de BOTTON, A., Ode aan de arbeid. (Vert. The
Pleasures en Sorrows of Work) Adam/Apen, Uitg. Atlas, 2009, 351 pp. ISBN 978 90 450
1587 3
We staan er doorgaans niet bij stil wat er nodig is opdat we s
ochtends van ons geurige bakje troost kunnen genieten of dat bord ontbijtgranen
kunnen binnen spelen. Hoe werden de grondstoffen bewerkt, verpakt en vervoerd?
En wat kwam erbij kijken voor het koffiezetapparaat in de winkel stond en we de
havervlokken op temperatuur kregen?
In musea vergapen we ons aan
adembenemende kunstwerken, maar we vragen ons zelden af hoe ze tot stand zijn
gekomen. We bewonderen wel het originele idee en de creatieve uitwerking, maar
van de immense hoeveelheid noeste arbeid die dit alles mogelijk maakte hebben we
geen flauw benul. De letterlijk adembenemende verfproductie, het nauwgezette
weven van het doek, het smeden van hamer en beitel van de beeldhouwer en het
geduldige precisiewerk van de instrumentenbouwer houden zich op achter de
schermen, verborgen voor het onwetende kunstminnende publiek. Ook bij het lezen
van een boek of krant denken wij er niet over na hoe papier of drukinkt werden
vervaardigd, hoe de tekst werd gedrukt of de krant werd
geredigeerd.
Arbeid lijkt in ons moderne leven wel vanzelfsprekend
geworden en heet zinvol te zijn, ze verkeert toch nog altijd in een prozaïsche
mist van saaiheid en jammerlijke noodzaak. Alleen op een open bedrijvendag is
het ons vergund een blik te werpen op het intrigerende proces dat de producten
levert waarmee we ons leven aangenaam en comfortabel maken.
De filosoof
Alain de Botton vergast
ons op een reeks bespiegelingen over werk. In zijn kenmerkende en meeslepende
poëtische stijl neemt hij ons mee naar de visserij, een koekjesfabriek, een
overslagplaats, de lancering van de Ariane, loopbaanbegeleiding, de
hoogspanningslijn naar de Londense haven, het ogenschijnlijk saaie bestaan van
de boekhouder, een uitvindersbeurs van aanstormende en tot mislukking gedoemde
ondernemers-in-spe en eentje van vliegtuigbouwers. Hij wijst ons op de stille
charme van doorzichtige kantoorgebouwen en de architecturale schoonheid van
moderne constructies als windmolens en hoogspanningslijnen. Die reis achter de
schermen is de aanleiding voor een overvloed van diepzinnige beschouwingen over
de plaats en zin van arbeid in ons leven en de noodzaak om bezig te
blijven.
Weer was de duik in een boek van de Botton een zeer verfrissende
ervaring. Het is niet alleen een essay over de veelzijdige kanten van arbeid,
maar tegelijk een fotoreportage met werk van Richard
Baker. Het boek staat bol van de spitse aforismen en
beschouwingen waarvan je je afvraagt waarom je er zelf niet eerder op
kwam.
Als je het nog niet was, dan kom je bij het lezen van dit boek
zeker onder de indruk van de grootsheid van de technologische arbeid achter de
schermen van ons moderne bestaan.
TELLEGEN, E., Het utopisme van
de drugsbestrijding. Adam, Mets&Schilt, 2008, 348 pp. ISBN 978 90
5330 583 6
Het gebruik van drugs is een emotioneel beladen onderwerp.
Gegeven hun invloed op de bewustzijnstoestand hoeft dit niet te verbazen. Een
sociaal geïntegreerd gebruik van roesmiddelen wordt dan ook meestal niet als
probleem gezien. Wanneer het echter als ordeverstorend wordt ervaren komen de
bestrijders in actie. Eeuwenlang bleven deze acties, onderhevig aan
tegengestelde belangen, geografisch beperkt. Door de globalisering zitten we nu
echter opgescheept met een wereldwijde drugsbestrijding die al veel meer ellende
bracht dan beheerst en gereguleerd gebruik van de betrokken drugs vroeger
veroorzaakte.
Het probleem zal bovendien op de agenda blijven staan omdat
het onoplosbaar is, zegt Egbert Tellegen, socioloog
en emeritus-hoogleraar. De wereldwijde drugsbestrijding blijft immers gebaseerd
op het ideaal van een drugsvrije samenleving. Dit maakbaarheidsideaal, dat
Tellegen vergelijkt met het communisme, is een utopie. Er zijn legio
aanwijzingen dat mensen altijd stoffen gebruikt hebben om hun kijk op de wereld
en hun gevoelens te veranderen en er is alle reden toe om aan te nemen dat ze
dat zullen blijven doen. Veel regelmatige gebruikers kunnen s morgens niet
helder denken tot ze hun eerste kop koffie op hebben.
De voornaamste
oorzaak van de gigantische drugsproblematiek waarmee de hedendaagse
wereldgemeenschap te kampen heeft is de morele veroordeling van druggebruik,
zegt Tellegen. Hij toont aan hoe morele ondernemers van allerlei slag hun
maatschappelijke positie gebruiken om bepaalde morele principes aan anderen op
te leggen. In die morele strijd moet wetenschappelijke kennis het afleggen tegen
vooringenomenheid en moralisme. Een overweldigende hoeveelheid kennis en feiten
die schreeuwt om een drastische herziening van het wereldwijde drugbeleid worden
onder de mat geveegd om een allesomvattend maar contraproductief repressief
beleid in stand te houden.
In zijn boek wil Tellegen vooral de feiten
laten spreken. Op basis hiervan toont hij aan hoe de repressieve
drugsbestrijding net de illegale winstgevende handel in de hand werkt en daarmee
de strijd tegen de drugs rechtvaardigt. Hij maakt duidelijk hoe de bestrijding
en het verbod van de ene drug het gebruik van de andere aantrekkelijker maakte
en in de hand werkte. Bovendien worden als gevolg van drugsverboden milde drugs
vervangen door sterkere en gevaarlijkere. De recente opgang van de legaal
verkrijgbare stof mephedrone bevestigt dit weer. Een repressief beleid werkt
overigens selectief en treft vooral minder machtige en minder weerbare
bevolkingsgroepen in de samenleving.
Wat we over verslaving denken hangt
immers in hoge mate af van wie er verslaafd is, zegt Tellegen. Over druggebruik
bestaan immers een aantal hardnekkige mythes, die hij weer aan de hand van
feitenmateriaal ontkracht. Uit een historisch en geografisch overzicht van het
gebruik van verschillende drugs blijkt dat druggebruik vooral een probleem is
wanneer het geen deel uitmaakt van de sociale structuur van een samenleving. In
dat geval leren jongeren niet van ouderen hoe je op een beheerste manier met een
bewustzijnsveranderend middel kan omgaan.
De wereldwijde strijd tegen
drugs wordt voor het ogenblik geleid door de Verenigde Staten, die er, zoals
gewoonlijk, meteen maar een morele kruistocht hebben van gemaakt. Tellegen
vergelijkt deze oorlog en haar povere resultaten met de wijze waarop diezelfde
strijd in het sociaaldemocratische Zweden wordt gevoerd. Vervolgens zet hij dit
repressieve beleid af tegen het relatief tolerante en op gezondheidsbeschermende
gerichte drugbeleid in Nederland. Onder internationale druk wordt dit beleid nu
echter bijna stelselmatig verhard zonder dat zich dit vertaalt in een navenant
dalend druggebruik.
Wie niet de tijd heeft om de vier vorige hoofdstukken
te lezen, krijgt in het vijfde een instructief overzicht van alle bezwaren tegen
drugsbestrijding nog eens op een rij. Daar horen, behalve de al genoemde, ook
eerder onverwachte argumenten bij als belemmering van de godsdienstvrijheid en
onnodige belasting van het milieu.
Het mag duidelijk zijn dat de
criminalisering en de daarmee samenhangende bestrijding van druggebruik geen
zoden aan de dijk zet en op verschillende gronden af te keuren is. Als verbieden
niet werkt en volledig vrij laten om verschillende redenen ook niet wenselijk is
blijft het alternatief van de regulering. Tellegen noemt het een sociaal
standpunt: mensen zijn vrij in het gebruik, maar de staat kan niet werkeloos
toezien als mensen zich door druggebruik massaal ten gronde richten. Zo is in
onze maatschappij trouwens nog ander gedrag, zoals het gebruik van een
autogordel, gereguleerd. Een regulerend beleid kan op termijn leiden tot het
cultiveren van beheerst druggebruik, geïntegreerd binnen een sociale
context Over hoe dit beleid er concreet moet uitzien spreekt Tellegen zich
niet uit. Wel verwijst hij naar het plan Drugsbeheersing
door Legalisatie dat in 1994 werd voorgesteld.
Dit boek heeft me
aangenaam verrast. Tellegen is een fervente tegenstander van de vaak
gewelddadige drugsbestrijding en spaart de voorstanders niet. Maar hij sukkelt
nergens in de valkuil waarin mensen als Theodore
Dalrymple, die vinden dat drugs te vuur en te zwaard moeten bestreden
worden, zo vaak trappen. Zijn benadering is genuanceerd en relativerend. Hij
ontkent niet de negatieve aspecten van druggebruik, zoals overlast en gevaren
voor de gezondheid, maar plaatst die in een context die toelaat de voor- en
nadelen beheerst af te wegen.
Zijn stellingen zijn stevig onderbouwd en
ruim gedocumenteerd. De tekst laat zich bovendien heel vlot lezen, mede door de
eenvoudige taal en zeer beperkt gebruik van vakterminologie. Warm aanbevolen aan wie een ander beeld wil krijgen over het drugprobleem dan door de media wordt
voorgeschoteld.
ACKERMAN, J., Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen. Een dag uit
het leven van je lichaam. (Vert. Sex, Sleep, Eat, Drink, Dream) Adam,
Nw. Amsterdam, 2007, 336 pp. ISBN 978 90 486 0367 7
Op de een of andere
manier zijn we ons allemaal scherp bewust van onze fysieke buitenkant: onze
rimpels, de vorm van onze neus, onze zwembandjes en de vetrolletjes op onze
buik, de eerste grijze haren. Maar tot een of andere storing ons wakker schudt
verkeren we meestal in zalige onwetendheid over wat zich in ons binnenste
voltrekt.
Na een nare droom gaf Jennifer Ackerman haar plannen op om
dokter te worden en werd ze wetenschapsjournaliste. Ze las tientallen boeken en
pluisde honderden tijdschriftartikels uit, neusde rond in laboratoria en woonde
ettelijke vermoeiende lezingen en conferenties bij. In haar boek presenteert ze
de resultaten van de afgelopen vijf jaren intensief onderzoek naar intrigerende
aspecten van de werking van ons lichaam.
Ze maakt ons wegwijs in
de vele ingewikkelde processen en gebeurtenissen die in de loop van een etmaal
de revue passeren. Met zwier loodst ze ons door de cruciale momenten van de dag,
vanaf het ontwaken en de energieke ochtenduren, doorheen de landerige middagdip
en de stresserende deadlines van de dag naar de ontspannende avond tot in het
holst van de nacht.
Haar boek verschaft een
schat aan weetjes over wat er gebeurt in ons lichaam als we vrijen, eten,
slapen, drinken en dromen, en nog veel meer. We leren over circadiane ritmes en
het verschil tussen uilen en leeuweriken. Met het biologische ritme als rode
draad maakt ze onder meer duidelijk waarom de meesten onder ons geen goede
multitaskers zijn, onze aandacht in de voormiddag het scherpste is, een
middagdutje toch voordelig kan zijn, we alcohol het beste in de vooravond
verwerken en de jeuk van een insectenbeet en een verstopte neus ons vooral s
nachts uit de slaap houden. Ze probeert de wonderbaarlijke complexiteit van de
slaap te ontwarren, wat die voor ons lichaam betekent en hoe kunstmatig licht en
het moderne leven de grenzen van het dagelijkse ritme oprekken en ons natuurlijke
slaappatroon in de war sturen.
Uit de vijftig paginas
noten blijkt dat Jennifer Ackerman zich stevig gedocumenteerd heeft met behulp
van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard zullen na verloop van tijd
bepaalde gegevens door recenter onderzoek bijgewerkt of achterhaald worden.
Voorlopig biedt dit leerzame boek een mooi overzicht van de stand van de
wetenschappelijke kennis van verschillende lichaamsprocessen tijdens het verloop
van een dag.
Jennifer Ackerman
schrijft met een vlotte pen, maar ze gebruikt toch nog vrij veel vaktermen.
Enige voorkennis over de werking van het lichaam maakt de lectuur wat
gemakkelijker. Jammer van de storende slordige vertaling.
van
AGT, D., Een schreeuw om recht. De
tragedie van het Palestijnse volk. Adam, De Bezige Bij, 2009, 168
pp. ISBN 978 90 234
5483 0
Het heeft lang geduurd voor ik in de greep kwam van het besef
hoezeer het Palestijnse volk wordt vermorzeld onder de wielen van de
geschiedenis, aldus de Nederlandse oud-minister Dries van Agt. Sinds
een aantal jaren kan hij echter niet meer aan de kant blijven staan. In dit zeer
goed gedocumenteerde boek beschrijft van Agt de verbijsterende toestand in de
door Israël bezette gebieden.
Er bestaat nog ontstellend veel
onwetendheid over wat er na de Tweede Wereldoorlog werkelijk met de Palestijnen
is gebeurd en over het mateloze onrecht dat zij hebben ondergaan en waaronder ze
nog steeds gebukt gaan. De schaarse infomatie die ons over Israël en de
Palestijnen bereikt is zwaar vertekend. Daardoor worden veel vooroordelen in de
hand gewerkt en gevoed. Die leiden tot onverschilligheid jegens het lot van het
Palestijnse volk of zelfs afkeer.
