Ik ben Hellemans Karl, en gebruik soms ook wel de schuilnaam Cladonia.
Ik ben een man en woon in Schilde () en mijn beroep is Zoeken naar verwondering.
Ik ben geboren op 19/05/1938 en ben nu dus 86 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Zie link naar Natuurgidsen Schilde.
Natuur
en natuurbeleven
14-03-2014
Dove heidelucifer
De naam van dit licheen "Dove heidelucifer" (Cladonia macilenta) is wel wat apart. Hier zien we dit licheen met mooie rode apotheciën (geslachtelijke voortplanting), meestal zien we het met kleinere rode picnidiën (ongeslachtelijke voortplanting) en soms zijn deze picnidiën ook afwezig en is er helemaal niets rood aan te zien. Vandaar allicht de naamgeving. De onderblaadjes die hier niet te zien zijn, hebben altijd wel aan de basis en de onderkantgele tot oranje vlekken en in dat geval kan men toch zeggen dat het om de "Dove heidelucifer" gaat. Het is dus niet altijd zo simpel. Bovenaan de staafvormige structuren is het wel met fijne sorediën (korrels) bezet. Het is veel te vinden op rottend hout van boomstronken en ook op strooisel in de heide, zoals wij het hier aantroffen.
Het "Open rendiermos" (Cladonia portentosa) is het meest voorkomende licheen of korstmos. Tussen heidestruiken is het gemakkelijk te vinden. Van ver zijn het grijzige pollen. Het is geheel struikvormig zonder zijbladjes. De laatste toppen zijn in drieën gesplitst en de eindtopjes bruin aangelopen. De naam zegt ons dat het een uitgelezen voedsel is voor rendieren. Mensen verteren het moeilijker maar er is opgetekend dat eskimo's het rendiermos uit de maag van het rendier recupereerden om het alsnog op te eten, omdat het dan reeds half verteerd was. In "bijlage" nog een opname van wat dichterbij.
Dit "Groen boomschildmos" (Flavoparmelia soredians) heeft nog geliggroengijze delen en heeft ook nog fijne sorediën (korrels) op de lobben. Toch heeft het hier een opvallenderode kleur gekregen. Bij veroudering zien we dit fenomeen zich voordoen. Het zijn de zuren die tot uiting komen en deze verkleuring geven. Dit licheen is ook gekend als een zuidelijke soort die als gevolg van klimaatsverandering in korte tijd algemeen is geworden. Voor ongeveer 1990 waren er in Nederland zo geen exemplaren te vinden en nu is dit tamelijk algemeen geworden. Op bomen met een niet te zure schors is het te vinden.
Als men naar lichenen op zoek is die op bomen staan is het soms wel verrassend te zien hoe bomen, die in een perkje staan, omgeven met kleine kaseitjes, zich ontwikkelen. De wortels van deze boom moeten een enorme inspanning doen om toch maar het wortelgebied uit te breiden. Deze boom had zich langs alle zijden met zijn wortels tussen en over de kasseitje gewrongen. Het gaf een merkwaardig beeld! In een tweede opname, "bijlage", langs een andere zijde van de boom zagen we nog zo'n merkwaardig patroon van de boomwortels op zoek naar voedsel!
Het "Hamsteroortje" (Normandina pulchella) is een zeer zeldzaam licheen dat uit rondachtige, heldergrijze schubjes bestaat met uitstaande randjes die langs deze rand soms soredieus zijn. Hier kunnen wij deze rand goed zien. De opname is ook onder een binoculair genomen met een vergroting van X30! De schubjes zijn dus echt wel klein en men merkt ze maar eerst op als men er met de neus recht voor staat. De naam is ook wel heel knap gekozen! Deze schubjes lijken wel echt op een "hamsteroortje"!
Dit "Tropettakmos" (Ramalina fastigiata) is struikvormig en vrij onregelmatig dichtvertakt en wat hoekig. De "takken" lijken ook wat opgeblazen. Sorediën zijn niet aanwezig. Als er apotheciën (vruchtlichemen) te zien zijn, dan staan deze op het einde van een tak en hebben een schotelvorm. Meestal zien we dit licheen echter in deze vormzonder de apotheciën. In Nederland is hij algemeen maar bij ons zien we hem toch niet zo dikwijls.
Nog een geel licheen: "Stoffige citroenkorst" (Caloplaca decipiens). Het thallus (lichaam) is helemaal aangedrukt en heeft rondom smalle dichtberijpte lobben. In het midden zijn er onregelmatige soralen aanwezig. Apotheciën of vruchtlichaman zijn zelden aanwezig. De voortplanting lijkt zich dus vooral asexueel met de soralen (één soraal kan een nieuw licheen doen ontstaan) af te spelen. Het komt op vele steensoorten voor en zelfs op hout nabij bastwonden. In "bijlage" nog en opname van dit licheen.
