Lodewijk XVI regeerde van 1774 tot 1791 over Frankrijk. Hij was absoluut
vorst, dus zijn wil was wet. Maar toch kwamen de burgers tegen hem in opstand.
In de 18e eeuw bestond de bevolking uit drie groepen, oftewel standen.
Bij je geboorte stond al vast tot welke stand je zou gaan behoren, want je was
automatisch van dezelfde stand als je ouders waren.
Standen
Tot de eerste stand behoorden de geestelijken: de pastoors en de
bisschoppen. In de tweede stand zaten edelen. Dit waren mensen met veel aanzien
zoals hertogen, graven en baronnen. Toch waren de meeste mensen van de derde
stand: de boeren en burgers. Gewonen mensen zoals ambachtslieden en werklieden,
maar ook advocaten notarissen en leraren. Boven deze standen stond de koning.
Hij was de belangrijkste en had alle macht.
Belasting
De arme, ongeschoolde boeren en stedelingen leden vaak honger. Toch
moesten ze veel belasting betalen. De Fransen uit de eerste en tweede stand
hoefden dat niet. In 1789 hadden de mensen van de derde stand in Frankrijk
genoeg van de armoede en ongelijkheid. De oneerlijke belastingheffing moest
worden afgeschaft.
Revolutie
Op 14 juli 1789 werd de Batille bestormd
De boeren en de burgers waren zo boos, dat ze in opstand kwamen tegen de
koning. Op 14 juli 1789 bestormden de ontevreden Fransen de Bastille. De
Bastille was een beruchte gevangenis in Parijs. Er werd gezegd dat de koning
hier misdadigers en tegenstanders van zijn bestuur liet opsluiten en martelen.
Grondwet
Koning Lodewijk XVI wilde de opstand van het Franse volk tegenhouden.
Maar dat lukte hem niet. De Franse Revolutie werd een groot succes. De koning
verloor zijn macht en werd afgezet. Hierdoor konden de burgers de macht
overnemen. Er verscheen al snel een grondwet, waarin stond dat iedereen gelijk
was.
Doodstraf
Lodewijk op het schavot
Koning Lodewijk XVI en zijn vrouw Marie-Antoinette probeerden nog te
vluchten en hulp te halen in het buitenland. Maar dat mislukte. De koning en
zijn vrouw werden net voor de grens ontdekt en werden teruggebracht naar
Parijs. Daar werden ze berecht en veroordeeld voor landverraad. Ze kregen de
doodstraf. Eerst werd de koning onthoofd en een paar maanden later volgde de koningin.
Vrijheid, gelijkheid,
broederschap
Onder het nieuwe bestuur van de burgers was iedere Fransman vrij. De
standen werden afgeschaft. Iedereen was gelijk. Alle mensen verdienden evenveel
respect. Ongeacht hun geslacht, beroep of geloof. Mensen moesten leven in
broederschap.
Quatorze juillet
Het is al meer dan 200 jaar geleden dat de Franse Revolutie heeft
plaatsgevonden. Maar de Fransen zijn er nog trots op. Ieder jaar op 14 juli
(quatorze julliet) vieren de Fransen hun nationale feestdag. Dit was eerder de
dag van de revolutie.
Voor de uitvinding van de fotografie, lieten alleen rijke mensen een
portret van zichzelf maken door een schilder of beeldhouwer. Toen vanaf 1850 de
fotografie in zwang kwam, verhuisde de portretkunst naar het domein van de
fotograaf.
Eigenlijk waren de benodigde ingrediënten om de fotografie uit te vinden
al langere tijd beschikbaar: wetenschappelijk, optisch en chemisch bestond er
voldoende kennis.
Camera obscura
In de renaissance (16e eeuw) gebruikten schilders de camera obscura. Hiermee
projecteerden ze beelden van voorwerpen op een wand van een donkere kamer door
licht via een heel kleine opening binnen te laten vallen. Schilders gebruikten
dit apparaat, een doos met lens, spiegel en matglazen scherm, als hulpmiddel
voor het schilderen van stadsgezichten.
Negentiende eeuw
De uitwerking van deze fotografietechniek zou tot in de negentiende eeuw op
zich laten wachten. Op meerdere plekken in Europa waren uitvinders en
kunstenaars er tegelijkertijd mee bezig. Kennelijk was de tijd er toen rijp
voor. De Fransman Nièpce, die zich met lithografie en andere druktechnieken
bezighield, slaagde erin om de beelden van een camera obscura op platen van
metaal en glas vast te leggen. De Franse kunstenaar Daguerre ontwikkelde de
mogelijkheden van dit procédé verder. In 1837 legde hij een straattafereel in
Parijs vast op een verzilverde koperen plaat.
