Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
06-01-2014
Grove poederkorst
De "Grove poederkorst" (lepraria rigidula) is vooral witgrijsals verschijnning. (Ook een zeer eenvoudige vorm van een licheen). Het is en dunne tot vrij dikke laag vrij fijne lepreuze niet echt soredieuze korrels. De rand is zeker niet gelobd. Met KOH reageerd dit korst mos geel, zoals hier op de foto ook te zien is bij de gele verkleuring. Dit licheen is te vinden op bomen in droge bossen bossen gewoonlijk op beschutte vrij donkere plekken.
De "Gelobde poederkorst" (Lepraria finkii vroeger lobificans) Is niet altijd gelobd. Het is een van de meest eenvoudige vormen van een licheen. Het bestaat nml. uit "korrels" die een bundel mycelium en algen uitmaken. De kleur is groenig grijs (deze kleur is wel en van de blangrijkste determinaties in het veld) en het is een vrij fijne lepreuze laag met niet echt soredieuze korrels. Het is vooral te vinden op beschaduwde bomen in beschutte ook vochtige bossen.
De "Grove mosterdkorst" (Pyrrhospora quernea) hier in het midden van het plaatje ziet er mosterdgroen uit. Om te zien dat het wel degelijk om dit licheen gaat kan het getest worden met Chloor (javel) en dan komt er een oranje reactie. We zien hier nog een vlek als restant van deze reactie. Het geheel is bedekt met "sorediumachtige isidiën". Isidiën zijn structuren van het korstmos of licheen die als staafjes of met andere vormen rechtop staan op het oppervlak. Hier worden zij dan nog eens 'sorediumachtig' omschreven en dat zijn dan wel korrels. Om het te begrijpen is het hier wel aangewezen om dit eens in levende lijve te zien. Hier bij ons in de buurt zien we het echter niet zo veel. Het is ook niet zo opvallend. Toch mooi om te ontdekken tussen al die andere vormen van lichenen.
Het "Gewoon stapelbekertje" (Cladonia cervicornis) behoort dan weer tot de meer spectaculaire lichenen. Er zijn grondschubben die wat rechtopstaan tot plat liggen. Deze schubben zijn langer dan breed en diep ingesneden. De podetiën met de bekers op zijn relatief breed. En in het midden "spruiten" zij soms tot zeven etages hoog! Hier tellen we drie etages met en aanzet naar een vierde etage (nog kleine bekertjes) en dat zien we toch niet zo dikwijls! De binnenkant en de buitenkant van de bekers zijn glad met een grijsgroene marmering. Wonderlijk dat een schimmel en een alg aanstalte geven tot een dergelijke structuur! Zoals de meeste van de cladonia's is deze te vinden in humeus zand van heidevelden en stuifzanden.
De "Valse citroenkorst" ( Caloplaca flavocitrina) is zoals de wetenschappelijk naam ook zegt een "mooi geel plekje". Het is op basische steen te vinden zoals kalk, cement en beton. Het zijn kleine schubbetjes die we hier niet goed zien omdat zij ook nog eens bedekt zijn met gele soralen (korrels) als het op en zonnige plek staat. In de schaduw kan het groeniger zijn omdat de schimmel van het licheen er dan door pigmentatie moet voor zorgen dat er meer licht tot bij de algen komt om ze goed te laten voedsel (suikers) aanmaken. In de zon daarentegen moeten de algen meer beschermd worden tegen te veel licht! (De gele kleur zal meer licht weerkaatsen!). Hier zien we ook nog een apothecium (vruchtlichaam in de vorm van een schoteltje) van het licheen dat sporen vormd om zich te verspreiden. Deze apotheciën zijn mooi donkergeel tot oranje met een lichtere rand. Mooie kleuren!
"Ezelspootje" (Cladonia zopfii) iswel een plezante naamgeving voor dit licheen. Deze cladonia heeft geen grondschubben en de podetiën (opstaande staafvormige structuren) zijn ijl en steeds in twee vertakt. Ze zijn heldergrijs en een beetje opgeblazen. De eindpuntjes zijn wat bruin aangelopen. Ook zijn hier geen schubben te vinden op de structuren. In heidegebiedjes op wat open plekken is dit wel te vinden.
De "Blauwe veenkorst" (Trapeliopsis flexuosa) bestaat uit kleine samenvloeiende stukjes die hier wel opvallend lichtgrijs tot blauwig zijn. daarop komen fijnkorrelige soralen die ook blauwig groen zijn. Men vindt ze vooral op rottende boomstronken en hier staat het nog tussen een ander bruin licheen (Bruine veenkorst - Placyntia icmalea) waardoor het zo goed opvalt. In "bijlage" nog een opname van beide lichenen samen.