Dit licheen "Kerkcitroenkorst" - (Claloplaca ruderum) behoort ook tot de gelige citroenkorsten ("Calo-placa's of "mooie vlekjes"). Het lichaam (thallus) bestaat uit vrij dikke bobbelige schubjes die lichtgeel tot dooiergeel zijn. Deze thallus is dikwijls ook afwezig als er veel apotheciën zijn zoals hier in het linkerdeel van de foto. Deze apotheciën zijn meestal talrijk en groot (1 mm). Ze zijn oranjegeel tot dooiergeel met een veel blekere wat opgeblazen rand. Het komt dus veel voor op kerken met kalksteen. Vandaar heeft het waarschijnlijk wel zijn Nederlandse naam te danken.
De "Sinaasappelkorst" (Caloplaca saxicola) is wel een opvallendmooi licheen dat op steen te vinden is. De wetenschappelijke naam: "calo" =mooi en "placa"= vlek of plek, duidt daar ook op. En verder "saxicola" betekend: "saxi"= steen en "cola" = bewonend. Het is helemaal tegen de steen aangedrukt en lichtgeel tot oranjegeel met dikberijpte lobben. De vruchtlichamen (apotheciën) zijn oranjegeel met een veel lichtere rand. Het geheel is dus een pracht van een licheen! Het mooie eraan is dat het op veel soorten van steen te vinden is.
Dit is een lichenicole fungus d.w.z. een schimmel die een lichen aantast. Ook lichenen ontsnappen niet aan parasitaire schimmels, zij hebben immers voedsel in zich. Deze "Arthonia lecanorina" heeft nog geen Nederlandse naam gekregen. Men herkend hem aan de zwarte vlekken in de schijf van de apotheciën van een "Kalkschotelkorst" (Lecanora albescens). Deze zwarte vlekken zijn dan weer de vruchtlichamen van deze schimmel. Het zijn doorgaans al wat oudere lichenen die deze aantasting vertonen. In "bijlage" nog een opname van deze lichenicole fungus.
Het "UV-mos" (Psilolechia lucida) is natuurlijk geen mos maar een licheen. Het is volledig korstvormig en regelmatig fijnkorrelig en ziet er wat oplichtendgeelgroen uit. Omwille van de kleur heeft het allicht zijn naam gekregen. Het staat op zure steen van muren en dan op beschutte en droge plekken die toch een hoge luchtvochtigheid heben. Op boomwortels kan men het ook aantreffen en zelfs op dode plantenresten. Het heeft verder geen chemische reacties maar met UV-licht verkleurt het oranje en kan men het met meer zekerheid determineren.
Tussen de lichenen toch even aandacht voor deze "Gaspeldoorn" (Ulex europeus) die we aantroffen in Sint-Lenaarts in het domein De Leeuwerik met oude kleiputten op 18-02-2014. Het was wel bijzonder dat deze al zo mooi in bloei stond terwijl de normale bloeiperiode aangegeven wordt in april-juni maar toch ook soms in december-januari. Het verraste toch wel even dat we hem nu in februari zo mooi bloeiend aantroffen. De bladeren zijn priemvormig met scherpe stekelpunt en wel bijzonder! Het is en plant van kalkarme zandgrond die ook als zeldzaam gequoteerd staat in de Kempen. Hij doet zijn naam alle eer aan met zijn doornige bladeren. In "bijlage" een opname van één bloem.
Het "Vals dooiermos" (Candelaria concolor) hadden we reeds op 10-02-2014 ingebracht maar we voeren het hier nog eens ten tonele omdat we het enkele dagen geleden vonden met een apothecium (vruchtlichaam). Het is een licheen dat de laatste tijd meer voorkomt en blijkbaar gaat het zich ook nog eens geslachtelijk voortplanten langs de schimmel van de licheensymbiose. Er evolueert dus wel wat in de lichenenwereld, mogelijk door de klimaatsverandering. In "bijlage" maken we de weergave nog wat groter zodat het apothecium nog wat duidelijker is.
"Vals dooiermos" (Candelaria concolor) is een van de volledig gele lichenen. het bestaat uit een aantal zeer fijne, verdeelde, opgerichte tot rechtopstaandelobben, die samen een mooi rozetje vormen. Op de lobjes kunnen ook nog fijne soralen voorkomen. In volle zon zijn ze mooi lichtgeel, als ze niet in volle zon staan kunnen ze ook wat groeniger uitvallen. In dit geval is het de schimmel die minder geel pigment aanmaakt om toch de nodige zonnelicht op te nemen om de algen toe te laten voedsel (suikers) te produceren. Een mooi voorbeeld van hoe de schimmel een idelale woonst fabriceert voor de alg, in zijn voordeel uiteraard.