Lichtgevoelig papier
Ook de Engelsen experimenteerden met het vastleggen van geprojecteerde beelden.
Talbot kwam via een andere procédé, met lichtgevoelig papier, uit bij een
eerste vorm van fotografie. Het procédé van Daguerre werd technisch verbeterd.
Na ongeveer twintig jaar werd die techniek vooral toegepast in Amerika, maar
ook soms in Europa. In Amerika ontstond een snel groeiende vraag naar
gefotografeerde portretten. De eerste studio opende in 1853. Binnen dat jaar
openden er vervolgens alleen in New York al 86! Opeens was het portret
bereikbaar geworden voor een veel groter deel van de bevolking. Een foto kostte
een fractie van het bedrag voor een geschilderd of gebeeldhouwd portret. Bovendien:
een foto liegt niet.
Onthullend
Dit onthullende aspect was echter niet altijd een voordeel. Mensen waren eraan
gewend geraakt, dat schilders het onderwerp dikwijls idealiseerden of
verfraaiden. Aanvankelijk probeerden fotografen dit schoonheidsideaal in hun
werk te handhaven. De eerste gefotografeerde taferelen met kunstzinnige
bedoelingen lijken nog braver dan de braafste stillevens van de braafste
schilder.Toen in 1822 Niépce de eerste foto maakte, werd dit zeker niet
beschouwd als kunstwerk. De fotografen van het eerste uur legden 'gewoon' een
uitsnede uit de zichtbare werkelijkheid vast. Het idee dat fotografie een
artistiek expressiemiddel was of zou kunnen worden, riep op zijn minst
weerstand op.
Bedreiging schilders
Hoe vaardig en virtuoos schilders ook in staat waren om een mens te
portretteren, toen de uitvinding van de fotografie een feit was, voelden vele
schilders zich enorm bedreigd. Aanvankelijk gebruikten schilders de techniek
van de fotografie om de tijdrovende fase van voorstudies te bekorten. Zij
fotografeerden taferelen uit het dagelijks leven en mensen die ze op
groepsportretten moesten schilderen. Behalve als voorstudiemateriaal gebruikten
schilders foto's ook als letterlijk vertrekpunt, hetgeen soms direct is af te
lezen aan toevallige elementen in de compositie. Zo sijpelde de invloed van de
fotografie de schilderkunst binnen.
Realisme
Tussen 1850 en 1860 kwam in Frankrijk in de schilderkunst een realistische
school op, die een extreme schilderkunstige objectiviteit nastreefde. De
schilder Courbet gaf zijn beweegreden voor zijn naturalistische aanpak als
volgt weer: "Ik kan geen engel schilderen, want ik heb nog nooit een engel
gezien." Tegenstanders van dit realisme in de schilderkunst wijzen op het
gevaar van vervlakking en geven fotografie de schuld. De Franse schilder
Delécluze stelde in een artikel in 1851, dat kunstenaars die net zo
registrerend als fotografen te werk gaan 'zichzelf zonder wil, zonder smaak,
zonder het te weten, aan de verschijningsvorm van dingen onderwerpen'.
Rechter
In 1861 werd er zelfs een rechtszaak gewijd aan de kwestie of fotografie nu
slechts een wetenschappelijk procédé was om zaken visueel te documenteren of
een vorm van kunst. De rechter bepaalde dat 'foto's de vrucht zouden kunnen
zijn van menselijke denken en geest van kunstzinnige smaak of intelligentie,
het stempel van een persoonlijkheid zou kunnen dragen en daarmee tot
kunstwerken worden.' Ondanks deze beloftevolle uitspraak duurde het nog tot ver
in de 20e eeuw voor fotografie als volwaardige kunstvorm op tentoonstellingen
werd toegelaten.
Stromingen
In de ontwikkeling van de fototechniek ontstonden, net als bij de film, twee
verschillende stromingen:
De documentaire of reportagefotografie:
daarbij ligt de nadruk op het registreren van de werkelijkheid. Ook
journalistieke fotografen registreren. Ze maken portretten, terwijl mensen
zich niet bewust zijn van het feit, dat ze gefotografeerd worden. (Ook in
de film, zijn de documenterende mogelijkheden van begin af aan
onderzocht.)
