POLMAN, L., De crisiskaravaan.
Achter de schermen van de noodhulpindustrie. Adam, Uitg. Balans, 2008, 230
pp. ISBN 978 90 5018 973 6
In de lagere school spaarden we zilverpapier
voor de arme negertjes in Congo. En als we een munt in zijn bakje stopten ging
het hoofd van de zwarte man verwoed aan het knikken. Nu gaat er geen week
voorbij zonder dat er een zending van een hulporganisatie in de bus zit.
Internationale Niet-Gouvernementele Organisaties als het Internationale Rode
kruis, Oxfam, Handicap International en Artsen Zonder Grenzen hebben de
hulpmarkt overgenomen. Op het ogenblik zijn er wereldwijd meer dan 37.000
geregistreerd.
Humanitaire organisaties helpen de slachtoffers van
natuurrampen en oorlogsgeweld overal ter wereld. In de praktijk gebeurt dit
overwegend in de arme delen van de wereld. Rond humanitaire hulp is een ware
industrie ontstaan waarin miljarden dollars omgaan. Dat geld is afkomstig van
donoren, voor een klein deel van particulieren, voor het grootste deel van de
regeringen van overwegend rijke landen. Aldus vertegenwoordigen zij het geweten
van de rijke wereld.
Toch is dat geweten niet zo zuiver als we het
wensen. Want veel van de humanitaire hulp gaat naar oorlogsgebieden waar
bijstand aan de getroffen burgerbevolking afhangt van de medewerking van
oorlogvoerende partijen. In deze omstandigheden is het voor de INGOs nagenoeg
onmogelijk om de basisprincipes van de humanitaire hulpverlening na te leven.
Het nobele uitgangspunt dat slachtoffers altijd en overal moeten geholpen worden
en slachtofferhulp alle politieke en militaire belangen overstijgt staat onder
toenemende druk.
Bijna alle moderne oorlogen zijn immers burgeroorlogen.
Die worden niet uitgevochten op slagvelden door legers van verschillende landen
maar door volksmilities, afscheidingsbewegingen, opstandelingen en rebellen in
eigen land. Daarbij worden burgers door de strijdende partijen gegijzeld en zijn
de humanitaire hulpverleners steeds vaker overgeleverd aan de grillen van de
oorlogvoerende partijen.
Linda
Polman brengt verslag uit van de gang van zaken in de humanitaire ruimtes
die ze als journaliste bezocht. Het resultaat is een schokkend en onthutsend
relaas over de patstelling waarin INGOs gevangen zitten. Met het helpen van de
burgerbevolking verlenen de hulpverleningsorganisaties willens nillens ook hand-
en spandiensten aan de krijgsheren en milities. Slachtofferhulp heeft immers
niets van doen met oorlogslogica. Daar telt alleen winnen of
verliezen.
Op indringende wijze onthult ze hoe het verlichten van
menselijk leed op de meest schaamteloze en brutale wijze uitgebuit en misbruikt
wordt door alle oorlogvoerende partijen en politici. Op talloze manieren worden
hulpverleners door de verschillende partijen uitgemolken en voor het blok gezet.
Strijders en militairen hergroeperen zich in de vluchtelingenkampen, gijzelen
burgers als levende schilden en kunnen er zelf herstellen van het strijdgewoel.
Legers, rebellen en milities stelen voedselvoorraden uit opslagplaatsen en
hulpkonvooien en gebruiken of verkopen ze om hun oorlogskassen te spekken. In
veel gevallen kunnen INGOs hun werk alleen maar doen mits ze toestemming hebben
gekocht van de leiders van rebellenorganisaties die de kampen in handen
hebben.
In die schrijnende toestanden gaat de internationale
hulpverlening echter ook niet vrijuit. Want als onvoorwaardelijke hulp betekent
dat de oorlog verlengd wordt, moeten hulpverleners zich afvragen of men er
ongestoord mee kan doorgaan. En dat gebeurt niet of veel te weinig. De
hulporganisaties hebben het immers veel te druk met de zorg voor het eigen
bestaan. Geen enkele hulporganisatie kan het zich veroorloven te vertrekken uit
een humanitaire ruimte. Omdat ze voor hun werking afhankelijk zijn van donoren
levert media-aandacht voor rampen meerinkomsten op voor de hulporganisaties. Het
is belangrijk om in de kijker te lopen bij iedere grote humanitaire ramp. En dus
moeten ze aanwezig blijven op het veld, hoe dit er ook
uitziet.
Internationale hulpverlening is een industrie. De organisaties
zijn bedrijven vermomd als moeder Theresa, aldus Linda Polman. Ze noemt het een
morele economie, waarin de spelers voortdurend op zoek zijn naar het gat in de
markt van de goede werken. Polman beschrijft hoe de strijd om contracten met
donoren de INGOs verdeelt en hen in een concurrentiële strijd drijft. Ze varen
mee op de scoringsdrift van de media. Om fondsen te werven moeten ze zichzelf
verkopen. Er wordt een tomeloze strijd gevoerd om aandacht en geld. Zonder
geweld en verwoesting geen hulp en hoe totaler de verwoesting des te meer hulp.
Dus focust men op het leed en worden de aantallen en de ellende van slachtoffers
uitvergroot. Ondertussen blijven grote groepen mensen van hulp uitgesloten. Ze
leven in landen of streken waarmee donoren geen reclame kunnen maken voor
zichzelf of waar ze geen belangen hebben.
Bovendien zijn niet alle
organisaties betrouwbaar. Tussen het koren zit veel kaf. Kleinere, vaak
religieus geïnspireerde, organisaties gaan soms volstrekt onbekwaam te werk en
maken nog meer brokken dan er al zijn. Linda Polman klaagt ook de schandalige
manier aan waarop het hulpgeld soms wordt verkwist aan exorbitante salarissen en
het decadente luxeleven van een aantal humanitaire hulpverleners.
De
crisiskaravaan is een hallucinant en stuitend verhaal over nietsontziend
geweld, corruptie, uitbuiting en moordende concurrentie. Tijdens het lezen
bekroop mij steeds meer een moedeloos gevoel. Gaat het er echt zo aan toe in de
hulpverleningsgebieden? Hoe komen we daar ooit nog uit? Hebben mijn bijdragen
dan alleen gediend om deze schrijnende wantoestanden in stand te
houden?
En dan komt natuurlijk de vraag: hoe moet het dan wel? Linda
Polman bekent dat zij ook geen oplossing kan geven. Het probleem kan alleen door
de politiek fundamenteel aangepakt worden. Zolang dat niet gebeurt moeten de
verschillende hulporganisaties ophouden met elkaar vliegen af te vangen en meer
en beter samenwerken.
Intussen hoeven wij, de donoren, niet meteen te
beslissen onze steun te schrappen. We moeten echter veel kritischer zijn. We
kunnen vragen stellen aan de INGOs die we steunen over hun werking en wat ze
met de giften denken te doen. Daarvoor geeft Polman zelf een aantal
suggesties.
Daar kan aan toegevoegd worden dat
we ook druk kunnen uitoefenen op politici om geen steun te verlenen aan regimes
die hulp
misbruiken of de mensenrechten met de voeten treden.
Omdat de INGOs het zelf niet doen, wilde Linda Polman de
pijnpunten ervan bloot leggen. Daardoor krijgen we misschien een eenzijdig en
vertekend beeld van de internationale hulpverlening. Maar zelfs als slechts de
helft van het verhaal van Linda Polman klopt, is het alarmerend genoeg om niet
zonder meer in volle vertrouwen de zoveelste wervende brief van een
hulporganisatie te beantwoorden. Dit boek is zonder meer een
eye-opener!
STAARINK, H.A.M., Zo zit het!
Over zitten, stoelen en rolstoelen. Assen, Van Gorcum, 2007, 212 pp. ISBN
978 90 232 4341 0
De afgelopen jaren werd comfortabel zitten steeds
minder vanzelfsprekend. Een nieuwe kantoorstoel bleek geen slechte aankoop maar
bracht niet het verhoopte soelaas. Dus zocht ik een goed boek over zitten en
zithouding. Het werk van Harrie Staarink sprak me meteen aan. Het ontwerpen van
een rolstoel was de aanleiding voor een diepgaand onderzoek naar meetbare
criteria voor een goede zithouding.
Doordacht is het boek van Staarink
zeker. Zitten en zitgedrag worden op een wetenschappelijke wijze behandeld. Dat
levert een technisch en zakelijk werk op, waarop de doorsnee lezer zijn tanden
breekt. Een belangrijk deel gaat over het zitten in rolstoelen. Maar om goede
rolstoelen te ontwerpen moet je het zitgedrag van mensen in het algemeen
begrijpen. Dit pakt Staarink dan ook eerst aan.
Zitten is blijkbaar geen
eenvoudige bezigheid. Wie gaat zitten zoekt een comfortabele houding voor dat
moment. Maar na verloop van tijd voldoet die niet meer. Dan wordt een andere
houding gezocht. Daarom zitten mensen eigenlijk nooit stil. Dat was een
opluchting voor me. Ik bleek niet de enige die dezelfde houding niet lang kan
volhouden.
Staarink vraagt zich vervolgens af welke factoren het comfort
van een zithouding bepalen. Het hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen dat we
uitkomen bij een laag energieverbruik. Aan zitten willen mensen liefst zo weinig
mogelijk energie spenderen. Ze zitten liever in een passieve ongemakkelijke
houding dan in een actieve houding die het lichaam minder belast. Zo zie je
inderdaad mensen hoogst oncomfortabel hangen op stoelen en banken die daar
helemaal niet op gebouwd zijn. Daarbij zoeken ze vooral stabiliteit. Bepaalde
spieren en ligamenten worden daardoor echter overbelast.
In een zeer
technisch hoofdstuk over de verschillende componenten van zitgedrag onderzoekt
Staarink wat de meest verantwoorde comfortabele zithouding is. Die blijkt
verrassend gelijk te zijn, hoewel er toch heel verschillen zijn tussen mensen.
Een zithoek van om en bij 123° blijkt ideaal. Dat klopt met mijn eigen ervaring.
De voorgaande inzichten toetst Staarink aan verschillende soorten stoelen en
zetels. De kniestoel die ik me dacht aan te schaffen heb ik op basis van zijn
bevindingen maar geschrapt.
Vervolgens verdiept hij zich in de
eigenschappen van een goede rolstoel. Het construeren en aanpassen daarvan is
verre van eenvoudig. Er moet met heel veel aspecten rekening gehouden worden.
Rolstoelgebruikers zijn immers tot zitten veroordeeld, en kunnen niet naar
believen van houding veranderen.
Staarink diept tenslotte vier specifieke
zitvraagstukken uit, onder andere de biomechanica van het zitgedrag en de
preventie van decubitus. Dit deel is voor een niet-deskundige niet meer
interessant en tevens moeilijk te volgen.
Dit boek is voor het grootste
deel een vaktechnisch werk. Het is immers bestemd voor professionele
hulpverleners. Ik heb het dan ook selectief gelezen. Gedeelten met veel vaktaal,
formules en berekeningen heb ik overgeslagen. De voor leken begrijpelijke
onderdelen zijn echter toegankelijk geschreven. De tekst wordt ruim ondersteund
door illustraties, waarvan de meeste alleen door professionelen te begrijpen
zijn.
Met het lezen van dit boek zijn mijn zitproblemen natuurlijk niet
opgelost. Maar ik kan wel verder met de voorwaarden waaraan een goed zitmeubel
dient te voldoen. Ik heb er ook een paar tips opgestoken over de beste
zithouding bij het werken aan een computerscherm. Het belangrijkste is wel
dat ik mij veel bewuster geworden ben van mijn zitgedrag. Van zitten mag je
gerust moe worden, aldus Harrie Staarink. Een actieve zithouding kan je het
beste afwisselen met een passievere houding en met beweging. De zithouding is
minstens even belangrijk als de eigenschappen van de stoel. Men bedenke dat je
op een goede stoel slecht kunt zitten en op een slechte stoel goed., aldus
Harrie Staarink (p. 60).
Een beperkte weergave van Zo zit het is
gepubliceerd als Google-book.
JACOBS, B., De prijs van
gelijkheid. Adam, Uitg. Bert Bakker, 2008, 251 pp. ISBN 978 90 351 3321
1
Dit boek gaat over verschil en gelijkheid in inkomen. De lezer wordt
reeds in het voorwoord gewaarschuwd: voor niet-ingewijden in de economie wordt
het een stevige kluif. Maar mensen met een redelijke achtergrond in algemene
economie zouden het wel moeten kunnen volgen, aldus Bas Jacobs, hoogleraar economie en
overheidsfinanciën aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een uitdaging dus. En
het is inderdaad worstelen geworden.
Niemand betaalt graag belastingen.
Daarmee dragen we immers een deel van de beloning voor hard werk, scholing en
spaarzaamheid af aan de overheid. We weten dat dit geld gebruikt wordt om de
welvaart in een land te spreiden. Daarvan plukken wij zelf de vruchten via
collectieve voorzieningen. Maar wie er misschien niet zo hard voor heeft gewerkt
heeft er ook profijt van. Nogal wat mensen vinden dan ook dat ze teveel
belasting moeten betalen.
Door belastingen herverdeelt de overheid de
totale rijkdom in een land. Zo ontstaat er meer inkomensgelijkheid en groeit er
meer maatschappelijke welvaart. Hoe dit herverdelingsbeleid eruit ziet wordt
bepaald door de politieke voorkeuren en opvattingen in een land. In het eerste
hoofdstuk geeft Bas Jacobs een bondig overzicht van de politieke redenen om naar
meer inkomensgelijkheid in een samenleving te streven.
Rechtvaardigheidsoverwegingen spelen daarbij de hoofdrol.
Maar ongeacht
de politieke voorkeur krijgt herverdeling als middel om de maatschappelijke
welvaart te doen stijgen ook economische ondersteuning. Meer welvaart voor
iedereen is om verschillende redenen gunstig voor de markt. In dit boek wordt
het herverdelingsvraagstuk vanuit een economisch standpunt behandeld. De econoom
bekommert zich niet zozeer om rechtvaardigheid, maar om doelmatigheid en
efficiëntie. En dit was wel even wennen.
