Jozef stapte uit de bus. Een eenzaam bushokje liet zien dat hij nog in de bewoonde wereld was.
Cor, de verhuurder van het vakantiehuisje, zou hem komen afhalen.
Jozef had hem zijn nogal moeilijk verleden opgebiecht.
Prachtige ligging aan het het strand’, had Cor geantwoord.
‘Duinen waar je uren in kunt dwalen. Je naaste buur is een onbemande vuurtoren. Geen mens zal je storen. Geen telefoon of televisie. Wel elektriciteit, een douche en verwarming.’
Jozef had zich geen minuut bedacht. Daar wilde hij heen. Hij had genoeg van de wereld met zijn ongemakken. Hij verlangde naar vrijheid en frisse lucht.
Na een zwijgzame rit met paard en wagen was het huisje eindelijk in zicht gekomen.
‘Ik kom af en toe eens langs. Hier ligt de sleutel. U hoeft voor mij niet thuis blijven. U kunt gaan en staan waar en wanneer maar U wilt.’
Met deze woorden klom de man in zijn wagen en verdween.
Jozef voelde zich de koning te rijk. Koffie stond klaar. Verse broodjes lagen op tafel. Het was te mooi om waar te zijn.
Jozef genoot met volle teugen van zijn nieuw leven. Hier wilde hij blijven tot het einde van zijn dagen.
Op een dag vond hij een manuscript.
Jozef begon te lezen. De thriller boeide hem tot en met de laatste bladzijde.
Cor besteedde er weinig aandacht aan.
‘Zeker achtergelaten door de laatste huurder. De man is helaas overleden.’
Het manuscript bleef Jozef achtervolgen.
Wilde plannen raasden door zijn hoofd.
Hij, Jozef, de mislukte schrijver, had een schat in zijn handen.
Tegenslagen die hij had moeten incasseren hadden hem agressief gemaakt. Een uitgever moest het ontgelden.
Zeven jaar cel had zijn schrijverscarrière opgebracht.
Jozef werd een gevierd auteur. De centjes rolden binnen. Ook mensen van de pers, directies van talloze uitgeverijen, uitnodigingen voor lezingen, verzoeken om op beurzen het populaire boek te komen signeren.
Jozef kende geen rust meer.
De eigenaar van het huisje lachte in zijn vuistje.
Op een dag kwam vader na een wandeling door het bos terug met een klein konijn. De oren waren lang, het vachtje zacht en zijn neusje snuffelde aan mijn handen. En toch, het was een beetje vreemd konijn.
’Zorg goed voor deze kleine haas’’, zei Pa. En denk eraan, het is mijn haasje. Ik heb hem gevonden.
Als hij groot is brengen wij hem samen naar het bos’.
Het haasje groeide uit tot een prachtige haas.
Deze morgen brachten mijn vader en ik hem terug naar het bos. Ik zal hem missen.
Inzending van een ultra kort verhaal. Ultra korte verhalen waarin men leert te schrappen om een lang verhaal in 99 woorden te vertellen bij Schrijven-on-Line.
Geslaagde fietstocht.
Met een mengeling van bewondering en afgunst kijkt Jeroen hoe zijn 2 jaar oudere broer Roger zijn verjaardagscadeau showt. Zijn klasgenootjes strelen het zadel, betasten het stuur en knijpen liefkozend in de banden. Roger straalt van trots.
Na schooltijd vindt Jeroen het pronkstuk in hun garage.
Hij klimt erop en fietst onhandig de weg op. Dit is wel iets heel anders dan fietsen op zijn eigen rammelkast. Deze rijdt als vanzelf.
Als jij 10 jaar wordt, krijg je ook een nieuwe fiets, heeft vader hem beloofd.
Schrijfopdracht: schrijf in 99 woorden een verhaal over een motto. Onderstaand kunt U het resultaat lezen...
Gevallen.
Ze zit achter de laptop. Haar hand rust op de muis. Ze mist inspiratie en kijkt naar buiten.
De wind geselt de takken van de bomenvoor haar huis die geduldig de kringloop van het leven volgen.
Regelmatig wordt een nieuw aquarel gevormd. Donkere twijgjes met zwellende knoppen tekenen zich ragfijn af tegen voorbijrazende grijze wolken. In een afwisselend patroon. Een vleugje zonlicht brengt af en toe wat kleur.
Ze legt een verband tussen het aquarel en haar leven. Een leven met als motto: vallen en opstaan. Donkere takken geselden haar hart. Zonlicht deed haar hart verwarmen.
Liesbeth weet dat het afscheid ieder uur naderbij komt.
