel voorbij.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-04-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Troost vragen, geven, ontvangen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen BOSWIJK-HUMMEL, R., Troost vragen, geven en ontvangen. Haarlem, Uitg. De Toorts, 2003 (2e dr.), 238 pp. – ISBN 90 6020 794 7

    In periodes van verdriet en wanhoop kunnen mensen elkaar vaak niet opvangen. Ze weten niet hoe ze deze sombere gevoelens met elkaar kunnen delen. Partners, familie- en gezinsleden, vrienden zouden elkaar wel willen bijstaan, maar deze pogingen verlopen soms zeer stroef. Ze zijn niet in staat om elkaar te steunen en daardoor ontstaan vaak misverstanden die bij beide partijen veel frustratie en teleurstelling opleveren.

    Nogal wat mensen blijven heel lang met onverwerkte pijn zitten omdat ze die aan niemand kwijt konden. Omgaan met pijn en verdriet van anderen is verre van gemakkelijk. Troosten en getroost worden, het gaat niet vanzelf.

    Je hoeft echter geen soort psychotherapeut te zijn of een bepaalde techniek te beheersen om iemand te kunnen troosten, zegt Riekje Boswijk-Hummel. Troosten is een heel gewone menselijke activiteit. Je hoeft eigenlijk niets speciaals te doen. Troosten is communicatie over gevoelens en emoties, contact houden en oprechte aandacht geven aan de ander.

    Dat is echter niet evident, want negatieve gevoelens als pijn, verdriet, boosheid, wanhoop brengen ons van ons stuk. Het delen van deze gevoelens kost vaak moeite, zowel voor wie ze ervaart als voor wie ernaar luistert. We durven niet aangeven dat we het moeilijk hebben, of we weten ons geen raad met het leed van de ander.

    Riekje Boswijk-Hummel gaat in dit boek uitgebreid in op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan in de sombere en lastige perioden van het leven. Ze belicht hoe goedmenende troosters de bal mis kunnen slaan zodat de klager gefrustreerd en teleurgesteld achter blijft. Sommige mensen lijken ook ontroostbaar in een slachtofferrol te blijven steken en schrikken mogelijke troosters daardoor af.

    Ze maakt duidelijk wat het verschil is tussen troost en medelijden, tussen erkennen en meevoelen, tussen aanvaarding en berusting. Ze legt uit waarom het niet voldoende is dat je jezelf kan troosten en waarom de troostende aanwezigheid van een ander mens zoveel beter werkt. En ze verheldert waarom net in een vaste relatie de partners er vaak niet in slagen elkaar troost te bieden bij gezamenlijk leed.

    In het laatste hoofdstuk verschaft ze tenslotte een paar eenvoudige, maar inspirerende praktische aanwijzingen die kunnen helpen om te ontsnappen aan destructieve communicatie en bevredigende troostgesprekken te voeren.

    Wie wil stilstaan bij het eigen leed en dat van anderen vindt in dit boek een praktische en bruikbare handleiding. Het is vlot geschreven in gewone taal en de inhoud is heel herkenbaar.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    31-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ode aan de arbeid
    Klik op de afbeelding om de link te volgen de BOTTON, A., Ode aan de arbeid. (Vert. The Pleasures en Sorrows of Work) A’dam/A’pen, Uitg. Atlas, 2009, 351 pp. – ISBN 978 90 450 1587 3

    We staan er doorgaans niet bij stil wat er nodig is opdat we ‘s ochtends van ons geurige bakje troost kunnen genieten of dat bord ontbijtgranen kunnen binnen spelen. Hoe werden de grondstoffen bewerkt, verpakt en vervoerd? En wat kwam erbij kijken voor het koffiezetapparaat in de winkel stond en we de havervlokken op temperatuur kregen?

    In musea vergapen we ons aan adembenemende kunstwerken, maar we vragen ons zelden af hoe ze tot stand zijn gekomen. We bewonderen wel het originele idee en de creatieve uitwerking, maar van de immense hoeveelheid noeste arbeid die dit alles mogelijk maakte hebben we geen flauw benul. De letterlijk adembenemende verfproductie, het nauwgezette weven van het doek, het smeden van hamer en beitel van de beeldhouwer en het geduldige precisiewerk van de instrumentenbouwer houden zich op achter de schermen, verborgen voor het onwetende kunstminnende publiek. Ook bij het lezen van een boek of krant denken wij er niet over na hoe papier of drukinkt werden vervaardigd, hoe de tekst werd gedrukt of de krant werd geredigeerd.