Vanuit economisch oogpunt is het
streven naar meer gelijkheid immers een kostenpost. Belastingen verstoren de
werking van de markt en leiden tot een minder efficiënte marktwerking. Ook al
wordt er uiteindelijk maatschappelijke winst geboekt, het realiseren van
welvaart, gelijke kansen en positieve vrijheid resulteert ook altijd in een
zeker welvaartsverlies. De prijs van gelijkheid is het offer dat de samenleving
brengt om een gelijkere verdeling van welvaart te realiseren. Economen zullen
dus uitrekenen wat de samenleving daarvoor moet betalen. Ze willen bovendien
uitzoeken welke inkomensverdeling de hoogste maatschappelijke welvaart
oplevert.
Dit is ook het opzet van Bas Jacobs. Zijn centrale stelling is
dat de prijs van gelijkheid te hoog is. De overheid grijpt op veel manieren in
om meer inkomensgelijkheid te bereiken. Door de bril van economen gezien leveren
veel van die maatregelen echter geen bijdrage aan meer gelijkheid. Ze zadelen de
samenleving daarentegen op met hoge economische kosten. In zijn boek werkt hij
deze stellingen grondig uit.
In een moeilijk en saai hoofdstuk probeert
hij ons wegwijs te maken in welvaartseconomie. Hij verheldert haar
uitgangspunten en berekent wat het kost om gelijkheid na te streven. Hieruit
volgt dat een progressieve inkomstenbelasting het meest doelmatige middel is om
welvaart economisch efficiënt te delen.
Jacobs neemt vervolgens het
herverdelingsbeleid van de Nederlandse overheid onder de loep. Hij legt uit
waarom subsidiëring van het hoger onderwijs, van huisbezit en van sparen voor
het pensioen niet meer gelijkheid bewerken. Dit geldt evenmin voor het
minimumloon en de vlaktaks. Op economische gronden vallen het innen van
kapitaal- en vermogensbelastingen en van vennootschapsbelasting dan weer wel te
verdedigen. Dit vond ik veruit het meest interessante deel van het boek. Het was
een uitstekende gelegenheid om mijn opvattingen over een en ander te toetsen en
te nuanceren.
De economie heeft het echter in de politiek, misschien
gelukkig maar, niet zonder meer voor het zeggen. De prijs van gelijkheid is het
best gediend met een geolied en goed werkend politiek proces. Dit blijft een
ideaal, want de politiek heeft rekening te houden met het kiezersgedrag en de
veranderlijkheid van politieke voorkeuren. Mensen kiezen bovendien op andere dan
enkel economische gronden en verhinderen daardoor soms zelf dat ze optimaal
delen in de welvaartskoek.
Bas Jacobs pleit in dit boek voor
aanbodvriendelijk sociaal beleid. Het is wel erg jammer dat hij niet toelicht
wat hij hieronder verstaat. Ik heb het in ieder geval niet kunnen vinden.
Misschien komt dat door mijn eigen gebrek aan kennis. Maar het is wel een
gemiste kans. Er zijn heel zeker velen zoals ik, die weinig begrijpen van het
economische proces. Een duidelijke en verteerbare uitleg zou heel zeker in dank
afgenomen worden.
Dit boek was een aanleiding om mijn eigen opvattingen
over het herverdelingsbeleid van de overheid kritisch te beschouwen. Het was
bovendien een leerrijke kennismaking met economisch vakjargon en
economenwijsheid. Daarvoor moest ik de politieke en ethische denkkaders loslaten
en dat werkte verfrissend.
De economische realiteit is uitermate
ingewikkeld. Economische modellen gaan daarom altijd uit van vereenvoudigingen.
Ze zijn een zeer gesimplificeerde weergave van de werkelijkheid, waarin
essentiële elementen zijn weggelaten. Er zijn talrijke bezwaren en
randvoorwaarden. Ik vroeg me dus geregeld af wat de wetenschappelijke waarde van
zon model nog kan zijn. Met de woorden van Bas Jacobs zelf: (worden) alle
resultaten in de economische theorie gedreven door veronderstellingen en die
zijn niet altijd even onschuldig (p. 158)
Het stelde mij ook teleur dat
Bas Jacobs vertrekt van het traditionele mensbeeld in de economie: mensen kiezen
individualistisch en rationeel. Ik dacht dat het ook in de economie stilaan
daagt dat dit een zeer onvolledig uitgangspunt is.
Ik had het kunnen
weten. Het was een zware dobber, en ik beken dat ik de talrijke zeer technische
onderdelen, inclusief de tabellen en grafieken, heb overgeslagen. Voor een
absolute leek in de economische wetenschap blijven grote delen van dit boek
ontoegankelijk. Bas Jacobs heeft echter zichtbaar zijn best gedaan om de inhoud
verteerbaar te maken. Ieder hoofdstuk besluit met een begrijpelijke samenvatting
en conclusies. Het is jammer dat hij geen verklarende woordenlijst van
vakterminologie heeft opgenomen.
de WAAL, F., Een tijd voor
empathie. Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. (Vert. The Age of Empathy; Natures Lessons for a Kinder
Society) Adam/Apen, Uitg. Contact, 2009, 311 pp. ISBN 978
90 254 3211 9
In tegenstelling tot wat de aanhangers van de
concurrentiële vrije markt beloofden heeft de globalisering niet voor iedereen
gunstig uitgepakt. Rijke landen zijn rijker geworden en arme landen armer.
Binnen deze landen is bovendien het verschil tussen rijk en arm groter geworden.
In Londen bijvoorbeeld heeft de rijkste 10 procent van de bevolking een
gemiddeld vermogen van 1 100 000 euro, de armste 10 procent bezit gemiddeld nog
geen 4 000 euro. De gevolgen van grote ongelijkheid zijn sociale onrust en de
omzetting van frustratie in haat.
In de afgelopen decennia steunde
wereldwijd het politieke beleid op een foutieve interpretatie van de
darwinistische begrippen struggle for life en survival of the
fittest. In de natuur zouden individuen onafgebroken een harde strijd met
elkaar leveren om het bestaan. De mens is derhalve fundamenteel competitief
ingesteld en gericht op eigenbelang. Zo luidt het adagio van de economie. Op
deze wijze wordt de biologie gebruikt als rechtvaardiging voor een op
egoïstische beginselen geschoeide samenleving.
De biologie vertelt echter
een ander verhaal. Het is zeker juist dat mensen worden gedreven door
eigenbelang. We zijn gericht op status, we concurreren om een territorium en een
goede voedselvoorziening en gebruiken daarvoor zo nodig flink wat agressie. Een
samenleving die daar geen rekening mee houdt kan niet optimaal zijn. Maar we
hebben ook een andere kant. We zijn evenzeer coöperatief, we zijn gevoelig voor
onrecht en soms oorlogszuchtig maar meestal vredelievend. Een samenleving die
deze neigingen negeert kan evenmin optimaal zijn.
Het is tijd dat we onze
aannames over de menselijke natuur herzien, zegt de bekende bioloog en
primatoloog Frans de
Waal. Solidariteit en empathie zijn wezenlijke kenmerken van de mens. Het
vormen van emotionele banden is voor onze soort van levensbelang en maakt ons
gelukkig. We vertrouwen voor onze overleving enorm op elkaar. De meerderheid van
de mensen is altruïstisch, coöperatief, gevoelig voor eerlijk delen en gericht
op gemeenschappelijke doelen. Alleen een minderheid is enkel gericht op
zelfzuchtig handelen.
Deze fundamentele neigingen zijn reeds aanwezig bij
onze naaste evolutionaire verwanten, de apen en mensapen. Studie van het gedrag
van primaten kan ons heel veel leren over de menselijke natuur. Mensen stammen
immers af van een lange lijn in groepsverband levende primaten die voor hun
overleven in hoge mate afhankelijk waren van elkaar. Ook bij andere
zoogdiersoorten zijn empathie en helpend gedrag geobserveerd.
Met zwier
leidt Frans de Waal ons door het fascinerend onderzoek naar de oorsprong van
altruïsme en gerechtigheid bij mensen en andere dieren. Zijn jarenlange studie
en ervaring met apen en mensapen leveren de Waal ontelbare voorbeelden op van
inlevingsvermogen en solidariteit bij deze dieren. Hij toont aan hoe ze elkaar
troosten bij verdriet of tegenslag en zorgen voor zieke en zwakke soortgenoten.
Ook samenwerken, wederkerige dienstverlening, eerlijk delen en een gevoel voor
rechtvaardigheid zijn bij onze verre neven te observeren. De kern van onze
ethiek en religies, de gulden regel, is bij hen reeds in de kiem
aanwezig.
Er is een groeiende consensus dat emotionele banden bij de mens
en andere dieren berusten op dezelfde biologische grondslag. Op anderen
afgestemd zijn, activiteiten coördineren en zorgen voor behoeftigen beperkt zich
niet tot onze soort. Er bestaat geen echte kloof tussen mensen en andere dieren.
We zijn voorgeprogrammeerd om elkaar te helpen en bij te staan.
Ontwikkelingspsychologisch onderzoek onthult de verbluffende parallellen tussen
mensenkinderen en mensapen. Mensen vertonen dezelfde neigingen als mensapen,
alleen in sterkere mate. Wat ons van andere dieren onderscheidt is dat wij in
staat zijn een hoogontwikkelde uitwisseling van gunsten en diensten op veel
grotere schaal te realiseren.
Een samenleving die louter op egoïstische
motieven en de krachten van de markt stoelt kan misschien rijkdom voortbrengen
maar niet de eenheid en het wederzijdse vertrouwen die het leven de moeite waard
maken, zegt de Waal. De machine draait niet soepel als er geen sterke
gemeenschapszin onder de burgers bestaat. Elke samenleving dient dus een
evenwicht te vinden tussen zelfzuchtige en sociale motieven. Het is een kwestie
van verlicht eigenbelang.
Ondanks de verruwing in de moderne samenleving
blijft Frans de Waal optimistisch. Omdat empathie zo fundamenteel is voor de
menselijke natuur is het een robuuste eigenschap die zich bij vrijwel ieder mens
zal ontwikkelen. Als we er ons op toeleggen deze menselijke neigingen tot
verbondenheid en samenwerking te laten groeien zal de samenleving er blijvend
kunnen op rekenen. De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de
nadruk ligt op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid, zegt
hij hoopvol.
Een boek van Frans de Waal belooft altijd puur leesgenot en
dit vormt hier geen uitzondering op. In de eerste plaats heeft hij
ondubbelzinnig een hart voor dieren. Zijn uitgebreide studie van apen en
mensapen en de dagelijkse omgang met hen staat garant voor een indrukwekkende
wetenschappelijke kennis van de biologie, primatologie,
(ontwikkelings)psychologie, en antropologie. En dat alles krijgt de lezer
gepresenteerd in een uitermate boeiend en samenhangend verhaal over een
dierenwereld die niet eens zover van de onze staat. Warm
aanbevolen!
OWEN, D., Zieke wereldleiders.
Hoe overmoed, depressie en andere aandoeningen politieke beslissingen
sturen. (Vert. In Sickness and in Power. Illness in heads of government
during the last 100 years) Adam, Nw. Adam, 2008, 352 pp. ISBN 978 90
468 0414 8
Politici en regeringsleiders hebben veel invloed op de levens
van mensen die ze regeren. In uiterste gevallen gaat het om leven of dood. Om
doordachte en evenwichtige beslissingen te kunnen nemen moeten ze goed
geïnformeerd worden door degelijke adviseurs en beschikken over een redelijke
lichamelijke en psychische gezondheid.
David Owen is arts en was
gedurende 40 jaar als Brits parlementslid en minister zeer nauw betrokken bij de
Britse en internationale politiek. In dit boek onderzoekt hij hoe medische
aandoeningen bij regeringsleiders van de twintigste en eenentwintigste eeuw hun
handelen beïnvloedden en het verloop van de geschiedenis bepaalden. Hij geeft
eerst een overzicht van regeringsleiders met gezondheidsklachten in de loop van
de hele twintigste eeuw. Dat blijken er heel wat te zijn.
Van de
ziektegeschiedenis van drie bekende leiders maakt hij een meer gedetailleerde
studie. Hij maakt duidelijk hoe de ernstige kwaal van de Britse premier Anthony
Eden in de Suezcrisis de binnenlandse politiek in Egypte en zijn relaties met
het Westen beïnvloedde, hoe de ziektegeschiedenis van John Kennedy, en dan
vooral de behandeling ervan, de aanpak van twee Cubacrisissen bepaalde en
tenslotte hoe de laatste koning van Frankrijk, president François Mitterrand,
met een zware ziekte het Franse presidentschap heeft ingevuld. Om verschillende
redenen hebben deze staatsleiders hun kwalen zo lang mogelijk geheim gehouden.
Volgens Owen werd hun politieke besluitvorming niet zozeer negatief beïvloed
door de ziekte zelf, maar wel door hun gebrek aan openheid over die
ziekte.
Voor deze mensen geldt dat ze hun functie ondanks de moeilijke
omstandigheden toch zeer gewetensvol hebben vervuld. Er zijn echter ook
staatshoofden die lichamelijk redelijk gezond zijn of waren, maar toch
onverantwoorde beslissingen namen omdat de macht hen naar het hoofd steeg. Owen
noemt dit het hoogmoedssyndroom. Hoogmoed is bijna een beroepskwaal van
regeringsleiders en leidinggevenden in het leger en het zakenleven. Macht doet
iets met het geestelijke evenwicht van mensen. Het is een bedwelmend middel en
niet iedere politieke leider heeft het standvastige karakter dat vereist is om
daar weerstand tegen te bieden.
In een case-study belicht hij uitgebreid
hoe de Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president George Bush jr.
zowel voor als na de inval in Irak verblind waren door het hoogmoedssyndroom.