Urenlang zit ze ‘s middags aan zijn ziekbed. Te wachten op het onafwendbare einde van hun jaren een innig samenzijn.
Zachtjes streelt ze zijn gezicht met de donkerbruine ogen waarin vonkjes dansten als hij naar haar keek. Ze ziet dat ze dieper en dieper in de kassen zinken.
Ze neemt zijn koude dooraderde handen die haar ooit teder streelden in haar handen, tot ze warmte voelt komen.
Ze bidt tot de god van alle Godsdiensten.
De God van haar jeugd is door de jaren heen een schimmige figuur geworden. Maar misschien willen de goden haar toch helpen de pijn van het afscheid te verzachten?
Ze kijkt door het venster naar de kleine schapenwolken die vredig verder schuiven in een stralend blauwe lucht. Waar naar toe? Ze weet het niet. Misschien naar de hemel?
Het is het lente.
David hield zo van de lente. In zijn dagboeken die hij stipt iedere avond bijwerkte, stonden de datum en plaats waar in de voorbije jaren de eerste forsythia de nieuwe lente inluidde. Daar gingen ze dan naar toe. Zeven jaar lang.
Nu bloeien ook de narcissen felgeel tussen het jonge gras. De statige magnoliabomen met hun lichtpaarse bloemschermen steken schilderachtig mooi af tegen een teer blauw getinte achtergrond. Fragiele bomen zijn door hun kersenbloesem omgetoverd tot wit getooide ballerina’s, wiegend in de lentebries.
‘Nog eenmaal de lente mogen zien’, was één van zijn laatste wensen.
De uren van het sereen samenzijn worden plots wreed verstoord door zijn zoon en schoondochter. Ook zij wachten en praten over onbenullige dingen. Liesbeth wil dat ze zwijgen.Ze weet dat het de zieke ergert.
Na een slapeloze nacht heeft ze een besluit genomen. Ze gaat in het vervolg vroeg in de morgen naar het ziekenhuis.
Voor de deur van Davids kamer ontmoet ze de pastoor van het ziekenhuis. Toevallig had ze gisteren gehoord dat de pastoor vandaag jarig is. Hoewel ze nog nooit een woord met deze persoon gewisseld heeft, steekt ze in een impuls haar hand uit.
“Gelukkige verjaardag, mijnheer pastoor.”
Hij glimlacht verrast, pakt haar beide handen.
“Dank U, mevrouw en hoe is het nu met Uw man?”
Even weet ze niets te zeggen. Ze is verward omdat hij zo belangstellend is en David ‘haar man’ noemt. Volgens zijn geloof, dat vroeger ook het hare was, leeft ze in zonde. En nog wel met een Joodse man.
“Niet zo goed, mijnheer pastoor. De dokter heeft gezegd dat het voor alle dagen kan zijn.”
“Mag ik met U mee naar binnen?”
Nog meer verward door zijn vriendelijkheid opent ze uitnodigend de deur.
David zit met met grote ogen zwart van angst, overeind.
“Hij is aan het sterven”, flitst het door haar heen. Ze snelt naar hem toe en neemt hem in haar armen. Drukt zijn hoofd tegen haar borst.
“In Uw armen wil ik sterven”, heeft hij meermaals gezegd. Zijn wens is verhoord.
Een Joodse man met aan zijn zijden een katholiek man en een wanhopig naar God zoekende vrouw.
Het is stil in de schuilkelder waar ik juist ben binnengerend, achtervolgd door fluitende kogels die me net niet hebben kunnen raken. Hals over kop ben ik zojuist mijn huis ontvlucht. Aan de buitenkant is mijn lichaam nog intact. Van binnen ligt mijn ziel aan flarden; mijn brein staat op tilt. De baby in mijn draagdoek is angstaanjagend stil. Te stil. De stilte in deze schuilplaats wordt niet door zijn gejammer verbroken.
Mannen, vrouwen en kinderen staren mij aan. Ik lees in hun ogen naast angst, mededogen. Aan mijn borst voel ik de warmte van mijn kind. Eén van de vrouwen komt naar me toe en neemt mijn zoontje van me over. Mijn ogen verblind door tranen kijken niet begrijpend naar de baby die zo stil blijft, naar de draagdoek, naar mijn bloes. Er druppelt een rood vocht. En ik begrijp. Ik verbreek de stilte met een kreet, zo luid. 'Nee!'
