Ik dacht dat het niet kon: dat iets wat je niet ziet je alle dagen draagt en sterker maakt. Alsof je spieren krijgt van liefde.
En kijk, het klopt: Het hart van oma slaat nog altijd over als ze opa ziet. Maar nu hij oud is en te bed, misschien nog net de hemel haalt, loopt oma sinds een poosje krommer en vraagt ze vaker om mijn arm. Zonder hem krijgt ze het huis niet warm en zelfs de hond zakt zuchtend naast de luie stoel. Dus is het waar dat liefde spieren geeft en op den duur ook vuur.
CHEERY met een gedicht van Diet Huber. De Banaan..
De banaan
Er was een banaan. Die was helemaal recht. Hij werd op een schaaltje met vruchten gelegd. Hij keek al de vruchten heel vriendelijk aan en sprak toen: Gemiddag! Mijn naam is banaan!
Het appeltje zei: Een banaan? Kom, kom, u maakt ons wat wijs hoor, bananen zijn króm!
De kasdruiven riepen: Wij zijn niet zo dom! Vertel ons geen leugens! Bananen zijn króm!
De peer snoof: Wàt zegt u? Daar schàter ik om! U kunt wél goed jokken! Bananen zijn krom!
Ach, zei de banaan, ik ben werkelijk echt! Een enkele keer is mijn soort wel eens recht!
Maar niemand geloofde de arme banaan. Zo lag hij daar dagen. Bedroefd en ontdaan.
Toen kwam in dat huis een meneer op bezoek, die had een gewéldige scheur in zijn broek. Hij kwam langs de fruitschaal en draaide zich om, dat zag de banaan en ... die lachte zich krom!
Och, riepen de vruchten, en keken hem aan, wij waren abuis! U bent tóch een banaan! Vergissingen komen veel voor in het leven, misschien wilt u ons deze fout nog vergeven?
Dat wou de banaan. En hij wou ook vergeten. Het slot? Als je nadenkt dan zul je t wel weten: Toen werden ze allemaal ópgegeten.
CHEERY met een gedicht Hans Andreus. Voor een dag van morgen.
Voor een dag van morgen
Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen, vertel het aan de stad, hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden je niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
CHEERY met een gedicht van Driek van Wissen. Ode aan de groente.Donderdag veggie dag..
Ode aan de groente
Al vorm ik met mijn vrouw een lekker paar Toch blijken onze smaken te verschillen, Want zij snapt niet wat alle mannen willen En maakt dus elke dag weer groente klaar. Maar ik als man ben er de man niet naar Mijn honger met konijnenvoer te stillen, Daarvoor heb ik gewoon geen smaakpapillen. Maar desondanks zijn vaak de rapen gaar. Mijn vrouw is immers net als alle vrouwen Die groente als gezonde kost beschouwen Waar ik naar haar idee niet buiten kan. Daarom licht ik de deksel van de pan En al moet ik met lange tanden kauwen Mijn groente zal ik eten als een man.
CHEERY , met een gedicht van Eduard Hoornik. Op school stonden ze.....
Op school stonden ze...
Op school stonden ze op het bord geschreven, het werkwoord hebben en het werkwoord zijn; hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven, de ene werklijkheid, de andre schijn.
Hebben is niets. Is oorlog. Is niet leven. Is van de wereld en haar goden zijn. Zijn is, boven die dingen uitgeheven, vervuld worden van goddelijke pijn.
Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten. Is naar de aarde hongeren en dorsten. Is enkel zinnen, enkel botte plicht.
Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken, is kind worden en naar de sterren kijken en daarheen langzaam worden opgelicht.
CHEERY , en een gedicht van Daan Zonderland. In afwachting.
In afwachting
Een nachtwacht zat des nachts te wachten. Nooit had een nachtwacht zo'n verdriet. Want, schoon hij wist dat hij moest wachten, Waarop hij wachtte wist hij niet.
En als niet Rembrandt was gekomen, Getooid met een fluwelen hoed, Dan had die nachtwacht nooit geweten Waarop een nachtwacht wachten moet.
CHEERY, met een gedicht van C.S. Adama Scheltema. Bloedworst en kaas.
Bloedworst en kaas
Er was 's 'n bloedworst van Duitse makelij, Een wonder van hogere worststopperij, Zo rond en zo krachtig, Zo fris en zo prachtig, Die trots op zichzelf in de winkelkast lei.
Ook lag er een kaasje van Franse komaf Met korsten en hoeken en brokken eraf, Vol viezige kleuren, Vol putten en scheuren En dat n vreselijke lucht van zich gaf.
Jij stinkende kaas, had de bloedworst gezucht, Ik heb me al ziek van benauwdheid gekucht. Hou op met dat muffen, Ik lig hier te puffen, Zeg, schaam jij je niet voor je aklige lucht?
Welnee, zei het kaasje, ik schaam me geen zier, Wanneer ik geen lucht gaf, dan lag ik niet hier. Zo ben ik geboren, Ik riek naar behoren, Dat puffen en muffen is juist mn plezier.
Toen kwam er een magere heer uit den Haag, Die z allebei kocht voor zn maal van vandaag. De worst lag te brommen: Zo ver moest t kommen, Nu ga ik met hem in dezelfde maag.
De heer ging naar huis en dineerde gezond. Daarna stak ie smullend de kaas in zn mond. De lucht vond ie kittig, De smaak vond ie pittig. De bloedworst die was voor de maag van zijn hond.