Daardoor hebben ze een uitzichtloze situatie gecreëerd in het Midden-Oosten
waarvan miljoenen mensen het slachtoffer zijn geworden. Een belangrijke oorzaak
ziet hij in de evolutie van de vertegenwoordigende democratie naar een
consultatiedemocratie. Politici zijn afhankelijk geworden van de heersende
sentimenten van de dag. Voor hun eigen voortbestaan moeten ze steeds meer
rekening houden met hun populariteit en de populariteit van hun beslissingen.
Daardoor zijn ze geneigd te weinig rekening te houden met het advies van
democratisch ingestelde commissies en colleges.
Welke lessen kunnen nu
uit deze dossiers getrokken worden? David Owen pleit in de eerste plaats voor
meer openheid bij de politici zelf over hun kwalen. Uit de geschiedenis blijkt
immers dat ziekte op zich, mits verantwoord behandeld, de competentie van een
politieke leider niet negatief beïnvloedt. Indien de ziektes van staatsleiders
uit het verleden bekend waren had men het beleid daarop kunnen afstellen. De
loop der geschiedenis had zeker een andere en waarschijnlijk een betere wending
kunnen nemen. Voor een aantal landen, o.a. Iran en India, legt Owen uit hoe
zware problemen te vermijden waren indien de ziekte van de leider eerder bekend
was geweest.
Voorts hebben alle landen regels nodig die onafhankelijk
medisch onderzoek verplicht stellen en die formele procedures vastleggen voor
een machtsoverdracht wanneer het staatshoofd door medische problemen niet in
staat is zijn taken uit te voeren. Owen doet ook een oproep tot de medische
wereld om het hoogmoedssyndroom als psychische ziekte te definiëren. Dit zou het
mogelijk maken in voorkomend geval de aberraties van politici als medisch
probleem te behandelen.
Verder houdt hij een pleidooi voor internationale
procedures waarmee het mogelijk wordt een regeringsleider af te zetten wanneer
hij niet meer in staat is te regeren door ziekte of het hoogmoedssyndroom.
Tirannie en schendingen van de mensenrechten kunnen niet langer beschouwd worden
als een zaak van nationale soevereiniteit, maar zijn bedreigingen voor de
wereldvrede. Ze rechtvaardigen zonder meer een interventie van de Verenigde
Naties.
Zijn politieke ervaring heeft David Owen natuurlijk een
indrukwekkende feitenkennis opgeleverd. Als arts is hij bovendien goed geplaatst
om de invloed van ziekte en medicatie op de politieke besluitvorming te
beoordelen. Dit brengt mee dat hij met veel kennis van zaken spreekt. Zijn
betoog is gedetailleerd uitgewerkt met vermelding van namen en data en soms
zelfs de precieze tijdstippen van gebeurtenissen. Het is tevens uiterst degelijk
gedocumenteerd.
De doorsnee lezer wordt daardoor echter overspoeld door
details die hem regelmatig het spoor bijster maken. Alhoewel de tekst zich
doorgaans vlot laat lezen, vraagt het begrijpen ervan veel kennis van de
politieke situatie. Gelukkig heeft de Nederlandse uitgever het oorspronkelijke
boek in overleg met de schrijver ingekort. Toch krijgt de lezer nog een treffend
beeld van het ingewikkelde politieke bedrijf.
Het meest interessant waren
voor mij de laatste hoofdstukken waarin Owen zijn voorstellen en conclusies
formuleert. Ze liggen in de lijn van de opvattingen van andere voorvechters van
een doorzichtige en radicale democratie, zoals Farid
Zakaria en Benjamin
Barber.
KING, B., De spirituele aap.
Waarom we in God geloven. (Vert. Evolving God; A Provocative View on the origins of
Religion) Kampen/Kapellen, Uitg. Ten Have/Pelckmans, 2007, 304 pp.
ISBN 978 90 7900 104 0
Als enige diersoort houdt de mens zich onledig
met spirituele zaken. Voor zover bekend leven alle andere dieren in de
waarneembare werkelijkheid, geraken niet in vervoering bij het aanschouwen van
de sterrenhemel en doen geen pogingen om in contact te treden met god, goden of
geesten. Hoe komt dit?
Die hang naar religie en spiritualiteit verklaart
de antropologe Barbara King uit de diepe behoefte van mensen naar verbondenheid.
Zij willen niet alleen emotionele relaties onderhouden met andere mensen maar
tevens met een wereld van wezens die ze niet kunnen zien maar die zij als
aanwezig ervaren in hun dagelijkse leven. Volgens haar gaat het hier om de meest
diepgaande en invloedrijke transformatie in de evolutiegeschiedenis van Homo
Sapiens.
Dat verbondenheid essentieel is in religie is natuurlijk geen
nieuwe stelling. Ze ligt in de etymologie van het woord zelf. En ook vroeger al
hebben belangrijke theoretici verband gelegd tussen religie en de sociale
ingesteldheid van mensen. Barbara King ziet echter meer in de behoefte aan
verbondenheid. Ze vormt een fundamentele evolutionaire verklaring voor de
religieuze neigingen van de mens.
Mensapen, onze nauwste nog levende
verwanten, vormen hechte groepen met een hoge mate van onderlinge verbondenheid.
Ze beschikken over een soms verbluffende mate van empathie en
voorstellingsvermogen, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij betekenis geven
aan elkaar en gevoel hebben voor het volgen van regels. Elk van deze
eigenschappen kan een bouwsteen zijn voor de menselijke religie en verbeelding.
Het vermogen zich in de plaats van de ander te stellen ligt immers aan de basis
van de gulden regel, die de kern uitmaakt van alle spiritualiteit en
religies.
Van de miljoenen jaren waarin onze voorouders zich van hun
mensaapachtige voorouders hebben verwijderd blijven echter alleen materiële
sporen over. Maar volgens King kunnen we geredelijk aannemen dat de onderlinge
emotionele afhankelijkheid zich in deze periode verlengde en verdiepte. Zo
ontstond een rijk innerlijk leven van gezamenlijke creativiteit en
betekenisverlening. Over deze periode blijft ze echter noodgedwongen erg
vaag.
Pas met de Neanderthalmens vinden we duidelijke sporen van
verbeeldingskracht en symbolisch denken. De talrijke vondsten van
grotschilderingen en grafgiften die zij uitgebreid beschrijft wijzen volgens
Barbara King op spirituele activiteiten. In die periode manifesteert zich een
soort culturele evolutie in het gedrag die de behoefte aan verbondenheid met
elkaar op een ander, hoger plan brengt. Of er toen ook al sprake was van een
coherente religie kan uit de vondsten echter niet worden afgeleid.
In
haar boek verzamelt King een massa sprekende voorbeelden van de spirituele
activiteiten en het leven van onze voorouders. Ze onderzoekt hoe de behoefte aan
verbondenheid bij onze uitgestorven voorouders tot uiting is gekomen en ze doet
dat grondig. Ze beschrijft uitvoerig de aanwijzingen voor de voortschrijdende
spiritualiteit bij onze voorouders. Die schrijft zij toe aan het toenemend
vermogen om symbolisch te denken. En dit brengt ze dan weer in verband met de
hechte emotionele relatie tussen moeder en kind.
Maar een beschrijving,
hoe goed uitgewerkt ook, is nog geen verklaring. Het beloofde verband tussen
onze behoefte aan emotionele verbondenheid met andere mensen, ons symbolisch
vermogen en het gevoel van verbondenheid met de voorgestelde wereld van goden en
geesten wordt niet duidelijk uitgeklaard. We krijgen geen samenhangende
verklaring waarom mensen een emotionele binding met het heilige
ontwikkelden. King belooft dus meer dan ze waarmaakt. Op zich zou dat niet zo
erg zijn. Het zou getuigen van gebrek aan realisme als we het verband tussen de
behoefte aan verbondenheid en spiritualiteit en religie zouden afwijzen of
negeren.
De materialistische benadering, die de oorsprong van het
godsidee in de genen of hersenen zoekt, schiet daarom volgens haar hopeloos
tekort. De genetische verklaring doet inderdaad geen recht aan de complexiteit
van religie en spirituele ervaringen. Dit is echter ook niet de bedoeling van
dit verklaringsmodel. Ook de cognitief antropologische verklaring van Pascal
Boyer, die nochtans zeer degelijk gefundeerd is, krijgt van haar een
onvoldoende.
Je zou dan verwachten een minstens even coherente en
systematische alternatieve visie geserveerd te krijgen. Dit is echter niet het
geval. Het betoog van King is eerder slordig en rommelig uitgewerkt en
gepresenteerd. Ik denk dat haar verklaringspiste wel zeer interessant is. Die
staat echter niet tegenover de andere, maar is er een aanvulling op en onderdeel
van. En ze had die veel systematischer en inzichtelijker mogen uitwerken.
Het boek eindigt met een stand van zaken over god en de wetenschap in
het Amerika van de eenentwintigste eeuw en de strijd die het creationisme en
intelligent design voeren tegen de evolutietheorie. Op zich biedt dit hoofdstuk
een aantal verhelderende inzichten, onder andere over het verschil tussen een
theorie en een hypothese. King blijft hier echter op de vlakte en legt geen
enkel verband met het onderwerp van haar boek. Net hier zou er een interessant
verband kunnen worden opgehelderd tussen de behoefte aan emotionele banden en
ergens bij te horen en het vasthouden aan bepaalde religieuze
denkbeelden.
Wie denkt een goed geargumenteerde fundamentele verklaring
te vinden voor de vraag waarom we in god geloven komt bedrogen uit. Niet alles
in dit boek is echter teleurstellend. Het bevat veel boeiende en leerrijke
passages en, al zijn bepaalde stellingen onvoldoende uitgewerkt, haar betoog is
heel uitgebreid en degelijk gedocumenteerd. Barbara King heeft een speciale band
met de soms ontroerend empathische Afrikaanse mensapen die ze gedurende vele
jaren heeft bestudeerd. Wie een goed beeld wil krijgen over de ingewikkelde
afstammingslijn van de mens voor zover bekend kan ook in het derde hoofdstuk
terecht.
BARBER, B.R., De infantiele consument. Hoe de markt kinderen bederft,
volwassenen klein houdt en burgers vertrapt. (Vert. Consumers. How
Markets Corrupt Children, Infantilize Adults and Swallow Citizens Hole)
Adam, Ambo/Manteau, 2007, 512 pp. ISBN 978 90 263 2069 9
Easy listening muziek, makkelijk krediet, comfortabele betalingsvoorwaarden,
afvallen in je luie zetel, spieren kweken zonder training, moeiteloos een
scriptie schrijven.
In het consumentenkapitalisme wordt ons een levenslange kindsheid opgedrongen
met gemakkelijk en snel te verkrijgen beloningen, op voorwaarde dat we kopen.
Deze vaststelling stemt de bekende Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber bepaald
niet vrolijk. Want deze evolutie mag het leven van grote groepen mensen in het
rijke deel van de wereld in bepaalde opzichten luchtiger gemaakt hebben, ze kan
democratie, verantwoordelijkheidsgevoel en burgerzin ondermijnen en houdt
groeiende risicos in voor het kapitalisme zelf.
Het vrije marktkapitalisme heeft ons welvaart gebracht en samen met de
democratisering ook meer vrijheid en gelijkheid. Het ondernemerskapitalisme
produceerde goederen die aan de levensbehoeften van mensen tegemoet kwamen. Nu
we alles hebben wat we nodig hebben moeten producenten ons overhalen om meer te
kopen willen ze zelf kunnen overleven. Want bij de grote massa behoeftige mensen
in de wereld kunnen ze niet terecht. Die beschikken immers niet over de middelen
om te kopen wat ze nodig hebben.
Om een continue afzet van goederen te verzekeren moet er dus bij de
kapitaalkrachtigen aangeklopt worden. Als zij geen behoefte meer hebben aan
producten, dan moet die hen maar aangepraat worden. En hoe kan dat beter dan
beroep te doen op het kind in de consument? Een vooruitziende blik ziet dan ook
graag de jeugd zo vroeg mogelijk ingelijfd in het eeuwige winkelprogramma.
Daarvoor moeten de consumensjes
zo snel en efficiënt mogelijk klaar gestoomd worden voor hun rol van toekomstige
consument. Fabrikanten proberen de jeugd te verleiden met hippe vormen en
kleurrijke verpakkingen van alles en nog wat. En op de televisie worden kinderen
bijna onafgebroken gebombardeerd met reclame voor snoep, lekkere hapjes en
hebbedingetjes.
Onze samenleving wordt steeds meer beheerst door een infantiel ethos waarin
kinderlijk gedrag en kinderlijke waarden centraal staan. Snel, gemakkelijk en
eenvoudig zijn de sleutelwoorden: fastfood, snelle wagens, flitsende beelden,
snapshots, interviews van een paar minuten, reeksen films met dezelfde figuren
of gelijkaardige plot. De kinderwereld is een hazencultuur waarin geen ruimte is
voor schildpadden of verdieping.
Benjamin Barber beschrijft uitgebreid hoe de nood aan afzet van producten
waaraan niemand echt behoefte heeft leidde tot de inflatie van marketing en
reclame die inspeelt op kinderlijke behoeften van volwassenen. De moderne
consument is een dwangmatige koper geworden die tot consumptie gedreven wordt
omdat de toekomst van het kapitalisme ervan afhangt. Op indringende wijze toont
hij aan hoe de permanente koopziekte en de verkwisting desastreuze gevolgen
hebben voor de samenleving als geheel. De recente economische crisis is zeker
deels veroorzaakt door het onbeperkt verschaffen van consumentenkrediet.
De markt houdt de consument voor dat vrijheid bestaat uit de keuze om te
kopen wat we willen. Maar de vrijheid om te kopen wat we willen is geen echte
vrijheid, zegt Barber. We kunnen wel kiezen uit een menu, maar we kunnen niet
kiezen wat er op dat menu staat. De vrijheid om te kopen wat we willen geldt
bovendien enkel voor diegenen die over het nodige geld beschikken. Wie arm is
heeft geen keuze. Op die manier werkt het consumentenkapitalisme ongelijkheid in
de hand en ondermijnt het de democratie en de democratische fundamenten in onze
samenleving.
