De ongelovige koning (1)
Nog niet zo heel lang geleden niet zo ver hier vandaan woonde eens een koning. Zijn naam was koning Aldobert en naar hem was ook de hoofdstad genoemd. Aldoberta lag aan de zee en bij de duinen stond een hoge rood wit gestreepte vuurtoren om de schepen veilig naar de grote haven te loodsen. Koning Aldobert had vier dochters en drie zonen. Maar hij hield niet van fratsen en geldverspilling dus kregen ze geen kadootjes en was er nooit een feest in het land. Want dat kostte alleen maar geld. Ja, het was een mooi land maar erg vrolijk ging het er niet aan toe. Koning Aldobert had wel één ding waar hij niet vanaf wilde zien en dat was zijn dagelijkse ritje op zijn meest kostbare bezit: zijn rijpaard. Het was een prachtig zwart ros dat glansde als een meer in het maanlicht. En wat er ook gebeurde, of het regende of sneeuwde de koning maakte elke dag een ritje. Dan reed hij door het Koninklijke park en door de Koninklijke duinen en stalde zijn paard na afloop in de Koninklijke stallen.Op een dag kwam er een man aan de poort van het kasteel. Hij klopte aan en de poortwachter opende het luikje. Daar stond een vreemde meneer met een fel gekleurd pak aan. Hij droeg een groene pofbroek, een rode fluwelen korte jas en een grote witte kraag. Op zijn hoofd een grote blauwgekleurde pet met een gele veer. En de man was zo bruin als melkchocolade. "Dag meneer de poortwachter," zei de vreemde man, "ik kom hier met een boodschap voor de koning. Wilt u mij binnen laten.""Wat voor boodschap is dat?" vroeg de poortwachter. "Een belangrijke brief voor de majesteit." "Nou kom maar binnen dan," zei de poortwachter en hij liet de vreemde man binnen. (wordt vervolgd) uit: Sinterklaas is jarig
|