De geënsceneerde fotografie: de
fotograaf construeert datgene wat hij wil fotograferen zorgvuldig. Hij
laat niets over aan het toeval.
Uiteraard ontstonden er allerlei mengvormen uit deze twee stromingen,
maar de basis van de fotografie wordt nog steeds bepaald door deze twee
principes.
Mogelijkheden
Sinds de uitvinding van de fotografie zijn er kunstenaars geweest, die de
mogelijkheden van de fotografie omarmden. De dichter Alphonse de Lamartine zei
zelfs: "Fotografie is meer dan een kunst, het is een solair fenomeen,
waarin de kunstenaar samenwerkt met de zon." Hoe dan ook, het was zoeken
naar de eigenlijke toepassing van een nieuwe techniek, ook voor enthousiaste
kunstenaars. Het is duidelijk dat mensen fotografie inmiddels tenminste even
interessant vinden als schilderkunst.
Sommige kunstcritici menen dat de schilderkunst van zijn troon is gestoten door
de fotografie. Grote musea organiseren regelmatig prestigieuze
fototentoonstellingen. Portretfotografie is een veel gebruikt genre.
Tegenwoordig
In hedendaagse exposities lijkt de fotografie af te willen rekenen met het
verleden, waarin een foto vooral als 'kiekje' werd aangeduid. Misschien dat
daarom ook de meeste tentoongestelde foto's worden afgedrukt op monumentaal
formaat en in een beperkte oplage. Het is alsof de toeschouwer definitief moet
vergeten, dat de eerste fotografische producten in een heel klein albumpje
konden worden geplakt.
Bij het maken
van een beeld kun je voor verschillende materialen kiezen. Het gekozen
materiaal bepaalt de werkwijze: opbouwen of weghalen.
Een beeldhouwer
werkt volgens het laatste principe. Het beeld zit als het ware al in de het
materiaal verborgen, en door steeds kleine stukjes weg te hakken ontstaat de
uiteindelijke vorm.
Luisteren
Beeldhouwen is een ingewikkelde vorm van beelden maken, omdat je een stuk dat
je hebt weggehakt niet meer kunt aanplakken. Ook moet je goed begrijpen hoe het
materiaal in elkaar zit. Daarbij gebruiken steenhouwers hun oren: geeft de
beitel een helder geluid dan is het veilig om steen weg te hakken, klinkt het
dof dan loopt op die plek een ader, en is het risico aanwezig dat de steen
splijt.
Uitdagingen
Beelden opbouwen gebeurt met allerlei soorten materiaal, van heel grote
staalconstructies tot beelden van klei. Deze materialen hebben hun eigen
uitdaging. Aan een beeld van natte klei kan je nog heel gemakkelijk iets
veranderen, maar als er per ongeluk een luchtbel in de klei zit zal het beeld
bij het bakken uit elkaar knallen, warme lucht zet immers uit en zoekt zijn weg
naar buiten.
Materiaal
Bij het kiezen van materiaal gaat een kunstenaar niet alleen van zijn/haar
persoonlijke voorkeur uit. Soms bepaalt het ontwerp het materiaal. Dit is het
geval bij een heel groot beeld dat verplaatst moet kunnen worden, of bij een
beeld dat in weer en wind mooi moet blijven.
Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis,
het keteltje staat op het kolenfornuis,
de hele familie is uit,
en het fluit en het fluit en het fluit: túúúút.
De pan met andijvie zegt: Foei, o, foei!
Hou eindelijk op met dat nare geloei!
Wees eindelijk stil asjeblief,
je lijkt wel een locomotief.
De deftige braadpan met lapjes en zjuu
zegt: Goeie genade, wat krijgen we nu?
Je kunt niet meer sudderen hier,
ik sudder niet meer met plezier!
Het keteltje jammert: Ik hou niet meer op!
Het komt door 'n dop! Het komt door m'n dop!
Ik moet fluiten, zolang als ik kook
en ik kan het niet helpen ook!
Meneer en mevrouw zijn nog altijd niet thuis
en het keteltje staat op het kolenfornuis,
het fluit en het fluit en het fluit.
Wij houden het echt niet meer uit... Jullie?
Stand-up comedy
is een uit Amerika overgewaaide vorm van theater, die inmiddels niet meer uit
België en Nederland weg te denken is.