In een schokkend relaas doorprikt van
Agt een hele reeks mythes over Israël en de Palestijnen, die ons in door Israël
gemanipuleerde berichtgeving wordt voorgeschoteld. De aanhangers van de
zionistische ideologie houden al decennialang heel historisch Palestina bezet en
maken in de bezette gebieden het leven voor de Palestijnse bevolking
ondraaglijk. De kolonisatiepolitiek verdreef hen van vruchtbare grond en dit
proces gaat onverminderd door. Door middel van collectieve straffen voor het
gewapende verzet tegen de bezetting wordt het Palestijnse volk opzettelijk in
een wurggreep gehouden, in rampzalige armoede gedompeld en opgekooid in een
soort openluchtgevangenis. Iedere mogelijkheid op een betere toekomst wordt
aldus aan de Palestijnen ontnomen.
In scherpe bewoordingen veroordeelt
hij de lakse en onverschillige houding van de internationale gemeenschap en haar
onwil om paal en perk te stellen aan de disproportionele Israëlische agressie en
de herhaaldelijke en stuitende schendingen van de mensenrechten. De termen
etnische zuivering en genocide zijn volgens hem zeker niet overdreven. Van
Agt toont ook aan hoe opeenvolgende vredesinitiatieven van de meest
uiteenlopende partijen steeds weer op onverantwoorde Israëlische eisen stuitten,
zodat men zich met recht kan afvragen of Israël wel vrede wil.
Het is
algemeen bekend dat de Verenigde Staten een zware verantwoordelijkheid dragen
voor de onrechtvaardige en schier uitzichtloze situatie in Palestina. De
Israëlische en Amerikaanse belangen zijn op een eigenaardige manier met elkaar
verweven. Maar ook de Europese Gemeenschap heeft in verschillende opzichten
boter op haar hoofd, zo toont van Agt aan. Hij laakt meer bepaald de
opeenvolgende Nederlandse regeringen die zich steeds ondubbelzinnig aan de kant
van Israël hebben geschaard en de Palestijnen zonder meer blijven bestempelen
als terroristen en agressors. Wie in het Westen of in Israël zelf het lot van
de Palestijnen onder de aandacht brengt of het beleid van Israël op de korrel
neemt riskeert trouwens zware persoonlijke aanvallen door prominente
figuren.
Het schrijnende verhaal van Dries van Agt is gebaseerd op
overtuigend bewijsmateriaal uit onverdachte hoek. De rapporten van verschillende
Joodse en andere mensenrechtenorganisaties, het anders zeer terughoudende Rode
Kruis, wetenschappers en professoren uit verschillende disciplines en neutrale
onderzoekscommissies wijzen alle in dezelfde richting. Over het mateloze onrecht
dat de Palestijnen wordt aangedaan kan men alleen diep verontwaardigd
zijn.
Het lot van de Palestijnen moet meer bekendheid krijgen in
Nederland, zegt van Agt, zodat het ook op de politieke agenda komt. Met dit zeer
leesbare en toegankelijke boek levert hij hieraan zeker een bijzonder
waardevolle bijdrage.
van der ZWAN, A., De uitdaging
van het populisme. Adam, Meulenhoff, 2003, 223 pp. ISBN 90 290 7331
4
Sedert het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw is het populisme
in Europa steeds nadrukkelijker aanwezig in de politiek. Het populistische
discours is intussen ook door de media en de traditionele politieke partijen
overgenomen.
Populisme is een moeilijk
grijpbaar politiek fenomeen dat zich niet in een of andere ideologie laat
onderbrengen. Daarom is het des te belangrijker om erover te lezen en de
achtergronden ervan proberen te grijpen, aldus van der Zwan. Die wortelen
volgens hem in de problematiek van een gaandeweg machtelozer wordend politiek
bestel. De mondialisering van de economie heeft aan de megabedrijven een schier
onbeperkte macht gegeven over het economisch beleid van nationale regeringen.
Niet alleen in de arbeidersklasse, maar ook in de middenklasse leven steeds meer
mensen in werk- en bestaansonzekerheid. Momenteel houdt veertien procent van
alle werknemers er bijvoorbeeld serieus rekening mee dat ze op ieder moment
ontslagen kunnen worden.
Tegenover dit mondiaal economisch geweld staan
de nationale regeringen machteloos. Overheden kunnen hun beloften van zekerheid
en stabiliteit niet meer nakomen. Erger is echter dat de overheid zelf - met
inbegrip van de linkse partijen - te ver is meegegaan in dat economische
verhaal. Minder staat was de leuze van de derde weg. De overheid heeft
belangrijke onderdelen van het publieke bedrijf te veel en te lang op marktleest
geschoeid. Het heeft de burger geen voordeel gebracht. Hij is een willoze
speelbal geworden van onbegrepen en onbeheersbare krachten en is de overheid
gaan wantrouwen.
Deze situatie wordt gecompliceerd door de moeilijke
integratie van de etnische minderheden. Die zijn in alle opzichten een sprekend
voorbeeld van de aloude tegenstelling tussen onder- en bovenbouw van de
maatschappij. De etnische minderheden zijn de nieuwe maatschappelijke onderlaag
geworden, die door het populisme graag als zondebok voor alle maatschappelijke
problemen wordt gebruikt. Bij de maatschappelijke bovenlaag bemerkt van der Zwan
daarentegen een opmerkelijke onverschilligheid hij noemt het gebrek aan
publiek ethos - voor de problemen van de midden- en onderklasse.
De
uitdaging van het populisme ligt volgens van der Zwan in de versterking en
herwaardering van de staat. Niet minder maar méér staat dus. De overheid dient
de voorwaarden te creëren waaronder burgers veilig kunnen leven, hoogwaardig
onderwijs kunnen volgen, actief kunnen participeren in een modern
productiesysteem, gebruik kunnen maken van essentiële voorzieningen en
gevrijwaard worden van bestaansonzekerheid die het individuele vermogen
overstijgt.
Van der Zwan houdt daarmee een pleidooi voor verlicht modern
nationalisme. De burgers moeten zich weer actief betrokken voelen bij een
gemeenschappelijk project, een verbond waarvoor ze zelf gekozen hebben. Daarin
is geen plaats voor ongeremd kapitalisme. Maar daarin is evenmin plaats voor
etnisch nationalisme, dat zijn voedingsbodem vindt in de onzekerheid van het
huidig maatschappelijk klimaat.
De overheid staat voor een zware taak.
Hoe het vertrouwen van de burgers weer winnen? Er is maar één weg volgens van
der Zwan: de overheid moet zichtbare en efficiënte prestaties leveren. Hier ziet
hij nieuwe kansen voor het socialisme. Als de staat een gemeenschappelijk
project moet zijn, kan de overheid het zich niet veroorloven dat grote groepen
mensen marginaal zijn en uitgesloten worden. Het gaat niet op de midden- en
onderklasse verder over te leveren aan het geweld van de internationale
concurrentiedruk en de bovenlaag hiervan te vrijwaren.
Een radicaal
sociaal-democratisch antwoord moet dus de ideologisch geladen tegenstelling
tussen rijk en arm weer centraal stellen. Bescherming van de zwakkeren en
herverdeling zullen weer effectief op de agenda moeten komen, ook al betekent
dit dat men tijdelijk van regeringsdeelname moet afzien. Anderzijds zal men de
solidariteitsgedachte van het oorspronkelijke socialisme weer nieuw leven moeten
inblazen: wie wil aanspraak maken op rechten moet ook verantwoordelijkheid
opnemen.
Dit boek bestaat uit een aantal onafhankelijke essays. Sommige
ervan zijn intussen al meer dan tien jaar geleden geschreven. Ze zijn niettemin
nog verbazend actueel. Van der Zwan behandelt het onderwerp genuanceerd en
diepgaand, zijn betoog is zeer degelijk uitgewerkt en gebaseerd op stevig
onderzoek. Sommige van zijn stellingen roepen natuurlijk vragen op, maar dat is
ook de bedoeling van een dergelijke publicatie.
Ook al zijn niet alle
hoofdstukken even gemakkelijk te volgen, het geheel is vrij inzichtelijk en
redelijk goed leesbaar voor wie zich een beetje inspanning getroost.
BANEKE, J., Waarom vrouwen zich
meer schamen dan mannen. Over psychologie, criminaliteit en cultuur. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2009, 295 pp. ISBN 978 90 351 3364 8
Als gevolg van
een bijzonder hatelijke pestcampagne tegen haar op het internet heeft de
directrice van een Britse school onlangs ontslag genomen uit haar functie. Wat
beweegt mensen ertoe om hen soms totaal onbekende personen op internet van de
meest walgelijke zaken te betichten? Psychologen denken dat dit onder meer te
verklaren is door de anonimiteit van het medium. Als niemand mij ziet of weet
wie ik ben, vallen remmingen weg die mij anders weerhouden van onfatsoenlijk of
schaamteloos gedrag.
Hiermee is een belangrijke functie van schaamte
gegeven. Volgens sommige auteurs zou schaamte fundamenteler zijn dan schuld.
Schaamte of de vrees voor schaamte zet ons aan tot sociaal aanvaardbaar gedrag.
Schaamte, zo denkt men, is ontstaan in de evolutie als sociaal signaal om het
eigen gedrag af te stemmen op anderen. Baneke legt uit hoe schaamte berust op
een specifiek netwerk van verbindingen in de hersenen die zeer dicht aanleunen
bij het stresssysteem.
De titel van dit boek zet de lezer op het
verkeerde been. Dit boek gaat niet over verschillen tussen mannen en vrouwen en
het valt helemaal niet in de categorie Mars-en-Venus. Het gaat over de emotie
schaamte.
In de psychologie en de sociale wetenschappen is het onderzoek
naar schaamte pas relatief laat op gang gekomen. Joost Baneke, klinisch en
forensisch psycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Twente, heeft de
afgelopen jaren onderzoek verricht naar schaamte, geestelijke gezondheid en
criminaliteit. In dit boek presenteert hij het resultaat
daarvan.
Schaamte is een diepmenselijke en complexe emotie met veel
functies. Er is een hele familie van aan schaamte verwante woorden. Schroom,
schuchterheid, schande, verlegenheid, twijfel, minderwaardigheid, bescheidenheid
zijn allemaal gevoelens en emoties die op een of andere manier met schaamte te
maken hebben. Sommige ervan krijgen altijd een negatieve betekenis, andere
worden, afhankelijk van de context, positiever gewaardeerd. In dit boek
verkent Joost Baneke verschillende betekenissen en interpretaties van
schaamte.
Hij toont aan hoe schaamte zowel een verbindende als
vervreemdende kracht kan zijn. Schaamte voelen we als gevolg van vernedering,
gekrenktheid, maar ze kan ook een uiting zijn van respect voor anderen. Ze kan
ons ervan weerhouden, maar ook aanzetten tot agressie en geweld. Baneke maakt
duidelijk hoe een schaamtecultuur of cultuur van de eer, die wij vooral op een
negatieve manier kennen, ook positieve aspecten inhoudt. Schaamte of eer zijn
een uiting van respect voor de ander, van onderlinge verbinding en gevoel van
fatsoen.
In zijn praktijk als forensisch psycholoog krijgt Joost Baneke
ook te maken met mensen die schijnbaar geen schaamte kennen. Schaamteloosheid
lijkt verband te houden met de vroegkinderlijke emotionele relaties. Hij
onderzoekt dus hoe schaamte wortelt in het hechtingsproces en de ontwikkeling
van het empathisch vermogen. En omdat vrouwen in het algemeen meer dan mannen
gericht zijn op het leggen en onderhouden van relaties, empathischer zijn en
zichzelf daardoor sneller zien door het oog van de ander, schamen zij zich meer
dan mannen.
En zo krijgt de lezer in het achtste hoofdstuk eindelijk een
antwoord op de titelvraag. Of liever: dat antwoord moet je zelf vinden. Want het
boek van Baneke leest als een ongeleide wandeling door een bos. Het is, zoals
hij zelf zegt, het verslag van onderzoek, theorieën en beschouwingen over
schaamte. Hiervoor heeft hij zich grondig verdiept in de mythologie, de
filosofie, het neurologisch en wetenschappelijk onderzoek, de literatuur en de
psychoanalyse.
Wie een samenhangende en inzichtelijke visie verwacht over
de emotie schaamte in haar vele gedaanten en aspecten blijft echter op zijn
honger zitten. Baneke beperkt zich tot de bespreking en samenvatting van divers
onderzoek en de inzichten van verschillende autoriteiten over schaamte. Om zijn
betoog goed te kunnen volgen heb je echter heel wat voorkennis nodig uit
uiteenlopende domeinen: de Griekse mythologie, de psychoanalyse, het
hersenonderzoek, de filosofie, de cultuurstudie.
Dit werk heeft meer weg
van een studieboek en het vraagt nogal wat zelfwerkzaamheid om de rijke en
gevarieerde inhoud te verwerken. Ook al heeft de auteur zich heel zeker beijverd
om de tekst voor de modale lezer toegankelijk te maken, zijn betoog blijft verre
van gemakkelijk verteerbaar.
Misschien ligt dit wel aan de complexiteit
van het onderwerp. Van een deskundige die daar gedurende jaren een studie van
gemaakt heeft mag je echter meer verwachten. Toch heb ik kennis gemaakt met een
paar interessante en verrijkende invalshoeken uit verschillende disciplines.