Dit "Baardmos" (Usnea) was een afgevallen exemplaar van een takje. Baardmossen zijn zeldzaam bij ons (zeer gevoelig voor de luchtkwaliteit) en laten we natuurlijk staan waar ze staan. Dit was echter van een takje afgevallen. Waarschijnlijk is dit het "Gewoon baardmos" (Usnea subfloridana) omdat het met (KOH) geel verkleurde en aan de voet wat zwart zag. Het zwart is hier op de foto wel niet te zien. Ooit vonden we en Baardmos in de Ardennen dat wel 30 cm lang was. In Schilde een 100 meter van de Kerk staat er op een haagbeuk ook een exemplaar dat we na jaren toch hebben zien uitgroeien naar een exemplaar dat nu 4 cm lang is. Het zijn struikvormige lichenen die ronde vertakkingen hebben waarop isidiën kunnen uitgroeien (korte uitsteeksels) en waarop ook soralen (groepjes korrels) kunnen voorkomen. In het midden van een vertakking loopt een centrale streng die het licheen ondersteunt. Deze vondsten zijn wel heel speciaal hier bij ons! Wonderlijk dat ook deze vormen een symbiose is tussen een schimmel en en alg. Het is dus een licheen en geen mos!
Dit licheen "Aspergekorst"(Jamesiella anastomosans) valt ook niet zo op als het op een boomstam staat. Het is een korstvormige dunne vlek die er metallic grijs tot donkergroen kan uitzien. Daarop zijn dan wat doorzichtige tot witte dunne haren op te ontdekken (een loep van 10 x is hier best aangewezen). Deze witte "haren" noemt men ook "hyphophoren" en zijn asexuele sporendragers. De echte vruchtlichamen (apotheciën) komt men niet vlug tegen. In bosrijk gebied met de nodige vochtigheid is dit licheen wel te vinden. De Nederlandse naam is wel geestig gevonden. Men kan het zien als kleine "aspergekopjes" die boven komen.
De "Witte kalkstippelkorst" heeft zijn Nederlandse naam wel behouden maar is van de "Verrucaria's" verhuisd naar de "Bagliettowa". Hij noemt nu "Bagliettowa calciseda". Het is een licheen of korstmos een symbiose van een schimmel met een alg. Bij de inleiding wordt nog verwezen naar andere lichenen. Deze nu groeit op nogal harde kalksteen. We zien een wittig vlak de (thallus of het lichaam van het licheen) met daarin zwarte peritheciën of vruchtlichamen van de schimmel.Deze zwarte vruchtlichamen zijn practisch helemaal verzonken in de steen. Blijkbaar kan dit licheen met zijn zure bestanddelen toch een klein gaatje maken in de ondergrond om de vruchtlichamen te bergen. Toch een verrassende verschijning. De Nederlandse naam is ook wel zeer passend gekozen.
Deze "Bruine stippelkorst" (Verrucaria macrostoma) bestaat uit duidelijke areolen (kleine afgelijnde vlekjes) nogal lichtbruin maar soms met een groene tint die we hier ook (een beetje langs de rechterzijde) opmerken. De randen van deze areolen hebben soms isidieuze structuren. Dit zijn kleine rondachtige verhevenheden met nog een bovenlaagje van de thallus (lichaam) van het licheen er omheen. Deze komt ook voor op allerlei steen en is nogal algemeen en niet zo spectaculair. Ook deze structuur is opgebouwd uit een schimmel en een alg, die in symbiose leven.
Een merkwaardig plantje die "Rode aardbeispinasie" ( Chenopodium foliosum)! Het bloeiwijzedeel van de stengel is lang en onvertakt. Er zijn +/- zittende, verwijdede kluwens in de oksels van langere getande schutbladen. En de bloemdekbladen in de vruchttijd worden vlezig en rood en deze zijn wel opvallend omdat ze dan precies wat op "aardbeien" gaan lijken. De bladeren zijn wel die van een ganzenvoet zoals te zien is. In "bijlage" nog een opname van zeer dicht van deze rode bloemdekbladen in de vruchttijd.
"Stijve ogentroost" (Euphrasia stricta) is een halfparasiet. Hij groeit in lage graslanden waarmee hij parasiteert. Hij neemt vooral water en mineralen van de grassen. Zelf doet hij nog aan fotosynthese daarom is het dus maar een halfparasiet. De bloemkroon is witachtig tot paarsachtig en meestal is er een donkerdere bovenlip. De planten zijn echter zeer variabel daarom worden er soms ondersoorten van gemaakt maar de verschillen zijn zo klein dat men het gewoon bij "Stijve ogentroost" kan houden. Het is wel en zeer mooi bloemetje in "bijlage" geven nog een opname.