In combinatie met privatisering heeft infantilisering nog meer ongewenste
gevolgen. Persoonlijke keuzes op basis van kinderlijke behoeften kunnen zware
ongewenste maatschappelijke consequenties hebben. Wat het impulsieve ik wil
staat vaak op gespannen voet met het algemene welzijn. Dit is bijvoorbeeld het
geval met de brandstofverslindende SUVs die onze wegen onveilig maken. De
kosten ervan worden door de gebruikers gedachteloos afgewenteld op de
maatschappij. Tegelijk wordt de overheid wantrouwig bekeken als een dief en een
instantie die er alleen maar op uit is de individuele vrijheid te beperken.
Het klinkt als de klaagzang van een oerconservatieve filosoof, maar Benjamin
Barber is een liberale politicoloog en democraat in hart en nieren. Hij is
hiermee niet aan zijn proefstuk toe. In vorige
publicaties wees hij ook al op de ernstige politieke, sociale en economische
gevaren van een ongebreidelde vrije markt. Niet het kapitalisme op zich is het
probleem. Het probleem is dat het niet voorziet in de werkelijke behoeften van
mensen.
Uiteraard besteedt Barber ook aandacht aan de tegenbeweging. Sommige
consumentenbewegingen organiseren verzet. Dit is echter verre van eenvoudig.
Marketing speelt in op diepgewortelde eigenschappen van de mens. Voor je het
weet zit je met je verzet zelf tot over je oren in het systeem. Een lichtpunt is
dat steeds meer bedrijven de markt van het maatschappelijk verantwoord
ondernemen ontdekken. Maar een werkelijke oplossing kan slechts komen van een
politiek die zich niet laat inpakken en consequent een koers van democratische
globalisering vaart. Over hoe dat concreet kan gerealiseerd worden blijft Barber
jammer genoeg erg vaag.
Ook al gaat het vooral over de uit de hand gelopen Amerikaanse toestanden,
het verhaal van De infantiele consument is zeer herkenbaar. De
exploitatie van emoties en de manipulatie van lifestyles grijpen ook in Europa
steeds agressiever om zich heen. De hallucinerende verhalen van Barber over wat
er kan gebeuren wanneer ook de overheid de kaart trekt van de privatisering
moeten ons alarmeren om waar mogelijk de trend te doen keren.
Toch heeft dit boek me teleurgesteld. Barber heeft zich uitgebreid
gedocumenteerd en bezit een indrukwekkende kennis over het onderwerp. Maar
anders dan in zijn vorige boeken wordt de lijn van zijn betoog overspoeld door
talloze illustraties hoe sprekend en herkenbaar ook die steeds weer
hetzelfde moeten aantonen en waardoor de centrale gedachtegang geregeld
ondergesneeuwd wordt. Hoofdstukken van meer dan vijftig paginas met een
minimale indeling nodigen ook al niet uit tot het vasthouden van de
aandacht. Geregeld kreeg ik de aanvechting om er het bijltje bij neer te
leggen omdat het mij niet voldoende kon boeien. Een boek dat een echte
eye-opener kon zijn schiet zo jammer genoeg zijn nobele doel voorbij.
BOSWIJK-HUMMEL, R., Troost
vragen, geven en ontvangen. Haarlem, Uitg. De Toorts, 2003 (2e dr.), 238 pp.
ISBN 90 6020 794 7
In periodes van verdriet en wanhoop kunnen mensen
elkaar vaak niet opvangen. Ze weten niet hoe ze deze sombere gevoelens met
elkaar kunnen delen. Partners, familie- en gezinsleden, vrienden zouden elkaar
wel willen bijstaan, maar deze pogingen verlopen soms zeer stroef. Ze zijn niet
in staat om elkaar te steunen en daardoor ontstaan vaak misverstanden die bij
beide partijen veel frustratie en teleurstelling opleveren.
Nogal wat
mensen blijven heel lang met onverwerkte pijn zitten omdat ze die aan niemand
kwijt konden. Omgaan met pijn en verdriet van anderen is verre van gemakkelijk.
Troosten en getroost worden, het gaat niet vanzelf.
Je hoeft echter geen
soort psychotherapeut te zijn of een bepaalde techniek te beheersen om iemand te
kunnen troosten, zegt Riekje Boswijk-Hummel. Troosten is een heel gewone
menselijke activiteit. Je hoeft eigenlijk niets speciaals te doen. Troosten is
communicatie over gevoelens en emoties, contact houden en oprechte aandacht
geven aan de ander.
Dat is echter niet evident, want negatieve gevoelens
als pijn, verdriet, boosheid, wanhoop brengen ons van ons stuk. Het delen van
deze gevoelens kost vaak moeite, zowel voor wie ze ervaart als voor wie ernaar
luistert. We durven niet aangeven dat we het moeilijk hebben, of we weten ons
geen raad met het leed van de ander.
Riekje Boswijk-Hummel gaat in dit
boek uitgebreid in op de wijze waarop mensen met elkaar omgaan in de sombere en
lastige perioden van het leven. Ze belicht hoe goedmenende troosters de bal mis
kunnen slaan zodat de klager gefrustreerd en teleurgesteld achter blijft.
Sommige mensen lijken ook ontroostbaar in een slachtofferrol te blijven steken
en schrikken mogelijke troosters daardoor af.
Ze maakt duidelijk wat het
verschil is tussen troost en medelijden, tussen erkennen en meevoelen, tussen
aanvaarding en berusting. Ze legt uit waarom het niet voldoende is dat je jezelf
kan troosten en waarom de troostende aanwezigheid van een ander mens zoveel
beter werkt. En ze verheldert waarom net in een vaste relatie de partners er
vaak niet in slagen elkaar troost te bieden bij gezamenlijk leed.
In het
laatste hoofdstuk verschaft ze tenslotte een paar eenvoudige, maar inspirerende
praktische aanwijzingen die kunnen helpen om te ontsnappen aan destructieve
communicatie en bevredigende troostgesprekken te voeren.
Wie wil
stilstaan bij het eigen leed en dat van anderen vindt in dit boek een praktische
en bruikbare handleiding. Het is vlot geschreven in gewone taal en de inhoud is
heel herkenbaar.
de BOTTON, A., Ode aan de arbeid. (Vert. The
Pleasures en Sorrows of Work) Adam/Apen, Uitg. Atlas, 2009, 351 pp. ISBN 978 90 450
1587 3
We staan er doorgaans niet bij stil wat er nodig is opdat we s
ochtends van ons geurige bakje troost kunnen genieten of dat bord ontbijtgranen
kunnen binnen spelen. Hoe werden de grondstoffen bewerkt, verpakt en vervoerd?
En wat kwam erbij kijken voor het koffiezetapparaat in de winkel stond en we de
havervlokken op temperatuur kregen?
In musea vergapen we ons aan
adembenemende kunstwerken, maar we vragen ons zelden af hoe ze tot stand zijn
gekomen. We bewonderen wel het originele idee en de creatieve uitwerking, maar
van de immense hoeveelheid noeste arbeid die dit alles mogelijk maakte hebben we
geen flauw benul. De letterlijk adembenemende verfproductie, het nauwgezette
weven van het doek, het smeden van hamer en beitel van de beeldhouwer en het
geduldige precisiewerk van de instrumentenbouwer houden zich op achter de
schermen, verborgen voor het onwetende kunstminnende publiek. Ook bij het lezen
van een boek of krant denken wij er niet over na hoe papier of drukinkt werden
vervaardigd, hoe de tekst werd gedrukt of de krant werd
geredigeerd.
Arbeid lijkt in ons moderne leven wel vanzelfsprekend
geworden en heet zinvol te zijn, ze verkeert toch nog altijd in een prozaïsche
mist van saaiheid en jammerlijke noodzaak. Alleen op een open bedrijvendag is
het ons vergund een blik te werpen op het intrigerende proces dat de producten
levert waarmee we ons leven aangenaam en comfortabel maken.
De filosoof
Alain de Botton vergast
ons op een reeks bespiegelingen over werk. In zijn kenmerkende en meeslepende
poëtische stijl neemt hij ons mee naar de visserij, een koekjesfabriek, een
overslagplaats, de lancering van de Ariane, loopbaanbegeleiding, de
hoogspanningslijn naar de Londense haven, het ogenschijnlijk saaie bestaan van
de boekhouder, een uitvindersbeurs van aanstormende en tot mislukking gedoemde
ondernemers-in-spe en eentje van vliegtuigbouwers. Hij wijst ons op de stille
charme van doorzichtige kantoorgebouwen en de architecturale schoonheid van
moderne constructies als windmolens en hoogspanningslijnen. Die reis achter de
schermen is de aanleiding voor een overvloed van diepzinnige beschouwingen over
de plaats en zin van arbeid in ons leven en de noodzaak om bezig te
blijven.
Weer was de duik in een boek van de Botton een zeer verfrissende
ervaring. Het is niet alleen een essay over de veelzijdige kanten van arbeid,
maar tegelijk een fotoreportage met werk van Richard
Baker. Het boek staat bol van de spitse aforismen en
beschouwingen waarvan je je afvraagt waarom je er zelf niet eerder op
kwam.
Als je het nog niet was, dan kom je bij het lezen van dit boek
zeker onder de indruk van de grootsheid van de technologische arbeid achter de
schermen van ons moderne bestaan.
TELLEGEN, E., Het utopisme van
de drugsbestrijding. Adam, Mets&Schilt, 2008, 348 pp. ISBN 978 90
5330 583 6
Het gebruik van drugs is een emotioneel beladen onderwerp.
Gegeven hun invloed op de bewustzijnstoestand hoeft dit niet te verbazen. Een
sociaal geïntegreerd gebruik van roesmiddelen wordt dan ook meestal niet als
probleem gezien. Wanneer het echter als ordeverstorend wordt ervaren komen de
bestrijders in actie. Eeuwenlang bleven deze acties, onderhevig aan
tegengestelde belangen, geografisch beperkt. Door de globalisering zitten we nu
echter opgescheept met een wereldwijde drugsbestrijding die al veel meer ellende
bracht dan beheerst en gereguleerd gebruik van de betrokken drugs vroeger
veroorzaakte.
Het probleem zal bovendien op de agenda blijven staan omdat
het onoplosbaar is, zegt Egbert Tellegen, socioloog
en emeritus-hoogleraar. De wereldwijde drugsbestrijding blijft immers gebaseerd
op het ideaal van een drugsvrije samenleving. Dit maakbaarheidsideaal, dat
Tellegen vergelijkt met het communisme, is een utopie. Er zijn legio
aanwijzingen dat mensen altijd stoffen gebruikt hebben om hun kijk op de wereld
en hun gevoelens te veranderen en er is alle reden toe om aan te nemen dat ze
dat zullen blijven doen. Veel regelmatige gebruikers kunnen s morgens niet
helder denken tot ze hun eerste kop koffie op hebben.
De voornaamste
oorzaak van de gigantische drugsproblematiek waarmee de hedendaagse
wereldgemeenschap te kampen heeft is de morele veroordeling van druggebruik,
zegt Tellegen. Hij toont aan hoe morele ondernemers van allerlei slag hun
maatschappelijke positie gebruiken om bepaalde morele principes aan anderen op
te leggen. In die morele strijd moet wetenschappelijke kennis het afleggen tegen
vooringenomenheid en moralisme. Een overweldigende hoeveelheid kennis en feiten
die schreeuwt om een drastische herziening van het wereldwijde drugbeleid worden
onder de mat geveegd om een allesomvattend maar contraproductief repressief
beleid in stand te houden.
In zijn boek wil Tellegen vooral de feiten
laten spreken. Op basis hiervan toont hij aan hoe de repressieve
drugsbestrijding net de illegale winstgevende handel in de hand werkt en daarmee
de strijd tegen de drugs rechtvaardigt. Hij maakt duidelijk hoe de bestrijding
en het verbod van de ene drug het gebruik van de andere aantrekkelijker maakte
en in de hand werkte. Bovendien worden als gevolg van drugsverboden milde drugs
vervangen door sterkere en gevaarlijkere. De recente opgang van de legaal
verkrijgbare stof mephedrone bevestigt dit weer. Een repressief beleid werkt
overigens selectief en treft vooral minder machtige en minder weerbare
bevolkingsgroepen in de samenleving.
Wat we over verslaving denken hangt
immers in hoge mate af van wie er verslaafd is, zegt Tellegen. Over druggebruik
bestaan immers een aantal hardnekkige mythes, die hij weer aan de hand van
feitenmateriaal ontkracht. Uit een historisch en geografisch overzicht van het
gebruik van verschillende drugs blijkt dat druggebruik vooral een probleem is
wanneer het geen deel uitmaakt van de sociale structuur van een samenleving. In
dat geval leren jongeren niet van ouderen hoe je op een beheerste manier met een
bewustzijnsveranderend middel kan omgaan.
De wereldwijde strijd tegen
drugs wordt voor het ogenblik geleid door de Verenigde Staten, die er, zoals
gewoonlijk, meteen maar een morele kruistocht hebben van gemaakt. Tellegen
vergelijkt deze oorlog en haar povere resultaten met de wijze waarop diezelfde
strijd in het sociaaldemocratische Zweden wordt gevoerd. Vervolgens zet hij dit
repressieve beleid af tegen het relatief tolerante en op gezondheidsbeschermende
gerichte drugbeleid in Nederland. Onder internationale druk wordt dit beleid nu
echter bijna stelselmatig verhard zonder dat zich dit vertaalt in een navenant
dalend druggebruik.
Wie niet de tijd heeft om de vier vorige hoofdstukken
te lezen, krijgt in het vijfde een instructief overzicht van alle bezwaren tegen
drugsbestrijding nog eens op een rij. Daar horen, behalve de al genoemde, ook
eerder onverwachte argumenten bij als belemmering van de godsdienstvrijheid en
onnodige belasting van het milieu.