Heel zeker zijn een aantal daarvan onvolledig of eenzijdig. Dat mannen zich in
het algemeen minder schamen dan vrouwen is bijvoorbeeld betwistbaar. Het is
waarschijnlijker dat ze er op een andere manier mee omgaan en er uiting aan
geven (Als
mannen konden praten).
Ik mis een bronnen- of
literatuurlijst, maar er zijn wel een uitgebreide
notenlijst, personen- en zakenregister opgenomen.
KRONDL, M., De smaak van de verovering. Venetië, Lissabon en
Amsterdam en de strijd om de specerijen. (Vert. A Taste of Contest. The
Rise and Fall of the Great Cities of Spice 2007) Adam, Ambo,
2008, 366 pp. ISBN 978 90 263 2113 9
Vóór de Europeanen zich er
op stortten bestond er reeds lang een bloeiende specerijenhandel in het Oosten.
Smaakmakers en kruiden waren integraal onderdeel van de Romeinse keuken. In de
donkere begintijd van de Middeleeuwen waren specerijen echter vrijwel verdwenen
uit de dagelijkse kost. Maar de kruisvaarders maakten kennis met de Oosterse
eetgewoonten en brachten een nieuwe trend naar het Europese
continent.
Kruiden werden de kroon op
elke verfijnde keuken. Gekruid eten was exotisch, het was hip en de mensen
vonden het lekker. Specerijen werden de volgende zeshonderd jaar een wezenlijk
onderdeel van een luxueuze levensstijl waarmee de bovenlaag van de bevolking
zich onderscheidde van de onderste lagen. Binnen de rijke klasse werden ze
bovendien als medicinale voedingssupplementen gebruikt. Overvloedig gebruik van
specerijen was een teken van welstand.
Specerijen waren immers
peperduur. En ondanks de hoge kosten van verhandeling en transport waren in de
specerijenhandel buitengewone winsten te maken. Mensen over de hele wereld
hebben fortuinen verdiend aan de Europese hunkering naar peper, kaneel,
kruidnagel en nootmuskaat. Kooplieden vergaarden fabelachtige rijkdommen in de
specerijenhandel, monarchen financierden hun legers met hun aandeel in de
peperbranche. Maar nergens vormden de Aziatische specerijen het levensbloed van
de welvaart zozeer als in de pakhuizen van Venetië, Lissabon en
Amsterdam.
Michael
Krondl, docent-kok aan de New School in New York, neemt ons mee op een
boeiende en intrigerende reis naar het geurige verleden van deze
specerijensteden. Hij verdiept zich in het verhaal van de opkomst en ondergang
van deze specerijencentra en de economische, politieke en militaire
wisselvalligheden die daarin een beslissende rol speelden.
Hij verheldert hoe de
Venetianen hun succes dankten aan de overname van de maritieme activiteiten van
het verzwakte Byzantijnse Rijk tijdens en na de kruistochten en hoe de
godsdienstwaanzin in Europa en de dertigjarige oorlog de doodsteek gaven aan de
Venetiaanse specerijenhandel.
Het wordt ons duidelijk
waarom de Portugezen voor de handel in specerijen de zware ontberingen
trotseerden van de moeilijkste en zwaarste reis die de wereld toen kende. Op
deze wijze verdrong een nietig en straatarm land als Portugal de Venetianen en
werkte zich op tot de leider in de specerijenhandel. Uiteindelijk moest Portugal
zijn heerschappij afstaan aan een opkomende macht in het
noorden.
In Amsterdam pakten de
Hollanders de zaak weer anders aan. Zij bundelden de krachten in de Vereenigde
Oost-Indische Compagnie en legden daarmee de fundamenten voor een
specerijenimperium in Zuidoost Azië. Dit monopolie op de handel in nootmuskaat,
foelie en kruidnagel was echter niet enkel te danken aan hun zakelijke aanpak
maar evenzeer aan de uitbuiting en genocide van de lokale
bevolking.
Maar na verloop van tijd
betraden ook de Fransen en Britten de specerijenarena. En net toen de Europese
wereldheerschappij de handelswegen helemaal open legde waren de trendsetters de
specerijen beu geworden. Dit maakte mede een einde aan de Hollandse Gouden
Eeuw.
De specerijenhandel bracht
een stroom van mensen en goederen over de hele aarde op gang. Misschien is het
wel niet overdreven als Krondl stelt dat de oorsprong van de globalisering
direct tot de specerijenhandel kan worden herleid. De verschrompelde besjes in
onze pepermolen gaven immers de opmaat voor Europas entree op het wereldtoneel
en zijn uiteindelijke verovering van de wereld.
Dit boek vertelt het
fascinerende verhaal hoe de specerijenhandel een nieuwe wereld vormde.
Wij
denken gemakkelijk dat de wereldgeschiedenis zich voortbeweegt op grote wielen,
op napoleontische egos, op revoluties van de massas, op enorme economische
verschuivingen en technologische verandering. Michael Krondl toont overtuigend
aan hoe schijnbaar onbeduidende details in het dagelijkse leven, zoals de
voorkeur voor bepaald voedsel, kunnen leiden tot opschudding van de
wereldorde.
Hiermee stelt hij de
geschiedenis van de Europese veroveringen en ontdekkingstochten in een ander
daglicht. Krondl heldert ook een aantal misverstanden op over het gebruik van
specerijen. Hij toont aan dat men ze niet nodig had waren om het voedsel te
bewaren, maar dat ze pure luxeproducten waren die slechts langzaam in het bereik
kwamen van de gewone man.
En dat doet hij allemaal op
een zeer vlotte en onderhoudende wijze. Als een volleerde stadsgids laat hij ons
de sfeer opsnuiven van het meer en minder roemrijke verleden van iedere stad,
geeft hij ons een rondleiding langs de historische plaatsen en vertrouwt hij ons
heel wat pittoreske details en anekdotes toe. Hij brengt ons ook in contact met
een paar markante figuren die zich inzetten om het specerijenverleden van de
stad in ere te houden. Michael Krondl is bovendien zelf kok en laat ons
meeproeven van typische gerechten.
Als toetje vergast hij ons op een heerlijk
gekruid renaissancerecept uit iedere stad.
Al is Michael Krondl geen
historicus, zijn verhaal is uitstekend gedocumenteerd met een uitgebreide
bronnenlijst. Een handig register maakt je snel wegwijs.
Voor liefhebbers van
geschiedenis is het smullen geblazen!
NUBER, U., De valkuil van het egoïsme. Zelfverwerkelijking en
eenzaamheid. (Vert. Die
Egoismus-Falle 1993) Adam, Ambo, 1994, 172 pp. ISBN 90 263 1296
2
Na de rampzalige
aardbeving op Haïti schoten alom de benefietconcerten en evenementen als
paddenstoelen uit de grond. Nog geen maand later is het feestgedruis helemaal
verstomd en moet je weer naar de vijfde pagina van de krant om nog iets te
vinden over de getroffen mensen in het straatarme
Haïti.
Twee decennia geleden was
het niet anders. Het typeert de huidige samenleving, zegt Ursula Nuber, psychologe en
psychotherapeute. Een van de redenen waarom catastrofen onze hulpvaardigheid
aanzwengelen is dat iedereen dan ziet hoe groot ons hart wel is. Het kost ons
echter bitter weinig en vraagt slechts een minimale inspanning. Zolang onze
leefstijl en onze gemakzuchtige welstand niet echt worden ingeperkt, zijn we
graag bereid iets voor anderen te betekenen. Maar als we echte offers moeten
brengen, hoe gering ook, worden we algauw onwillig. Voor een serieus
medemenselijk engagement ontbreekt het ons aan tijd, we hebben het per slot van
rekening veel te druk met onszelf.
Natuurlijk zijn er in
onze maatschappij mensen die zich op ethische gronden inzetten voor anderen, die
een engagement aangaan en hun leven in dienst stellen van een sociaal ideaal.
Maar de meerderheid in het Westen is vooral met zichzelf bezig en laat zich aan
de noden van anderen weinig gelegen liggen. Onrustbarend is ook de toegenomen
politieke onverschilligheid voor flagrante schending van mensenrechten of
ernstige sociale ongelijkheid. Dan wordt er algauw gezegd De boot is vol, Wie
echt wil vindt wel werk of We betalen al zoveel
belastingen.
In de afgelopen decennia
is het individu het gouden kalf van onze maatschappij geworden en individuele
vrijheid, zelfverwerkelijking en autonomie de hoogste doelstellingen van ons
leven. Bindingen van familiale of institutionele aard zijn barrières op de weg
naar het te verwerkelijken Zelf en moeten overwonnen worden. Op het podium van
ons leven werken wij aan ontplooiing, persoonlijke welstand en persoonlijk
geluk. We hebben daarbij volledig uit het oog verloren dat we zonder de anderen
niet eens kunnen bestaan. En onze samenleving is getuige van een toenemende
onverschilligheid en vereenzaming van de zelfverwerkelijkte
individuen.
Het klinkt als de
slaapverwekkende klaagzang van een oerconservatieve zeur over de goede oude
tijd, toen de wereld zogenaamd nog goed was. Aan dit soort doemdenken wil Ursula Nuber echter
niet doen. Met dit boek probeert ze enige afstand te nemen en te onderzoeken hoe wij
egoïsten zijn geworden.
Ze beschrijft hoe de
strijd voor vrijheid en het recht op zelfstandig denken en handelen, die een
overwinning was op beperkende traditionele bindingen en instellingen, haar doel
voorbijgeschoten is. Het oorspronkelijke individualisme is verworden tot
propaganda voor een opgeblazen en onrealistisch Zelf dat de eigen behoeften
centraal stelt. Een van de belangrijkste redenen is ongetwijfeld dat de vorm van
onze maatschappij en economie groot belang heeft bij mensen die met zichzelf
bezig zijn. De moderne psychologie en psychotherapie stelden de individuele
ontplooiing centraal en weekten de mens los uit zijn sociale omgeving. Hiermee
sloten ze naadloos aan bij het heersende economische
systeem.
Op weg naar
zelfverwerkelijking en autonomie hebben we iets belangrijks overboord gezet: het
vermogen om leven en lot met andere mensen te delen. Het lijkt erop of de
vroegere heerschappij van Staat en Kerk over het individu vervangen is door de
tirannie van een economisch systeem dat de enkeling regelrecht conditioneert tot
egoïstisch denken en handelen.
Nuber toont aan hoe deze
evolutie een nefaste invloed heeft gehad op de waardering van
verantwoordelijkheidszin en zorg, de typisch vrouwelijke inbreng in een
samenleving. Vrouwen én mannen in zorgverlenende beroepen worden onderbetaald,
en de onbetaalde zorg wordt schromelijk ondergewaardeerd. In een samenleving
waar competitie en individuele prestaties je maatschappelijke status bepalen,
delft echter iedereen het onderspit. Want de voordelen van concurrentie en
consumptie zijn op de lange duur schadelijk voor elke afzonderlijke burger van
die maatschappij.
Wij geloven daarbij graag
dat wij die zelfverwerkelijking nastreven uit vrije wil. In werkelijkheid zijn
we, veel meer dan we zelf willen toegeven, marionetten in een toneelstuk waar de
regie door andere personen en instanties wordt gevoerd. Vrijwel al onze
beslissingen zijn slechts in schijn individueel. Ze maken deel uit van een
collectieve trend. Wij definiëren onszelf meer dan ooit als individu, als anders
dan de anderen, maar we realiseren ons niet dat we ook dààrvoor van de anderen
afhankelijk zijn.
Tenslotte roept Ursula
Nuber op tot herwaardering van verbondenheid en gemeenschapszin. Alleen een
ethiek van individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid kan het tij
keren. We moeten ons weer bewust worden van de samenhang van ons eigen geluk en
dat van anderen. Het is jammer dat ze erg vaag blijft over hoe dat concreet te
realiseren valt.
Zoals alle analyses van
een maatschappelijke evolutie is ook deze onvolledig en inaccuraat. Ursula Nuber
laat een aantal alternatieve zienswijzen onbenut. Was de mens vroeger dan
altruïstischer? Kan meer egoïsme ook een reactie zijn op de overvloed aan
ellende in de wereld?
Het is altijd interessant
om een maatschappijkritisch boek te laat te lezen. Het hindsight-voordeel
stelt je in staat om een aantal stellingen op hun waarde te toetsen. Op twee
decennia tijd is onze maatschappij natuurlijk veranderd. De cocooning rage ligt
alweer een paar jaar achter ons, we hebben nu een klimaatprobleem en een
economische crisis. In een aantal opzichten is dit boek inderdaad
gedateerd.
Maar het fundamentele
probleem is volgens mij nog altijd actueel. De inflatie van het individu gaat
niet minder stevig door. Het consumentisme scheert ongeziene toppen, de algemene
betrokkenheid bij de wereldproblematiek blijft erg lauw en maatregelen om de
klimaatverandering in te dijken mogen ons niet teveel kosten. Op het podium van
de netwerksites moeten je talrijke vrienden vooral aantonen hoe populair je zelf
bent. En de profilering van het individu is in de eenentwintigste eeuw
geëvolueerd tot een soort groepsegoïsme. De vraag is dan minder wie je zelf bent
maar of je wel bij ons hoort.
Dit dunne boekje is vlot
leesbaar en mag er, gelezen door een geactualiseerde bril, nog best
zijn.
SITSKOORN, M.,
Het maakbare brein. Gebruik je hersens en word wie je wilt zijn. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2008 (2e dr.), 216 pp. ISBN 978 90 351 3227 6
Als er één
orgaan is in ons lichaam waarbij we zelden stil staan zijn het onze hersenen
wel. En toch zijn ze 24 uur per etmaal zeer actief en verbruiken ze 25% van de
energie die we opnemen. Ze hebben dan ook heel veel omhanden. De hersenen
ontvangen de onophoudelijke stroom van informatie van binnen en buiten ons
lichaam, verwerken en slaan die op en zetten ons aan te handelen.