Het 'nee' wordt weerkaatst tegen de vochtige, muren van beton en het beschermende plafond. Dringt binnen in de hersenen van de toch al radeloze mensen die hun handen tegen hun oren drukken. Hun ogen afwenden van het bloedende hoopje mens dat enkele minuten geleden nog als een kraaiende, lachende baby in zijn wiegje lag. Ik ren terug naar buiten. Ik stik. Ik heb lucht nodig. De sirenes loeien oorverdovend en moordend. Het deert me niet. Ik wil niet schuilen. Waarom zou ik schuilen?
Vanmorgen was ik toch zo blij. Zonlicht piepte door de spleten van de gordijnen mijn slaapkamer in. Een zonnestraal was het eerste wat ik op deze dag, 23 maart 2022, door slaperige ogen mocht zien. Een beetje mistig nog, ook mijn ogen zijn sinds een goed gelukte staaroperatie toch wat aan de luie kant. Het tweede wat ik zag was mijn rolstoel, het verlengstuk van mijn krakkemikkige benen. Gelukkig kan ik nog een beetje overweg met die onwillige ledematen.
In mijn jongere jaren sprong ik uit bed om met enthousiasme in de nieuwe dag te bijten. Nu strompelde ik onwillig naar het venster en trok de gordijnen open waarna het zonlicht vrolijk binnen stroomde. En ik zo blij werd. Een nieuwe lente is gekomen! Het spreekwoord zegt dat een nieuwe lente een nieuw geluid brengt. Deze nieuwe lente is begonnen op 21 maart om middernacht, maar de afgelopen 2 dagen was er nog steeds een geluid in de wereld waar ik niet tegen kan. Het kon het wintergevoel niet verdrijven. Dit geluid hangt al een dikke maand in de lucht en in mijn en ieders leven. Ik sloot mijn hart en mijn oren. Ik wilde niet weten. Niet horen of zien. Het geluid heet angst.
Angst kent geen geluid. Het kent tranen, zweet, hartkloppingen, doffe ogen. Het knijpt ziel en keel dicht. Men is woordeloos. Bij gebrek aan een stem schreef ik onderstaand gedicht:
Kom dicht bij mij, hou me vast vrij met mij, geef me de lust en de last je lichaam te dragen. Kom dicht bij mij, hou me vast vrij met mij, zoals een minnaar past neem mijn lichaam zonder het te vragen. Kom dicht bij mij, hou me vast vrij wil ik zijn, dicht bij jou zijn om te vergeten hoe de wereld wordt belast met geweld, angst en venijn. Ik wil het niet meer weten! Kom dicht, hou me vast.
Aan wie het gedicht gericht is, weet ik eigenlijk niet. Het is een kreet om hulp. Het heeft geholpen. Deze morgen was ik blij.
Onverwacht stonden ze op straat tegenover elkaar. Ze waren zo lang een echtpaar geweest. Nu waren ze vreemden. Bijna vijanden. Zij met een hart vol littekens na de pijnlijke breuk.
Hij met een hart dat klopte van liefde voor de vrouw die een wig had geslagen tussen de echtelieden die samen meer dan 30 jaar lief en leed hadden gedeeld.
Als jonge mensen hadden ze zich een toekomst gedroomd waarop ze constant op roze wolken zouden wandelen. Ze hadden een gezin gesticht, een huis gebouwd, elk een carrière opgebouwd. Hun betonnen vesting zou niet in te nemen zijn!
Stilaan vertoonden zich in de muren kleine scheurtjes zoals in de meeste huwelijken. Het echtpaar metselden de scheurtjes met het cement van de liefde geduldig dicht zodat ze zo goed als onzichtbaar werden.
De ophaalbrug die de burcht met de buitenwereld verbond kreeg te zware lasten te dragen.
Hij begon meer en meer te wankelen.
Over de wankele ophaalbrug verliet hij op een dag de vertrouwde vesting. De sirenen lonkten.
In de nieuwe, hartstochtelijke, romance waren er momenten dat hij aan zijn eerste liefde terugdacht. Er was een beurse plek in zijn hart die er vroeger niet was. Een hunkering, een verlangen om de klok terug te kunnen draaien. Het gras was inderdaad groener aan de overkant gebleken, maar het bleef stug overeind onder zijn strelende handen. De weide rond zijn vesting was vroeger zacht en buigzaam geweest. Hij kon er zichzelf zijn.
De vesting was gesloopt. De wind blies de laatste cementkorrels in het ijle.
De houten planken van de ophaalbrug verrot en als brandhout in de beschermende gracht gevallen.
Dit leven verlaten, je doet het dag na dag. Op elke zonsopgang volgt een zonsondergang. We staan er niet bij stil, gelukkig maar!