Het mag duidelijk zijn dat de
criminalisering en de daarmee samenhangende bestrijding van druggebruik geen
zoden aan de dijk zet en op verschillende gronden af te keuren is. Als verbieden
niet werkt en volledig vrij laten om verschillende redenen ook niet wenselijk is
blijft het alternatief van de regulering. Tellegen noemt het een sociaal
standpunt: mensen zijn vrij in het gebruik, maar de staat kan niet werkeloos
toezien als mensen zich door druggebruik massaal ten gronde richten. Zo is in
onze maatschappij trouwens nog ander gedrag, zoals het gebruik van een
autogordel, gereguleerd. Een regulerend beleid kan op termijn leiden tot het
cultiveren van beheerst druggebruik, geïntegreerd binnen een sociale
context Over hoe dit beleid er concreet moet uitzien spreekt Tellegen zich
niet uit. Wel verwijst hij naar het plan Drugsbeheersing
door Legalisatie dat in 1994 werd voorgesteld.
Dit boek heeft me
aangenaam verrast. Tellegen is een fervente tegenstander van de vaak
gewelddadige drugsbestrijding en spaart de voorstanders niet. Maar hij sukkelt
nergens in de valkuil waarin mensen als Theodore
Dalrymple, die vinden dat drugs te vuur en te zwaard moeten bestreden
worden, zo vaak trappen. Zijn benadering is genuanceerd en relativerend. Hij
ontkent niet de negatieve aspecten van druggebruik, zoals overlast en gevaren
voor de gezondheid, maar plaatst die in een context die toelaat de voor- en
nadelen beheerst af te wegen.
Zijn stellingen zijn stevig onderbouwd en
ruim gedocumenteerd. De tekst laat zich bovendien heel vlot lezen, mede door de
eenvoudige taal en zeer beperkt gebruik van vakterminologie. Warm aanbevolen aan wie een ander beeld wil krijgen over het drugprobleem dan door de media wordt
voorgeschoteld.
ACKERMAN, J., Vrijen, slapen, eten, drinken, dromen. Een dag uit
het leven van je lichaam. (Vert. Sex, Sleep, Eat, Drink, Dream) Adam,
Nw. Amsterdam, 2007, 336 pp. ISBN 978 90 486 0367 7
Op de een of andere
manier zijn we ons allemaal scherp bewust van onze fysieke buitenkant: onze
rimpels, de vorm van onze neus, onze zwembandjes en de vetrolletjes op onze
buik, de eerste grijze haren. Maar tot een of andere storing ons wakker schudt
verkeren we meestal in zalige onwetendheid over wat zich in ons binnenste
voltrekt.
Na een nare droom gaf Jennifer Ackerman haar plannen op om
dokter te worden en werd ze wetenschapsjournaliste. Ze las tientallen boeken en
pluisde honderden tijdschriftartikels uit, neusde rond in laboratoria en woonde
ettelijke vermoeiende lezingen en conferenties bij. In haar boek presenteert ze
de resultaten van de afgelopen vijf jaren intensief onderzoek naar intrigerende
aspecten van de werking van ons lichaam.
Ze maakt ons wegwijs in
de vele ingewikkelde processen en gebeurtenissen die in de loop van een etmaal
de revue passeren. Met zwier loodst ze ons door de cruciale momenten van de dag,
vanaf het ontwaken en de energieke ochtenduren, doorheen de landerige middagdip
en de stresserende deadlines van de dag naar de ontspannende avond tot in het
holst van de nacht.
Haar boek verschaft een
schat aan weetjes over wat er gebeurt in ons lichaam als we vrijen, eten,
slapen, drinken en dromen, en nog veel meer. We leren over circadiane ritmes en
het verschil tussen uilen en leeuweriken. Met het biologische ritme als rode
draad maakt ze onder meer duidelijk waarom de meesten onder ons geen goede
multitaskers zijn, onze aandacht in de voormiddag het scherpste is, een
middagdutje toch voordelig kan zijn, we alcohol het beste in de vooravond
verwerken en de jeuk van een insectenbeet en een verstopte neus ons vooral s
nachts uit de slaap houden. Ze probeert de wonderbaarlijke complexiteit van de
slaap te ontwarren, wat die voor ons lichaam betekent en hoe kunstmatig licht en
het moderne leven de grenzen van het dagelijkse ritme oprekken en ons natuurlijke
slaappatroon in de war sturen.
Uit de vijftig paginas
noten blijkt dat Jennifer Ackerman zich stevig gedocumenteerd heeft met behulp
van gedegen wetenschappelijk onderzoek. Uiteraard zullen na verloop van tijd
bepaalde gegevens door recenter onderzoek bijgewerkt of achterhaald worden.
Voorlopig biedt dit leerzame boek een mooi overzicht van de stand van de
wetenschappelijke kennis van verschillende lichaamsprocessen tijdens het verloop
van een dag.
Jennifer Ackerman
schrijft met een vlotte pen, maar ze gebruikt toch nog vrij veel vaktermen.
Enige voorkennis over de werking van het lichaam maakt de lectuur wat
gemakkelijker. Jammer van de storende slordige vertaling.
van
AGT, D., Een schreeuw om recht. De
tragedie van het Palestijnse volk. Adam, De Bezige Bij, 2009, 168
pp. ISBN 978 90 234
5483 0
Het heeft lang geduurd voor ik in de greep kwam van het besef
hoezeer het Palestijnse volk wordt vermorzeld onder de wielen van de
geschiedenis, aldus de Nederlandse oud-minister Dries van Agt. Sinds
een aantal jaren kan hij echter niet meer aan de kant blijven staan. In dit zeer
goed gedocumenteerde boek beschrijft van Agt de verbijsterende toestand in de
door Israël bezette gebieden.
Er bestaat nog ontstellend veel
onwetendheid over wat er na de Tweede Wereldoorlog werkelijk met de Palestijnen
is gebeurd en over het mateloze onrecht dat zij hebben ondergaan en waaronder ze
nog steeds gebukt gaan. De schaarse infomatie die ons over Israël en de
Palestijnen bereikt is zwaar vertekend. Daardoor worden veel vooroordelen in de
hand gewerkt en gevoed. Die leiden tot onverschilligheid jegens het lot van het
Palestijnse volk of zelfs afkeer.
In een schokkend relaas doorprikt van
Agt een hele reeks mythes over Israël en de Palestijnen, die ons in door Israël
gemanipuleerde berichtgeving wordt voorgeschoteld. De aanhangers van de
zionistische ideologie houden al decennialang heel historisch Palestina bezet en
maken in de bezette gebieden het leven voor de Palestijnse bevolking
ondraaglijk. De kolonisatiepolitiek verdreef hen van vruchtbare grond en dit
proces gaat onverminderd door. Door middel van collectieve straffen voor het
gewapende verzet tegen de bezetting wordt het Palestijnse volk opzettelijk in
een wurggreep gehouden, in rampzalige armoede gedompeld en opgekooid in een
soort openluchtgevangenis. Iedere mogelijkheid op een betere toekomst wordt
aldus aan de Palestijnen ontnomen.
In scherpe bewoordingen veroordeelt
hij de lakse en onverschillige houding van de internationale gemeenschap en haar
onwil om paal en perk te stellen aan de disproportionele Israëlische agressie en
de herhaaldelijke en stuitende schendingen van de mensenrechten. De termen
etnische zuivering en genocide zijn volgens hem zeker niet overdreven. Van
Agt toont ook aan hoe opeenvolgende vredesinitiatieven van de meest
uiteenlopende partijen steeds weer op onverantwoorde Israëlische eisen stuitten,
zodat men zich met recht kan afvragen of Israël wel vrede wil.
Het is
algemeen bekend dat de Verenigde Staten een zware verantwoordelijkheid dragen
voor de onrechtvaardige en schier uitzichtloze situatie in Palestina. De
Israëlische en Amerikaanse belangen zijn op een eigenaardige manier met elkaar
verweven. Maar ook de Europese Gemeenschap heeft in verschillende opzichten
boter op haar hoofd, zo toont van Agt aan. Hij laakt meer bepaald de
opeenvolgende Nederlandse regeringen die zich steeds ondubbelzinnig aan de kant
van Israël hebben geschaard en de Palestijnen zonder meer blijven bestempelen
als terroristen en agressors. Wie in het Westen of in Israël zelf het lot van
de Palestijnen onder de aandacht brengt of het beleid van Israël op de korrel
neemt riskeert trouwens zware persoonlijke aanvallen door prominente
figuren.
Het schrijnende verhaal van Dries van Agt is gebaseerd op
overtuigend bewijsmateriaal uit onverdachte hoek. De rapporten van verschillende
Joodse en andere mensenrechtenorganisaties, het anders zeer terughoudende Rode
Kruis, wetenschappers en professoren uit verschillende disciplines en neutrale
onderzoekscommissies wijzen alle in dezelfde richting. Over het mateloze onrecht
dat de Palestijnen wordt aangedaan kan men alleen diep verontwaardigd
zijn.
Het lot van de Palestijnen moet meer bekendheid krijgen in
Nederland, zegt van Agt, zodat het ook op de politieke agenda komt. Met dit zeer
leesbare en toegankelijke boek levert hij hieraan zeker een bijzonder
waardevolle bijdrage.
van der ZWAN, A., De uitdaging
van het populisme. Adam, Meulenhoff, 2003, 223 pp. ISBN 90 290 7331
4
Sedert het begin van de jaren 80 van de vorige eeuw is het populisme
in Europa steeds nadrukkelijker aanwezig in de politiek. Het populistische
discours is intussen ook door de media en de traditionele politieke partijen
overgenomen.
Populisme is een moeilijk
grijpbaar politiek fenomeen dat zich niet in een of andere ideologie laat
onderbrengen. Daarom is het des te belangrijker om erover te lezen en de
achtergronden ervan proberen te grijpen, aldus van der Zwan. Die wortelen
volgens hem in de problematiek van een gaandeweg machtelozer wordend politiek
bestel. De mondialisering van de economie heeft aan de megabedrijven een schier
onbeperkte macht gegeven over het economisch beleid van nationale regeringen.
Niet alleen in de arbeidersklasse, maar ook in de middenklasse leven steeds meer
mensen in werk- en bestaansonzekerheid. Momenteel houdt veertien procent van
alle werknemers er bijvoorbeeld serieus rekening mee dat ze op ieder moment
ontslagen kunnen worden.
Tegenover dit mondiaal economisch geweld staan
de nationale regeringen machteloos. Overheden kunnen hun beloften van zekerheid
en stabiliteit niet meer nakomen. Erger is echter dat de overheid zelf - met
inbegrip van de linkse partijen - te ver is meegegaan in dat economische
verhaal. Minder staat was de leuze van de derde weg. De overheid heeft
belangrijke onderdelen van het publieke bedrijf te veel en te lang op marktleest
geschoeid. Het heeft de burger geen voordeel gebracht. Hij is een willoze
speelbal geworden van onbegrepen en onbeheersbare krachten en is de overheid
gaan wantrouwen.
Deze situatie wordt gecompliceerd door de moeilijke
integratie van de etnische minderheden. Die zijn in alle opzichten een sprekend
voorbeeld van de aloude tegenstelling tussen onder- en bovenbouw van de
maatschappij. De etnische minderheden zijn de nieuwe maatschappelijke onderlaag
geworden, die door het populisme graag als zondebok voor alle maatschappelijke
problemen wordt gebruikt. Bij de maatschappelijke bovenlaag bemerkt van der Zwan
daarentegen een opmerkelijke onverschilligheid hij noemt het gebrek aan
publiek ethos - voor de problemen van de midden- en onderklasse.
De
uitdaging van het populisme ligt volgens van der Zwan in de versterking en
herwaardering van de staat. Niet minder maar méér staat dus. De overheid dient
de voorwaarden te creëren waaronder burgers veilig kunnen leven, hoogwaardig
onderwijs kunnen volgen, actief kunnen participeren in een modern
productiesysteem, gebruik kunnen maken van essentiële voorzieningen en
gevrijwaard worden van bestaansonzekerheid die het individuele vermogen
overstijgt.
Van der Zwan houdt daarmee een pleidooi voor verlicht modern
nationalisme. De burgers moeten zich weer actief betrokken voelen bij een
gemeenschappelijk project, een verbond waarvoor ze zelf gekozen hebben. Daarin
is geen plaats voor ongeremd kapitalisme. Maar daarin is evenmin plaats voor
etnisch nationalisme, dat zijn voedingsbodem vindt in de onzekerheid van het
huidig maatschappelijk klimaat.
De overheid staat voor een zware taak.
Hoe het vertrouwen van de burgers weer winnen? Er is maar één weg volgens van
der Zwan: de overheid moet zichtbare en efficiënte prestaties leveren. Hier ziet
hij nieuwe kansen voor het socialisme. Als de staat een gemeenschappelijk
project moet zijn, kan de overheid het zich niet veroorloven dat grote groepen
mensen marginaal zijn en uitgesloten worden. Het gaat niet op de midden- en
onderklasse verder over te leveren aan het geweld van de internationale
concurrentiedruk en de bovenlaag hiervan te vrijwaren.
Een radicaal
sociaal-democratisch antwoord moet dus de ideologisch geladen tegenstelling
tussen rijk en arm weer centraal stellen. Bescherming van de zwakkeren en
herverdeling zullen weer effectief op de agenda moeten komen, ook al betekent
dit dat men tijdelijk van regeringsdeelname moet afzien. Anderzijds zal men de
solidariteitsgedachte van het oorspronkelijke socialisme weer nieuw leven moeten
inblazen: wie wil aanspraak maken op rechten moet ook verantwoordelijkheid
opnemen.
Dit boek bestaat uit een aantal onafhankelijke essays. Sommige
ervan zijn intussen al meer dan tien jaar geleden geschreven. Ze zijn niettemin
nog verbazend actueel. Van der Zwan behandelt het onderwerp genuanceerd en
diepgaand, zijn betoog is zeer degelijk uitgewerkt en gebaseerd op stevig
onderzoek. Sommige van zijn stellingen roepen natuurlijk vragen op, maar dat is
ook de bedoeling van een dergelijke publicatie.