Het
moderne hersenonderzoek heeft duidelijk gemaakt hoezeer de hersenen een
allesbepalende rol spelen in ons gedrag. Denken, leren, sporten, dromen,
musiceren, film kijken, verliefd zijn, alle andere emoties en nog veel meer
worden gestuurd door onze hersenen. Ongeveer 35% van alle ziektes in Europa
hebben betrekking op het brein. Hoe we leven wordt in belangrijke mate door onze
hersenen bepaald.
We hebben het dus bij het verkeerde eind als we onze
hersenen negeren, zegt neuropsychologe Margriet Sitskoorn.
Onze hersenen bepalen niet alleen wie we zijn en wat we doen, het werkt ook
andersom. Ze worden op hun beurt ook door ons gedrag gevormd. Onafgebroken
organiseren zij zich op basis van de informatie die ze binnen
krijgen.
Dat de hersenen zich onder invloed van opvoeding en onderwijs
tijdens de jeugd ontwikkelen en vormen nemen we geredelijk aan. Het brein van
een violist verschilt van dat van een zwemkampioen, ook en vooral als ze al heel
jong begonnen te oefenen. Maar dat dit proces ook doorgaat als we eenmaal
volwassen zijn is veel minder bekend. De plaats waar je geboren bent en de
opvoeding die je gekregen hebt zijn min of meer toevallige factoren die een
enorme invloed hebben. Daar valt niet meer aan te veranderen. We hoeven ons daar
als volwassene echter niet bij neer te leggen. Door gerichte training kunnen we
onze hersenen verder vormen en alsnog worden zoals we zouden willen zijn, aldus
Margriet Sitskoorn.
Kennis van de werking van de hersenen kan je in het
dagelijks leven veel opleveren, zegt ze. Je kunt nieuwe inzichten in je eigen
gedrag ontwikkelen, je gedrag sturen en begrip voor en inzicht in het gedrag van
anderen krijgen.
Daarom legt ze eerst uit hoe onze hersenen in elkaar
zitten, hoe ze werken en ons gedrag bepalen. Als je het te moeilijk vindt mag je
dit hoofdstuk ook overslaan, stelt ze je gerust, want het is niet noodzakelijk
om de rest van het boek te begrijpen. Ik vond het, zelfs met voorkennis,
inderdaad niet eenvoudig. Dit mag niet verbazen, gezien de ongelooflijke
complexiteit van onze hersenen.
Een belangrijke ontdekking is dat onze
hersenen beschikken over verschillende vormen van plasticiteit. Door het
verwerken van de prikkels die ze krijgen worden de verschillende hersengebieden
gevormd. Daardoor kunnen defecte functies door andere gebieden worden
overgenomen. Als je maar genoeg oefent hoeft verlies van mogelijkheden dus niet
noodzakelijk definitief te zijn.
Op een inzichtelijke manier legt
Margriet Sitskoorn uit hoe in het hersennetwerk voortdurend verbindingen en
vertakkingen gevormd en versterkt worden en hoe ze worden verwijderd. In de
jeugd gebeurt dit voor een deel door spontane processen zonder invloed van
buitenaf. Hierdoor kan een kind telkens nieuwe vaardigheden leren. De
ontwikkeling zelf van vaardigheden vormt weer nieuwe en versterkt bestaande
verbindingen. Ongebruikte verbindingen worden verwijderd. Sitskoorn toont aan
hoe dit proces in de volwassenheid doorgaat. Om in een bepaalde richting te
ontwikkelen moet je dus datgene trainen wat je belangrijk vindt. Dat wat je
stoort en waar je vanaf wilt moet je laten. Zo maakt ze duidelijk waarom en
hoe oefening kunst baart, lichaamsbeweging onze hersenen fit houdt en andere
gedachten en activiteiten angst en depressie kunnen verlichten en je gezonder en
gelukkiger kunnen maken.
Het is dus belangrijk om je hersenen goed te
onderhouden, zegt Margriet Sitskoorn. Je hersenen zijn immers maakbaar. Door ze
te vormen kun je worden wie je wilt zijn. We geven onszelf echter niet meer de
tijd om te leren wat we willen leren. Training vraagt immers volgehouden
inspanning en die brengen we vaak niet op. We worden hierdoor eerder een
gebruiker dan een architect van onze hersenen. We consumeren ons leven in plaats
van het te produceren. Dat is natuurlijk prima, als je je maar realiseert dat je
ook architect en producent kunt zijn.
Dit boek is didactisch opgezet en
helder geformuleerd, de terminologie wordt duidelijk en herhaaldelijk uitgelegd.
Sitskoorn illustreert haar betoog met levendige verhalen van opmerkelijke
mensen. De tekst is vlot leesbaar, maar wordt regelmatig ontsierd door storende
taalfouten. Er is een uitgebreide literatuurlijst en handig register voor het
opzoeken van kernbegrippen.
Al bij al levert Margriet Sitskoorn een
interessant, wetenschappelijk correct en aantrekkelijk en optimistisch verhaal.
Op een goed verteerbare wijze verschaft het vooral inzicht en daardoor staat het
ver boven de gemakkelijke zelfhulpboeken met kant-en-klare recepten voor een
beter leven.
We kunnen onze hersenen door middel van training en
gestuurde gedachten heel zeker vormen in de richting die we willen. Maar het is
een illusie te denken dat dit grenzeloos kan. Het verhaal van Sitskoorn is een
beetje bedrieglijk. Het lijkt alsof we onze hersenen kunnen vormen zoals we
willen als we ons maar genoeg inspannen. We hoeven ons inderdaad niet neer te
leggen bij een tanend geheugen of minder snel denken. Maar ze gaat wel voorbij
aan de reële beperkingen waarmee talloze mensen worden geconfronteerd door
ziekte of handicap. Heel wat functies kan je oefenen tot je pimpelpaars ziet, ze
komen nooit terug zoals je het graag wil. Het is jammer dat ze daar in dit boek
geen aandacht aan besteedt.
DISTELMANS, W., Een waardig
levenseinde. Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2009 (5e herz. dr.), 304 pp.
ISBN 978 90 8924 026 2
In België overlijden iedere dag 300 mensen. Ze
sterven helemaal niet allen zoals ieder van ons graag wenst. Een snelle en
vooral pijnloze dood na een lang en gezond leven is jammer genoeg voor weinigen
weggelegd. De meeste mensen sterven na een min of meer lange chronische
levensbedreigende ziekte. Als het levenseinde dichterbij komt willen zij dit zo
waardig mogelijk beleven.
Toch sterven nog te veel mensen op een
mensonterende wijze. Hoewel het stervensproces de meest voorkomende aandoening
is en iedereen overkomt, krijgt het in de gezondheidszorg de minste aandacht. De
genezing van acute ziekten krijgt onevenredig veel aandacht en middelen terwijl
de meeste gebruikers van de gezondheidszorg lijden aan chronische, ongeneeslijke
aandoeningen. Met de vergrijzing van de bevolking zullen die nog talrijker
worden.
Wim Distelmans, oncoloog en professor in de palliatieve
geneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel, stelt kritische vragen bij de
wijze waarop geneeskunde wordt ingezet. Leiden de toegenomen medische
mogelijkheden wel steeds tot een toename van het menselijk welzijn of vormen ze
een belasting voor de patiënt? De meeste energie en middelen gaan immers nog
altijd naar de curatieve geneeskunde en de medische spitstechnologie. Dank zij
deze mogelijkheden kan men het leven van ongeneeslijk zieke mensen soms
beduidend verlichten en verlengen. Maar op een bepaald ogenblik is dit niet meer
zinvol en kan men enkel nog proberen om de kwaliteit van het leven zo goed
mogelijk te verbeteren en te houden. Onaangepast gebruik van de medische
technologie werkt echter vaak stervensverlengend in plaats van
levensverlengend.
In dit boek trekt Distelmans ten strijde tegen
mensonterende doorgedreven therapeutische hardnekkigheid. In de meeste
artsenopleidingen wordt de aandacht eenzijdig gericht op genezen. Daardoor
zetten nog altijd teveel artsen alle zeilen bij om een ongeneeslijke en
terminale aandoening te behandelen. Dit leidt vaak tot schrijnende toestanden
van ondraaglijk lijden. Op een bepaald ogenblik moeten zorgverleners én
patiënten onder ogen zien dat een aandoening ongeneeslijk is en de eindigheid
van het leven accepteren.
Wim Distelmans behoort tot de pioniers in
België in de erkenning van de palliatieve zorg en de strijd voor het recht op
euthanasie. Dit boek steunt op jarenlange trainingen en voordrachten over
palliatieve zorg en de beslissingen bij het levenseinde. Het wil bijdragen tot
een veranderde houding tegenover alle ongeneeslijke zieke patiënten. Sterven
zonder vermijdbare ellende moet het hoofddoel zijn binnen de zorg voor
ongeneeslijke en terminale zieken. In behandelingen aan het levenseinde dient
therapeutische hardnekkigheid kost wat kost vermeden worden. Comfort en
levenskwaliteit moeten centraal staan.
In dit werk komen alle aspecten
van een waardig levenseinde aan de orde in. Distelmans geeft een overzicht van
de mogelijke
beslissingen bij het levenseinde. Hij legt uit wat palliatieve zorg inhoudt
en hoe ze werkt. Hij verheldert het verschil met euthanasie en doorprikt de
eenzijdige tegenstelling tussen palliatieve zorg en euthanasie die
levensbeschouwelijke groepen proberen ons in de maag te splitsen. Hij gaat ook
uitgebreid in op de verschillende actieve behandelingen van ongeneeslijke zieken
en op de mogelijkheden van en misverstanden over pijn- en
symptoomcontrole.
Kwaliteitsvolle geneeskunde steunt op een open en
deskundige communicatie tussen zorgverlener en patiënt, stelt Distelmans. Hij
pleit ervoor om de gehele mens in rekening te nemen en de patiënt centraal te
stellen in de patiënt-artsrelatie. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door de
recente Belgische wet op de patiëntenrechten, waarvan nog te weinig mensen
gebruik maken.
Begeleiding mag zich bovendien niet beperken tot strikt
medische hulp. Er dient evenveel aandacht te zijn voor de psychosociale en
spirituele noden van de patiënt. Alleen een multidisciplinair team waarin
zorgverleners uit verschillende disciplines gelijkwaardig zijn en elkaar
aanvullen kan hieraan tegemoet komen.
Met lijden en dood houden we ons
liever niet bezig. Toch is het goed daar af en toe bij stil te staan. Want vroeg
of laat overkomt het ons ook, en dan zijn we maar best goed voorbereid. We
kunnen niet weten hoe het ons zal vergaan, maar we kunnen wel nadenken over hoe
we willen behandeld worden als we ongeneeslijk ziek worden of voor het einde van
ons leven staan. België en Nederland behoren gelukkig tot de weinige landen waar
mensen daarin zoveel inspraak hebben. Een en ander is nog voor verbetering
vatbaar maar de publieke opinie evolueert in de goede richting. Toch weten nog
veel te weinig mensen wat er mogelijk is.
Deze uitgebreide en
geactualiseerde druk verschaft alle belangrijke informatie over de mogelijkheid
om het levenseinde zo menswaardig mogelijk te laten verlopen. In de bijlagen
worden een aantal tips en technieken gegeven om de nevenwerkingen van de meest
voorkomende medische behandelingen te verzachten. Een uitgebreide lijst van
nuttige adressen en websites sluit het werk af.
Het is echter jammer dat
Distelmans het ondraaglijk lijden van mensen die onder een ongeneeslijke
psychische aandoening gebukt gaan buiten beschouwing laat.
De tekst is zeer vlot te lezen,
en alle gebruikte medische termen worden zorgvuldig uitgelegd. Distelmans
behandelt dit delicate onderwerp zonder schroom en op een serene en zeer
respectvolle wijze. Dit boek is een must voor iedereen.
TALEB, N.N., Misleid door toeval. Over de rol van geluk
in de economie en het leven. (Vert. Fooled by Randomness:
The Hidden Role of Chance in Life and in the Markets) Adam, Uitg.
Nieuwezijds, 2009, 278 pp. ISBN 978 90 5712 278 1
Op 12
januari 2010 legde een zware aardbeving de miljoenenstad Port-au-Prince op Haïti
in puin. De balans: minstens 100.000 doden, misschien wel dubbel zoveel. Voor de
straatarme Haïtianen is dit een ramp zonder weerga.
Port-au-Prince ligt
op een gekende breuklijn in de aardkorst. Bewoners en politici wisten dat het
risico enorm groot was want al meer dan tien jaar geleden hadden wetenschappers
een catastrofe voorspeld. Toch dijde de stad in de laatste decennia uit tot meer
dan 2,5 miljoen inwoners.
Het is niet de eerste keer dat een stad door
een aardbeving, vulkaanuitbarsting of cycloon vernield wordt. De Nicaraguaanse
hoofdstad werd op een tijdsspanne van iets meer dan 100 jaar liefst twee keer
door een aardbeving verwoest. En toch wonen daar nu weer meer dan 2,5 miljoen
mensen. Hoe komt het dat mensen steeds weer op zon gevaarlijke plaats gaan
wonen?
Daar zijn natuurlijk goede economische en politieke redenen voor.
Maar een belangrijke oorzaak is wel dat aardbevingen en vulkaanuitbarstingen
zelden voorkomen. Het kan vele decennia of zelfs eeuwen duren voor er zich weer
een ramp voordoet. En in die tijd leven mensen met de illusie dat het hen niet
kan gebeuren. Zon zeldzame gebeurtenis noemt Nassim Taleb een zwarte zwaan. Als je
toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bent slaat het noodlot
toe.