Ieder uur, iedere minuut, ieder moment komen we ik een stapje dichter bij het testament. Stapje voor stapje, met elke traan en elke lach met elke klaagzang of met vrolijk gezang raap ik de inhoud van mijn testament bij elkaar. Zo graag liet ik de wereld iets kostbaars na iets wat de mensen gelukkig zou maken en men positiever zou gaan denken. Ik zou vrede willen schenken waardoor het eeuwig ruziemaken en het oorlog voeren eindelijk zou staken. Helaas, ik krijg dat niet voor elkaar mijn talenten zijn te pover... ik kan amper overleven al wat ik had is weggegeven… Er is niets meer over.
Mijn papieren testament is niets waard. Wel hoop ik dat men aan mij
Mijn inzendingen hebben niet hetzelfde resultaat als die van jaren geleden. Geen enkele reactie. Wel af en toe een eenzame bezoeker die weer stilletjes verdwijnt. Dus gooien we het vandaag op een andere boeg. Namelijk op de actualiteit. In vergelijking met de jaren stilletjes is er onnoemelijk veel veranderd en zeker heden ten dage waarin ik bruut met mijn verleden wordt geconfronteerd. Ik was namelijk een weeskind, een hoerenjong, een brillenjood, een beddenpisser en een vuile Belg die door het toedoen van haar vluchtende voorouders voor het geweld van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), in 1935 op de Nieuwe Haven te Rotterdam werd verwekt. Om kort te gaan. Ik werd als kind stevig gepest. In Mei 1940 overleefde ik het bombardement in een schuilkelder. Mijn ouderlijk huis was een smeulende puinhoop waar geen plaats meer was voor een levende persoon en ik belandde in het weeshuis in Schiedam aan de Lange Achterstraat. Zo kwam ik aan de scheldnaam ‘wezenkind’. Om het nog mooier te maken zongen mijn pesters de slogan ‘wezenkind, je onderbroek stinkt’, wanneer ik inderdaad met een onderbroek gevuld met het resultaat van mijn angsten, de horde ontvluchtte. Mijn stiefmoeder gaf mij bij mijn thuiskomst er nog klappen bij vanwege de vuile broek. Het nieuws van vandaag is de oorlog in Oekraine en mijn hart bloedt als ik denk aan al dat leed dat de mensen, de kinderen en de dieren wordt aangedaan. Al die huizen en gebouwen die worden platgebombardeerd. Getransformeerd tot smeulende puinhopen waarop blauwgele vlaggen worden geplaatst. Het tweede nieuws is dat er een jongetje dat ooit is gepest, nu als volwassen man, meer dan 30 jaar na de pesterijen, iemand heeft vermoord met 101 messteken. Het gebeuren doet mij denken aan een voorval in mijn jeugd. Op een dag ben ik op een bouwwerf op een grote, hoge rioolbuis geklommen. Eén van mijn pesters kwam voorbij. Ik sprong onverwacht op zijn nek. Mijn vader moest op school komen om mijn wandaad te bespreken. Door mijn optreden werden de pesterijen wel verleden tijd. Ik had geleerd om mijn verstand en mond te gebruiken. Gelukkig is het bij dit ene voorval van agressie gebleven. Ik denk dat de vele mensen die ‘goed’ voor mij zijn geweest, mij hebben behoed voor een slechte afloop van het pestgedrag. Mijn inzending heeft vandaag tot doel: laten wij reageren wanneer we pestgedrag ontdekken en niet naar de andere kant kijken zoals in het verleden te veel is gebeurd.
In mijn straat staan enkele villa's. Hun tuinen zijn met veel liefde verzorgd.
Tijdens mijn wandeling kijkt een fors bruin paard me van zijn weide aan.
Het is een landelijke omgeving met bruin omgeploegde aarde en groen gras doorspikkeld met gele narcissen en het blauw van de maagdenpalm.
Het lentekleed wordt iedere dag kleurrijker. Op de hoek staat een imposante magnoliaboom te pronken. De hemel laat de fluweelachtige knoppen mooi afsteken tegen zijn diepblauw. Een voorzichtig waas van wit en purper belooft een tedere, uitbundige bloei.
Mijn hart dat door de oorlog zo’n pijn doet, wordt heel even geheeld.
Na 35 huwelijksjaren in lief en leed gedeeld te hebben, was het huwelijksbootje in redelijk kalm vaarwater gekomen. We hadden gouden bergen en zwarte sneeuw gezien. Met behulp van de oudere generatie hadden we toch nog een gezellig huisje kunnen kopen. Met een grote tuin waarin de kinderen met de hond konden spelen en een zonnig terras waar behalve de poezen, ook ons gezin zich in de zon kon koesteren. Op een zwoele zomeravond stonden we op het terras nog even na te genieten van een fijne dag. Tot plotseling een grote zwerm kraaien kwam aangevlogen en met veel geschreeuw en theater neerstreek in de bomen achterin de tuin Het lawaai was oorverdovend. Ik schrok geweldig omdat één van mijn vriendinnen juist had verteld dat zo’n zwerm zwarte vogels onheil voorspellen. Het onheil kwam. Ons bootje kapseisde.