Ook al zijn niet alle
hoofdstukken even gemakkelijk te volgen, het geheel is vrij inzichtelijk en
redelijk goed leesbaar voor wie zich een beetje inspanning getroost.
BANEKE, J., Waarom vrouwen zich
meer schamen dan mannen. Over psychologie, criminaliteit en cultuur. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2009, 295 pp. ISBN 978 90 351 3364 8
Als gevolg van
een bijzonder hatelijke pestcampagne tegen haar op het internet heeft de
directrice van een Britse school onlangs ontslag genomen uit haar functie. Wat
beweegt mensen ertoe om hen soms totaal onbekende personen op internet van de
meest walgelijke zaken te betichten? Psychologen denken dat dit onder meer te
verklaren is door de anonimiteit van het medium. Als niemand mij ziet of weet
wie ik ben, vallen remmingen weg die mij anders weerhouden van onfatsoenlijk of
schaamteloos gedrag.
Hiermee is een belangrijke functie van schaamte
gegeven. Volgens sommige auteurs zou schaamte fundamenteler zijn dan schuld.
Schaamte of de vrees voor schaamte zet ons aan tot sociaal aanvaardbaar gedrag.
Schaamte, zo denkt men, is ontstaan in de evolutie als sociaal signaal om het
eigen gedrag af te stemmen op anderen. Baneke legt uit hoe schaamte berust op
een specifiek netwerk van verbindingen in de hersenen die zeer dicht aanleunen
bij het stresssysteem.
De titel van dit boek zet de lezer op het
verkeerde been. Dit boek gaat niet over verschillen tussen mannen en vrouwen en
het valt helemaal niet in de categorie Mars-en-Venus. Het gaat over de emotie
schaamte.
In de psychologie en de sociale wetenschappen is het onderzoek
naar schaamte pas relatief laat op gang gekomen. Joost Baneke, klinisch en
forensisch psycholoog en hoogleraar aan de Universiteit Twente, heeft de
afgelopen jaren onderzoek verricht naar schaamte, geestelijke gezondheid en
criminaliteit. In dit boek presenteert hij het resultaat
daarvan.
Schaamte is een diepmenselijke en complexe emotie met veel
functies. Er is een hele familie van aan schaamte verwante woorden. Schroom,
schuchterheid, schande, verlegenheid, twijfel, minderwaardigheid, bescheidenheid
zijn allemaal gevoelens en emoties die op een of andere manier met schaamte te
maken hebben. Sommige ervan krijgen altijd een negatieve betekenis, andere
worden, afhankelijk van de context, positiever gewaardeerd. In dit boek
verkent Joost Baneke verschillende betekenissen en interpretaties van
schaamte.
Hij toont aan hoe schaamte zowel een verbindende als
vervreemdende kracht kan zijn. Schaamte voelen we als gevolg van vernedering,
gekrenktheid, maar ze kan ook een uiting zijn van respect voor anderen. Ze kan
ons ervan weerhouden, maar ook aanzetten tot agressie en geweld. Baneke maakt
duidelijk hoe een schaamtecultuur of cultuur van de eer, die wij vooral op een
negatieve manier kennen, ook positieve aspecten inhoudt. Schaamte of eer zijn
een uiting van respect voor de ander, van onderlinge verbinding en gevoel van
fatsoen.
In zijn praktijk als forensisch psycholoog krijgt Joost Baneke
ook te maken met mensen die schijnbaar geen schaamte kennen. Schaamteloosheid
lijkt verband te houden met de vroegkinderlijke emotionele relaties. Hij
onderzoekt dus hoe schaamte wortelt in het hechtingsproces en de ontwikkeling
van het empathisch vermogen. En omdat vrouwen in het algemeen meer dan mannen
gericht zijn op het leggen en onderhouden van relaties, empathischer zijn en
zichzelf daardoor sneller zien door het oog van de ander, schamen zij zich meer
dan mannen.
En zo krijgt de lezer in het achtste hoofdstuk eindelijk een
antwoord op de titelvraag. Of liever: dat antwoord moet je zelf vinden. Want het
boek van Baneke leest als een ongeleide wandeling door een bos. Het is, zoals
hij zelf zegt, het verslag van onderzoek, theorieën en beschouwingen over
schaamte. Hiervoor heeft hij zich grondig verdiept in de mythologie, de
filosofie, het neurologisch en wetenschappelijk onderzoek, de literatuur en de
psychoanalyse.
Wie een samenhangende en inzichtelijke visie verwacht over
de emotie schaamte in haar vele gedaanten en aspecten blijft echter op zijn
honger zitten. Baneke beperkt zich tot de bespreking en samenvatting van divers
onderzoek en de inzichten van verschillende autoriteiten over schaamte. Om zijn
betoog goed te kunnen volgen heb je echter heel wat voorkennis nodig uit
uiteenlopende domeinen: de Griekse mythologie, de psychoanalyse, het
hersenonderzoek, de filosofie, de cultuurstudie.
Dit werk heeft meer weg
van een studieboek en het vraagt nogal wat zelfwerkzaamheid om de rijke en
gevarieerde inhoud te verwerken. Ook al heeft de auteur zich heel zeker beijverd
om de tekst voor de modale lezer toegankelijk te maken, zijn betoog blijft verre
van gemakkelijk verteerbaar.
Misschien ligt dit wel aan de complexiteit
van het onderwerp. Van een deskundige die daar gedurende jaren een studie van
gemaakt heeft mag je echter meer verwachten. Toch heb ik kennis gemaakt met een
paar interessante en verrijkende invalshoeken uit verschillende disciplines.
Heel zeker zijn een aantal daarvan onvolledig of eenzijdig. Dat mannen zich in
het algemeen minder schamen dan vrouwen is bijvoorbeeld betwistbaar. Het is
waarschijnlijker dat ze er op een andere manier mee omgaan en er uiting aan
geven (Als
mannen konden praten).
Ik mis een bronnen- of
literatuurlijst, maar er zijn wel een uitgebreide
notenlijst, personen- en zakenregister opgenomen.
KRONDL, M., De smaak van de verovering. Venetië, Lissabon en
Amsterdam en de strijd om de specerijen. (Vert. A Taste of Contest. The
Rise and Fall of the Great Cities of Spice 2007) Adam, Ambo,
2008, 366 pp. ISBN 978 90 263 2113 9
Vóór de Europeanen zich er
op stortten bestond er reeds lang een bloeiende specerijenhandel in het Oosten.
Smaakmakers en kruiden waren integraal onderdeel van de Romeinse keuken. In de
donkere begintijd van de Middeleeuwen waren specerijen echter vrijwel verdwenen
uit de dagelijkse kost. Maar de kruisvaarders maakten kennis met de Oosterse
eetgewoonten en brachten een nieuwe trend naar het Europese
continent.
Kruiden werden de kroon op
elke verfijnde keuken. Gekruid eten was exotisch, het was hip en de mensen
vonden het lekker. Specerijen werden de volgende zeshonderd jaar een wezenlijk
onderdeel van een luxueuze levensstijl waarmee de bovenlaag van de bevolking
zich onderscheidde van de onderste lagen. Binnen de rijke klasse werden ze
bovendien als medicinale voedingssupplementen gebruikt. Overvloedig gebruik van
specerijen was een teken van welstand.
Specerijen waren immers
peperduur. En ondanks de hoge kosten van verhandeling en transport waren in de
specerijenhandel buitengewone winsten te maken. Mensen over de hele wereld
hebben fortuinen verdiend aan de Europese hunkering naar peper, kaneel,
kruidnagel en nootmuskaat. Kooplieden vergaarden fabelachtige rijkdommen in de
specerijenhandel, monarchen financierden hun legers met hun aandeel in de
peperbranche. Maar nergens vormden de Aziatische specerijen het levensbloed van
de welvaart zozeer als in de pakhuizen van Venetië, Lissabon en
Amsterdam.
Michael
Krondl, docent-kok aan de New School in New York, neemt ons mee op een
boeiende en intrigerende reis naar het geurige verleden van deze
specerijensteden. Hij verdiept zich in het verhaal van de opkomst en ondergang
van deze specerijencentra en de economische, politieke en militaire
wisselvalligheden die daarin een beslissende rol speelden.
Hij verheldert hoe de
Venetianen hun succes dankten aan de overname van de maritieme activiteiten van
het verzwakte Byzantijnse Rijk tijdens en na de kruistochten en hoe de
godsdienstwaanzin in Europa en de dertigjarige oorlog de doodsteek gaven aan de
Venetiaanse specerijenhandel.
Het wordt ons duidelijk
waarom de Portugezen voor de handel in specerijen de zware ontberingen
trotseerden van de moeilijkste en zwaarste reis die de wereld toen kende. Op
deze wijze verdrong een nietig en straatarm land als Portugal de Venetianen en
werkte zich op tot de leider in de specerijenhandel. Uiteindelijk moest Portugal
zijn heerschappij afstaan aan een opkomende macht in het
noorden.
In Amsterdam pakten de
Hollanders de zaak weer anders aan. Zij bundelden de krachten in de Vereenigde
Oost-Indische Compagnie en legden daarmee de fundamenten voor een
specerijenimperium in Zuidoost Azië. Dit monopolie op de handel in nootmuskaat,
foelie en kruidnagel was echter niet enkel te danken aan hun zakelijke aanpak
maar evenzeer aan de uitbuiting en genocide van de lokale
bevolking.
Maar na verloop van tijd
betraden ook de Fransen en Britten de specerijenarena. En net toen de Europese
wereldheerschappij de handelswegen helemaal open legde waren de trendsetters de
specerijen beu geworden. Dit maakte mede een einde aan de Hollandse Gouden
Eeuw.
De specerijenhandel bracht
een stroom van mensen en goederen over de hele aarde op gang. Misschien is het
wel niet overdreven als Krondl stelt dat de oorsprong van de globalisering
direct tot de specerijenhandel kan worden herleid. De verschrompelde besjes in
onze pepermolen gaven immers de opmaat voor Europas entree op het wereldtoneel
en zijn uiteindelijke verovering van de wereld.
Dit boek vertelt het
fascinerende verhaal hoe de specerijenhandel een nieuwe wereld vormde.
Wij
denken gemakkelijk dat de wereldgeschiedenis zich voortbeweegt op grote wielen,
op napoleontische egos, op revoluties van de massas, op enorme economische
verschuivingen en technologische verandering. Michael Krondl toont overtuigend
aan hoe schijnbaar onbeduidende details in het dagelijkse leven, zoals de
voorkeur voor bepaald voedsel, kunnen leiden tot opschudding van de
wereldorde.
Hiermee stelt hij de
geschiedenis van de Europese veroveringen en ontdekkingstochten in een ander
daglicht. Krondl heldert ook een aantal misverstanden op over het gebruik van
specerijen. Hij toont aan dat men ze niet nodig had waren om het voedsel te
bewaren, maar dat ze pure luxeproducten waren die slechts langzaam in het bereik
kwamen van de gewone man.
En dat doet hij allemaal op
een zeer vlotte en onderhoudende wijze. Als een volleerde stadsgids laat hij ons
de sfeer opsnuiven van het meer en minder roemrijke verleden van iedere stad,
geeft hij ons een rondleiding langs de historische plaatsen en vertrouwt hij ons
heel wat pittoreske details en anekdotes toe. Hij brengt ons ook in contact met
een paar markante figuren die zich inzetten om het specerijenverleden van de
stad in ere te houden. Michael Krondl is bovendien zelf kok en laat ons
meeproeven van typische gerechten.
Als toetje vergast hij ons op een heerlijk
gekruid renaissancerecept uit iedere stad.
Al is Michael Krondl geen
historicus, zijn verhaal is uitstekend gedocumenteerd met een uitgebreide
bronnenlijst. Een handig register maakt je snel wegwijs.
Voor liefhebbers van
geschiedenis is het smullen geblazen!
NUBER, U., De valkuil van het egoïsme. Zelfverwerkelijking en
eenzaamheid. (Vert. Die
Egoismus-Falle 1993) Adam, Ambo, 1994, 172 pp. ISBN 90 263 1296
2
Na de rampzalige
aardbeving op Haïti schoten alom de benefietconcerten en evenementen als
paddenstoelen uit de grond. Nog geen maand later is het feestgedruis helemaal
verstomd en moet je weer naar de vijfde pagina van de krant om nog iets te
vinden over de getroffen mensen in het straatarme
Haïti.
Twee decennia geleden was
het niet anders. Het typeert de huidige samenleving, zegt Ursula Nuber, psychologe en
psychotherapeute. Een van de redenen waarom catastrofen onze hulpvaardigheid
aanzwengelen is dat iedereen dan ziet hoe groot ons hart wel is. Het kost ons
echter bitter weinig en vraagt slechts een minimale inspanning. Zolang onze
leefstijl en onze gemakzuchtige welstand niet echt worden ingeperkt, zijn we
graag bereid iets voor anderen te betekenen. Maar als we echte offers moeten
brengen, hoe gering ook, worden we algauw onwillig. Voor een serieus
medemenselijk engagement ontbreekt het ons aan tijd, we hebben het per slot van
rekening veel te druk met onszelf.
Natuurlijk zijn er in
onze maatschappij mensen die zich op ethische gronden inzetten voor anderen, die
een engagement aangaan en hun leven in dienst stellen van een sociaal ideaal.
Maar de meerderheid in het Westen is vooral met zichzelf bezig en laat zich aan
de noden van anderen weinig gelegen liggen. Onrustbarend is ook de toegenomen
politieke onverschilligheid voor flagrante schending van mensenrechten of
ernstige sociale ongelijkheid. Dan wordt er algauw gezegd De boot is vol, Wie
echt wil vindt wel werk of We betalen al zoveel
belastingen.
In de afgelopen decennia
is het individu het gouden kalf van onze maatschappij geworden en individuele
vrijheid, zelfverwerkelijking en autonomie de hoogste doelstellingen van ons
leven. Bindingen van familiale of institutionele aard zijn barrières op de weg
naar het te verwerkelijken Zelf en moeten overwonnen worden. Op het podium van
ons leven werken wij aan ontplooiing, persoonlijke welstand en persoonlijk
geluk. We hebben daarbij volledig uit het oog verloren dat we zonder de anderen
niet eens kunnen bestaan. En onze samenleving is getuige van een toenemende
onverschilligheid en vereenzaming van de zelfverwerkelijkte
individuen.