Het lot van een mens kan zeer wisselvallig zijn. Dingen die dankzij
geluk verkregen werden kunnen even gemakkelijk door pech verloren gaan. Toeval
en kansen spelen een veel grotere rol in ons leven dan we denken en willen
inzien, zegt Taleb. Over het algemeen onderschatten we bij zo ongeveer alles hoe
groot het aandeel geluk of toeval daarin is. Dingen hadden anders kunnen lopen,
de wereld had er anders kunnen uitzien. Daar staan we te weinig bij
stil.
Maar mensen willen niet aan het toeval, ze hebben er een weerstand
tegen. Het inschatten van kansen is mensen nog nooit goed af gegaan. Onze
hersenen zijn niet toegerust om met probabiliteit om te gaan en al helemaal niet
met toeval in het leven. We staren ons blind op de winnaars in de loterij van
het leven en schrijven succes spontaan toe aan capaciteiten of verdienste en
mislukking aan tekort. We verwarren ruis met informatie en in toevallige
gebeurtenissen herkennen we patronen en symbolen.
Als beurshandelaar
heeft Nassim Taleb een passie ontwikkeld voor waarschijnlijkheid en toeval. In
geen enkele beroepssector, zegt hij, wordt geluk meer verward met vakmanschap
dan in de beurshandel. Onvoorspelbaarheid is inherent aan de economische en
financiële wereld. Toch zoeken beleggers en handelaren permanent naar manieren
om van onzekere perspectieven voorspelbare processen te maken. Al hun
strategieën zijn echter gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Maar het
verleden is even (on)waarschijnlijk als de toekomst, aldus Nassim
Taleb.
Dit is één voorbeeld van de spitsvondige en originele invalshoeken
van deze auteur. Hij legt bloot hoe mensen in het algemeen, en vooral in de
beurshandel, geluk verwarren met vakmanschap en deskundigheid en hoe ze toeval
spontaan vervormen en waarnemen als bepaaldheid en determinisme. Hij belicht ook
de meest voorkomende veronderstellingen of biases waarmee we het toeval spontaan
te lijf gaan. In de psychologie worden ze ook cognitieve illusies
genoemd.
Taleb voert in zijn boek een aantal goed doordachte en originele
logische gedachte-experimenten uit met waarschijnlijkheidsberekening. Met
nietsontziende helderheid doorprikt hij de talloze theoretische constructies,
met name in de beurswereld, die het toeval eronder moeten krijgen. We krijgen
interessante lessen over statistische begrippen, over onze spontane en onbewuste
veronderstellingen in verband met toeval, over wetenschappelijke theorieën en
nog veel meer. Hij onderbouwt en lardeert zijn inzichten met de uitkomsten van
onderzoek in zeer gevarieerde disciplines.
Dit boek is geen verhandeling
of wetenschappelijk werk, zo waarschuwt hij. De verschillende inzichten zijn
niet systematisch gepresenteerd of uiteengezet maar verweven in verhalen uit
zijn leven als beurshandelaar. Hij noemt het een persoonlijk essay met gedachten
en waarnemingen over de praktijk van het risico nemen.
Als we ons bewust
zijn van onze beperkingen zijn we overigens niet overgeleverd aan onze illusies.
Taleb past een eigen risicomanagementstrategie toe. Een eerste vereiste is
voortdurend kritisch na te denken over het eigen handelen. Hij doet ons ook een
paar trucs aan de hand waarmee we ons minder gemakkelijk op het verkeerde been
laten zetten. Meevallers moeten we op hun echte waarde schatten: ze kunnen
door een tegenvaller teniet gedaan worden. We kunnen ons beter toeleggen op
dingen die zonder veel geluk tot stand komen. Die zijn beter bestand tegen
toeval.
Taleb noemt zichzelf een probabilistische scepticus. Dit mag geen
wonder heten voor iemand die zich laat inspireren door de Griekse stoïcijnen.
Zijn belangrijkste les luidt dat het ware succes niet te meten is aan
spectaculaire resultaten, maar aan de wijze waarop men leeft en die resultaten
heeft bereikt.
Dit onderhoudende boek laat zich zeer vlot lezen. Het doet
je zeker anders kijken naar glamour en succesverhalen. Een aanrader voor
iedereen die het leven bewust wil leven en een 'must' voor wie actief is in het
zakenleven in het algemeen en in het bijzonder op de beurs!
WILSON,
A.N., De begrafenis van God. De ondergang van het geloof in de westerse
beschaving. (Vert. Gods Funeral. The Decline of Faith in Western Civilization)
Adam, Prometheus, 2000, 418 pp. ISBN 90 5333 889 6
De kwestie-God wil
maar niet verdwijnen, stelt Andrew Norman
Wilson. Tien jaar later is dit nog altijd zo. God
blijft stevig overeind. Uit opiniepeilingen blijkt dat de meerderheid van de
mensen nog steeds in God gelooft. Voor veel mensen telt en werkt het oude
verhaal nog steeds. Ongeacht of het bestaan van God kan bewezen worden heeft
godsdienst voor de meeste mensen nog zin.
En toch staat het bestaan van
God in het Westen al een paar eeuwen onder druk. Vanaf de 17e eeuw werden steeds
meer wetenschappelijke ontdekkingen gedaan die twijfels opriepen over de
waarheid van de aanspraken van het godsdienstig geloof. De fatale klap voor het
creationistische wereldbeeld was de publicatie van The Origin of Species
door Charles Darwin in 1859. Deze gebeurtenis veegde de religieuze grond onder de voeten
van het intellectuele Westen weg.
Voor wie in de tweede helft van de 20e
eeuw geboren is valt het moeilijk zich voor te stellen hoe groot toen de
ontreddering was bij de intellectuele en later ook de gewone mens. Konden
eerlijke mannen en vrouwen in alle eerlijkheid nog volhouden dat ze geloofden in
de onfeilbare waarheid van de Heilige Schrift als het geïnspireerde woord van
God? Tussen 1908 en 1910 schreef de Engelse dichter Thomas Hardy een gedicht
waarin hij zich verbeeldde dat hij de begrafenis van God bijwoonde. Het is een
immens verdrietig gedicht waarin het besef van een groot verlies de boventoon
voert.
In De begrafenis van God beschrijft Andrew Norman Wilson hoe onder
andere de filosofen Karl Marx en Herbert Spencer, de schrijver George Elliot en
de psychiater Sigmund Freud heftig worstelden met het verlies van hun geloof in
God en hun strijd met de kerk. God en godsdienst waren in de 19e eeuwse
Victoriaanse samenleving zo sterk verankerd dat leven zonder religie verre van
eenvoudig was. Het overboord gooien van de traditionele geloofsovertuigingen was
voor velen een uitdagend avontuur en de verkenning van nieuwe horizonten. Maar
voor velen was het ook een pijnlijk afscheid en besef van een diep
verlies.
De vraag hoe religie kon behouden worden zonder het opofferen
van intellectuele integriteit mondde op het einde van de 19e eeuw uit in de
modernistische beweging. De modernisten streefden ernaar religie en het moderne
leven verenigbaar te maken. Zij werden echter door de katholieke kerk met kracht
bestreden. In de heksenjacht onder Pius X hebben ze de strijd met de kerk
uiteindelijk verloren. Verschillende vertegenwoordigers werden geëxcommuniceerd,
in die tijd een verschrikkelijke straf. Het verhaal klinkt bekend: wie in de
kerk van binnenuit veranderingen wil bewerkstelligen komt meestal van een koude
kermis thuis.
Op basis van de titel en de achterflap verwachtte ik een
thematische studie van de teloorgang van het godsgeloof in de 19e eeuw. Wilson
beperkt zich echter tot de beschrijving van de individuele zoektocht van meer en
minder notoire figuren uit de Victoriaanse tijd. Op zich is dit een ambitieuze
onderneming, want ze vereist grondige kennis en studie van de (auto)biografische
geschriften van deze personen. Maar het zegt niet zo veel over de ondergang van
het geloof in de Westerse beschaving als geheel, omdat hij zich beperkt tot de
intelligentsia van die tijd.
Wilson levert het bewijs van een haast
encyclopedische kennis van het literaire en filosofische leven in de
Victoriaanse tijd. Voor een biografische specialist is dit natuurlijk niet
eigenaardig. Dit maakt het boek naar mijn mening echter alleen te smaken door
wie grondig vertrouwd is met het vooral Britse - filosofische en culturele
leven in de 19e eeuw. Over die specifieke voorkennis beschikt de doorsnee lezer
niet.
Al kan de zwierige literaire stijl van Wilson me wel bekoren, hij
slaagt er niet in zijn gegevens ordelijk te presenteren. Hij verliest
zich voortdurend in anekdotes die hij, zeker voor de minder onderlegde lezer,
onvoldoende kadert.
De lectuur van dit boek heeft wel een onbedoeld
effect gehad. Ik heb me voorgenomen een paar Britse Victoriaanse romans te lezen
die al heel lang op mijn leeslijst staan.
NEIMAN, S., Morele
helderheid. Goed en kwaad in de 21e eeuw. (Vert. Moral Clarity. A Guide for Grown-Up Idealists) Adam,
Uitg. Ambo/Anthos, 2008, 472 pp. ISBN 978 90 263 2155 9
"In de
Westerse seculiere cultuur hebben morele uitspraken geen duidelijke plaats",
stelt de in Berlijn wonende Amerikaanse filosofe Susan Neiman vast, "en het doen van zulke uitspraken geeft velen een
ongemakkelijk gevoel."
Toch is onderscheid maken tussen goed en kwaad een
vermogen dat hoort tot het wezen van de mens. Ook al is de wereld zelf helemaal
niet moreel, mensen hebben de aangeboren behoefte om de wereld in morele termen
te zien. Wij hebben een diep geworteld rechtvaardigheidsgevoel. Talloze mensen
op deze planeet leiden een leven dat wordt vergald door ziekte, armoede,
verdrukking, gewelddadige conflicten, een ongelukkig huwelijk of een combinatie
van dit alles. Het leven is oneerlijk en onrechtvaardig. Wanneer onschuldige
mensen lijden en het slechte mensen voor de wind gaat komen we spontaan op zijn
minst innerlijk in opstand. Kunnen wij met die onrechtvaardigheid ongestoord
verder leven? Of is er een meer menswaardige reactie mogelijk?
Volgens
Susan Neiman kunnen we kiezen. Eerste mogelijkheid: we leggen ons bij de feiten
neer en zoeken de verklaring in de aard van de dingen zelf. Je kan onheil en
ellende weg redeneren door te stellen dat dit nu eenmaal de realiteit is of de
wil van God of de natuurlijke orde of de schuld van slechte machthebbers. Het is
de gemakkelijke, eenvoudige weg en het cynische antwoord van politiek en
conservatief rechts. Zoals ik recent op een forum las: "Kortzichtig misschien,
maar zo werkt de wereld van tegenwoordig nu eenmaal."
Toch bevat deze
uitspraak een glimp van morele helderheid. Want de term kortzichtigheid doet
vermoeden dat er een andere weg is. Je kunt je blijkbaar al dan niet vaag
voorstellen dat het ook anders kan. Je bent niet gedwongen je neer te leggen bij
onrechtvaardigheid want je zou die kunnen bestrijden. Is dat iets anders dan wat
politiek rechts pretendeert? Ja, want je niet neerleggen bij onrecht en
onrechtvaardigheid wordt door conservatief rechts op hoongelach onthaald en
smalend kinderlijk of puberaal dromen over een onbereikbare
fantasiewereld genoemd. "Word volwassen", roept conservatief rechts, "en zie de
realiteit onder ogen." Waarmee ze bedoelen: leg je bij de feiten
neer.
Volgens Susan Neiman is het echter net andersom. Uitgerekend je
neerleggen bij moreel onrecht getuigt van onnadenkendheid en gebrek aan
redelijkheid. Een ideaal koesteren van een betere wereld en je daarvoor
metterdaad inzetten is geen teken van onvolwassenheid maar juist van rijpheid en
van het vermogen tot oordelen. Verandering is de kernboodschap van links. Helaas
heeft het debacle van de grote vooruitgangsideologieën van de 20e eeuw links de
grond onder de voeten weggeslagen. Links kijkt bedremmeld toe en speelt
stommetje in het waardendebat dat rechts helemaal voor zich heeft
opgeëist.
Met haar betoog wil Neiman de idealen van de verachte
wereldverbeteraars nieuw leven inblazen en funderen. Idealen zijn allerminst
ondoordachte bevlogenheden zonder voeling met de werkelijkheid, zo betoogt ze,
maar een uitdaging om onze menselijke creativiteit in te zetten voor iets beters
dan de wereld die we kennen.
Maar welke idealen zijn de moeite van het
nastreven waard en hoe weten we dat we hierop kunnen bouwen? De antwoorden zijn
volgens Susan Neiman te vinden in de ideeën van de Verlichtingsfilosofen uit de
achttiende eeuw. De Verlichting staat model voor de door conservatieve kringen
zo verguisde moderniteit. Zo vereenzelvigt men de Verlichtingsfilosofie ten
onrechte met individualistisch egoïsme, en beschuldigt haar ervan dat ze
gevoelens en emoties vervangt door kille rationele kennis en verheven
betrachtingen door plat materialisme.
Susan Neiman, die zich heeft
verdiept in de Verlichting en het denken van Immanuel Kant, de
Verlichtingsfilosoof bij uitstek, bestrijdt deze typering met klem. De
Verlichting heeft ons bevrijd van bijgeloof en een onrechtvaardig aristocratisch
systeem dat door de religies nagenoeg overal werd gesteund. En in haar kielzog
heeft de moderniteit op uiteenlopende gebieden vooruitgang gebracht.