Stand-up comedy
is een kunstvorm die oorspronkelijk uit de Verenigde Staten komt. Tijdens de
voorstelling houdt de comedian een monoloog tegen het publiek. Maar toch wordt
het zo gebracht dat het net een dialoog lijkt. Dit 'gesprek' is in principe
voorbereid en wordt meestal op een spontane manier gebracht, alsof de artiest
tegen zijn vrienden praat. Timing, accenten, gelaatsuitdrukkingen, gebaren,
imitaties en geluidseffecten vormen de ingrediënten waarmee de comedian speelt.
Ontstaan
Deze kunstvorm is ontstaan aan het begin van de jaren 50 als reactie op het
bestaande amusement in Amerika. Vanaf het eind van de 19de eeuw is 'vaudeville'
een belangrijke Amerikaanse theatervorm. Goochelaars, dansers, buiksprekers en
comedians traden op in deze shows, die meer geïmproviseerd verliepen dan de
Broadwayshows.
Bezuiniging
Toen het in de jaren dertig heel slecht ging met de economie (de depressie)
werd het Vaudevilletheater te duur. Veel clubs sloten hun deuren, andere clubs
gingen over op een theatervorm waar minder personeel voor ingehuurd hoefde te
worden. Comedians moesten in hun eentje een zaal kunnen vermaken. Bovendien
moest deze show een losser karakter hebben, zodat mensen zich niet geremd
zouden voelen veel drank te bestellen. De inhoud van deze shows kwam meestal
neer op het vertellen van moppen, die vaak niet door de comedian bedacht waren.
Verandering
Mort Sahl was de eerste comedian die het helemaal anders aanpakte. Hij droeg
gewone kleren en sprak vrijuit over wat hem bezig hield. Hij wilde het publiek
niet alleen laten lachen, maar ook aan het denken zetten. Bovendien schuwde hij
het niet om openlijk zijn oordeel uit te spreken over allerlei groepen in de
samenleving. "Is there any group I haven't offended?", werd één van
zijn gevleugelde uitspraken.
Latere stand-uppers ontwikkelden het genre verder. Woody Allen sprak met zijn
literaire grappen vooral een intellectueel publiek aan, terwijl Lenny Bruce de
nieuwe generatie van 'sick-comedians' aanvoert. Hij improviseerde rond bepaalde
thema's, zoals jazz-musici met muzikale thema's improviseren. Aan de hand van
vaste blokjes laat hij zich meeslepen door zijn eigen associaties, ter plekke
filosoferend over de thema's waar hij grappen over heeft.
Vergelijking
Hoewel het Nederlandse cabaret zich grotendeels baseert op de Europese
tradities, is er oppervlakkig gezien ook een grote gelijkenis met de
Amerikaanse stand-uppers. Wim Kan en Toon Hermans verkleinden al de afstand
tussen publiek en artiest door hun huiselijke manier van spreken en hun
herkenbare onderwerpen. Freek de Jonge ging met uitsluitend wat losse
aantekeningen het podium op om de voorstelling in de try-outs te laten
ontstaan. Toch hebben deze cabaretiers veel meer de intentie een
theatervoorstelling te maken.
Nederlandse stand-up
Raoul Heertje introduceerde in 1990 stand-up comedy in Nederland. Hij wilde
experimenteren met de principes en technieken van de Amerikaanse stand-up. Zijn
gezelschap, the Comedytrain, ging op zoek naar plaatsen waar zij aan de
Nederlandse variant van stand-up konden werken. Veel jong talent deed ervaring
op in de Comedytrain, die langs cafés trok en later ook een eigen uitvalsbasis
kreeg in café Toomler in Amsterdam. Ook de huidige grote sterren van het
cabaret zoals Hans Teeuwen, Theo Maassen, Najib Amhali, Sanne Wallis de Vries
en Lennette van Dongen, deden ervaring op in de Comedytrain.
De wekelijkse kip verdelen was nooit makkelijk -
Beslissen welk stuk kreeg wie!
Het was een groot gezin voor één enkele kip.
De kippenborst werd in tweeën gesneden:
De ene helft voor mijn vader
De andere opnieuw verdeeld
onder mijn twee broers, elk een vierdepart.
Mijn moeder kreeg een bil.
De andere bil ging naar mijn tantes,
En wij, de kinderen, kregen de vleugels,
De ribben en de rug, de grootte van de stukken
Aangepast aan onze leeftijd het was nooit genoeg.
De kip verdelen was niet makkelijk.
Mijn moeder wilde steevast het karwei vermijden:
Mijn tante Roonak worstelde ermee.