Merkwaardig genoeg is de "Basterdklaver" (Trifolium hybridum) geen bastaard! De Witte en de Rode klaver zijn niet zo zeldzaam en zien we veel en zij worden soms ook ingezaaid als veevoeder. De Basterdklaver heeft wel een kleur die er tussenin (tussen Rode en Witte) ligt. Eerst is hij wit en later wordt hij eerder wat roze (zoals we hier kunnen zien). Soms kan hij ook wit blijven en dan is hij niet zo vlug herkenbaar. De bloemen zijn wel niet gedraaid wat de Rode- en Witte klaver wel hebben. In "bijlage" nog een opname van deze aparte en zeldzamere klaver, die een eigen plaats bekleed bij de soorten klavers.
De "Gewone agrimonie" (Agrinonia eupatorum) is een gevoelige plant en staat op de "Rode lijst". De gele bloemen staan in een toorts recht naar boven. De blaadjes kunnen korte klierloze haren bezitten. Heel mooi zij ook de vruchtjes die gegroefd zijn , behaard en met stekels, die schuin tot ongeveer recht staan. Zij zijn perfect gebouwd om aan kledij van mensen of pelzen van dieren te blijven haken. In "bijlage" hebben we er een opname van.
De "Maretak" (Viscum album) spreekt in elk geval tot de verbeelding. Deze halfparasiet vestigt zich op vooral loofbomen hier bij ons (Populier en Appelbomen). Hij doet dus zelf nog wel aan fotosynthese (heeft bladgroen) maar onttrekt met zijn wortels, die tot in de bast doordringen van de boom, water en mineralen. In de winter vallen deze struikvormen vooral op in de kruin van de bomen. Dan bloeit ook de Maretak als eerste voor de bladeren aan de bomen komen. Van in de tijd van de Germanen (Druïde) speelde hij al een rol in de cultuur. Het was een symbool van de geboorte. De gaffelvormige vertakking, één word twee, leidde daartoe. Later werd dit natuurlijk aan het Kerstfeest verbonden. De vruchten hebben een pit met daarrond een taai, wit slijmig vlees. Vooral de Grote lijster is daarop verzot, ze noemt daarom ook Turdus "viscivorus" = misteleter. De uitwerpselen van de lijster op een andere tak met de pit en vermengd met mest is natuurlijk ideaal om daar een nieuwe plant te laten groeien. Het kleverig omhulsel leverden ook een substraat voor de vervaardiging van lijm waarmee takken werden ingesmeerd om vogels te vangen. Vandaar dat de naam "Vogellijm" ook gebruikt werd. In "bijlage" nog een opname van deze magische plant.
De kroonbladeren van "Zilverschoon" (Potentilla anserina) zijn groter dan de kelkbladerenzodat wij vooral deze mooie afgeronde gele kroonbladeren zien. De plant zelf moet als ganzenvoer gediend hebben nl. "anserina" = ganzerik en verwijst naar ganzenvoer. De blaadjes zijn scherp gezaagd en onderaan zilverwit glanzend waar het dus ook zijn naam aan te danken heeft. Het prachtige geel van de bloem komt in elk geval ook zeer goed uit tegenover de groene achtergrond van de bladeren bovenaan. In "bijlage" nog een opname.
Deze "Moeraskersgal" (ook wel koekoeksgal of ananasgal genoemd) wordt veroorzaakt door de galmug (Dasineura sisymbrii of Cecidommyio sisymbrii, we vonden er twee namen voor). Het lijkt op witte knobbels in de bloeiwijze. Het is zwamachtig weefsel dat als omgeslagen hoedranden de bloemstelen omgeeft. Doordat de woekering van de naburige bloemstelen samenvloeien ontstaan er holle ruimtes waar de galmuggen zich ontwikkelen. In "bijlage" nog een opname van deze gallen die we niet dikwijls tegenkomen.
Deze "Muurbrand" (Ustilago stellariae) is een van de meest voorkomende soorten "branden". Hij heeft als waardplant de "Muur" hier in 't bijzonder de Watermuur. Deze zwammen vormen zwartsporenpoeder de zogenaamde "brandsporen". Hier zijn deze vooral op de meeldraden gehecht en ook wat op de kroonbladen van de bloem. Het valt wel erg op. In "bijlage" een opname van een nog gezonde bloem van de Watermuur.
Naast het Slijkgroen aan dezelfde plas vonden we ook "Waterpostelein" (Lythrum portula). Het is een zeer kleine, doorgaans eenjarige en tere plant. De stengels zijn vierkant, doorschijnend en vaak roodachtig (zoals hier). Ze liggen gewoonlijk en vertakken aan de voet en op de knopenwortelen ze. De blaadjes zijn ook wat spatelvormig met en ronde tot afgeknotte top. De bloemen zijn onopvallend en zitten in de bladoksels (we zien er hier ook geen). Deze bloemen doen aan zelfbestuiving. Het staat op plaatsen die in de winter onder water staan en in de zomer droogvallen. Helemaal de situatie zoals we die hier aantroffen. In "bijlage" nog een opname.