De
Verlichting zegt ons immers dat we ons niet moeten neerleggen bij de wereld
zoals ze is, maar dat we alles op alles moeten zetten om de universeel
menselijke aspiraties op geluk en verbetering van de eigen toestand te
vervullen. Het hoort tot de aard van de mens om te streven naar geluk,
redelijkheid, eerbied en vooral hoop. En omdat dit universeel menselijke
streefdoelen zijn mag niemand daarvan wetens willens uitgesloten worden. Het
besef dat wat ik voor mezelf wens ook de wens is van de andere moet ons ertoe
brengen om die andere niet anders te behandelen dan wij zelf zouden behandeld
willen worden.
Dit zijn de fundamentele waarden van links, zegt Neiman,
en die moeten we weer helder krijgen en uitdragen. Hoe dit moet en kan gebeuren
beschrijft ze in het laatste deel. De linkerzijde moet weer helden hebben, en
daarvoor durven uitkomen. Verlichtingshelden zijn geen supermensen of halfgoden
die de waarheid in pacht hebben, maar gewone mensen die twijfelen en fouten
maken. Daarnaast denken zij redelijk na en spannen zij zich in door persoonlijke
keuzes en inspanningen zichzelf en moeilijkheden te overwinnen. Susan Neiman
beschrijft in haar boek een aantal voorbeelden van moderne Verlichtingshelden.
Wat hen kenmerkt is de wetenschap dat vooruitgang in kleine stapjes verloopt, en
dat het niet zozeer belangrijk is wat of wie je bent of hoe je het bedoelt maar
wat je doet. Die helden kunnen mensen tonen dat je dichter bij het ideaal kunt
komen als je je niet neerlegt bij de feiten maar zelf handelt en dat niet
overlaat aan anderen of machtiger instanties.
Niet voor niets stond Susan
Neiman op het podium aan de zijde van Barack Obama bij zijn inauguratie als
president van de Verenigde Staten. We hebben politici nodig die weer durven
uitkomen voor de echte waarden van links, die zich niet neerleggen bij een
onrechtvaardige realiteit en de schuld niet in de schoenen van anderen schuiven.
Ze roepen iedereen op om verantwoordelijkheid te nemen voor een wereld waarin
het voor iedereen goed leven is en zij nemen daarbij het voortouw door zelf aan
de slag te gaan.
Die boodschap had de zeer erudiete Susan Neiman naar
mijn mening veel helderder en compacter kunnen formuleren. Ze heeft enorm veel
zorg besteed aan een stevige en ruime onderbouwing van haar pleidooi voor
heldere waarden. Diezelfde bekommernis maakt het voor de lezer echter lastig om
de lijn van haar betoog te volgen. Door de veelheid van invalshoeken en
argumenten wordt de kern ervan vaak ondergesneeuwd. Ook al is dit boek niet voor
het grote publiek bestemd, ook voor een beperkt publiek had het doorzichtiger en
leesbaarder mogen zijn.
Niettemin heb ik dit veelzijdige en buitengewoon
rijke boek met bewondering en frisse moed doorworsteld. Susan Neiman heeft mijn
kennis over de Verlichting en haar belangrijke filosofen opgefrist, verruimd en
verdiept. Maar bovenal heeft het mij herinnerd aan het enorme belang van hoop en
persoonlijk engagement, hoe gering ook, voor een betere wereld voor
iedereen.
WRANGHAM, R., Koken.
Over de oorsprong van de mens. (Vert. Catching Fire. How Cooking Made us Human) Adam, Nw.
Amsterdam, 2009, 272 pp. ISBN 978 90468 0586 2
Wat zorgde
ervoor dat wij menselijk werden? Welke krachten hebben ertoe geleid dat uit een
gemeenschappelijke voorouder twee verschillende soorten als mens en mensapen
ontstonden?
Algemeen wordt aangenomen dat het eten van vlees cruciaal is
geweest voor de groei van de hersenomvang van Homo. Mensen zijn inderdaad
trouwe vleeseters. Maar het spijsverteringsstelsel van mensen is evenmin als dat
van hun naaste neven ingesteld op het eten van rauw vlees. Chimpansees zijn
verzot op vlees, maar ze doen er uren over om het rauwe vlees van een rode
colobusaap te kauwen en te verteren. Zonder bereiding zou de mens er met zijn
kleinere kaken en tanden nog langer over doen. Maar als vlees zo belangrijk is
voor het ontwikkelen van een grotere hersenomvang, waarom heeft de mens dan
zwakkere kaakspieren, kleinere kaken en tanden?
Als verklaring voor het
ontstaan van de mens voldoet de vleeshypothese niet. De Britse primatoloog
Richard Wrangham introduceert een beter
idee. De plotse spectaculaire groei van de hersenomvang bij de vroege Homo
Erectus kan volgens hem veel beter verklaard worden door de kookhypothese.
Het ontstaan van Homo is het gevolg van het leren beheersen van het vuur
en het eten van bereide maaltijden.
Tot nu toe werd koken vooral
beschouwd als een culturele aanpassing aan de menselijke natuurlijke toestand.
Maar Wrangham meent dat het net omgekeerd is. Het menselijk lichaam heeft zich
evolutionair gezien aan het eten van gekookt of bereid voedsel aangepast. Mensen
zijn evolutionair aangepast aan het eten van bereid voedsel op dezelfde manier
waarop koeien zijn aangepast aan het eten van gras of vlooien aan het zuigen van
bloed.
Koken is van fundamenteel biologisch belang geweest voor de
vorming van het menselijk lichaam en van de menselijke natuur. Wrangham toont
overtuigend aan hoe koken vrij snel tot aanzienlijke adaptieve veranderingen
heeft geleid die passen bij een zachter en energierijker dieet. De kookhypothese
verklaart volgens hem niet alleen waarom mensen grote hersenen hebben en kleine
organen, maar ook waarom we onze vacht verloren, onze babys ter wereld komen
met een dikke onderhuidse vetlaag en waarom we rechtop gingen lopen en onze
klimvaardigheden verloren.
Wrangham toont verder aan hoe koken leidde tot
het specifiek en universeel menselijke sociale gedrag. In tegenstelling tot de
meeste primaten delen mensen spontaan voedsel met elkaar en eten ze samen op
gezette tijdstippen. De kookhypothese biedt ook een betere verklaring dan de
vlees- en jachthypothese voor de ontwikkeling van de zo typisch menselijke
gezinshuishouding met traditionele sekserolpatronen en gezinsverhoudingen. Ze
maakt duidelijk waarom wereldwijd vrouwen kwetsbaarder zijn voor mannelijke
overheersing, ook waar ze evenveel zeggenschap hebben over hun eigen leven en
niet als minderwaardig aan de man worden beschouwd.
De hypothese van
Wrangham krijgt stevige onderbouwing van inzichten uit zeer verschillende
hoeken: de voedingsleer, de fysische eigenschappen van voedsel en de
veranderingen als gevolg van koken of bereiden, de resultaten van
paleo-antropologisch onderzoek en de bevindingen van antropologen bij de moderne
jager-verzamelaars.
Koken heeft de mens veel voordelen gebracht. De
afhankelijkheid van gekookt voedsel heeft echter een keerzijde. Voor de
primitieve mens was koken weliswaar gunstig, maar ook arbeidsintensief en vol
problemen. Het was een dagelijkse opgave om aan voldoende gekookt voedsel te
komen. Zo is het nog altijd voor miljoenen mensen in grote delen van de
wereld.
Maar voor de gelukkigen die in overvloed leven is er een ander
probleem. Zij hebben steeds voldoende gekookt voedsel voorhanden en worden dik.
Wrangham gelooft niet in een zuinigheidsgen dat mensen vet doet opslaan voor
schaarsteperioden. Mensen worden gewoon dikker omdat ze steeds meer voorbewerkt
en dus energierijk voedsel eten. Voor hen is de uitdaging niet om voldoende
bereid maar zo gezond mogelijk voedsel te krijgen.
Als er ooit een
tijdmachine wordt uitgevonden waarmee mensen naar hun verre verleden kunnen
kijken, zullen ze echt te weten komen wat hen mens heeft gemaakt. Voorlopig
moeten we het doen met hypothesen. De kookhypothese van Richard Wrangham kan de
toets met de traditionele vlees- en jachthypothese volgens mij met voorsprong
doorstaan.
Net als zijn vorige boek Agressieve mannetjes is
Koken zeer degelijk gedocumenteerd en boeiend en toegankelijk
geschreven.
QUAMMEN, D., Monster van
God. (Vert. Monster of God.The Man-Eating Predator in the Jungles of History and
the Mind) Adam/Apen, Uitg. Atlas,
2006, 455 pp. ISBN 978 90 450 1412 8
Grote roofdieren als leeuwen,
tijgers en haaien hebben altijd een cruciale rol gespeeld in de relatie van de
mens met de natuur. Ze boezemen mensen angst en ontzag in maar roepen tegelijk
haat en vernietigingsdrang op. Ze inspireerden tot verhalen over mythische door
goden gestuurde wezens als griffioenen, gorgonen, draken en andere veelkoppige
monsters. Omdat ze boven aan de top van de voedselpiramide staan worden deze
machtige vleeseters ook alfa-predatoren genoemd.
David
Quammen neemt ons mee op een avontuurlijke reis naar
streken waar alfa-predatoren hun natuurlijke habitat delen met de mens. Hij
leidt ons naar de leeuwen van India, de krokodillen van Australië, de beren van
Roemenië en de amoertijgers in het Verre Oosten van Siberië en exploreert de
ingewikkelde tweeslachtige relatie van de mens met de alfa-predatoren van
gisteren en vandaag.
Hij verdiept zich in de belangenconflicten tussen de
dierlijke en menselijke bewoners van het gebied en de dilemmas van de
natuurbeschermers en ecologisten. Alfapredatoren laten mensen meestal met rust
tenzij ze bedreigd worden of gewond zijn of er een tekort is aan natuurlijke
prooidieren. Maar waar mensen en grote alfa-predatoren een modus vivendi van
leven en laten leven hebben gevonden, brengt de oprukkende beschaafde wereld
dit precaire evenwicht aan het wankelen. De hoge jachtdruk, de groei van de
menselijke bevolking en de omvorming van het landschap, de ontginning van
natuurlijke rijkdommen door ontbossing, mijnbouw, landbouw en veeteelt ontnemen
de roofdieren hun oorspronkelijke habitat.
Het boek van Quammen is een
impressionistisch verslag van een avontuurlijk, diepgaand en tegelijk veelzijdig
onderzoek naar de relatie van mensen met grote roofdieren. Hij heeft uitvoerig
contact gehad met de plaatselijke bevolking en de veldbiologen, en is samen met
hen op exploratie getrokken in het spoor van de plaatselijke carnivoren. Hij
legt uit hoe moeilijk het is om de populatie alfa-predatoren op peil te houden
in de opdringerige beschaafde wereld. Hij toont aan waarom een overbevolkt
ecosysteem als een reservaat op termijn niet volstaat om zowel mensen als
predatoren te laten overleven. Grote roofdieren die aan de top van de
voedselpiramide staan zijn immers zeer gevoelig voor ecologische veranderingen.
Als wij dus willen dat de roofdierenpopulatie op peil blijft zullen menselijke
activiteiten op verschillende manieren moeten beperkt en aangepast
worden.
Quammen ziet de toekomst echter niet rooskleurig. De grote
roofdieren is een droevig lot beschoren. Tenzij we een manier vinden om hen
ongestoord te laten leven in gebieden die ook door mensen worden bewoond en
geëxploiteerd, zullen alfapredatoren niet kunnen overleven in de verre toekomst.
In een wereld met ruim 10 miljard mensen zal er geen plaats meer zijn voor
leeuwen, krokodillen, tijgers en beren. Onder druk van de toenemende
wereldbevolking en consumptie zal ergens rond het midden van de volgende eeuw,
zo schat hij, de laatste wilde, levensvatbare, zich vrij bewegende populatie
grote vleeseters verdwenen zijn.
Omdat top-predatoren keystone species zijn zal dat
onvermijdelijk leiden tot het uitsterven van een hele reeks diersoorten en
daarmee tot de afbraak en verarming van het huidige ecosysteem. Grote roofdieren
zullen, behalve in dierentuinen, wellicht alleen nog verder leven als mythische
wezens in de fantasie van mensen, zoals in SF-films over aliens en afzichtelijke
monsters.
Dit omvangrijke boek houdt het midden tussen een reisverslag en
een wetenschappelijk werk. Het presenteert een boeiend en gevarieerd verhaal
over het mythische verleden en het realistische heden van de verhouding tussen
de mens en de menseneter. Je leert er niet alleen heel veel over de roofdieren
zelf, hun anatomie en hun leefwijze maar ook over de cultuur van de inheemse
bewoners. Het bevat ook een schat aan gegevens over algemene biologische
processen en wetmatigheden.
Quammen heeft zich ruim en diepgaand
gedocumenteerd. Zijn boek eindigt met uitgebreide noten en een omvangrijke en
veelzijdige bibliografie. Het is bovendien zeer mooi en onderhoudend
geschreven.
JEURISSEN,
E. & M. van SPANJE, Rondom dik. Zin en onzin over zwaarlijvigheid.
Adam, Ambo, 2001, 229 pp. ISBN 90 263 1615 1
Overgewicht is ongezond
en zwaarlijvige mensen eten teveel, bewegen te weinig en kunnen zich niet aan
een dieet houden door gebrek aan wilskracht. In de moderne Westerse maatschappij
is slank de norm en dikke mensen worden op hun gewicht aangekeken. Met de moed
der wanhoop storten veel zwaarlijvige mensen zich op het ene dieet na het
andere. Meestal tevergeefs.