Het klinkt als de
slaapverwekkende klaagzang van een oerconservatieve zeur over de goede oude
tijd, toen de wereld zogenaamd nog goed was. Aan dit soort doemdenken wil Ursula Nuber echter
niet doen. Met dit boek probeert ze enige afstand te nemen en te onderzoeken hoe wij
egoïsten zijn geworden.
Ze beschrijft hoe de
strijd voor vrijheid en het recht op zelfstandig denken en handelen, die een
overwinning was op beperkende traditionele bindingen en instellingen, haar doel
voorbijgeschoten is. Het oorspronkelijke individualisme is verworden tot
propaganda voor een opgeblazen en onrealistisch Zelf dat de eigen behoeften
centraal stelt. Een van de belangrijkste redenen is ongetwijfeld dat de vorm van
onze maatschappij en economie groot belang heeft bij mensen die met zichzelf
bezig zijn. De moderne psychologie en psychotherapie stelden de individuele
ontplooiing centraal en weekten de mens los uit zijn sociale omgeving. Hiermee
sloten ze naadloos aan bij het heersende economische
systeem.
Op weg naar
zelfverwerkelijking en autonomie hebben we iets belangrijks overboord gezet: het
vermogen om leven en lot met andere mensen te delen. Het lijkt erop of de
vroegere heerschappij van Staat en Kerk over het individu vervangen is door de
tirannie van een economisch systeem dat de enkeling regelrecht conditioneert tot
egoïstisch denken en handelen.
Nuber toont aan hoe deze
evolutie een nefaste invloed heeft gehad op de waardering van
verantwoordelijkheidszin en zorg, de typisch vrouwelijke inbreng in een
samenleving. Vrouwen én mannen in zorgverlenende beroepen worden onderbetaald,
en de onbetaalde zorg wordt schromelijk ondergewaardeerd. In een samenleving
waar competitie en individuele prestaties je maatschappelijke status bepalen,
delft echter iedereen het onderspit. Want de voordelen van concurrentie en
consumptie zijn op de lange duur schadelijk voor elke afzonderlijke burger van
die maatschappij.
Wij geloven daarbij graag
dat wij die zelfverwerkelijking nastreven uit vrije wil. In werkelijkheid zijn
we, veel meer dan we zelf willen toegeven, marionetten in een toneelstuk waar de
regie door andere personen en instanties wordt gevoerd. Vrijwel al onze
beslissingen zijn slechts in schijn individueel. Ze maken deel uit van een
collectieve trend. Wij definiëren onszelf meer dan ooit als individu, als anders
dan de anderen, maar we realiseren ons niet dat we ook dààrvoor van de anderen
afhankelijk zijn.
Tenslotte roept Ursula
Nuber op tot herwaardering van verbondenheid en gemeenschapszin. Alleen een
ethiek van individuele en maatschappelijke verantwoordelijkheid kan het tij
keren. We moeten ons weer bewust worden van de samenhang van ons eigen geluk en
dat van anderen. Het is jammer dat ze erg vaag blijft over hoe dat concreet te
realiseren valt.
Zoals alle analyses van
een maatschappelijke evolutie is ook deze onvolledig en inaccuraat. Ursula Nuber
laat een aantal alternatieve zienswijzen onbenut. Was de mens vroeger dan
altruïstischer? Kan meer egoïsme ook een reactie zijn op de overvloed aan
ellende in de wereld?
Het is altijd interessant
om een maatschappijkritisch boek te laat te lezen. Het hindsight-voordeel
stelt je in staat om een aantal stellingen op hun waarde te toetsen. Op twee
decennia tijd is onze maatschappij natuurlijk veranderd. De cocooning rage ligt
alweer een paar jaar achter ons, we hebben nu een klimaatprobleem en een
economische crisis. In een aantal opzichten is dit boek inderdaad
gedateerd.
Maar het fundamentele
probleem is volgens mij nog altijd actueel. De inflatie van het individu gaat
niet minder stevig door. Het consumentisme scheert ongeziene toppen, de algemene
betrokkenheid bij de wereldproblematiek blijft erg lauw en maatregelen om de
klimaatverandering in te dijken mogen ons niet teveel kosten. Op het podium van
de netwerksites moeten je talrijke vrienden vooral aantonen hoe populair je zelf
bent. En de profilering van het individu is in de eenentwintigste eeuw
geëvolueerd tot een soort groepsegoïsme. De vraag is dan minder wie je zelf bent
maar of je wel bij ons hoort.
Dit dunne boekje is vlot
leesbaar en mag er, gelezen door een geactualiseerde bril, nog best
zijn.
SITSKOORN, M.,
Het maakbare brein. Gebruik je hersens en word wie je wilt zijn. Adam,
Uitg. Bert Bakker, 2008 (2e dr.), 216 pp. ISBN 978 90 351 3227 6
Als er één
orgaan is in ons lichaam waarbij we zelden stil staan zijn het onze hersenen
wel. En toch zijn ze 24 uur per etmaal zeer actief en verbruiken ze 25% van de
energie die we opnemen. Ze hebben dan ook heel veel omhanden. De hersenen
ontvangen de onophoudelijke stroom van informatie van binnen en buiten ons
lichaam, verwerken en slaan die op en zetten ons aan te handelen.
Het
moderne hersenonderzoek heeft duidelijk gemaakt hoezeer de hersenen een
allesbepalende rol spelen in ons gedrag. Denken, leren, sporten, dromen,
musiceren, film kijken, verliefd zijn, alle andere emoties en nog veel meer
worden gestuurd door onze hersenen. Ongeveer 35% van alle ziektes in Europa
hebben betrekking op het brein. Hoe we leven wordt in belangrijke mate door onze
hersenen bepaald.
We hebben het dus bij het verkeerde eind als we onze
hersenen negeren, zegt neuropsychologe Margriet Sitskoorn.
Onze hersenen bepalen niet alleen wie we zijn en wat we doen, het werkt ook
andersom. Ze worden op hun beurt ook door ons gedrag gevormd. Onafgebroken
organiseren zij zich op basis van de informatie die ze binnen
krijgen.
Dat de hersenen zich onder invloed van opvoeding en onderwijs
tijdens de jeugd ontwikkelen en vormen nemen we geredelijk aan. Het brein van
een violist verschilt van dat van een zwemkampioen, ook en vooral als ze al heel
jong begonnen te oefenen. Maar dat dit proces ook doorgaat als we eenmaal
volwassen zijn is veel minder bekend. De plaats waar je geboren bent en de
opvoeding die je gekregen hebt zijn min of meer toevallige factoren die een
enorme invloed hebben. Daar valt niet meer aan te veranderen. We hoeven ons daar
als volwassene echter niet bij neer te leggen. Door gerichte training kunnen we
onze hersenen verder vormen en alsnog worden zoals we zouden willen zijn, aldus
Margriet Sitskoorn.
Kennis van de werking van de hersenen kan je in het
dagelijks leven veel opleveren, zegt ze. Je kunt nieuwe inzichten in je eigen
gedrag ontwikkelen, je gedrag sturen en begrip voor en inzicht in het gedrag van
anderen krijgen.
Daarom legt ze eerst uit hoe onze hersenen in elkaar
zitten, hoe ze werken en ons gedrag bepalen. Als je het te moeilijk vindt mag je
dit hoofdstuk ook overslaan, stelt ze je gerust, want het is niet noodzakelijk
om de rest van het boek te begrijpen. Ik vond het, zelfs met voorkennis,
inderdaad niet eenvoudig. Dit mag niet verbazen, gezien de ongelooflijke
complexiteit van onze hersenen.
Een belangrijke ontdekking is dat onze
hersenen beschikken over verschillende vormen van plasticiteit. Door het
verwerken van de prikkels die ze krijgen worden de verschillende hersengebieden
gevormd. Daardoor kunnen defecte functies door andere gebieden worden
overgenomen. Als je maar genoeg oefent hoeft verlies van mogelijkheden dus niet
noodzakelijk definitief te zijn.
Op een inzichtelijke manier legt
Margriet Sitskoorn uit hoe in het hersennetwerk voortdurend verbindingen en
vertakkingen gevormd en versterkt worden en hoe ze worden verwijderd. In de
jeugd gebeurt dit voor een deel door spontane processen zonder invloed van
buitenaf. Hierdoor kan een kind telkens nieuwe vaardigheden leren. De
ontwikkeling zelf van vaardigheden vormt weer nieuwe en versterkt bestaande
verbindingen. Ongebruikte verbindingen worden verwijderd. Sitskoorn toont aan
hoe dit proces in de volwassenheid doorgaat. Om in een bepaalde richting te
ontwikkelen moet je dus datgene trainen wat je belangrijk vindt. Dat wat je
stoort en waar je vanaf wilt moet je laten. Zo maakt ze duidelijk waarom en
hoe oefening kunst baart, lichaamsbeweging onze hersenen fit houdt en andere
gedachten en activiteiten angst en depressie kunnen verlichten en je gezonder en
gelukkiger kunnen maken.
Het is dus belangrijk om je hersenen goed te
onderhouden, zegt Margriet Sitskoorn. Je hersenen zijn immers maakbaar. Door ze
te vormen kun je worden wie je wilt zijn. We geven onszelf echter niet meer de
tijd om te leren wat we willen leren. Training vraagt immers volgehouden
inspanning en die brengen we vaak niet op. We worden hierdoor eerder een
gebruiker dan een architect van onze hersenen. We consumeren ons leven in plaats
van het te produceren. Dat is natuurlijk prima, als je je maar realiseert dat je
ook architect en producent kunt zijn.
Dit boek is didactisch opgezet en
helder geformuleerd, de terminologie wordt duidelijk en herhaaldelijk uitgelegd.
Sitskoorn illustreert haar betoog met levendige verhalen van opmerkelijke
mensen. De tekst is vlot leesbaar, maar wordt regelmatig ontsierd door storende
taalfouten. Er is een uitgebreide literatuurlijst en handig register voor het
opzoeken van kernbegrippen.
Al bij al levert Margriet Sitskoorn een
interessant, wetenschappelijk correct en aantrekkelijk en optimistisch verhaal.
Op een goed verteerbare wijze verschaft het vooral inzicht en daardoor staat het
ver boven de gemakkelijke zelfhulpboeken met kant-en-klare recepten voor een
beter leven.
We kunnen onze hersenen door middel van training en
gestuurde gedachten heel zeker vormen in de richting die we willen. Maar het is
een illusie te denken dat dit grenzeloos kan. Het verhaal van Sitskoorn is een
beetje bedrieglijk. Het lijkt alsof we onze hersenen kunnen vormen zoals we
willen als we ons maar genoeg inspannen. We hoeven ons inderdaad niet neer te
leggen bij een tanend geheugen of minder snel denken. Maar ze gaat wel voorbij
aan de reële beperkingen waarmee talloze mensen worden geconfronteerd door
ziekte of handicap. Heel wat functies kan je oefenen tot je pimpelpaars ziet, ze
komen nooit terug zoals je het graag wil. Het is jammer dat ze daar in dit boek
geen aandacht aan besteedt.
DISTELMANS, W., Een waardig
levenseinde. Adam/Apen, Uitg. Houtekiet, 2009 (5e herz. dr.), 304 pp.
ISBN 978 90 8924 026 2
In België overlijden iedere dag 300 mensen. Ze
sterven helemaal niet allen zoals ieder van ons graag wenst. Een snelle en
vooral pijnloze dood na een lang en gezond leven is jammer genoeg voor weinigen
weggelegd. De meeste mensen sterven na een min of meer lange chronische
levensbedreigende ziekte. Als het levenseinde dichterbij komt willen zij dit zo
waardig mogelijk beleven.
Toch sterven nog te veel mensen op een
mensonterende wijze. Hoewel het stervensproces de meest voorkomende aandoening
is en iedereen overkomt, krijgt het in de gezondheidszorg de minste aandacht. De
genezing van acute ziekten krijgt onevenredig veel aandacht en middelen terwijl
de meeste gebruikers van de gezondheidszorg lijden aan chronische, ongeneeslijke
aandoeningen. Met de vergrijzing van de bevolking zullen die nog talrijker
worden.
Wim Distelmans, oncoloog en professor in de palliatieve
geneeskunde aan de Vrije Universiteit Brussel, stelt kritische vragen bij de
wijze waarop geneeskunde wordt ingezet. Leiden de toegenomen medische
mogelijkheden wel steeds tot een toename van het menselijk welzijn of vormen ze
een belasting voor de patiënt? De meeste energie en middelen gaan immers nog
altijd naar de curatieve geneeskunde en de medische spitstechnologie. Dank zij
deze mogelijkheden kan men het leven van ongeneeslijk zieke mensen soms
beduidend verlichten en verlengen. Maar op een bepaald ogenblik is dit niet meer
zinvol en kan men enkel nog proberen om de kwaliteit van het leven zo goed
mogelijk te verbeteren en te houden. Onaangepast gebruik van de medische
technologie werkt echter vaak stervensverlengend in plaats van
levensverlengend.
In dit boek trekt Distelmans ten strijde tegen
mensonterende doorgedreven therapeutische hardnekkigheid. In de meeste
artsenopleidingen wordt de aandacht eenzijdig gericht op genezen. Daardoor
zetten nog altijd teveel artsen alle zeilen bij om een ongeneeslijke en
terminale aandoening te behandelen. Dit leidt vaak tot schrijnende toestanden
van ondraaglijk lijden. Op een bepaald ogenblik moeten zorgverleners én
patiënten onder ogen zien dat een aandoening ongeneeslijk is en de eindigheid
van het leven accepteren.