Na het onheil viel er een groot geluk in mijn schoot!
Een dag of 14 geleden werd ik opgeschrikt door het lawaai van een zwerm kraaien in de bomen van de straat waar ik nu woon. Sindsdien is de wereld niet meer hetzelfde… Laten we hopen dat na dit onheil er ook een groot geluk in onze schoot valt!
Scheppingsdrang. Het lot bracht hen samen toen de herfst zijn intrede deed. Zij begroetten elkaar vriendelijk maar afstandelijk. Ze waren duidelijk geen familie. Het werd winter. Door de kou kropen ze dichter bij elkaar. Zij aan zij wachtten ze op de lente. Ze groeiden naar elkaar toe en in omvang. De aarde werd warmer. Ze werden onrustig door hun scheppingsdrang. Krokus nam het initiatief en zei: “Ik ga je verlaten. Ik ga de mens laten zien dat het lente is.” En stak haar purper kopje boven de aarde. Enige tijd later stak Narcis zijn vlammend geel omhoog. Het was Pasen.
Ultra kort verhaal - 2 - De verwoestende scheppingsdrang
De verwoestende scheppingsdrang. Op de wolk der wolken zaten De Heren der Schepping in vergadering. Zij bestudeerden de resultaten van hun creatie ‘de aarde’. De Heren zagen dat het niet goed was. ‘Overbevolking is het grootste probleem’ was hun eindconclusie. Wij hebben de scheppingsdrang, de drang tot voortplanting te aangenaam gemaakt. Er wordt te veel voortgeplant. De aarde gaat op deze manier ten gronde.’ Heeft hier iemand een idee hoe we dat voortplanten kunnen stoppen? Een jonge, vooruitstrevende Heer der Schepping antwoordde: “Laat de mensen doen. Met hun verwoestende scheppingsdrang kunnen wij straks een nieuwe en betere wereld scheppen.”
Om te leren goed, duidelijk en aangenaam te schrijven, ben ik enkele jaren geleden begonnen met op facebook mee te doen bij het iniatief om wekelijks een verhaal te schrijven in de rubriek 'Schrijven-on-line in 99 woorden'. Het zogenaamde Ultra Korte Verhaal. Ik ben in het begin erg geschrokken. Bij de eerste UKV's schreef ik veel te veel woorden. Dan moest ik gaan schrappen tot de tekst de 99 woorden niet meer overschreed. Ik stond versteld hoe de verhalen aan kracht wonnen. Deze week is de opdracht om rond het woord 'hartelijk' een verhaal (UKV) te schrijven. Als je er zin in hebt kun je nu sinds deze week nog een tweede verhaal plaatsen, een UKV dus, met de zin 'jezelf een hartelijk applaus geven'.
Hieronder volgt mijn resulaat van deze week.
Op deze manier probeer ik mijn Seniorenblog 'De tachtigers' op gang te trekken (voorheen Marijcke's mijmeringen) en wie weet krijgt U ook een zin eens een UKV te schrijven.
Het echtpaar dat Rosa een bezoek bracht is weer de wijde wereld ingetrokken. Op zoek naar betere oorden. Waar het kwaadspreken wellicht met meer enthousiasme wordt ontvangen. Stilzwijgend heeft ze het geroddel aangehoord. Zoals ze ook geduldig de verdraaide waarheden van de mediaberichten opneemt.
Shakespeare heeft heel lang geleden al geschreven dat de wereld een schouwspel is en dat iedereen zijn spel speelt. Ze kan er niet meer tegen hoe men veelal het spel speelt ten koste van de ander. Op haar leeftijd is ze daar wel achter gekomen.
Vriend Een vriend heeft mij verlaten. Ik ben in alle staten van ontreddering. Uit mijn ogen is gevlogen de glinstering naar een teil vol tranen daar is hij verdronken gezonken tot de bodem hem vond.
Dofheid staart mij vanuit de spiegel aan. De glimlach rond mijn mond tot een grimlach omgebogen.
Eén hand ligt doelloos in mijn schoot. De ander steunt mijn kin. Mijn vriend is weggegaan. Ik verdrink in een teil vol tranen. Heeft het leven nog wel zin? Waarom verlang ik, tot mijn ontzetting naar de dood?