Over dik bestaan veel misverstanden en
vooroordelen, zeggen Elly Jeurissen en Mieke van Spanje. Met dit boek willen ze
hier iets aan doen. Dik zijn is immers niet een eenvoudige kwestie van eigen
schuld dikke bult, benadrukken ze. Voor dik zijn kies je meestal niet en je
kunt je gewicht ook niet zomaar beïnvloeden.
Als statisticus deed Elly
Jeurissen onderzoek naar de relatie tussen gewicht en gezondheid. Mieke van
Spanje is maatschappelijk werkster en bestuurslid van de Nederlandse Obesitas
Vereniging. In Rondom dik nemen ze de lezer mee in de wereld van dikke
mensen. Ze kiezen bewust niet voor termen als zwaarlijvig of obesitas, maar voor
dik. Hiermee willen ze het woord minder waardegeladen maken. Het heeft immers
ook positieve connotaties, bijvoorbeeld dik in orde. Het begrip dik is
bovendien niet eenduidig. Wat de ene dik noemt is voor een andere lang niet
zo.
In het eerste hoofdstuk verhelderen de auteurs daarom eerst een
aantal basisbegrippen over dik. We leren er over de soorten vetten in ons
lichaam en de werking van het vetweefsel. Ze geven een bondig overzicht van
oorzaken voor dik-zijn. Tenslotte lichten zij de verschillende meetmethodes toe
en de huidige criteria voor zwaarlijvigheid.
In het tweede hoofdstuk
richten ze zich op de geschiedenis van het ideaalbeeld. Dikke mensen zijn er
blijkbaar altijd geweest. In bepaalde samenlevingen waren ze, net als nu, het
voorwerp van afkeuring of spot, maar in andere werd dik zijn juist als wenselijk
beschouwd. Een volgend hoofdstuk maakt duidelijk hoe dikke mensen het in onze
maatschappij vaak moeilijk hebben. Ze worden erop aangekeken, vinden moeilijker
werk, en worden met veel vooroordelen geconfronteerd. Dikke mensen lopen ook
tegen veel praktische problemen aan. Deuren en ruimtes kunnen te smal of te
klein zijn, ze vinden geen mooie en geschikte kleding, vervoersmiddelen zijn
niet aangepast. Voor deze alledaagse problemen geven de auteurs een aantal
oplossingen.
Dik wordt vaak in een adem genoemd met ongezond. Is
zwaarlijvigheid een ziekte en hoe zit het met de veronderstelde
gezondheidsrisicos? De auteurs tonen aan waarom dik-zijn niet zonder meer
gelijk te stellen valt met ongezond. Bepaalde ziekten komen vaker voor bij dikke
mensen, maar dunne mensen lopen dan weer meer risico op andere aandoeningen. De
behandeling van zwaarlijvigheid stelt medici dan ook voor ethische problemen.
Moeten mensen die niet ziek zijn ingrijpende behandelingen ondergaan om
slanker te worden? Is het niet beter verder gezonde mensen te helpen om hun
conditie te accepteren dan hen aan te praten dat ze beter zouden vermageren?
Jeurissen en van Spanje opteren resoluut voor het laatste en sporen dikke mensen
aan om zich te organiseren.
Toch doen, onder sociale druk, veel dikke
mensen verwoede pogingen om af te slanken. En over lijnen en afvalmethodes wordt
waarschijnlijk de meeste onzin verteld. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat
die een ruim aandeel krijgen in dit boek. De auteurs onderwerpen eerst alle
afvalmethodes die zonder medische tussenkomst kunnen geprobeerd worden aan een
zeer kritische analyse. Ze geven mensen meer valse hoop dan effectief resultaat.
Als ze werken is dat meestal alleen tijdens het volgen van de kuur. Achteraf
komen mensen soms meer aan dan ze afgevallen zijn. De auteurs plaatsen ook de
invloed van lichaamsbeweging en sport in het juiste perspectief. Ook voor
niet-dikke mensen is het interessant te lezen hoe de vetverbranding
werkt. Tenslotte verhelderen de auteurs de ingrijpende medische behandelingen
met hun effecten en complicaties.
In bijlage vindt men een uitgebreide
lijst van verenigingen voor dikke mensen.
Dit boek is in de eerste plaats
geschreven voor dikke mensen. Het ontschuldigt hen en moet hen gerust stellen en
bijdragen tot hun zelfacceptatie. Dikke mensen zullen zich er zeker in herkennen
en een aantal nuttige tips vinden om comfortabeler te leven. De auteurs geven
geen kritische beschouwingen over een erg copieuze leefstijl al dan niet onder
invloed van een overvloedmaatschappij.
Maar ook andere geïnteresseerde
lezers kunnen er interessante informatie vinden. Ik heb kennis gemaakt met
begrippen als het setpointgewicht en -mechanisme, meer inzicht gekregen in
verschillende aspecten van het vetweefsel en vetverbranding en ik kan mij de
problemen van dikke mensen beter voorstellen. Het is geschreven in een
eenvoudige taal en dus vlot leesbaar.
RUPPEL SHELL, E., Het hongergen. De oorzaken van
overgewicht. (Vert. The hungry gene) Adam, De Arbeiderspers, 2004,
298 pp. ISBN 90 295 3677 2
Volgens de
Wereldgezondheidsorganisatie zijn er in de wereld 1,6 miljard mensen met
overgewicht, van wie 400 miljoen met obesitas. Overgewicht is de meest
voorkomende en duurste voedingsstoornis van de 21e eeuw. Verontrustend is
bovendien dat het aantal obese kinderen in het afgelopen decennium met meer dan
de helft is toegenomen.
Zwaarlijvigheid vormt immers niet alleen een
belemmering voor veel activiteiten. Het is de oorzaak van psychisch en fysisch
lijden en kan een normaal leven onmogelijk maken. Ernstig overgewicht kan ook
leiden tot gezondheidsproblemen zoals diabetes, hart- en vaatziekten en een
verstoorde nierfunctie. Zwaarlijvige mensen geven jaarlijks fortuinen uit aan
veelbelovende maar soms levensbedreigende afslankproducten en -programmas.
Zodra ze met de kuur stoppen komen de verloren kilos er echter doorgaans
pijlsnel weer bij.
Aan overgewicht kleeft bovendien nog altijd een
maatschappelijk stigma. Zwaarlijvigheid wordt nog algemeen beschouwd als het
gevolg van ongeremde gulzigheid en gebrek aan zelfbeheersing. Veel artsen gaan
er ook nu nog van uit dat obesitas geen medisch probleem is maar hooguit een
probleem van leefstijl met medische gevolgen. Toch klopt het niet. Want hoe
komt het dat bepaalde mensen mogen eten wat ze willen en toch niet aankomen en
andere dik worden?
Intussen heeft de wetenschap het deksel op de doos van
zwaarlijvigheid gelicht. Dank zij doorgedreven onderzoek weet men nu dat
overgewicht niet één maar verschillende oorzaken heeft. Mensen met ernstig
overgewicht eten inderdaad meer dan ze verbruiken. Maar ze hebben dat niet
helemaal in de hand. Eetlust is voor een belangrijk deel genetisch bepaald.
Anders dan de titel van het boek doet vermoeden zijn er naar schatting wel 30
verschillende genen bij betrokken. Honger en verzadiging zijn heel sterke
krachten die grotendeels genetisch bepaald zijn. Ons eetgedrag is het resultaat
van een ingewikkeld samenspel tussen een zuinig metabolisme, een bewegingsarme
cultuur en onaangepaste eetgewoontes.
We gaan er intuïtief van uit dat
basisbehoeften biologisch eenvoudig geregeld zijn. Niets is echter minder waar.
Eetgedrag is veel ingewikkelder dan de vroegere psychologische verklaringen ons
voorhielden. Omdat de voedselvoorziening van ons lichaam zo fundamenteel is voor
de voortplanting, heeft het lichaam gedurende de evolutie extra mechanismen
ontwikkeld om te zorgen dat we genoeg voedingsstoffen binnen krijgen.
Ook
al hebben we de indruk dat we zelf kiezen wat, wanneer en hoeveel we eten, we
laten ons fundamenteel leiden door onze biologie en onze omgeving.
Stofwisseling, hongergevoel en verzadigingsgevoel worden geregeld door
verschillende biochemische systemen in de hersenen en de rest van ons lichaam.
Ze zorgen ervoor dat we perioden van voedselschaarste doorkomen. Voor dergelijke
omstandigheden wil ons lichaam graag een reserve hebben. Sommige mensen leggen
van nature een grote reserve aan en hebben meer neiging tot overeten dan andere.
Ironisch genoeg zijn juist de mensen met een aanleg die in het verleden gunstig
was om zware lichamelijke arbeid te verrichten in de moderne samenleving in het
nadeel.
Wetenschapsjournaliste Ellen Ruppel Shell presenteert een
overzicht van de wetenschappelijke kennis die men in het begin van de 21e eeuw
over overgewicht en obesitas heeft verworven. Eerst reconstrueert zij de
moeizame zoektocht naar de biologische basis van ons eetgedrag en hongergevoel.
Het is een ingewikkeld verhaal met veel zijsporen en wegen, en bezaaid met de
wolfijzers en schietgeweren van vetes tussen wetenschappers onderling en van
verwoede kapingspogingen van de voedings- en supplementenindustrie. Heel zeker
was het niet eenvoudig om uit dit verwarde kluwen een coherent verhaal te
distilleren. In haar pogingen om de waarheid recht te doen verliest Ruppel Shell
zich echter vaak in de intriges en anekdotes.
Wie erin slaagt zich door
deze hoofdstukken te worstelen, wordt echter ruimschoots beloond.
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat overgewicht en de toenemende
obesitaspandemie het resultaat is van de wisselwerking tussen genetische,
prenatale en omgevingsfactoren. In de laatste hoofdstukken legt Ruppel Shell op
een boeiende en inzichtelijke wijze uit hoe we dit kunnen begrijpen.
Ze
legt uit waarom in een samenleving waarin voedsel onbeperkt verkrijgbaar is niet
alle mensen dik worden en waarom voor sommige mensen eten verslavend is en hen
nog meer doet eten. Ze maakt duidelijk hoe ons later eetgedrag reeds in de
prenatale ontwikkeling wordt bepaald. En ze verheldert waarom wereldwijd steeds
meer mensen aan overgewicht lijden, maar in het ene land meer dan het
andere.
Bewegingsarmoede in een samenleving met een autocultuur en
chronisch tijdgebrek maakt het mensen steeds moeilijker om vet te verbranden.
Ruppel Shell vertelt een hallucinant verhaal over de onstuitbare groei van de
fastfoodindustrie en de misleidende tactieken van de voedingsindustrie die aan
obesitas fortuinen verdient. En ze houdt een krachtig pleidooi voor
overheidstussenkomst en wetten tegen de reclame die mensen, en vooral kinderen,
aanzet ongebreideld te consumeren.
Ongetwijfeld werden sedert de
publicatie van dit boek de inzichten in de achtergronden van overgewicht verder
bijgesteld en verfijnd. Toch heb ik met dit boek mijn sterk verouderde kennis
van de basisprincipes van onze energie- en gewichtshuishouding kunnen bijwerken.
Ik ben bovendien anders naar dikke mensen gaan kijken en heb meer begrip
gekregen voor mensen met overgewicht.
CHUA, A., Wereldrijk
voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten. (Vert. Day of Empire: How hyperpowers rise to global dominance
and why they fall) Adam, Uitg. Nw
Amsterdam, 2009 (2e dr.), 461 pp. ISBN 978 90 468 0588 6
Hoe slaagden
zo verschillende volkeren als Perzen, Romeinen, Chinezen en Mongolen erin
gedurende ettelijke eeuwen te regeren over een zelfs naar moderne maatstaven
immens rijk? En hoe komt het dat ze die heerschappij toch hebben kwijt gespeeld?
Hoe kunnen we verklaren dat de Nederlanden hun dominantie over de wereldzeeën
aan de Britten hebben moeten afstaan, en dezen hun hegemonie weer aan de
Verenigde Staten van Amerika?
Hoe wordt een samenleving een wereldmacht?
En als ze eenmaal zo ver is, wat kan haar ten val brengen? Waarom blijft geen
enkele hypermacht eeuwig bestaan? Uit het antwoord op deze vragen kunnen
belangrijke lessen voor de toekomst getrokken worden.
Zeer uiteenlopende
factoren bepalen de opkomst en ondergang van een samenleving met een
wereldoverheersende militaire en economische macht. Geografie, bevolking,
natuurlijke hulpbronnen, leiderschap, de concurrentie van anderen en ook puur
geluk spelen een rol. Maar volgens Amy
Chua is er een factor die deze verscheidenheid
overkoepelt en trotseert.
Ongeacht de enorme onderlinge verschillen was
elke hypermacht in de geschiedenis buitengewoon pluralistisch en tolerant,
althans naar de maatstaven van haar tijd. Zonder tolerantie voor haar interne
etnische, religieuze, taalkundige en raciale verschillen is geen enkele
samenleving ooit in staat geweest een hypermacht te worden en te blijven. De
tolerantie was niet absoluut en werd ook niet vertaald als respect, maar ingezet
als strategie. Een wereldrijk was wel relatief toleranter dan de
buren.
Tolerantie was in alle gevallen onmisbaar voor het bereiken en
behouden van die hegemonie. Veel wereldrijken bereikten het hoogtepunt van hun
macht en voorspoed tijdens hun meest tolerante periode. Even frappant is dat
het verval van wereldrijken herhaaldelijk samen viel met groeiende intolerantie,
xenofobie en de roep om raciale, godsdienstige of etnische zuiverheid. En
paradoxaal genoeg was het vaak de tolerantie die aanleiding gaf tot deze
ommekeer.