Het "Gewoon boomzonnetje" (Calplaca pyracea) is wel niet zo gewoon. In de Nederlandse Rode lijst van de lichenen staat deze vermeld met "onvoldoendegegevens". Blijkbaar komt deze dus niet veel voor en is het zelden dat men hem tegenkomt. Dit exemplaar vonden we in de buurt van Broechem op de hoogste takken van een populier die nog niet zolang geleden was omgevallen. Populier lijkt de favoriete verblijfplaats te zijn van dit licheen. De thallus (lichaam van het licheen) is grijzig wit en de vruchtlichamen (apotheciën) van de schimmelcomponent heeft eerst wel een klein beetje van de grijze thallusrand, die verdwijnt met ouder worden. Daarna ziet men een geel buitenste randje met een mooi oranje binnenvlak. Echt een "Boomzonnetje".
Hier is dan een opname van sporen onder microscoop van het Vliegenstrontjesmos (Amandinea punctata). Heel scherp is de opname niet maar toch geeft het een voldoende beeld. We zien eigenlijk twee groepen van sporen bij elkaar. Het is de inhoud van twee "zakjes" waar steeds een achtal sporen in vertoeven. Als je wil kun je even tellen. De sporen zijn elipsoïd en zijn 10 tot 18 x 5 tot 10 µm groot!(Eén "µm" is een duizendste van een mm.) Deze opname is een vergroting van 1000 maal. We zien ook dat de sporen uit twee cellen bestaan die wat gescheiden zijn door wat we een septe noemen. Deze sporen zijn ook wat krom (gebogen) en zien er groen uit. Dit wil zeggen dat ze nog niet volledig rijp zijn. In "bijlage" laten we nog een opname zien waar deze twee sporenhoopjes (uit twee zakjes, die we zelf niet zien) ook te zien zijn, op een andere plaats zien we ook enkele bruine sporen die een beeld geven van de rijpe sporen van dit licheen! De vergroting van deze opname is x 400!
Het "Vliegenstrontjesmos" (Amandinea punctata) heeft wel een goed gekozen en grapige naam. Met het blote oog ziet men wat kleine zwarte vlekjes op een wat lichtgrijze tot donkergrijze achtergrond. Deze zwarte apotheciën hebben een eigen zwartrandje, zeker in het begin, later als deze heel rijp worden gaat het bol staan en ziet men dit randje niet meer. De apotheciën zijn dus de vruchtlichamen van dit licheen, maar alleen van de schimmel, als een spoor later zal wegvliegen moet het nog een goede en geschikte alg vinden om uiteindelijk in symbiose te gaan en volwaardig licheen te vormen! De schimmel van dit licheen behoort tot de zakjeszwammen, dwz de sporen worden in zakjes gevormd en gewoonlijk zijn dat acht sporen in één zakje. Deze sporen van het Vliegenstrontjesmos zijn heel mooi en daarom geven we hierboven even een speciale bijdrage over de sporen van dit speciaal licheentje!
Het "Hamerblaadje" (Cladonia strepsilis) heeft nogal grote grondschubben, deze kunnen wel 2 cm lang worden. Ze zijn ook dik en staan nogal bol en hebbel bobbeltjes bovenop die wat afgelijnd zijn met witte streepjes. Het ziet er "gehamerd" uit. De Nederlandse naam is prachtig gekozen! Op deze wijze is het ook nagal goed herkenbaar wat niet van alle Cladonia's kan gezegd worden. Het is ook nogal zeldzaam en op hoge zandgronden in de hei wel te vinden. In "bijlage" nog een opname.
Dit lichen: "Heideveenkorst" (Placynthiella oligotropha) heeft losse tot samenklonterende bolle en gladde areolen, als thallus. Allemaal bobbelige structuren dus die okerbruin tot donkerbruin zijn maar als ze nat zijn, groen worden. Het oppervlak kan dus wel anders van kleur zijn. De apotheciën of vruchtlichamen van de schimmelcomponent zijn bruin tot zwart met een randje van dezelfde kleur. Het staat op en zure humuslaag in de heide vooral. Door veel te plaggen heeft het uitbreiding genomen. In "bijlage" nog een opname.
Het "Verstop-schildmos" (Melanelixia subaurifera) is een licheen dat soms wel over het hoofd wordt gekeken als het op wat bruinig-groenen schors voorkomt vandaar dat de naam goed gekozen is. De wetenschappelijke naam "subaurifera" wil zeggen: sub =bijna en "-aurifera" = gouddragend, is ook wel goed gekozen omwille van de kleur. De lobben zijn nogal aanliggend en naar het midden toe komen er bobbelige isidiën (verhevenheden) voor die soms snel afbreken waardoor het merg van het licheen zichtbaar wordt. OP bomen in het bos alsook goed belichte bomen is het wel tamelijk veel te vinden.