    Arbeid lijkt in ons moderne leven wel vanzelfsprekend geworden en heet zinvol te zijn, ze verkeert toch nog altijd in een prozaïsche mist van saaiheid en jammerlijke noodzaak. Alleen op een open bedrijvendag is het ons vergund een blik te werpen op het intrigerende proces dat de producten levert waarmee we ons leven aangenaam en comfortabel maken.

    De filosoof Alain de Botton vergast ons op een reeks bespiegelingen over werk. In zijn kenmerkende en meeslepende poëtische stijl neemt hij ons mee naar de visserij, een koekjesfabriek, een overslagplaats, de lancering van de Ariane, loopbaanbegeleiding, de hoogspanningslijn naar de Londense haven, het ogenschijnlijk saaie bestaan van de boekhouder, een uitvindersbeurs van aanstormende en tot mislukking gedoemde ondernemers-in-spe en eentje van vliegtuigbouwers. Hij wijst ons op de stille charme van doorzichtige kantoorgebouwen en de architecturale schoonheid van moderne constructies als windmolens en hoogspanningslijnen. Die reis achter de schermen is de aanleiding voor een overvloed van diepzinnige beschouwingen over de plaats en zin van arbeid in ons leven en de noodzaak om bezig te blijven.

    Weer was de duik in een boek van de Botton een zeer verfrissende ervaring. Het is niet alleen een essay over de veelzijdige kanten van arbeid, maar tegelijk een fotoreportage met werk van Richard Baker. Het boek staat bol van de spitse aforismen en beschouwingen waarvan je je afvraagt waarom je er zelf niet eerder op kwam.

    Als je het nog niet was, dan kom je bij het lezen van dit boek zeker onder de indruk van de grootsheid van de technologische arbeid achter de schermen van ons moderne bestaan.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-03-2010
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het utopisme van de drugsbestrijding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen TELLEGEN, E., Het utopisme van de drugsbestrijding. A’dam, Mets&Schilt, 2008, 348 pp. – ISBN 978 90 5330 583 6

    Het gebruik van drugs is een emotioneel beladen onderwerp. Gegeven hun invloed op de bewustzijnstoestand hoeft dit niet te verbazen. Een sociaal geïntegreerd gebruik van roesmiddelen wordt dan ook meestal niet als probleem gezien. Wanneer het echter als ordeverstorend wordt ervaren komen de bestrijders in actie. Eeuwenlang bleven deze acties, onderhevig aan tegengestelde belangen, geografisch beperkt. Door de globalisering zitten we nu echter opgescheept met een wereldwijde drugsbestrijding die al veel meer ellende bracht dan beheerst en gereguleerd gebruik van de betrokken drugs vroeger veroorzaakte.

    Het probleem zal bovendien op de agenda blijven staan omdat het onoplosbaar is, zegt Egbert Tellegen, socioloog en emeritus-hoogleraar. De wereldwijde drugsbestrijding blijft immers gebaseerd op het ideaal van een drugsvrije samenleving. Dit maakbaarheidsideaal, dat Tellegen vergelijkt met het communisme, is een utopie. Er zijn legio aanwijzingen dat mensen altijd stoffen gebruikt hebben om hun kijk op de wereld en hun gevoelens te veranderen en er is alle reden toe om aan te nemen dat ze dat zullen blijven doen. Veel regelmatige gebruikers kunnen ‘s morgens niet helder denken tot ze hun eerste kop koffie op hebben.

    De voornaamste oorzaak van de gigantische drugsproblematiek waarmee de hedendaagse wereldgemeenschap te kampen heeft is de morele veroordeling van druggebruik, zegt Tellegen. Hij toont aan hoe ‘morele ondernemers’ van allerlei slag hun maatschappelijke positie gebruiken om bepaalde morele principes aan anderen op te leggen. In die morele strijd moet wetenschappelijke kennis het afleggen tegen vooringenomenheid en moralisme. Een overweldigende hoeveelheid kennis en feiten die schreeuwt om een drastische herziening van het wereldwijde drugbeleid worden onder de mat geveegd om een allesomvattend maar contraproductief repressief beleid in stand te houden.

    In zijn boek wil Tellegen vooral de feiten laten spreken. Op basis hiervan toont hij aan hoe de repressieve drugsbestrijding net de illegale winstgevende handel in de hand werkt en daarmee de strijd tegen de drugs rechtvaardigt. Hij maakt duidelijk hoe de bestrijding en het verbod van de ene drug het gebruik van de andere aantrekkelijker maakte en in de hand werkte. Bovendien worden als gevolg van drugsverboden milde drugs vervangen door sterkere en gevaarlijkere. De recente opgang van de legaal verkrijgbare stof mephedrone bevestigt dit weer. Een repressief beleid werkt overigens selectief en treft vooral minder machtige en minder weerbare bevolkingsgroepen in de samenleving.