Chua beschrijft hoe in de oudste wereldrijken, Perzië, Rome,
China en het Mongoolse Rijk, vreemde volkeren en hun cultuur werden getolereerd
uit strategische overwegingen. Ze toont aan hoe de tolerante Nederlanden
profiteerden van de vlucht van talentrijke individuen en groepen voor de Spaanse
inquisitie en vervolgens hun riante positie aan Groot-Brittannië kwijt speelden.
Het Britse rijk geraakte echter in verval toen de Britten hun koloniale racisme
niet konden overwinnen. Wegens gebrek aan strategische tolerantie bereikten in
dezelfde periode ook drie Aziatische rijken nooit de status van wereldmacht:
China, het Mogolrijk en het Ottomaanse rijk.
Chua toont verder aan hoe de
VS zich dank zij hun tolerantie beleid tegenover immigranten van een armoedige
en schaars bevolkte kolonie tot wereldmacht hebben opgewerkt. Bij wijze van
contrast voert ze de extreem intolerante samenlevingen van Duitsland en Japan
voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog ten tonele. Vervolgens analyseert ze drie
opkomende kandidaat-wereldmachten en rivalen voor de Verenigde Staten. Ze toont
aan waarom China, de Europese Unie noch India hypermachten kunnen
worden.
Maar ook de VS zitten met een probleem. Want tolerantie is, hoe
noodzakelijk ook, niet voldoende om een samenleving op lange termijn van de
wereldheerschappij te verzekeren. De geschiedenis laat zien dat hypermachten
slechts kunnen overleven als zij een manier vinden om de loyaliteit, of
tenminste aanvaarding, af te dwingen van de buitenlandse bevolkingen die ze
overheersen. Militair geweld is daarvoor nooit toereikend geweest. Rome kon de
wereld zolang overheersen omdat iedere inwoner in principe het Romeins
burgerschap kon verwerven. Rome bood een politieke band en een aantrekkelijk
cultureel pakket aan. Zelfs de recalcitrante Bataven waren verregaand
geromaniseerd.
Daar wringt het schoentje bij de VS. Als immigratieland
voeren ze dan wel een zeer tolerant beleid voor inwijkelingen, hun
wereldheerschappij lokt zowel binnen als buiten de Westerse wereld
verontwaardiging en wantrouwen uit. De wereldwijde verbreiding van vrije markten
en Amerikaanse consumptiegoederen is geen glijmiddel gebleken voor de export van
democratie. Miljoenen mensen beschouwen dit integendeel als een vorm van
imperialisme en een bedreiging van hun manier van leven.
Misschien zijn
de VS wel de laatste hypermacht in de geschiedenis, besluit Amy Chua. Want het
is moeilijk te bedenken hoe een macht die democratische principes huldigt een
unilaterale politiek kan voeren die wereldwijd aanvaard wordt. En
multilateralisme zou betekenen dat ze de macht delen met andere machten. Maar
dan is Amerika geen hypermacht meer, maar een grootmacht zoals
andere.
Dit ambitieuze, zeer grondig gedocumenteerde boek laat zich zeer
vlot lezen. De eerste delen bieden een interessant historisch overzicht van
macht in de geschiedenis. Overzichten missen echter vaak diepgang en dat vond ik
teleurstellend. Met haar analyse van de moderne wereldmachten in de laatste
hoofdstukken maakt Amy Chua dit toch weer goed.
BROWNE,
J., Over het ontstaan van soorten van Darwin. (Vert. Darwins Origin
of Species. A Biography) Adam, Mets & Schilt 2008, 156 pp. ISBN 978
90 5330 637 6
Op 24 november 1859 verscheen bij John Murray On the
Origin of Species, het werk dat de wetenschappelijke wereld in rep en roer
zette en Charles Darwin in één klap beroemd maakte. Het ontstaan en de evolutie
van de soortenrijkdom op aarde was al langer een onderwerp van discussie onder
theologen en wetenschappers, maar de theorie van Darwin veranderde ze
drastisch.
Uitgebreide observaties en intensief onderzoek leidden Darwin
tot de conclusie dat natuurlijke selectie het sturende mechanisme was achter de
diversiteit van de planten- en diersoorten op aarde. Levende wezens moeten niet
beschouwd worden als zorgvuldig geconstrueerde scheppingen van een goddelijke
autoriteit maar als het resultaat van volledig natuurlijke
processen.
Historica Janet Browne schreef eerder al een tweedelige
biografie van Charles Darwin. In dit dunne, zeer leesbare boekje vertelt ze het
verhaal van zijn baanbrekende publicatie, Het ontstaan van soorten. Ze
beschrijft hoe Darwin op het idee van de natuurlijke selectie kwam en hoe hij
gedurende twintig jaar onafgebroken heeft gewerkt aan het onderbouwen en
bijschaven van zijn theorie. Omdat hij helemaal zeker wilde zijn kwam van
publicatie niets in huis tot een jonge natuuronderzoeker, Alfred Russell Wallace, op hetzelfde idee
was gekomen. Op amper 2 jaar tijd heeft Darwin zijn boek dan nagenoeg volledig
herschreven.
In de Victoriaanse wereld veroorzaakte dit idee
vanzelfsprekend veel ophef. De controverse en de stroom van reacties die de
publicatie van Het ontstaan van soorten ontlokte zijn het onderwerp van
het derde hoofdstuk.
In het laatste hoofdstuk beschrijft Janet Browne de
ontwikkelingen in de biologische wetenschap na Darwin. Na Het ontstaan van
soorten kon niemand nog op de oude manier naar de natuur kijken. Zoals nogal
eens gebeurt wanneer een nieuwe visie ingang vindt in de wetenschap proberen
velen die voor eigen kar te spannen. Het darwinisme werd algauw door
verschillende politieke ideologieën ingelijfd en vertroebeld, tot de
oorspronkelijke hypothese bijna onherkenbaar was. De evolutietheorie leverde
aldus de biologische onderbouw voor uiteenlopende politieke ideologieën als het
sociaal-darwinisme en het communisme.
In gelovige kringen had men het dan
weer zeer moeilijk met de implicaties van een natuurlijk ontstaan der soorten.
Toch zijn antidarwinisten er pas recent in geslaagd zich tot één front te
verenigen en veel publieke aandacht te trekken. In de VS spanden creationisten
reeds verschillende rechtszaken aan over het onderwijs in de
evolutietheorie.
De erfelijkheidswetten van Mendel, die in 1900 werden
herontdekt, leken op het eerste zicht in strijd met de theorie van de
natuurlijke selectie. Pas in 1959, 100 jaar na de eerste publicatie van Darwins
meesterwerk, slaagde een groep jonge natuuronderzoekers erin het darwinisme te
verzoenen met de inzichten uit de genetica. Dit leverde de moderne synthese op
of het neodarwinisme. Een goed begrip van de meest recente ontwikkelingen in
die moderne synthese is zeker niet eenvoudig. Met haar levendige stijl slaagt
Janet Browne er toch in om ze boeiend en vrij toegankelijk voor te
stellen.
Deze monografie is zeer vlot leesbaar en degelijk
gedocumenteerd. Tussen de overvloed aan publicaties in dit Darwinjaar verdient
dit handzame boekje zeker een plaats.
SMITS, R.,
Dageraad. Hoe taal de mens maakte.
Adam, Uitg. Nw. Amsterdam, 2009, 272 pp. ISBN 978 90 468 0389
9
Een van de
best bewaarde mysteries in de evolutionaire geschiedenis van de mens is de
oorsprong en ontwikkeling van taal. Dat hoeft niet te verbazen want het
gesproken woord vervliegt en laat geen sporen na. Wanneer de mens begon te
spreken en hoe dit precies in zijn werk ging zal waarschijnlijk altijd in
nevelen gehuld blijven. We kunnen alleen op basis van indirecte aanwijzingen
gissen naar de oorsprong van het meest wezenlijke van alle menselijke
vermogens.
Het
taalvermogen moet de vroege mens in ieder geval evolutionair voordeel hebben
opgeleverd.
Lange tijd werd aangenomen dat de menselijke taal zich heeft
ontwikkeld als een gesofisticeerd communicatiesysteem voor de jacht. Robin Dunbar, een autoriteit op het gebied, verlegde
het accent naar de dagelijkse sociale interacties binnen
jager-verzamelaarsamenlevingen.
Rik Smits,
taalkundige en wetenschapsjournalist, heeft zo zijn eigen ideeën over het
ontstaan van taal en de functie ervan in de menselijke evolutie. Volgens hem kan
de noodzaak aan communicatie niet aan de basis liggen van de menselijke taal. De
argumenten pro doorstaan zijn kritische analyse niet en vanuit verschillende
invalshoeken zijn degelijke tegenargumenten te bedenken. De vraag is hoe het
ontstaan van taal dan wel te verklaren is.
Volgens
Smits spruit het taalvermogen voort uit de rijke binnenwereld van de mens.
Mensen en dieren onderscheiden zich essentieel van elkaar door de kwaliteit van
hun binnenwereld. Met behulp van de binnenwereld verwerken zowel mensen als
dieren de indrukken van de buitenwereld om er gepast op te reageren. Maar anders
dan bij dieren leidt de binnenwereld van mensen een actief zelfstandig bestaan.
In hun onrustige geest borrelen onophoudelijk en ogenschijnlijk spontaan
allerlei gedachten, gevoelens en activiteiten op. Mensen zijn, zelfs als ze
rusten, innerlijk altijd bezig. Ze hebben bovendien een aangeboren aandrang om
met de dingen om te gaan, om dingen anders te doen en hun vermogens telkens op
een andere manier in te zetten en te benutten.
Smits
reconstrueert het ontstaan en de ontwikkeling van die binnenwereld. Het vermogen
om te gooien speelt daarbij een cruciale rol. Die heeft onze groeiende hersenen
een gesofisticeerde rekenmachine opgeleverd, die van nut bleek voor andere
vermogens zoals het vormen van concepten, logisch en abstract redeneren, tijdsbesef, gevoel voor ritme en
zang. Die waren afzonderlijk allemaal nuttig voor het overleven en hebben er
samen voor gezorgd dat mensen een zelfstandig opererende binnenwereld verwierven
waarmee ze creatief konden denken en steeds nieuwe oplossingen konden
verzinnen.
De
integratie van deze vermogens moest wel leiden tot het ontstaan van taal als
instrument om ze te structureren en te ordenen.
Taal is dus een noodzakelijk
uitvloeisel van de ontwikkeling van een onafhankelijke binnenwereld. Dit kan
volgens Smits niet eerder gebeurd zijn dan nadat er bij mensen ook een
individueel bewustzijn was gegroeid. Voor het gebruik van taal zoals wij die
kennen is zelfbesef nodig, het gevoel een afzonderlijk persoon te zijn en niet
op te gaan in een of andere collectiviteit. Hij beredeneert dat dit proces
betrekkelijk kort voor de landbouwrevolutie in het Midden-Oosten moet hebben
plaats gevonden. Volgens hem vinden we zelfs sporen van de herinnering aan dat
vroegere niet-individuele bewustzijn in een antiek werk als de
Ilias.
Hij maakt
zich verder sterk dat deze ontwikkeling nog helemaal niet af is. Hiervoor meent
hij bewijzen te zien in de snelle maatschappelijke evolutie in de afgelopen
eeuwen, waarin de waarde van de individuele mens als maatstaf steeds
belangrijker wordt. Of dit een valabel argument kan zijn is uiteraard
betwistbaar, want sterk beïnvloed door een Westerse individualistische kijk op
mens en samenleving.
Bij gebrek
aan getuigen en betrouwbare gegevens valt er over de evolutie van taal niet echt
iets te bewijzen. Het verhaal van Smits is dan ook speculatief, en dat geeft hij
zelf toe. Bij bepaalde stellingen had ik zeker bedenkingen, maar andere lijken
me echt wel stevig te staan. Recent is er ook bewijsmateriaal opgedoken voor
zijn theorie over de wijze waarop mensen in de gaten kregen hoe zaden zich
ontwikkelen tot planten, wat hen op het idee bracht ze te kweken en te
domesticeren.
De
spitsvondige redeneringen van Smits en de intelligente combinatie van gegevens
uit zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines leveren een uitstekende
uitdaging voor de geest. In de geest van Ockham hanteert hij het mes van de
eenvoud. Zijn nuchtere en praktische interpretatie van archeologische vondsten
heeft me zeer aangesproken.
Smits is
geen wetenschapper, maar heeft zich zeer degelijk geïnformeerd en ontzettend
veelzijdig gedocumenteerd. Hij lanceert in ieder geval een originele visie op
het ontstaan van taal en hoe die met het mens-zijn verweven is. En hij verzamelt
en combineert een schat aan gegevens uit zeer diverse hoeken, o.a. een boeiende
vergelijkende analyse van de Ilias en de Odyssee.
Het
verhaal van de menselijke taal is zeker niet eenvoudig en Rik Smits doet zijn
best om het zo verteerbaar mogelijk te presenteren. Volgens mij had dit beter
gekund. De journalist met de vlotte pen laat zich te gemakkelijk verleiden
tot weliswaar meeslepende verhalen en sfeerbeelden, de essentie van
het betoog wordt daardoor helaas wat vertroebeld. Een meer systematische
benadering had misschien een minder aantrekkelijk resultaat opgeleverd, maar de
redenering wellicht beter toegankelijk gemaakt.
Ondanks
deze bedenkingen blijft het toch een boeiend en zeer inspirerend
boek.