Wim Distelmans behoort tot de pioniers in
België in de erkenning van de palliatieve zorg en de strijd voor het recht op
euthanasie. Dit boek steunt op jarenlange trainingen en voordrachten over
palliatieve zorg en de beslissingen bij het levenseinde. Het wil bijdragen tot
een veranderde houding tegenover alle ongeneeslijke zieke patiënten. Sterven
zonder vermijdbare ellende moet het hoofddoel zijn binnen de zorg voor
ongeneeslijke en terminale zieken. In behandelingen aan het levenseinde dient
therapeutische hardnekkigheid kost wat kost vermeden worden. Comfort en
levenskwaliteit moeten centraal staan.
In dit werk komen alle aspecten
van een waardig levenseinde aan de orde in. Distelmans geeft een overzicht van
de mogelijke
beslissingen bij het levenseinde. Hij legt uit wat palliatieve zorg inhoudt
en hoe ze werkt. Hij verheldert het verschil met euthanasie en doorprikt de
eenzijdige tegenstelling tussen palliatieve zorg en euthanasie die
levensbeschouwelijke groepen proberen ons in de maag te splitsen. Hij gaat ook
uitgebreid in op de verschillende actieve behandelingen van ongeneeslijke zieken
en op de mogelijkheden van en misverstanden over pijn- en
symptoomcontrole.
Kwaliteitsvolle geneeskunde steunt op een open en
deskundige communicatie tussen zorgverlener en patiënt, stelt Distelmans. Hij
pleit ervoor om de gehele mens in rekening te nemen en de patiënt centraal te
stellen in de patiënt-artsrelatie. Dit wordt ook mogelijk gemaakt door de
recente Belgische wet op de patiëntenrechten, waarvan nog te weinig mensen
gebruik maken.
Begeleiding mag zich bovendien niet beperken tot strikt
medische hulp. Er dient evenveel aandacht te zijn voor de psychosociale en
spirituele noden van de patiënt. Alleen een multidisciplinair team waarin
zorgverleners uit verschillende disciplines gelijkwaardig zijn en elkaar
aanvullen kan hieraan tegemoet komen.
Met lijden en dood houden we ons
liever niet bezig. Toch is het goed daar af en toe bij stil te staan. Want vroeg
of laat overkomt het ons ook, en dan zijn we maar best goed voorbereid. We
kunnen niet weten hoe het ons zal vergaan, maar we kunnen wel nadenken over hoe
we willen behandeld worden als we ongeneeslijk ziek worden of voor het einde van
ons leven staan. België en Nederland behoren gelukkig tot de weinige landen waar
mensen daarin zoveel inspraak hebben. Een en ander is nog voor verbetering
vatbaar maar de publieke opinie evolueert in de goede richting. Toch weten nog
veel te weinig mensen wat er mogelijk is.
Deze uitgebreide en
geactualiseerde druk verschaft alle belangrijke informatie over de mogelijkheid
om het levenseinde zo menswaardig mogelijk te laten verlopen. In de bijlagen
worden een aantal tips en technieken gegeven om de nevenwerkingen van de meest
voorkomende medische behandelingen te verzachten. Een uitgebreide lijst van
nuttige adressen en websites sluit het werk af.
Het is echter jammer dat
Distelmans het ondraaglijk lijden van mensen die onder een ongeneeslijke
psychische aandoening gebukt gaan buiten beschouwing laat.
De tekst is zeer vlot te lezen,
en alle gebruikte medische termen worden zorgvuldig uitgelegd. Distelmans
behandelt dit delicate onderwerp zonder schroom en op een serene en zeer
respectvolle wijze. Dit boek is een must voor iedereen.
TALEB, N.N., Misleid door toeval. Over de rol van geluk
in de economie en het leven. (Vert. Fooled by Randomness:
The Hidden Role of Chance in Life and in the Markets) Adam, Uitg.
Nieuwezijds, 2009, 278 pp. ISBN 978 90 5712 278 1
Op 12
januari 2010 legde een zware aardbeving de miljoenenstad Port-au-Prince op Haïti
in puin. De balans: minstens 100.000 doden, misschien wel dubbel zoveel. Voor de
straatarme Haïtianen is dit een ramp zonder weerga.
Port-au-Prince ligt
op een gekende breuklijn in de aardkorst. Bewoners en politici wisten dat het
risico enorm groot was want al meer dan tien jaar geleden hadden wetenschappers
een catastrofe voorspeld. Toch dijde de stad in de laatste decennia uit tot meer
dan 2,5 miljoen inwoners.
Het is niet de eerste keer dat een stad door
een aardbeving, vulkaanuitbarsting of cycloon vernield wordt. De Nicaraguaanse
hoofdstad werd op een tijdsspanne van iets meer dan 100 jaar liefst twee keer
door een aardbeving verwoest. En toch wonen daar nu weer meer dan 2,5 miljoen
mensen. Hoe komt het dat mensen steeds weer op zon gevaarlijke plaats gaan
wonen?
Daar zijn natuurlijk goede economische en politieke redenen voor.
Maar een belangrijke oorzaak is wel dat aardbevingen en vulkaanuitbarstingen
zelden voorkomen. Het kan vele decennia of zelfs eeuwen duren voor er zich weer
een ramp voordoet. En in die tijd leven mensen met de illusie dat het hen niet
kan gebeuren. Zon zeldzame gebeurtenis noemt Nassim Taleb een zwarte zwaan. Als je
toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plaats bent slaat het noodlot
toe.
Het lot van een mens kan zeer wisselvallig zijn. Dingen die dankzij
geluk verkregen werden kunnen even gemakkelijk door pech verloren gaan. Toeval
en kansen spelen een veel grotere rol in ons leven dan we denken en willen
inzien, zegt Taleb. Over het algemeen onderschatten we bij zo ongeveer alles hoe
groot het aandeel geluk of toeval daarin is. Dingen hadden anders kunnen lopen,
de wereld had er anders kunnen uitzien. Daar staan we te weinig bij
stil.
Maar mensen willen niet aan het toeval, ze hebben er een weerstand
tegen. Het inschatten van kansen is mensen nog nooit goed af gegaan. Onze
hersenen zijn niet toegerust om met probabiliteit om te gaan en al helemaal niet
met toeval in het leven. We staren ons blind op de winnaars in de loterij van
het leven en schrijven succes spontaan toe aan capaciteiten of verdienste en
mislukking aan tekort. We verwarren ruis met informatie en in toevallige
gebeurtenissen herkennen we patronen en symbolen.
Als beurshandelaar
heeft Nassim Taleb een passie ontwikkeld voor waarschijnlijkheid en toeval. In
geen enkele beroepssector, zegt hij, wordt geluk meer verward met vakmanschap
dan in de beurshandel. Onvoorspelbaarheid is inherent aan de economische en
financiële wereld. Toch zoeken beleggers en handelaren permanent naar manieren
om van onzekere perspectieven voorspelbare processen te maken. Al hun
strategieën zijn echter gebaseerd op ervaringen uit het verleden. Maar het
verleden is even (on)waarschijnlijk als de toekomst, aldus Nassim
Taleb.
Dit is één voorbeeld van de spitsvondige en originele invalshoeken
van deze auteur. Hij legt bloot hoe mensen in het algemeen, en vooral in de
beurshandel, geluk verwarren met vakmanschap en deskundigheid en hoe ze toeval
spontaan vervormen en waarnemen als bepaaldheid en determinisme. Hij belicht ook
de meest voorkomende veronderstellingen of biases waarmee we het toeval spontaan
te lijf gaan. In de psychologie worden ze ook cognitieve illusies
genoemd.
Taleb voert in zijn boek een aantal goed doordachte en originele
logische gedachte-experimenten uit met waarschijnlijkheidsberekening. Met
nietsontziende helderheid doorprikt hij de talloze theoretische constructies,
met name in de beurswereld, die het toeval eronder moeten krijgen. We krijgen
interessante lessen over statistische begrippen, over onze spontane en onbewuste
veronderstellingen in verband met toeval, over wetenschappelijke theorieën en
nog veel meer. Hij onderbouwt en lardeert zijn inzichten met de uitkomsten van
onderzoek in zeer gevarieerde disciplines.
Dit boek is geen verhandeling
of wetenschappelijk werk, zo waarschuwt hij. De verschillende inzichten zijn
niet systematisch gepresenteerd of uiteengezet maar verweven in verhalen uit
zijn leven als beurshandelaar. Hij noemt het een persoonlijk essay met gedachten
en waarnemingen over de praktijk van het risico nemen.
Als we ons bewust
zijn van onze beperkingen zijn we overigens niet overgeleverd aan onze illusies.
Taleb past een eigen risicomanagementstrategie toe. Een eerste vereiste is
voortdurend kritisch na te denken over het eigen handelen. Hij doet ons ook een
paar trucs aan de hand waarmee we ons minder gemakkelijk op het verkeerde been
laten zetten. Meevallers moeten we op hun echte waarde schatten: ze kunnen
door een tegenvaller teniet gedaan worden. We kunnen ons beter toeleggen op
dingen die zonder veel geluk tot stand komen. Die zijn beter bestand tegen
toeval.
Taleb noemt zichzelf een probabilistische scepticus. Dit mag geen
wonder heten voor iemand die zich laat inspireren door de Griekse stoïcijnen.
Zijn belangrijkste les luidt dat het ware succes niet te meten is aan
spectaculaire resultaten, maar aan de wijze waarop men leeft en die resultaten
heeft bereikt.
Dit onderhoudende boek laat zich zeer vlot lezen. Het doet
je zeker anders kijken naar glamour en succesverhalen. Een aanrader voor
iedereen die het leven bewust wil leven en een 'must' voor wie actief is in het
zakenleven in het algemeen en in het bijzonder op de beurs!
WILSON,
A.N., De begrafenis van God. De ondergang van het geloof in de westerse
beschaving. (Vert. Gods Funeral. The Decline of Faith in Western Civilization)
Adam, Prometheus, 2000, 418 pp. ISBN 90 5333 889 6
De kwestie-God wil
maar niet verdwijnen, stelt Andrew Norman
Wilson. Tien jaar later is dit nog altijd zo. God
blijft stevig overeind. Uit opiniepeilingen blijkt dat de meerderheid van de
mensen nog steeds in God gelooft. Voor veel mensen telt en werkt het oude
verhaal nog steeds. Ongeacht of het bestaan van God kan bewezen worden heeft
godsdienst voor de meeste mensen nog zin.
En toch staat het bestaan van
God in het Westen al een paar eeuwen onder druk. Vanaf de 17e eeuw werden steeds
meer wetenschappelijke ontdekkingen gedaan die twijfels opriepen over de
waarheid van de aanspraken van het godsdienstig geloof. De fatale klap voor het
creationistische wereldbeeld was de publicatie van The Origin of Species
door Charles Darwin in 1859. Deze gebeurtenis veegde de religieuze grond onder de voeten
van het intellectuele Westen weg.
Voor wie in de tweede helft van de 20e
eeuw geboren is valt het moeilijk zich voor te stellen hoe groot toen de
ontreddering was bij de intellectuele en later ook de gewone mens. Konden
eerlijke mannen en vrouwen in alle eerlijkheid nog volhouden dat ze geloofden in
de onfeilbare waarheid van de Heilige Schrift als het geïnspireerde woord van
God? Tussen 1908 en 1910 schreef de Engelse dichter Thomas Hardy een gedicht
waarin hij zich verbeeldde dat hij de begrafenis van God bijwoonde. Het is een
immens verdrietig gedicht waarin het besef van een groot verlies de boventoon
voert.
In De begrafenis van God beschrijft Andrew Norman Wilson hoe onder
andere de filosofen Karl Marx en Herbert Spencer, de schrijver George Elliot en
de psychiater Sigmund Freud heftig worstelden met het verlies van hun geloof in
God en hun strijd met de kerk. God en godsdienst waren in de 19e eeuwse
Victoriaanse samenleving zo sterk verankerd dat leven zonder religie verre van
eenvoudig was. Het overboord gooien van de traditionele geloofsovertuigingen was
voor velen een uitdagend avontuur en de verkenning van nieuwe horizonten. Maar
voor velen was het ook een pijnlijk afscheid en besef van een diep
verlies.
De vraag hoe religie kon behouden worden zonder het opofferen
van intellectuele integriteit mondde op het einde van de 19e eeuw uit in de
modernistische beweging. De modernisten streefden ernaar religie en het moderne
leven verenigbaar te maken. Zij werden echter door de katholieke kerk met kracht
bestreden. In de heksenjacht onder Pius X hebben ze de strijd met de kerk
uiteindelijk verloren. Verschillende vertegenwoordigers werden geëxcommuniceerd,
in die tijd een verschrikkelijke straf. Het verhaal klinkt bekend: wie in de
kerk van binnenuit veranderingen wil bewerkstelligen komt meestal van een koude
kermis thuis.
Op basis van de titel en de achterflap verwachtte ik een
thematische studie van de teloorgang van het godsgeloof in de 19e eeuw. Wilson
beperkt zich echter tot de beschrijving van de individuele zoektocht van meer en
minder notoire figuren uit de Victoriaanse tijd. Op zich is dit een ambitieuze
onderneming, want ze vereist grondige kennis en studie van de (auto)biografische
geschriften van deze personen. Maar het zegt niet zo veel over de ondergang van
het geloof in de Westerse beschaving als geheel, omdat hij zich beperkt tot de
intelligentsia van die tijd.
Wilson levert het bewijs van een haast
encyclopedische kennis van het literaire en filosofische leven in de
Victoriaanse tijd. Voor een biografische specialist is dit natuurlijk niet
eigenaardig. Dit maakt het boek naar mijn mening echter alleen te smaken door
wie grondig vertrouwd is met het vooral Britse - filosofische en culturele
leven in de 19e eeuw. Over die specifieke voorkennis beschikt de doorsnee lezer
niet.
Al kan de zwierige literaire stijl van Wilson me wel bekoren, hij
slaagt er niet in zijn gegevens ordelijk te presenteren. Hij verliest
zich voortdurend in anekdotes die hij, zeker voor de minder onderlegde lezer,
onvoldoende kadert.
De lectuur van dit boek heeft wel een onbedoeld
effect gehad. Ik heb me voorgenomen een paar Britse Victoriaanse romans te lezen
die al heel lang op mijn leeslijst staan.