    Wat we over verslaving denken hangt immers in hoge mate af van wie er verslaafd is, zegt Tellegen. Over druggebruik bestaan immers een aantal hardnekkige mythes, die hij weer aan de hand van feitenmateriaal ontkracht. Uit een historisch en geografisch overzicht van het gebruik van verschillende drugs blijkt dat druggebruik vooral een probleem is wanneer het geen deel uitmaakt van de sociale structuur van een samenleving. In dat geval leren jongeren niet van ouderen hoe je op een beheerste manier met een bewustzijnsveranderend middel kan omgaan.

    De wereldwijde strijd tegen drugs wordt voor het ogenblik geleid door de Verenigde Staten, die er, zoals gewoonlijk, meteen maar een morele kruistocht hebben van gemaakt. Tellegen vergelijkt deze oorlog en haar povere resultaten met de wijze waarop diezelfde strijd in het sociaaldemocratische Zweden wordt gevoerd. Vervolgens zet hij dit repressieve beleid af tegen het relatief tolerante en op gezondheidsbeschermende gerichte drugbeleid in Nederland. Onder internationale druk wordt dit beleid nu echter bijna stelselmatig verhard zonder dat zich dit vertaalt in een navenant dalend druggebruik.

    Wie niet de tijd heeft om de vier vorige hoofdstukken te lezen, krijgt in het vijfde een instructief overzicht van alle bezwaren tegen drugsbestrijding nog eens op een rij. Daar horen, behalve de al genoemde, ook eerder onverwachte argumenten bij als belemmering van de godsdienstvrijheid en onnodige belasting van het milieu.

    Het mag duidelijk zijn dat de criminalisering en de daarmee samenhangende bestrijding van druggebruik geen zoden aan de dijk zet en op verschillende gronden af te keuren is. Als verbieden niet werkt en volledig vrij laten om verschillende redenen ook niet wenselijk is blijft het alternatief van de regulering. Tellegen noemt het een sociaal standpunt: mensen zijn vrij in het gebruik, maar de staat kan niet werkeloos toezien als mensen zich door druggebruik massaal ten gronde richten. Zo is in onze maatschappij trouwens nog ander gedrag, zoals het gebruik van een autogordel, gereguleerd. Een regulerend beleid kan op termijn leiden tot het cultiveren van beheerst druggebruik, geïntegreerd binnen een sociale context
    Over hoe dit beleid er concreet moet uitzien spreekt Tellegen zich niet uit. Wel verwijst hij naar het plan Drugsbeheersing door Legalisatie dat in 1994 werd voorgesteld.

    Dit boek heeft me aangenaam verrast. Tellegen is een fervente tegenstander van de vaak gewelddadige drugsbestrijding en spaart de voorstanders niet. Maar hij sukkelt nergens in de valkuil waarin mensen als Theodore Dalrymple, die vinden dat drugs te vuur en te zwaard moeten bestreden worden, zo vaak trappen. Zijn benadering is genuanceerd en relativerend. Hij ontkent niet de negatieve aspecten van druggebruik, zoals overlast en gevaren voor de gezondheid, maar plaatst die in een context die toelaat de voor- en nadelen beheerst af te wegen.

    Zijn stellingen zijn stevig onderbouwd en ruim gedocumenteerd. De tekst laat zich bovendien heel vlot lezen, mede door de eenvoudige taal en zeer beperkt gebruik van vakterminologie.
    Warm aanbevolen aan wie een ander beeld wil krijgen over het drugprobleem dan door de media wordt voorgeschoteld.

    © Minervaria
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    BESTE BEZOEKER
    Foto


    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Mijn favorieten
  • Minervaria
  • Dit is POTS
  • Geen dag zonder lach
  • Gedachten

  • Archief per jaar
  • 2023
  • 2022
  • 2021
  • 2020
  • 2019
  • 2018
  • 2017
  • 2016
  • 2015
  • 2014
  • 2013
  • 2012
  • 2011
  • 2010
  • 2009
  • 2008
  • 2007
  • 2006
  • 2005
  • 2004
  • 2003
  • 2002
  • 2001
  • 2000
  • 1999
  • 1998
  • 1997


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!